• No results found

Elektronische controle, wat werkt? : kwalitatief onderzoek naar werkzame factoren van elektronische controle ter voorkoming van recidive bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elektronische controle, wat werkt? : kwalitatief onderzoek naar werkzame factoren van elektronische controle ter voorkoming van recidive bij adolescenten"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Elektronische controle, wat werkt?

Kwalitatief onderzoek naar werkzame factoren van Elektronische

Controle ter voorkoming van recidive bij adolescenten

Master scriptie Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Natice L. de Boer (10588043) Juli, 2014

Docent: Els Kornelis Senior beleid: René Poort Universiteit van Amsterdam Reclassering Nederland

(2)

Voorwoord

Tijdens mijn stage bij de Raad voor de Kinderbescherming (in het vervolg de Raad genoemd) stelde mevrouw I. Bosch (beleidsadviseur bij de Raad) de vraag: is Elektronische Controle (EC) effectief ter voorkoming van recidive? EC is een toepassing van elektronische

instrumenten ter ondersteuning van het reclasseringstoezicht. Ik zag dit als een bijzondere kans voor mijn master thesis. Aangezien de Raad geen mogelijkheden zag om dit onderzoek zelf uit te voeren of te begeleiden heeft mevrouw I. Bosch contact opgenomen met een keten-partner van de Raad, Reclassering Nederland (RN). De heer R. Poort (senior

beleidsmedewerker bij RN) zag wel de mogelijkheid dit onderzoek te laten uitvoeren bij RN onder begeleiding van hemzelf en mevrouw E. Kornelis (scriptiebegeleider van de

Universiteit van Amsterdam).

Om antwoord te kunnen geven op de vraag over de effectiviteit van EC zou een minimaal twee jaar durend onderzoek ingesteld moeten worden. Helaas was dat niet haalbaar voor mij, gezien de zes maanden durende periode die ik in de master Forensische Orthopedagogiek krijg om stage te lopen én mijn thesis te schrijven. Vandaar dat het onderzoek is gericht op een deel van de vraag, namelijk: Wat zijn de werkzame factoren van EC voor recidivereductie volgens adolescenten die (op een leeftijd tussen 16 t/m 22 jaar) EC hebben (gehad)?

Ik wil mevrouw I. Bosch bedanken voor het aangedragen onderwerp en haar

doorzettingsvermogen waardoor ik het onderzoek heb kunnen starten. De heer R. Poort en mevrouw E. Kornelis ben ik dankbaar voor hun hulp en steun tijdens het onderzoek en het schrijfproces. De betrokkenheid van deze drie personen heeft mij gesterkt en daardoor heb ik het zo kunnen verwezenlijken. Daarnaast wil ik mijn vriendin Ryanne en mijn ouders hartelijk bedanken voor hun oordeel over en feedback op het geheel. Tot slot heb ik veel steun

ontleend aan mijn vriend en vriendinnen. Dit alles heeft eraan bijgedragen dat ik deze thesis aan jullie kan presenteren. Ik wens jullie veel leesplezier.

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ……… 1

Samenvatting……….. 4

Inleiding………. 5

Risico- en beschermende factoren voor delinquentie en recidive……….. 5

Elektronische Controle en recidive………….……… 6

Bijzondere voorwaarden………. 7

Diagnose en advies ……… 8

Elektronische Controle bij toezicht ………... 9

Werkzaamheid van Elektronische Controle………..10

Wat is nog onbekend over EC?...11

Methode……….12 Respondenten……….12 Procedure………...15 Meetinstrumenten………..16 Data analyse………...17 Resultaten………..17 De enkelband……….17 Opleiding en werk………..17 Vrije tijd……….18 Relaties………...18 Alcohol- en drugsgebruik…………...………18

Gedrag, gedachten en gevoel……….18

Toekomstvisie………19

Wat geleerd?...19

Geholpen door de enkelband?...19

Recidive……….20

Gesprekken met de toezichthouders ……….20

De toezichthouder………..20

Inhoud en frequentie van contactmomenten………..21

Dagelijkse leven……….21

Opleiding en werk………..21

Vrije tijd en relaties………22

Alcohol- en drugsgebruik………...………22 2

(4)

Gedrag, gedachten en gevoel………..22

Toekomstvisie……….23

Wat geleerd?...23

Geholpen door de gesprekken met de toezichthouder?...23

Individuele- en omgevingskenmerken………...23

Discussie………24

Werkzame factoren overeenkomstig met literatuur ……….……….25

De enkelband……….25

Recidive……….26

Gesprekken met toezichthouders………...26

Individuele- en omgevingskenmerken………...26

Tegenstrijdigheden met betrekking tot literatuur……….………….27

Bereidheid te veranderen………...27 Delictvisie….……….27 Reflectie……….28 Gevangenisstraf……….28 Soort delict……….28 Restricties ……….29 Implicaties……….29 Conclusie………...30 Referenties……….32 3

(5)

Abstract

This study focuses on the effective factors of Electronical Control (EC) for recidivism reduction according to adolescents (age 16 to 22) who have had or continue to have EC. Twelve male clients from Reclassering Nederland, a Dutch organization for rehabilitation, were interviewed. Results showed that on the one hand participants indicated that their behaviour did not change much, but on the other hand they indicated that several criminogenic factors disappeared and several protective factors diminished. The majority indicated that the risk for recidivism decreased, partly due to the imprisonment, according to the participants. The willingness to change, the vision on their share in the offence, the number of violent delinquents, and the level of reflection of the participants may result in an underestimation of the effect of EC in this decrease of recidivism. It is recommended to take into account whether the adolescent has useful daily activities and a good relationship with his or her parents, when applying EC.

(6)

Inleiding

In het strafproces kan de officier van justitie, een rechter of de directeur van dienst justitiële inrichtingen een persoon onder andere een locatie gebod en/of locatieverbod als bijzondere voorwaarde(n) opleggen (RN advisering bijzondere voorwaarden, 2013). De reclassering houdt toezicht op de naleving van deze voorwaarden, met of zonder Elektronische Controle (EC). EC is een toepassing van elektronische instrumenten ter ondersteuning van het

reclasseringstoezicht op de naleving van een locatieverbod en/of –gebod (RN EC versus ED, 2013). Het doel van EC is het recidiverisico te verminderen. Er is echter weinig bekend over de effectiviteit van EC als het gaat om recidivevermindering en over de factoren die daarbij een rol spelen. In deze studie wordt daarom geïnventariseerd wat adolescenten die een enkelband hebben gehad zelf al dan niet werkzaam vonden aan EC. Wanneer meer bekend is over werkzame factoren kan nader onderzoek worden gedaan en kunnen handvatten worden geboden om het effect van EC te maximaliseren. Deze handvatten zouden kunnen worden toegepast op de selectie en begeleiding van de adolescenten, het toezicht en de nazorg.

Risico- en beschermende factoren voor delinquentie en recidive

De ontwikkeling van delinquent gedrag en recidive wordt beïnvloed door risico- en

beschermende factoren. Criminogene factoren zijn risicofactoren die de kans op delinquentie en/of recidive vergroten. Beschermende factoren verkleinen juist de kans op delinquentie en/of recidive (Laan, Schans, Bogaerts, & Doreleijers, 2009). Enkele beschermende factoren zijn een open communicatie met ouders en een adequaat psychosociaal functioneren,

afwezigheid van middelengebruik en afwezigheid van delinquente vrienden (Blom & Laan, 2010). Factoren die veranderbaar zijn, zoals sociale vaardigheden of openheid naar ouders, worden dynamische factoren genoemd (Blom & Laan, 2010). Factoren die niet te veranderen zijn, zoals geslacht, intelligentie of delict-verleden, worden statische factoren genoemd.

Wanneer een cumulatie van criminogene factoren en het ontbreken van beschermende factoren samengaat, bestaat er een grotere kans dat daders persisteren in ernstig delinquent gedrag (Laan, et al., 2009). Bekend is dat sommige criminogene factoren met

gedragsinterventies beïnvloed kunnen worden (Poort & Eppink, 2009). Uit onderzoek is gebleken dat interventies binnen het strafrechtelijke kader het meest effectief zijn wanneer gebruik wordt gemaakt van het Risc, Needs en Responsivity (RNR) model (Andrews & Bonta, 2010; Koppen, Merckelback, Jelicic, & Keijser, 2010). Volgens dit model moet de interventie passen bij de leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de adolescent, gericht

(7)

zijn op criminogene factoren en qua intensiteit afgestemd zijn op het recidiverisico van de adolescent (Koppen, Merckelback, Jelicic, & Keijser, 2010).

De vier belangrijkste factoren (‘Big Four’ genoemd) die van invloed zijn op recidive volgens het RNR model zijn: een antisociale attitude, een antisociaal netwerk (kennisen- of vriendenkring), antisociaal gedrag in het verleden en een antisociaal persoonlijkheidspatroon (Caudy, Durso, & Taxman, 2013). Bij een antisociaal persoonlijkheidspatroon kan gedacht worden aan: psychopathie, impulsiviteit, rusteloze agressieve energie, egocentrisme, gebrekkig ontwikkeld geweten, beneden gemiddelde intelligentie, risico’s zoeken, geringe probleemoplossende vaardigheden en weinig zelfregulatievaardigheden (Krechtig, Lans, Andreas, & Menger, 2012). Dit model voorspelt dat een verandering in een of enkele van deze vier factoren de kans op recidive het meest beïnvloedt (Andrews & Bonta, 2010).

Een problematische thuissituatie (weinig affectie, weinig zorg en cohesie, weinig ouderlijk toezicht, verwaarlozing en misbruik), problemen op het werk of op school (laag onderwijsniveau, onstabiele werkgeschiedenis), een gebrek aan een pro-sociale

vrijetijdsbesteding en middelengebruik zijn factoren die minder direct gerelateerd zijn aan recidive maar wel behoren tot de ‘central eight’ (Caudy et al., 2013; Krechtig et al., 2012). In 2002 hebben de inzichten van What Works geleid tot het door het ministerie van Justitie geïnitieerde beleidsprogramma ‘Terugdringen Recidive’ (Linden, 2004). Reclassering

Nederland (RN) adviseert Elektronische Controle (EC) onder andere met behulp van het RNR model. Zij verwacht dat EC een van de middelen is die recidiverisicoverlagend werkt.

Elektronische Controle en recidive

EC bestaat al vanaf de jaren ’80. Vanaf toen tot 1998 werd EC veelal ingezet vanwege cellen tekort en als kostenbesparing (Spaans, 1996). Vanaf 1998 kunnen gedetineerden die in de laatste fase van een gevangenisstraf zitten in aanmerking komen voor deelname aan een Penitentiair Programma (PP). Het doel van PP is om met EC en een geleidelijke terugkeer in de samenleving de recidivekans te verlagen (RN EC versus ED, 2013). Gedetineerden

doorlopen een PP buiten de gevangenis met een enkelband (voor de duur dat dit noodzakelijk is, maar tenminste het eerste derde deel van de periode).

Het punitieve karakter van EC is in de politiek, het beleid en de wetgeving altijd een veelbesproken onderwerp geweest. EC is feitelijk een controlemiddel voor de opgelegde vrijheidsbeperking, maar het is in de loop der tijd vaak ingezet als een middel om het punitieve karakter van vrijheidsbeperkingen te verhogen.

(8)

Bijzondere voorwaarden. In 2010 en 2012 zijn twee programma’s ingevoerd die beiden als uitgangspunt hebben dat korte detentie beter vervangen kan worden door

voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden (eventueel ondersteund door EC) om tot gedragsverandering en recidivereductie te komen. In 2010 is het Programma Justitiële Voorwaarden landelijk ingevoerd (Voert, 2010). Van daaruit is per 1 april 2012 de

‘voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling’ ingevoerd, om de aard van de sanctie en de wijze van de tenuitvoerlegging meer toe te kunnen snijden op de aard van het delict en de dader (Gennip, Holte, & Sprokkelreef, 2010). De gedachtegang is dat korte gevangenisstraffen weinig bijdragen aan het verlagen van de kans op recidive en erg duur zijn (Beerthuizen & Wartna, 2013). Tevens kan een gevangenisstraf ervoor zorgen dat de

adolescent zijn woning, werk of uitkering verliest. Een persoonsgerichte aanpak door individuele trajecten in de vrije samenleving en onderlinge ketenafspraken over het werkproces worden hierbij als speerpunt gezien voor het terugdringen van recidive (Beerthuizen & Wartna, 2013).

Met EC kan RN onder andere toezien op de naleving van een locatiegebod en een locatieverbod. Een locatiegebod is bedoeld om iemand op bepaalde tijden te verplichten op één bepaalde plek te zijn, zoals op het werk, school, de locatie waar de behandeling of gedragsinterventie plaatsvindt of thuis (RN EC versus ED, 2011). Wanneer de persoon met enkelband zich tijdens de vooraf bepaalde tijden niet op die plek bevindt, wordt dit

waargenomen door de alarmcentrale en gemeld bij de reclassering. Het doel van dit locatiegebod kan zijn de potentiele slachtoffers te beschermen en/of de leef- en

gedragspatronen van de onder toezicht gestelde te reguleren en structureren (Gennip et al., 2010). Als de adolescent een meer gestructureerde dagindeling heeft door meer toezicht op de adolescent tijdens werk of school, is er minder gelegenheid voor een anti-sociale

vrijetijdsbesteding, wat dus een positieve invloed zal uitoefenen op de kans op recidive (Andrews & Bonta, 2010; Caudy et al., 2013).

Een locatieverbod is bedoeld om een verdachte/dader uit de buurt te houden van een voor die persoon recidive risicovolle locatie of te beschermen/potentiele slachtoffer(s). Voorbeelden van locaties zijn een gebouw, straat, wijk, uitgaansgebied, stad of

recreatiegebied. Wanneer het delictgedrag van een persoon locatiegebonden is, bijvoorbeeld alleen plaatsvindt in het voetbalstadion of in de kroeg, zal een locatieverbod diegene van recidive kunnen weerhouden. Dit verbod wordt meestal gecontroleerd met de GPS-enkelband, waardoor iedere verplaatsing van de verdachte zichtbaar kan zijn voor de toezichthouder van de reclassering. Wanneer de onder toezicht gestelde zich in een vooraf bepaald verboden

(9)

gebied begeeft, vindt signalering, alarmering en opvolging plaats in samenwerking met de politie (RN EC versus ED, 2011). Door EC kunnen verdachten/daders toch deelnemen aan de samenleving terwijl de risico's op nieuwe slachtoffers of herhaling van criminaliteit kleiner zijn en er meer kansen zijn om aan iemands gedrag te werken. Onderstaand is het aantal mensen dat EC heeft gehad (zowel locatiegebod als -verbod) per jaar weergeven over een periode van elf jaar (zie Tabel 1).

Tabel 1

Totaal Aantal EC

Bron: Reclassering Nederland

Diagnose en advies

EC kan op allerlei momenten in het strafproces worden opgelegd door de officier van justitie, een rechter of de directeur van dienst justitiële inrichtingen, aan elke delict pleger vanaf 18 jaar (in enkele gevallen vanaf 12 jaar). Een uitzondering hierop zijn personen die dreigen te vluchten en personen die het land worden uitgezet (RN EC versus ED, 2011). Over het algemeen wordt EC geïndiceerd wanneer het delict-gedrag zodanig ernstig of frequent van aard is, dat extra maatregelen nodig zijn om de kans op dergelijk delict-gedrag te beperken (Van Gennip et al., 2010).

Voorafgaand aan de toepassing van EC wordt altijd een reclasseringsadvies aangevraagd over de geschiktheid van de indicatie zoals opgenomen in het vonnis, de beschikking of het besluit. Een reclasseringsadvies is onder andere gebaseerd op resultaten van de Recidive Inschattingsschalen (RISc). De RISc is een algemeen diagnose-instrument voor de reclassering en het gevangeniswezen om te komen tot een gestructureerde

beoordeling van: delict-gerelateerdheid (van de risico/criminogene factoren), uitvoerbaarheid 8

(10)

(voor de cliënt, reclassering en andere betrokkenen), proportionaliteit (staan de aard en hoeveelheid in verhouding tot het risico en de aard van het delict), recidive beperking (het mag nooit recidive- of negatief gedrag verhogend werken), samenhang en consistentie (niet andere doelen/indicaties in de weg staand). Een relevante overweging in het advies is of de risico’s ingeperkt kunnen worden met de bijzondere voorwaarde locatiegebod en/of –verbod, gecontroleerd met EC. De reclassering maakt gebruik van standaard uitgangspunten bij de advisering van een locatiegebod waarbij de onder toezicht gestelde op bepaalde tijden thuis moet zijn. Deze zijn overeengekomen met het Openbaar Ministerie (RN Advisering EC, 2013). In het vonnis of de beslissing staan de vrijheden van de adolescent. Wanneer EC geschikt lijkt wordt ook gecontroleerd of aan de voorwaarde voor EC kan worden voldaan, onder andere met betrekking tot de woonsituatie en de persoonlijke omstandigheden (RN Advisering EC, 2013).

Met een diagnose kan worden vastgesteld welke interventies moeten worden

uitgevoerd. In het advies komt naar voren of dit past in één of enkele bijzondere voorwaarden. Afhankelijk daarvan kan dan het toezicht worden ingericht (Poort & Eppink, 2009). Toezicht bestaat altijd uit een combinatie van begeleiding en controle. Per individu wordt de onderlinge verhouding en intensiteit daarvan bepaald op grond van de diagnose. De reclassering geeft vervolgens adviezen over een effectieve en efficiënte sanctietoepassing aan bovengenoemde partijen die een besluit moeten nemen.

Elektronische Controle bij toezicht

EC wordtnooit ‘kaal’ ingezet, maar altijd als ondersteuning van een toezicht. Aangetoond is dat de inzet van EC het slagingspercentage van het toezicht vergroot (RN EC versus ED, 2013). Het laten slagen van het toezicht betekent dat de onder toezicht gestelde zich aan de regels en afspraken houdt, waardoor de toezichthouders optimaal met hen kunnen werken aan het beïnvloeden van criminogene factoren. Toezichthouders van RN controleren of- en stimuleren dat de adolescent zich aan de opgelegde voorwaarden, aanwijzingen en afspraken houdt (RN EC met enkelband of GPS-enkelband, 2011).

Toezichthouders werken enerzijds aan het verlagen van de recidivekans middels risicobeheersing op korte termijn: door begrenzing van de adolescent in bewegings- en handelingsvrijheid. Anderzijds gebeurt dit door te werken aan gedragsverandering en re-integratie voor de langere termijn: door te werken aan duurzame verandering in de achterliggende problemen of criminogene factoren. Hiervan is het de bedoeling dat de effecten van het toezicht doorwerken na afloop ervan. Uit onderzoek blijkt dat delinquenten

(11)

die ander gedrag aanleren, sociaal kapitaal leren ontwikkelen en ingebed zijn in pro-sociale verbanden minder recidiveren (RN begeleidingsactiviteiten in de reclassering, 2012).

Programma’s gericht op de begeleiding of behandeling van justitiabelen zijn in de afgelopen 45 jaar succesvoller gebleken in het terugdringen van de recidive dan interventies die alleen uitgaan van repressie (Wartna, Alberda, & Verweij, 2013).

Werkzaamheid van Elektronische Controle

Zoals eerder benoemd beoordeelt RN aan de hand van de RISc per individu of EC geschikt lijkt. Aansluitend bij de in het begin genoemde risico- en beschermende factoren zou EC een meer open communicatie met ouders en het psychosociaal functioneren kunnen bevorderen, gezien de vergrote aanwezigheid thuis. Tevens zou het de impulsiviteit en een riskante leefstijl (vaak met vrienden buitenshuis, in contact zijn met delinquente vrienden en/of middelengebruik), kunnen beperken. Tot slot draagt EC positief bij aan de aanwezigheid op school/werk waardoor de prestaties en het onderwijsniveau kunnen verbeteren.

Uit onderzoek is gebleken dat EC een middel kan zijn om de noodzakelijke structuur in het leven te brengen en de ongewenste invloeden van deviante vrienden te doen afnemen (Grandia e.a., 2010). Ook kan EC ervoor zorgen dat familiebanden worden aangehaald of zelfs verbeteren, omdat de controlerende rol van ouders wordt overgenomen (Lamet, James, Dirkzwager, & Laan, 2010), er meer structuur en stabiliteit in het leven zijn en het aantal uren dat iemand thuis verblijft toeneemt. Daar staat tegenover dat er thuis meer spanningen kunnen ontstaan, doordat men zich gedurende een langere periode in elkaars gezelschap bevindt. Tot slot kan EC de bereidheid om mee te doen en naleving van de voorwaarden bevorderen.

Over de effectiviteit van EC blijkt uit buitenlands onderzoek dat zowel gebruik van de enkelband als de GPS-enkelband geleid heeft tot vermindering van de kans op recidive (Padgett, Balen, & Blomberg 2006). Deze studie wijst echter niet uit hoe het komt dat EC werkt. Ook een andere internationale studie toont aan dat EC de kans op recidive verlaagt. EC zou een minder grotere impact hebben op geweldsdelinquenten dan op andere delinquenten (Bales et al., 2010). Terwijl in een andere studie, waarin meerdere voorgaande studies zijn beoordeeld (van 1986 tot 2002), de conclusie wordt getrokken dat EC er niet voor zorgt dat criminaliteit terug gedrongen wordt (Renzema & Mayo-Wilson, 2005). Reeds verrichtte onderzoeken zijn door de verschillende toepassingen en regels omtrent EC in verscheidene landen niet goed te vergelijken met de situatie zoals deze in Nederland is. Tevens zijn

voorgaande onderzoeken methodologisch niet sterk genoeg (vanwege ontbreken van – of niet te vergelijken controle groepen). Er zal dus vervolg onderzoek gedaan moeten worden om een

(12)

meer evidente conclusie te kunnen verbinden aan de werkzaamheid van EC ten aanzien van recidive.

Om recidive onder jongvolwassen delinquenten tegen te gaan is het belangrijk dat begeleiding en controle (zoals met EC) worden gecombineerd met andere interventies (Burrell & Gable, 2008; Moore, 2005). De effectiviteit van het reclasseringstoezicht speelt dus ook een belangrijke rol bij het al dan niet effectief zijn van EC. RN veronderstelt dat als de interventies gericht op de juiste factoren binnen het gedwongen kader (waarin de RN werkt) op de juiste manier worden uitgevoerd, zij zullen leiden tot minder recidive en delinquentie (Poort & Eppink, 2009).

Om meer zicht te krijgen op de wijze waarop EC tot recidivereductie kan leiden, zijn de ervaringen van adolescenten die EC hebben gehad van belang. Zij hebben aan den lijve ondervonden wat al dan niet werkt en hoe het volgens hen beter zou kunnen werken. De enige informatie beschikbaar uit onderzoek door het WODC naar de ervaringen van Elektronisch gedetineerde over Elektronische Detentie (ED) (Nagtegaal, 2013/2014). Dit onderzoek was specifiek gericht op ED als alternatief voor gevangenisstraf, wanneer er nog geen andere vormen van de tenuitvoerlegging van de straf waren geweest. Voor wat betreft de ervaring zijn EC en ED echter vergelijkbaar.

Enkel vanuit Zweden en België is enige informatie bekend over hoe deze adolescenten ED hebben ervaren. De resultaten in Zweden duidden erop dat ED minstens zoveel inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid als gevangenisstraf. De begeleiding door de reclassering werd als positief ervaren. De adolescenten met ED uit Zweden vonden het niet moeilijk zich te houden aan afspraken over werk, huisbezoeken, dragen van de enkelband en het verbod van middelengebruik. Wel werd het lastig gevonden om normaal contact met vrienden te

onderhouden en te participeren in vrijetijdsbesteding. ED werd als een mildere sanctie dan gevangenisstraf bevonden. Uit de resultaten in België kwam naar voren dat de flexibiliteit van het urenschema en de mogelijkheid om de ED op de persoon af te stemmen positief werden ervaren. Nadelig vonden de adolescenten met ED de psychologische stress door angst, verleiding, druk op het sociale leven en stigmatisering (Nagtegaal, 2013/2014).

Wat is nog onbekend over EC?

In de literatuur is weinig onderzoek gevonden over recidivereductie door EC, en over werkzame factoren van EC ter voorkoming van recidive bij adolescenten die in een leeftijd van 16 t/m 22 jaar een enkelband hebben gehad. Daarbij kan de ervaring van EC door de

(13)

adolescenten zelf van belang zijn. De hoofdvraag van dit onderzoek is daarom: Wat zijn de werkzame factoren van EC voor recidivereductie volgens adolescenten die (op een leeftijd tussen 16 t/m 22 jaar) EC hebben (gehad)? Om deze vraag te beantwoorden worden de volgende vragen onderzocht:

Wat zijn volgens de adolescenten die EC hebben (gehad) werkzame factoren voor recidivereductie veroorzaakt door de enkelband?

Wat zijn volgens de adolescenten die EC hebben (gehad) de werkzame factoren voor recidivereductie veroorzaakt door de begeleidingsgesprekken met de toezichthouders? Welke individuele- en/of omgevingskenmerken zijn gekoppeld aan de door de

adolescenten genoemde werkzame factoren van EC?

Methode Respondenten

De respondenten voor dit onderzoek waren twaalf mannelijke cliënten van Reclassering Nederland. Daarvan waren er drie afkomstig uit de provincies Utrecht, twee uit Flevoland, vier uit Noord-Holland, een uit Zuid-Holland, een uit Noord-Brabant en een uit Gelderland. Iedere cliënt is apart geïnterviewd. De leeftijd van de cliënten varieerde tussen de 19 en 23 jaar, de gemiddelde leeftijd was 20 jaar. De cliënten waren van autochtone afkomst, één cliënt was afkomstig uit Suriname. Van de twaalf cliënten hadden 4 EC in het kader van

voorwaardelijke veroordeling, drie als preventieve schorsing en vijf volgden het penitentiair programma met EC. De gepleegde delicten waarvoor zij EC hadden waren: vijf keer

eenvoudige diefstal, een keer een misdrijf tegen het leven: doodslag, een keer een misdrijf tegen het leven: moord, een keer mensenhandel, twee keer diefstal, inbraak en geweld, een keer diefstal, inbraak en geweldpleging in vereniging en een keer eenvoudige mishandeling.

Bij twee cliënten was gebruik gemaakt van de GPS enkelband, bij de overige tien een gewone (RiFd) enkelband. Tijdens het interview droegen drie cliënten nog een enkelband, bij de overige cliënten was de enkelband periode verstreken. Een van de cliënten droeg de enkelband voor de tweede keer.

Negen respondenten hadden tijdens het dragen van de enkelband verschillende vormen van behandeling/hulpverlening. Alle respondenten op één na volgden een behandeling/cursus. Die ene respondent volgde een PTC training in combinatie met een agressietraining (zie Tabel 2).

(14)

Tabel 2

Door Respondenten Gevolgde Behandelingen

Instelling Behandeling gericht op Aantal respondenten Penitentiair Trajecten

Centrum (PTC)

begeleiding bij werk (job-coach, financiële steun) en school

1

PTC Niet gespecificeerd 2

PTC Vergroten van de kans op arbeidsmarkt (bijv. sollicitatiebrief maken, omgaan met

PowerPoint, Word etc.)

1

Tactus Alcohol verslaving 1

Bascule Onbekend 1

De Waag Grensoverschrijdend gedrag met psychische stoornis

2

Onbekend Agressieregulatie 1

Psychiatrische praktijk Eenmalig consult voor psychische klachten 1 Aan de hand van de RISc (Recidive Inschatting Schalen) is het risico op recidive en/of de kans op schade of letsel per cliënt bepaald, en een toezichtsniveau vastgesteld

(hoog/midden/laag). Bij een hoog risico hoort een hoge contactfrequentie en intensieve begeleiding en controle. Het risiconiveau kwam voor vier cliënten op hoog uit en voor acht cliënten op een middelmatig risico. Enkele relevante gegevens uit de RISc worden in onderstaande tabellen weergeven.

(15)

Tabel 3

Statische RISc Gegevens van Respondenten

Gegevens Aantal respondenten

Jeugdervaringen Vooral positief 5

2 missing Gemengd 5

Voortijdig reclasseringstoezicht afgebroken Ja 3

Nee 9

Soorten misdrijven gepleegd 0-1 3

2-3 3

4 of meer 6

Huidig delict onderdeel van gedragspatroon (delict verleden) Ja 2

4 missing Nee 6

Criminaliteit in de loop der tijd ernstiger Ja 4

4 missing Nee 4

Opleiding afgerond (minimaal VMBO-p / LBO) Ja 6

*Waarvan 1 veelvuldig / langdurig spijbelde Nee 6*

en voor zijn 16e is gestopt met school

Slachtoffer van huiselijk geweld Ja 1

Nee 11

Dader van huiselijk geweld Ja 1

Nee 11

Problematisch drugsgebruik in verleden Ja 1*

2 missing Nee 9

*Drugsgebruik staat in relatie tot het delict

Alcohol gebruik van invloed op dagelijks leven Ja 1

Nee 11

Aantal personen met een strafblad in directe omgeving Geen 7 Minimaal één 5 Voorgaande partner relaties Relatief stabiel en conflictvrij 7

Zowel stabiel als instabiel conflictueus 4 Leeftijd 1e politiecontact, gemiddeld 15 jaar variërend van 8/19 jaar Leeftijd 1e veroordeling, gemiddeld 16 jaar variërend van 13/19 jaar

(16)

Tabel 4

Dynamische RISc Gegevens

Gegevens Aantal

respondenten

Vaste woonruimte Ja 11

Nee 1

Dagbesteding Vast werk/structurele zinvolle dagbesteding 6 Werk zoekend of op onregelmatige basis werkend 3 Werkeloos en/of geen structurele zinvolle dagbesteding 3

Relatie met partner/familie/gezin Goed 4

1 missing Enigszins problematisch 7

Sociale leven speelt zich af Buiten het criminele circuit 2 1 missing Voornamelijk in het criminele circuit 2 Zowel buiten als in het criminele circuit 7

Psychische gesteldheid Geen problemen 7

1 missing Psychische diagnose 3

*Verband met het delict prominent Psychiatrische diagnose 1*

Impulsief Ja 3

Nee 2

Soms 7

Erkennen van eigen aandeel in delict Ja 7

1 missing Ambivalent 2

Nee 2

Verantwoordelijkheid voor delict nemen Volledig 2

4 missing Deels 4

Geen of ontkennend 2 Willen veranderen en mogelijkheden daartoe benutten Ja 5

Nee 3

Enigszins 4

Procedure

Na een verzoek werd door de algemeen directeur van Reclassering Nederland (RN) schriftelijk toestemming gegeven voor het uitvoeren van onderzoek. Via een senior beleidsmedewerker (René Poort) werd een brief verzonden naar alle regio directeuren van RN. In deze brief werden zij op de hoogte gebracht van het plan voor het onderzoek. Door de regio directeuren werd deze informatie via de coördinatoren Elektronische Controle (EC) en de unitmanagers aan de toezichthouders van de jongeren verstrekt.

Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van het cliëntenbestand van RN. Uit dit bestand zijn cliënten gehaald die op 16 t/m 23 jarige leeftijd EC hebben gehad. Cliënten werden geselecteerd wanneer zij op het moment van het onderzoek minimaal één maand en maximaal zes maanden geen enkelband meer droegen, zodat zij de tijd hadden om een meer overstijgende visie te op het effect van EC te krijgen. Van belang was tevens dat de cliënten

(17)

in de periode van het onderzoek nog wel begeleidende gesprekken zouden hebben met een toezichthouder van RN, zodat de cliënten achterhaald/bereikt konden worden voor het onderzoek. Na deze selectie waren er onvoldoende cliënten bereid om mee te werken aan het onderzoek, waardoor is gekozen voor een tweede minder strikte nieuwe selectie uit het cliëntenbestand. Hierbij zaten ook cliënten die nog een enkelband droegen, voor de minimale duur van één maand.

In het totaal is er telefonisch contact gelegd met de toezichthouders van 31 cliënten. Van de 31 cliënten waren er veertien cliënten bereid om mee te doen aan het onderzoek, wilden er tien niet mee werken, en konden er zeven om verschillende redenen niet mee doen aan het onderzoek. Met twee bereidwillige cliënten lukte het niet om tot een afspraak te komen. Uiteindelijk hebben twaalf cliënten schriftelijk toestemming gegeven en deelgenomen aan het onderzoek. Van 20 maart tot en met 18 april hebben de interviews plaatsgevonden. Enkele redenen die cliënten gaven om niet mee te willen doen aan het onderzoek waren het niet inzien van de meerwaarde van het onderzoek voor zichzelf, geen tijd, geen zin om met het verleden geconfronteerd te worden. Redenen om niet mee te kunnen doen aan het onderzoek waren onder andere de volgende: geen mogelijkheid om de cliënt binnen de vastgestelde termijn te spreken, de toezichthouder wilde de cliënt er niet bij betrekken vanwege persoonlijke problemen, drukte of vanwege een niet representatief

begeleidingstraject (bijvoorbeeld door ontslag van de toezichthouder).

Meetinstrumenten

Er is kwalitatief onderzoek gedaan aan de hand van een semi- gestructureerd interview. Er is gekozen voor individuele diepte-interviews waarbij een breed en diep inzicht ontstaat op de individuele denkwijze en beleving in diens persoonlijke context. Met behulp van de RISc en literatuur over EC is een lijst ontworpen met onderwerpen die aan bod komen in het interview en relevant zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Het interview bestond uit open en meer specifieke gesloten vragen, na de gesloten vraag werd altijd om toelichting gevraagd. Er was volop ruimte voor de respondenten om te vertellen over eigen ervaringenen vragen te stellen.

Het interview duurde ongeveer een half uur tot drie kwartier en bestond uit twee gedeelten, waarbij er in het eerste gedeelte ingegaan werd op hoe de enkelband ervaren werd en wat de invloed was op verschillende leefgebieden (thuis, werk/opleiding, vrijetijd, relaties, persoonlijk, delict gerelateerd). Het tweede gedeelte ging in op hoe de begeleiding van de

(18)

toezichthouder van RN ervaren werd en wat de invloed was op diezelfde verschillende leefgebieden.

Data analyse

Tijdens de interviews zijn aantekeningen gemaakt en naderhand zijn deze uitgetypt. De interviews zijn geanalyseerd met behulp van ‘content analysis’ (Mayring, 2002). Bij ieder interview is de inhoudelijke informatie per leefgebied gesorteerd. Per leefgebied zijn labels toegekend aan fragmenten die qua inhoud min of meer overeen kwamen. Dit wordt open coderen genoemd (Baarda, Goede, & Teunissen 2005). Dit is herhaald tot er een verzadiging optrad. De antwoorden die niet overeen kwamen met een label zijn apart omschreven. Vervolgens is axiaal gecodeerd (Baarda, Goede, & Teunissen 2005): de labels zijn aan de hand van inhoudelijk verwantschap geordend op kernthema’s. Omdat het om een relatief klein aantal respondenten ging is er niet altijd voor gekozen om per label de aantallen te beschrijven, maar ook wel in termen als ‘het merendeel’ of ‘de helft’.

Resultaten De enkelband

Het dragen van de enkelband had volgens het merendeel van de respondenten in negatieve zin invloed op hun dagelijks leven, vrije tijd, alcohol/drugsgebruik, emoties en in positieve zin invloed op relaties, de thuissituatie en opleiding/werk. Het gedrag is volgens de meeste respondenten echter niet veranderd door de enkelband. Het merendeel gaf aan niets geleerd te hebben van- of een andere denkwijze en toekomstvisie gekregen te hebben door het dragen van de enkelband. Toch dacht de helft van de respondenten geholpen te zijn door het dragen van de enkelband en was het merendeel van de respondenten positief over de enkelband.

Opleiding en werk. Voor tien van de twaalf respondenten heeft EC iets veranderd voor opleiding/werk. Bij acht is dit in positieve zin, bij twee in negatieve zin. Twee

respondenten hadden geen dagbesteding, twee respondenten hadden tijdens EC betaald werk, vijf deden vrijwilligerswerk en vijf respondenten volgden een opleiding tijdens EC. De helft van de respondenten gaven aan meer gemotiveerd te zijn voor het volgen van een opleiding, vooral door de combinatie van EC en de gevangenisstraf. Enkele respondenten zijn naar werk bemiddeld vanuit een half open setting, bij enkelen werd de opleiding vergoed door RN. Door opleiding/werk ontstond een ritme en structuur. Sommige vonden het fijn op het werk te

(19)

vertellen waarom ze EC hadden (dit schiep een band) terwijl een ander het fijn vond om hier niets over te hoeven zeggen (en het soms lastig vond om erover te liegen). Het ontbreken van een dagbesteding werd als heel zwaar ervaren (heeft bij een respondent ook geleid tot

doorknippen van de enkelband).

Vrije tijd. Het merendeel van de respondenten vond hun vrijetijdsbesteding in negatieve zin veranderd door EC. Er was minder of geen tijd voor de uitoefening van hobby’s/sporten (contactsporten mochten niet meer). Ook de leuke dingen

(stappen/feestjes/verjaardagen etc.) konden minder gedaan worden. De vrije tijd werd als te kort ervaren, vooral in de weekenden. Zij vermaakten zich met andere dingen als de

Playstation, fitness en film/tv kijken.

Relaties. De verandering in relaties of omgang met anderen werd door de helft van de respondenten positief en door de helft negatief ervaren. Bij de een ontstond meer ruzie thuis, terwijl bij ander juist de band met thuiswonenden hetzelfde bleef of verbeterde door het intensievere contact. Het al dan niet moeten toelichten van EC aan anderen werd als negatief ervaren (mede door schaamte). Het behouden van een relatie was voor enkele respondenten lastiger. Tijdens EC zijn er ook nieuwe relaties ontstaan. De meeste respondenten konden hun vrienden nog zien, maar minder vaak en/of lang. De meeste vrienden kwamen vaker thuis langs bij de respondenten en waren ondersteunend. Enkele respondenten noemden dat door EC duidelijker werd wie hun echte vrienden zijn. Sommige zijn selectiever geworden in hun vriendencontact (minder omgang met slechte vrienden) of hebben nieuwe vrienden

gemaakt.

Alcohol- en drugsgebruik. Het merendeel van de respondenten gaf aan dat de enkelband in negatieve zin iets heeft veranderd aan alcohol/drugsgebruik, doordat zij zich hiervan moesten onthouden (hoewel ze dit niet altijd deden). Enkele respondenten waren positief gestemd over het feit dat zij gestopt waren met het drinken van alcohol, en

drugsgebruik. Anderen gaven aan na EC weer te gaan drinken/blowen of dat EC niets had veranderd aan alcohol of drugsgebruik.

Gedrag, gedachten en gevoel. Positief was dat zij zich door EC bewuster waren van de tijd, maar meerdere respondenten noemen dat zij paranoïde, gestrest, chagrijnig en

gefrustreerd werden van de strikte tijden, beperkingen en discrepantie met de omgeving. 18

(20)

Veelal kwam terug dat het continue klokkijken ingeslepen was na verloop van tijd (zelfs wanneer de enkelband eraf was). Enkelen kregen meer depressieve gevoelens, thuis voelde als een gevangenis. Ook noemde een respondent dat de enkelband hem rustiger heeft gemaakt (EC weerhield hem van delicten).

Toekomstvisie. Door EC kon gewerkt worden aan een toekomst. Het merendeel is niet anders tegen de toekomst aan gaan kijken door EC, wel door het vastzitten in de

gevangenis in combinatie met EC en een paar enkel door EC. Het belang van een opleiding, werk, familie en vrienden werd voor hen duidelijker. Ook waardeerden zij hun vrijheid meer en werden zij minder gevoelig voor andermans mening. Een respondent ging door EC negatiever denken, gaf aan zich juist meer te verzetten en eerder agressief te worden. Bij respondenten ontstond er bezinning over de gepleegde delicten (daarover waren zij boos en soms verdrietig) en zij waren beter op hun hoede voor de gevolgen (opgepakt worden door de politie). “De realiteit van het leven was teruggekomen”.

Het merendeel ervaart zijn gedragsveranderingen door EC als positief. De gedragsverandering zat hem vooral in het anders besteden van de vrije tijd (meer computeren i.p.v. omgang met vrienden, eerder naar bed), leven in een ritme/structuur, omgaan met een dagbesteding, omgang met andere vrienden. Een respondent deed extra zijn best om EC te laten slagen, vanwege de Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) consequentie bij falen.

Wat geleerd? Het merendeel van de respondenten oordeelde positief over het geleerde door EC. Sommige gaven aan niets geleerd te hebben, of juist wel door de

combinatie van EC met voorafgaand gevangenisstraf i.p.v. alleen door EC. Wat zij geleerd hadden door EC varieerde van stoppen met drinken, leren met regels omgaan, zichzelf te vermaken, tot leven in een gestructureerde dagindeling. Ook werd aangegeven door enkele respondenten dat zij geleerd hadden zich niet weer zo ‘in de nesten te werken’.

Geholpen door de enkelband? Na terugkijken op de periode waarin zij een

enkelband droegen denkt ongeveer de helft van de respondenten daadwerkelijk geholpen te zijn door de enkelband, de andere helft niet of niet specifiek door EC. Hiermee wordt bedoeld door het vastzitten in de gevangenis in combinatie met erna EC. Het geleidelijk terug komen in de samenleving werd door enkele als positief gezien (ter voorkoming van recidive). Een respondent vond resocialisatie door EC ‘nergens op slaan’. Een ander voelde zich geholpen door de trainingen van PTC, de vergoeding voor de opleiding en de begeleiding door RN.

(21)

Door EC kwam een respondent te weten wie zijn echte vrienden zijn, is hij gestopt met blowen en is hij meer op zijn hoede door deze ‘waarschuwing’. Het belang van een goede basis (liefdevolle familie, opleiding/werk) kwam bij een respondent als meer belangrijk naar voren dan wat EC toegevoegd heeft.

Recidive. Het merendeel van de respondenten dacht niet aan het opnieuw overtreden van de wet of het plegen van een delict tijdens het dragen van de enkelband en nadat deze af was. Een deel daarvan zei dat dit kwam door EC (vooral door GPS) terwijl anderen zeiden dat dit kwam door henzelf of door de combinatie van EC en een gevangenisstraf. Andere redenen waren het nog lopende toezicht of de voorwaardelijke periode (zonder EC). Ook gaf een respondent aan dat hij zijn best deed, maar niet in de hand had of hij een delict zou begaan vanwege ‘een samenloop van omstandigheden’. Hij kwam in de verleiding door bepaalde situaties. Een respondent gaf aan dat wanneer het toezicht afgelopen zou zijn, hij zich weer vrij zou voelen om opnieuw delicten te plegen. De respondent die zijn enkelband had doorgeknipt werd binnen een maand aangehouden door de politie voor een ander strafbaar feit.

Gesprekken met de toezichthouders

De gesprekken met de toezichthouders hadden volgens het merendeel van de respondenten geen invloed op hun dagelijks leven, de thuissituatie, relaties, alcohol/drugsgebruik, emoties en gedrag. Het merendeel gaf aan niets geleerd te hebben van hun toezichthouders of een andere toekomstvisie gekregen te hebben door de gesprekken met hen. Toch dacht de helft geholpen te zijn door de gesprekken met hun toezichthouders, omdat ze leerden zich aan afspraken te houden en in een ritme te leven.

De toezichthouder. Over de toezichthouders als persoon kwamen veelal positieve reacties zoals: doet het werk goed, is gezellig, vriendelijk, lief, behulpzaam, duidelijk, doet wat hij/zij zegt, zij doen hun best voor mij, wekken vertrouwen, tonen begrip, verplaatsen zich in mijn situatie. Meerdere keren werd genoemd dat het belangrijk voor de respondenten is dat zij goed met hun toezichthouder kunnen praten, ze het niet erg vinden als respondenten iets later komen en dat ze relaxt zijn. Twee andere respondenten noemden een aantal kritische punten: verandering van vrijheid bij wisseling van toezichthouder, onduidelijkheid over de duur van EC, gesprekken voelden als een verhoor waardoor hij zenuwachtig werd en niet wist wat te zeggen.

(22)

Inhoud en frequentie van contactmomenten. Over de inhoud van de

begeleidingsgesprekken waren de respondenten grotendeels tevreden. Daardoor zijn een aantal respondenten anders over het delict gaan denken, weten zij hoe ze recidive kunnen voorkomen, voelden zij zich gesteund en geholpen door de gesprekken en hadden zij iets aan de tips die werden gegeven. Een respondent raakte geïrriteerd door de gesprekken, omdat zijn vragen (over de voorwaardelijke periode) niet goed beantwoord konden worden door zijn toezichthouder. Wanneer toezichthouders op een oprecht geïnteresseerde manier luisterden werd dit gewaardeerd.

Het merendeel van de respondenten vond de frequentie waarmee zij hun

toezichthouder zagen goed. Een paar respondenten vond de frequentie te hoog, omdat zij niet elke keer wat nieuws konden vertellen of omdat ze de gesprekken daarvoor niet nuttig genoeg vonden.

Dagelijkse leven. Het merendeel van de respondenten gaf aan dat de begeleiding geen invloed had op hun dagelijkse leven. Wanneer de begeleiding een positieve invloed had op het dagelijkse leven zat dit vooral in het veranderen van de denkwijze (overzicht in manier van werken en doen, omgaan met stress, toekomst gericht zijn). Ook gaf een respondent terug dat hij door de begeleiding niet meer de fout in wil gaan, omdat hij daarmee het vertrouwen van de toezichthouder zou beschamen en hem zou teleurstellen. Twee respondenten

oordeelden juist negatief over de toezichthouder. Zij vonden de gesprekken een flinke tijdsinvestering en een belemmering voor vrij te besteden tijd.

Voor het merendeel van de respondenten had de begeleiding niets veranderd voor de thuissituatie. Daarentegen gaven twee respondenten aan dat de toezichthouder ervoor gezorgd had dat zij beter om konden gaan met familieleden waarmee voorheen meer ruzie ontstond.

Opleiding en werk. De helft van de respondenten was van mening dat de begeleiding in positieve zin iets veranderd heeft voor opleiding/werk, voor vier respondenten had de begeleiding daarop geen invloed en voor de overige twee juist in negatieve zin. De

toezichthouders hadden ervoor gezorgd dat respondenten een avondopleiding konden volgen, tips kregen over hoe zich op te stellen tijdens je opleiding (op tijd komen, plannen etc.), dat arbeidsvoorwaarden aangepast werden (vakantie dagen, loonsverhoging etc.), zij gestimuleerd en gemotiveerd werden voor het behouden van de dagbesteding en een job coach toegewezen kregen. Negatief vond een respondent dat hij überhaupt een dagbesteding moest hebben.

(23)

Vrije tijd en relaties. Wat de invloed op vrije tijd betreft bemerkten respondenten dat zij een ritme en beter tijdsbesef kregen door de begeleiding. Drie respondenten gaven aan beter op hun hoede te zijn voor de politie door de waarschuwing van hun toezichthouders. De een ging minder gokken en stappen, om verkeerde vrienden en risicovolle situaties te

ontlopen. De andere twee zouden juist ‘betere criminelen’ worden doordat zij weten hoe het fout is gegaan (en dat nu denken te kunnen voorkomen). Het contact met vrienden werd daardoor ook anders. Een respondent kon door de afspraken met zijn toezichthouder minder autorijlessen volgen. Een respondent is door de begeleiding en het vastzitten meer op zichzelf gericht en heeft minder behoefte om bij vrienden te zijn. Bij alle respondenten op één na heeft de begeleiding niets veranderd voor hun relatie met vrienden/familie/kennissen. Bij die ene respondent had de toezichthouder in ruzies bemiddeld tussen hem en zijn vader en tussen hem en zijn vriendin.

Alcohol- en drugsgebruik. Volgens de respondenten had de begeleiding niets veranderd aan eigen alcohol- of drugsgebruik. Wisselend noemden respondenten dat zij het hier al dan niet over gehad hadden met hun toezichthouders. Twee respondenten gaven terug dat de begeleiding bij hen als persoon veranderingen teweeg bracht. Bij de ene respondent motiveerde het hem extra om dingen goed te blijven doen. De ander zei dat hij voor het eerst in zijn leven een goede band had met iemand van de hulpverlening, terwijl hij al van jongs af aan te maken had met hulpverleners.

Gedrag, gedachten en gevoel. Meer dan de helft van de respondenten gaf aan positiever te zijn gaan denken. Sommige gingen meer hun best doen, waren gemotiveerder, anderen waren ‘wakker geschud’ dat zij dingen anders moesten gaan doen. Een respondent was anders gaan doen en denken om rustig te blijven en niet snel agressief te worden, anderen kregen meer inzicht in bepaalde dingen door tips van de toezichthouders. Vier respondenten dachten niet anders door de begeleiding, waarvan één toelichtte dat hij al zoveel had geleerd van eerdere hulpverleners dat RN hem niets nieuws meer leerde. Volgens de respondent had zijn toezichthouder het idee dat hij hem hielp. Hij durfde dit niet te zeggen, omdat hij bang was als tegendraads te worden beschouwd.

Qua emoties was er bij vele respondenten niets veranderd door de begeleiding. Een respondent gaf aan eerst meer weerstand te hebben tegen de gesprekken en consequenties, daarna minder. Een ander raakte door de gesprekken geïrriteerd en voelde zich machteloos. Het merendeel van de respondenten gedroeg zich naar eigen zeggen niet anders door de

(24)

begeleiding, gedragsveranderingen zouden enkel door henzelf komen. Een respondent ging anders om met zijn moeder en gaf aan geen alcohol en drugs meer te gebruiken. Een ander was rustiger geworden (meer thuis i.p.v. rondhangen op straat) door de combinatie van begeleiding met gevangenis en EC.

Toekomstvisie. Een respondent benoemde dat hij anders tegen zijn toekomst aan kijkt door de begeleiding: hij ziet het belang van school en werken, hij werd door de begeleiding serieuzer en gemotiveerder. De rest had in de gevangenis hun toekomstplannen al veranderd, bijvoorbeeld door geen criminele carrière te willen voortzetten.

Wat geleerd? Zeven respondenten gaven aan niets geleerd te hebben door de

begeleiding. Enkele daarvan wisten alles al of hadden zichzelf dingen geleerd. Verder had een respondent geleerd om met schulden om te gaan, en geleerd te werken. Ook noemde een respondent dat hij erachter kwam dat het contact dat je hebt met de toezichthouder ervoor kan zorgen dat EC slaagt óf juist niet. Een respondent zei dat zijn toezichthouder hem eraan herinnerde dat hij goed moet blijven nadenken met wie hij bevriend raakt en dat hij zich niet mee moet laten slepen door anderen. Een respondent gaf aan dat hij leerde zich rustig te houden (“omdat mij twee jaar PIJ boven het hoofd hangt”). Die twee jaar voorwaardelijk waarin hij zich rustig moet houden vindt hij zonde van zijn tijd.

Geholpen door de gesprekken met de toezichthouder? Na terugkijken op het toezicht bij EC dacht de helft van de respondenten dat zij geholpen waren door de

begeleiding, de andere helft niet. Degenen die ermee geholpen waren noemden verschillende dingen als: meld-tijden werden aangepast, toezichthouder hield zich aan zijn woord, de respondent wist waar hij aan toe was, als stimulans, aan veel doelen gewerkt (zou nog wel langer begeleid willen worden), controle en regelmaat geleerd, beter weten hoe het

strafsysteem in elkaar zit en wat de consequenties van delinquentie kunnen zijn. Anderen vonden de begeleiding niet van toegevoegde waarde, hadden of konden niets veranderen. Tevens zorgde de gesprekken voor herinneringen aan hun verleden, wat onprettig was.

Individuele- en omgevingskenmerken

Drie individuele- en/of omgevingskenmerken bleken door de cliënten gerelateerd te worden aan de werkzame factoren van EC. Een gestructureerde dagbesteding, een goede band met

(25)

thuiswonenden en het al dan niet eerder gevangen hebben gezeten zijn belangrijke terugkomende elementen die van grote invloed waren op hoe EC ervaren werd.

Het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, waaronder het verrichten van

vrijwilligerswerk, betaald werk of het volgen van een opleiding, is een contra-indicatie voor EC. Desondanks hadden drie respondenten geen zinvolle dagbesteding. Juist deze

respondenten ervoeren EC als bijzonder zwaar, naast twee uur vrij te besteden tijd buitenshuis moesten zij de hele dag thuis zitten. Deze respondenten vonden het moeilijk om zich zolang te vermaken en werden ‘gek’ van het thuiszitten, wat er bij één respondent voor zorgde dat hij zijn enkelband had doorgeknipt en voor een maand ‘verdwenen’ was.

Naast de ontbrekende dagbesteding maakte een conflictueuze relatie met

thuiswonenden dat EC als extra zwaar ervaren werd. Wanneer de thuissituatie verre van optimaal was en zij tijdens ruzies het huis niet konden ontvluchten, werd EC als extra belastend ervaren.

Tot slot waren de respondenten die voorafgaand aan EC hadden vastgezeten in de gevangenis anders gestemd over EC dan degenen waarbij dit niet het geval was. Hun mening over EC werd door de vergrote vrijheid enerzijds positiever, anderzijds na verloop van tijd juist negatiever doordat het verschil in vrijheid met vrienden en familie groot was. Genoemd werd dat iedereen in de gevangenis tenminste dezelfde rechten en plichten heeft, wat anders is bij EC ten opzichte van mensen in je omgeving.

Discussie

Het doel van deze studie was te onderzoeken wat de werkzame factoren van EC voor recidivereductie zijn volgens adolescenten, die (op een leeftijd tussen 16 t/m 22 jaar) EC hebben (gehad). Op basis van de gevonden literatuur werd verwacht dat EC onder andere zou zorgen voor structuur/stabiliteit, verbeterd psychosociaal functioneren, afname van

impulsieve en riskante leefstijl en een afname aan ongewenste invloed van deviante vrienden. Daarmee wordt verandering gebracht in het antisociaal persoonlijkheidspatroon, één van de vier belangrijkste factoren (‘Big Four’) die de kans op recidive het meest beïnvloeden en verandering in meerdere factoren uit de ‘central eight’: problematische thuissituatie, problemen op het werk of op school, een gebrek aan een pro-sociale vrijetijdsbesteding en middelengebruik. Tot slot werd op basis van het RNR model verwacht dat de interventie effectief zou zijn aangezien de toezichthouders zich richten op het beïnvloeden van criminogene factoren en de intensiteit van EC afgestemd is op het recidiverisico van de

(26)

adolescent (Andrews & Bonta, 2010; Van Koppen et al., 2010). Daarbij volgden negen respondenten in combinatie met EC een behandeling, wat de recidive kans zou verlagen (Burrell & Gable, 2008; Moore, 2005; Nagtegaal, 2013/2014; Renzema & Mayo-Wilson, 2005).

Werkzame factoren overeenkomstig met literatuur

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de werkzame factoren zoals gevonden in de literatuur grotendeels overeen kwamen met wat de respondenten aangaven. Wat zij werkzaam vonden aan de enkelband wordt onderscheiden van wat zij werkzaam vonden aan de gesprekken met de toezichthouder. Daarbij is gekeken naar welke individuele- en/of omgevingskenmerken door de respondenten gekoppeld werden aan de werkzame factoren van EC. Naar voren kwam dat meerdere criminogene factoren werden weggenomen en beschermende factoren werden versterkt, wat de kans op recidive verkleint (Laan, Schans, Bogaerts, & Doreleijers, 2009). Onderstaand volgt hierop een toelichting.

De enkelband. De helft van de respondenten dacht geholpen te zijn door het dragen van de enkelband. Volgens het merendeel van de respondenten had het dragen van de

enkelband invloed op het dagelijks leven (Gennip, Holte, & Sprokkelreef, 2010; Grandia e.a., 2010; Lamet, James, Dirkzwager, & Laan, 2010; Nagtegaal, 1013/2014), opleiding/werk, de thuissituatie (Lamet, James, Dirkzwager, & Laan, 2010), relaties (Grandia e.a., 2010;

Nagtegaal, 1013/2014), alcohol/drugsgebruik en emoties (Nagtegaal, 1013/2014).

Zoals bij deze leeftijdsgroep te verwachten was, kwam het belang van vrije tijd (vooral in het weekend), contact met vrienden en familie en werken aan een toekomstperspectief naar voren (Kohnstamm, 2002). Voorgaand onderzoek ondersteunt de bevinding dat gevoelens van stress, angst en de zichtbaarheid van de enkelband als niet prettig ervaren werden (Nagtegaal, 2013/2014). Ook speelde stigmatisering door en schaamte voor de enkelband een rol (Bales et al., 2010; Nagtegaal, 2013/2014). Onderzoek toont aan dat gevoelens van schaamte correleren met een verhoogde kans op recidive (Hosser, Windzio, & Greve, 2008). Dit gegeven werd in het onderzoek als volgt toegelicht. Schaamte ontstaat wanneer men een gebeurtenis toeschrijft aan een stabiel, duurzaam en globaal kenmerk van zichzelf (Hosser, Windzio, & Greve, 2008). Schaamte wordt geassocieerd met gevoelens van waardeloosheid, machteloosheid en je willen onttrekken aan situaties. De persoon voelt zich niet in staat om het gedrag te veranderen, wat enerzijds het zich onttrekken aan de situatie in de hand werkt en anderzijds vijandigheid en woede naar de veroorzakende bron van de schaamte opwekt.

(27)

Recidive. Een paar respondenten gaven aan dat zij zich na EC en de voorwaardelijke periode weer vrij voelen om delicten te plegen. Dit komt overeenkomt met onderzoek waarin gesteld wordt dat EC niet leidt tot vermindering van recidive (Renzema & Mayo-Wilson, 2005). Een verklaring voor het uitblijvende effect van EC werd in het onderzoek van Renzema en Mayo-Wilson niet genoemd. Daarentegen dacht het merendeel van de

respondenten niet aan het opnieuw plegen van een delict tijdens het dragen van de enkelband noch daarna. Een deel daarvan zei dat dit kwam door EC (vooral door GPS) terwijl anderen zeiden dat dit kwam door henzelf of door de combinatie van EC en een gevangenisstraf. Dat EC leidt tot vermindering van de kans op recidive wordt in onderzoeken eveneens bevestigd (Bales et al., 2010; Padgett, Balen, & Blomberg 2006). Het belang daarbij van de combinatie van EC met andere interventies die onderliggende problematiek behandelen, wordt

ondersteund door voorgaande onderzoeken (Burrell & Gable, 2008; Moore, 2005; Nagtegaal, 2013/2014; Renzema & Mayo-Wilson, 2005).

Gesprekken met toezichthouders. Daar kan aan toegevoegd worden dat de helft van de respondenten zich door de begeleiding van de toezichthouder geholpen voelde, wat

overeenkomt met eerder onderzoek waarin de begeleiding als positief ervaren werd

(Nagtegaal, 2013/2014). Naast bovengenoemde aspecten kwam hieruit naar voren dat zij door de gesprekken met de toezichthouder anders tegen het delict aankijken, weten hoe recidive te voorkomen, kennis hebben opgedaan van het strafsysteem en de consequenties van het delict en dat door tips hun gedachtegang is beïnvloed (o.a. plannen, minder impulsief, omgaan met stress en conflictsituaties). Zij werden extra gemotiveerd door de toezichthouder om zich aan afspraken te houden, te werken aan hun toekomst en om recidive te voorkomen. Een vergrote motivatie draagt positief bij aan het effect van een behandeling en teweegbrengen van

gedragsverandering (Jong & Berg, 2008; Miller & Rollnick, 2008). De respondenten waren veelal positief over hun toezichthouders al vonden zij de gesprekken niet altijd even nuttig (en een belemmering voor vrij te besteden tijd). Naar voren kwam dat de respondenten behoefte hebben aan duidelijkheid (weten waar ze aan toe zijn en hoe lang ze EC hebben), flexibiliteit en ervarenheid van de toezichthouder. De behoefte aan flexibiliteit komt terug in eerder onderzoek (Nagtegaal, 2013/2014).

Individuele- en omgevingskenmerken. Het hebben van een gestructureerde

dagbesteding, een goede band met thuiswonenden en het al dan niet eerder gevangen hebben gezeten waren van grote invloed op hoe EC ervaren werd. Dat EC door vergrote vrijheid als

(28)

mildere sanctie dan een gevangenisstraf werd bevonden komt overeen met eerder onderzoek (Nagtegaal, 2013/2014). Het belang van de relatie met huisgenoten en het hebben van een gestructureerde dagbesteding kwamen in eerder onderzoek niet zozeer naar voren als zijnde van invloed op hoe EC ervaren werd. Wel bleek de relatie met huisgenoten (conflicten/steun) in belangrijke mate van invloed op het succes van EC en is de aanwezigheid van een zinvolle dagbesteding is in vele landen (Zweden, Denemarken, Frankrijk, België en Duitsland) een conditie die aan EC gesteld wordt (Nagtegaal, 2013/2014).

Tegenstrijdigheden met betrekking tot literatuur

Het merendeel van de respondenten gaf aan niets geleerd te hebben van- of een andere toekomstvisie gekregen te hebben door het dragen van de enkelband. De gesprekken met de toezichthouder hadden geen invloed op hun dagelijks leven, thuissituatie, relaties,

alcohol/drugsgebruik, emoties en gedrag. De meeste respondenten gaven daarnaast aan dat zij niets geleerd hebben van de gesprekken en ook geen andere toekomstvisie hebben gekregen. Anders dan op grond van de literatuur verwacht werd, gaf het merendeel van de respondenten aan dat hun gedrag niet was veranderd door de enkelband terwijl bij doorvragen naar voren kwam dat verschillende criminogene factoren werden weggenomen en beschermende factoren werden versterkt.

Bereidheid te veranderen. Mogelijk vonden zij dat hun gedrag niet was veranderd doordat het merendeel van de respondenten voorafgaand aan EC slechts enigszins of niet bereid was te veranderen (zoals blijkt uit de RISc gegevens). De respondenten kwamen op onvrijwillige basis in contact met de reclassering en EC. Bij deze respondenten ontbreekt het vaak aan intrinsieke motivatie waardoor de mogelijkheid tot verandering vooral vanuit externe motivatie in gang gezet moet worden. Wanneer zij vanaf het begin al niet open staan voor verandering valt dit moeizaam te bereiken (Miller & Rollnick, 2008; Vansteenkiste & Neyrinck, 2010).

Delictvisie. Daar kan aan toegevoegd worden dat de manier waarop vier respondenten het delict en hun eigen aandeel daarin zagen, er ook aan kan hebben bijgedragen dat zij geen invloed bemerkten in hun gedrag en de leefgebieden. Zij stonden ambivalent tegenover hun eigen gedrag. Een paar zagen hun aandeel in het delict wel, maar legden ook een deel van de schuld buiten zichzelf (Vansteenkiste & Neyrinck, 2010). Andere respondenten waren van mening dat misdaad loont, zij praten hun delict goed en hebben geen schuldgevoelens. Eerder

(29)

onderzoek wijst uit dat het ervaren van schuld negatief samenhangt met recidive (Hosser, Windzio, & Greve, 2008; Tangney, Stuewig, & Martinez, 2014). Dit gegeven werd als volgt toegelicht: schuldgevoelens worden geassocieerd met het toegeven van fouten, herstellend- en prosociaal gedrag. De aanwezigheid van schuldgevoelens duidt op het nemen van

verantwoordelijkheid voor het gedrag en kan als randvoorwaarde voor langdurige verandering in gedrag gezien worden (Hosser, Windzio, & Greve, 2008).

Reflectie. Verder vergden de interviewvragen zelfkennis en een bepaald

reflectieniveau dat mogelijk niet door alle respondenten bereikt werd. Reflectie is een manier om ervaringen te begrijpen en te analyseren en er betekenis aan te geven. Het is mogelijk dat de respondenten zich niet altijd bewust waren van de effecten van EC. In ander onderzoek waarin gerefereerd wordt naar meerdere studies komt ook de gebrekkige zelfreflectie naar voren bij delinquente adolescenten, waardoor een vertekend beeld van de werkelijkheid kan ontstaan (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007).

Gevangenisstraf. In tegenstelling tot onderzoek over de effectiviteit van de

gevangenisstraf, waarin gesteld wordt dat korte gevangenisstraffen weinig bijdragen aan het verlagen van de kans op recidive, stelden elf respondenten dat zij door de gevangenisstraf veel geleerd hebben en proberen niet te recidiveren (Beerthuizen & Wartna, 2013). Zij schreven positieve verandering in gedrag, denken en toekomstvisie, evenals het willen stoppen met criminele activiteiten toe aan het gevangen gezeten hebben. Volgens deze respondenten droeg EC daardoor vaak minimaal bij aan verandering. Het verschil tussen het bovengenoemde- en huidige onderzoek is dat het bovengenoemde onderzoek door professionals op basis van een (uit valideringsonderzoek vrij nauwkeurig gebleken) schaal een inschatting is gemaakt van de verwachte kans op recidive, terwijl het huidige onderzoek zich baseert op de verwachting van de respondenten zelf.

Soort delict. Tot slot wijst een buitenlandse studie uit dat EC een minder grote impact zou hebben op geweldsdelinquenten dan op andere delinquenten (Bales et al., 2010). De reden hiervoor is onduidelijk. Dit zou wel het verminderde effect van EC kunnen verklaren,

aangezien zes respondenten geweldsdelinquenten zijn.

(30)

Restricties

Het huidige onderzoek bevat enkele limitaties. Ten eerste hebben de uitkomsten van dit onderzoek gezien de grootte van de onderzoeksgroep een beperkte generaliseerbaarheid (externe validiteit). Ten tweede is niet gecontroleerd op factoren die van invloed kunnen zijn op de mening van de respondenten. Elf respondenten hebben voorafgaand aan EC vastgezeten in de gevangenis, waardoor hun visie mogelijk anders is dan adolescenten die voorafgaand aan EC niet vastgezeten hebben. Ten derde hebben alleen voor het onderzoek gemotiveerde respondenten mee gedaan aan het onderzoek, wat mogelijk een vertekend beeld kan geven van de werkzame factoren. Ten vierde waren twee respondenten zonder dagbesteding betrokken bij het onderzoek, terwijl zij niet behoorden tot de doelgroep (is een contra-indicatie voor EC). De uitkomsten van het onderzoek zouden zonder deze respondenten mogelijk positiever en eenduidiger zijn geweest. Ten vijfde waren niet bij alle respondenten alle criminogene factoren aanwezig, waardoor niet ieder individu op alle criminogene factoren kon veranderen. Tot slot vergden de interviewvragen zelfkennis en een bepaald reflectieniveau, wat mogelijk niet door alle respondenten bereikt werd. Het is mogelijk dat de respondenten zich niet altijd bewust waren van de effecten van EC. Door genoemde restricties moet voorzichtig omgegaan worden met generalisering. De restricties kunnen meegenomen worden bij toekomstig onderzoek.

Implicaties

Het huidige onderzoek heeft bijgedragen aan zicht op werkzame factoren van EC. Het zou voor de praktijk van meerwaarde zijn wanneer gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (RCT) naar de effectiviteit van EC ten aanzien van recidive zou worden uitgevoerd. Hierin kunnen adolescenten die voorafgaand aan EC niet gevangen hebben gezeten vergeleken worden met de adolescenten die wel vast hebben gezeten. Tevens kan middels RCT worden bijgedragen aan de theorievorming over recidive.

Door het huidige onderzoek kunnen enkele relevante aanbevelingen worden gegeven voor instanties die EC toepassen. Zowel het ontbreken van een dagbesteding (werk of

opleiding) als ruzie met thuiswonenden maakte dat EC als extra zwaar werd ervaren. Voor de praktijk kan worden aanbevolen adolescenten zonder een dagbesteding niet te laten

deelnemen aan EC. Bekend is dat het ontbreken van een dagbesteding de kans op recidive vergroot (Bales et al., 2010; Caudy et al., 2013). Ook kan het bij de haalbaarheidstoets door RN nuttig zijn om niet alleen toestemming van ouders te vragen, maar ook bij hen te

informeren naar de band die zij hebben met hun zoon/dochter die mogelijk EC zal krijgen. 29

(31)

Verder zouden de respondenten de gesprekken met toezichthouders nuttiger vinden wanneer de inhoud van het gesprek beter afgestemd wordt op hun behoeften. Wanneer de cliënt en de behandelaar1 het eens zijn over de visie op de problematiek en de aanpak ervan heeft de begeleiding kans van slagen (Broeke, Heiden, Meijer, Hamelink, 2010). Om de interventie effectiever te laten zijn zou er volgens het RNR model meer aansluiting moeten zijn bij de motivatie van de cliënt, zoals in het responsiviteitsbeginsel naar voren komt (Andrews & Bonta, 2010; Koppen, Merckelback, Jelicic, & Keijser, 2010). De gesprekken met

toezichthouders worden extra gewaardeerd wanneer de toezichthouders duidelijkheid bieden over de duur van EC en de voorwaardelijke periode. Een flexibele houding van de

toezichthouders en het beschikken over de nodige ervaring stonden ook hoog in het vaandel. Tevens lijken het open staan voor verandering (vanuit intrinsieke motivatie) en het erkennen van het eigen aandeel in- en ervaren van schuldgevoelens voor het delict van belang voor het teweegbrengen van verandering bij de adolescent (Hosser, Windzio, & Greve, 2008; Miller & Rollnick, 2008; Tangney, Stuewig, & Martinez, 2014; Vansteenkiste & Neyrinck, 2010). Ondanks dat RN al gebruik maakt van motiverende gespreksvoering en oplossingsgericht werken, zou daar bij deze doelgroep nog extra aandacht aan besteed mogen worden (Jong & Berg, 2008; Miller & Rollnick, 2008).

Conclusie

Het doel van deze studie was te onderzoeken wat de werkzame factoren van EC voor recidivereductie volgens adolescenten zijn, die (op een leeftijd tussen 16 t/m 22 jaar) EC hebben (gehad). Enerzijds gaven de respondenten aan dat er niet veel veranderd was in hun gedrag, terwijl zij anderzijds noemden dat verschillende criminogene factoren werden weggenomen en beschermende factoren werden versterkt. De kans op recidive is voor de meerderheid verlaagd, volgens de respondenten mede doordat zij gevangen hebben gezeten. De bereidheid tot verandering, visie op hun aandeel in het delict, het aantal

geweldsdelinquenten evenals het reflectieniveau van de respondenten maken dat het aandeel van EC in deze verlaagde kans op recidive mogelijk onderschat is. De resultaten hebben weliswaar een beperkte generaliseerbaarheid vanwege de grootte van de onderzoeksgroep. Daarentegen heeft het onderzoek bijgedragen aan een meer volledig beeld van de werkzame factoren van EC. Het huidige onderzoek is uniek vanwege de nog niet eerder onderzochte mening van adolescenten over de werkzame factoren van EC binnen Nederland.

1

‘Behandelaar’ kan in deze context door ‘toezichthouder’ worden vervangen.

30

(32)
(33)

Referenties

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology: Public Policy and Law, 16, 39-55.

Baarda, D. Goede, M. de, & Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief onderzoek:

handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen:

Wolters-Noordhoff.

Bales, W., Mann, K., Blomberg, T., Gaes, G., Barrick, K., Dhungana, K., & McManus, B. (2010). A quantitative and qualitative assessment of electronic monitoring. Florida: National Institute of Justice.

Beerthuizen, M. G. C. J., & Wartna, B. S. J. (2013). Vrijheid binnen de perken: een

verkennend onderzoek naar de inzet van voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

Blom, M., & Laan, A. M. van der. (2010). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010.

Ontwikkelingen in zelf gerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Breuk, R. E., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of

Adolescence 30, 761-771.

Broeke E., ten, Heiden, C., van der, Meijer, S., & Hamelink, H. (2010). Cognitieve therapie,

de basisvaardigheden. Amsterdam: Boom.

Burrell, W. D., & Gable, R. S. (2008). From B. F. Skinner to Spiderman to Martha Stewart: The past, present and future of electronic monitoring of offenders. Journal of

Offender Rehabilitation, 46(3-4), 101-118. doi: 10.1080/10509670802143342

(34)

Caudy, M. S., Durso, J. M., & Taxman, F. S. (2013). How well do dynamic needs predict recidivism? Implications for risk assessment and risk reduction. Journal of Criminal

Justice, 41, 458-466.

Di Tella, R., & Schargrondsky, E. (2013). Criminal recidivism after prison and electronic monitoring. Journal of Political Economy, 121(1), 28-73.

Gennip, S., van, Holte, E., ten, & Sprokkelreef, B. (2010). Handleiding: recidive

inschattingsschalen (RISc) versie 3. Utrecht: Reclassering Nederland, Stichting

Verslavingsreclassering GGZ, Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.

Grandia, K., James, C., Laan, P. van der, Lamet, W., Meijer, T., & Wanschers, L. (2010). reclasseringstoezicht en jongvolwassenen: een verkennend onderzoek naar

kenmerken van jongvolwassen delinquenten in relatie tot reclasseringsbemoeienis. Amsterdam: Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving.

Hosser, D., Windzio, M., & Greve, W. (2008). Guilt and shame as predictors of recidivism: a longitudinal study with young prisoners. Criminal Justice and Behavior, 35(1), 138-152.

Jong, P., de, & Berg, I. K. (2008). De kracht van oplossingen: handwijzer voor

oplossingsgerichte gesprekstherapie. Amsterdam: Harcourt Book Publishers.

Krechtig, L., Lans, M., Andreas, A., & Menger, A. (2012). Begeleidingsactiviteiten in de Reclassering: lectoraat werken in Justitieel kader. Hogeschool Utrecht:

Kenniscentrum Sociale Innovatie.

Kohnstamm, R. (2002). Kleine ontwikkelingspsychologie, de adolescentie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Koppen, P. J. van, Merckelback, H., Jelicic, M., & Keijser, J. W. de. (2010). Reizen met mijn rechter. Psychologie van het Recht. Deventer: Uitgeverij Kluwer BV. ISBN

9789013069129, NUR 824-401.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reacties hebben geleid tot enkele kleine wijzigingen van het voor de internetconsultatie aangeboden concept besluit, en het algemene deel van deze nota van toelichting..

Het ATR adviseerde tevens de regeldrukparagraaf van het Bep en van de Rep aan te vullen, omdat met name de standaardinstellingen voor de ongevraagde e-mailattendering nog niet

Slachtoffer vertelt over het pesten (ouder/ leerkracht) Omstanders zijn op de hoogte van wie er wordt.. gepest en wie

Elke nieuwe melding voor dezelfde leerling overschrijft de

• Makkelijker checken op ‘nog niet gegeven’. •

De elektronisch gedetineerde is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het niet verlaten van zijn huis, terwijl hij zich in een inrichting niet voor die verantwoordelijkheid

Uit het onderzoek van Gijsberts en Dagevos (2005) blijkt inderdaad dat hoe meer allochtonen en.. autochtonen met elkaar omgaan in de vrije tijd en hoe meer zij elkaar thuis en in

In zorggroep Almelo wisselen de systemen de informatie nog niet naar behoren uit, en moet er dus altijd met twee systemen gewerkt worden om alle informatie over de patiënt