• No results found

Vaders en de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind : de opvoedingsdoelen en het opvoedgedrag van vaders in relatie tot moeders bij de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind in de leeftijd van 4 tot 8

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vaders en de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind : de opvoedingsdoelen en het opvoedgedrag van vaders in relatie tot moeders bij de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind in de leeftijd van 4 tot 8 "

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afdeling pedagogiek en onderwijskunde

Vaders'en'de'seksuele'ontwikkeling'en'opvoeding'

van'hun'kind''

De#opvoedingsdoelen#en#het#opvoedgedrag#van#vaders#in#relatie#tot#moeders#bij#de#seksuele# ontwikkeling#en#opvoeding#van#hun#kind#in#de#leeftijd#van#4#tot#8#jaar# # Masterscriptie Opvoedingsondersteuning, Pedagogische Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Instelling: Vader Kennis Centrum Utrecht

Naam: Tessa van Heesch Studentnummer: 6135846 Scriptiebegeleider: Channah Zwiep Tweede beoordelaar: Peter Hoffenaar Begeleider vanuit de instelling: Martin Barto juni 2014

(2)

Voorwoord

Seksualiteit is iets wat bij iedereen wel iets oproept. Zodra het over seksualiteit gaat worden mensen vaak ongemakkelijk of een beetje lacherig. Toch is het iets wat bij het leven hoort en waar iedereen ervaring in opdoet. Die ervaring begint al vroeg, in de kindertijd begint wat we de seksuele ontwikkeling noemen. Deze ontwikkeling loopt door tot in de volwassenheid. Gedurende de jeugd is het aan de opvoeders om een kind hierin te begeleiden. Dit is niet altijd makkelijk. Juist doordat seksualiteit een beladen onderwerp kan zijn en we ons allemaal kunnen herinneren dat we onderwerpen omtrent seksualiteit liever niet met onze ouders willen bespreken, is het de vraag hoe opvoeders invulling geven aan deze taak.

Gezien het feit dat vaders steeds meer betrokken zijn bij de opvoeding van het kind is de vraag ontstaan hoe zij invulling geven aan de begeleiding van hun kind bij de seksuele ontwikkeling. Het Vader Kennis Centrum in Utrecht is hier benieuwd naar en heeft studenten van de Universiteit van Amsterdam gevraagd om dit uit te zoeken.

Van hieruit is het onderzoek naar vaders en de seksuele opvoeding van hun kind ontstaan. Samen met mijn twee medestudentes Lieke van de Kerkhof en Rose Nijssen en mijn begeleider Channah Zwiep heb ik hier het afgelopen jaar hard aan gewerkt. We hebben zelf een vragenlijst ontwikkeld en via allerlei wegen geprobeerd om zoveel mogelijk vaders te werven. Dit bleek een behoorlijke uitdaging te zijn! Uiteindelijk kunnen we heel tevreden zijn met het resultaat. Een uitgebreid, verkennend onderzoek over een onderwerp waar nog niet veel over bekend was. Met waardevolle informatie voor zowel de wetenschap als de praktijk.

Graag wil ik nog een aantal mensen bedanken bij het tot stand komen van deze masterscriptie. Allereerst mijn twee medestudentes, waarmee ik gedurende het onderzoek lief en leed mee kon delen. Daarbij mijn begeleider Channah Zwiep, voor haar betrokkenheid en enthousiasme gedurende het onderzoek, maar ook haar flexibiliteit en aanmoediging tijdens het schrijven van mijn stuk. Verder wil ik graag mijn tweede beoordelaar Peter Hoffenaar bedanken, voor het nakijken van onze vragenlijst en zijn bruikbare feedback. Tot slot wil ik graag mijn vriend familie en vrienden bedanken voor hun steun en geduld de afgelopen tijd. In het bijzonder mijn vader en beste vriendin voor het uitvoerig nakijken van mijn scriptie.

Veel leesplezier!

(3)

Fathers and sex education

Abstract

This study focused on the guidance of fathers during the sexual development of their 4-8 year old child. The main goal was to examine several aspects of what fathers observe of the sexual development of the child, fathers attitudes and goals in the sexual guidance and the possible need for parental support. This is compared with what is known about mothers from literature. This explanatory research is done with an online questionnaire that was filled out by seventy-three fathers. Results reveal that fathers observe a variety of sexual behavior, significantly more with younger children. The number of sexual related questions children ask their father is relatively low. The most important goal for fathers is that his child learns to respect himself and others. Fathers experience the sex education of the child as rather easy, but there is some need for parental support. Compared to these results mothers talk more about sexuality. These results have to be interpreted with discretion because of the small sample size and the homogeneous group fathers. Implications of the findings and recommendations for future research are discussed.

(4)

Vaders en seksuele opvoeding

Samenvatting

#Dit verkennende onderzoek richt zich op de seksuele opvoeding door vaders van hun kind in de leeftijd van 4 tot 8 jaar. Het belangrijkste doel was om te onderzoeken wat vaders opmerken bij de seksuele ontwikkeling van het kind en hoe vaders handelen en zich voelen tijdens dit proces. De onderzoeksvragen gingen over seksueel getint gedrag en seksueel gerelateerde vragen van het kind, de opvoeddoelen en het opvoedgedrag van de vader en de eventuele behoefte aan opvoedingsondersteuning. Deze punten worden vergeleken met wat er al bekend is over moeders vanuit de literatuur. De dataverzameling is gedaan met een online vragenlijst, ingevuld door drieënzeventig vaders. Uit de resultaten blijkt dat vaders gevarieerd seksueel gedrag opmerken, significant meer bij jongere kinderen. Het aantal seksueel gerelateerde vragen dat vaders krijgen is relatief laag. Het belangrijkste doel voor vaders is dat zijn kind leert om zichzelf en anderen te respecteren. Vaders ervaren de seksuele opvoeding van het kind als gemakkelijk. Opvoedingsondersteuning willen vaders voornamelijk via internet of van een deskundige. Vergeleken met deze resultaten praten moeders volgens de literatuur vaker over seksualiteit met hun kind, krijgen en reageren zij vaker op vragen dan vaders. Deze resultaten moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege de kleine en homogene steekproef. Implicaties van de bevindingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek worden besproken.

(5)

Inhoudsopgave Abstract 3 Samenvatting 4 1. Inleiding 7 2. Theoretische achtergrond 11 2.1 Seksuele ontwikkeling 11 2.2 Seksuele opvoeding 15 2.2.1 Opvoedgedrag en opvoedingsdoelen 15 2.2.2 Opvoedingsstijl 16 2.2.3 Vaders 17

2.2.4 Praten over seksualiteit 18

2.3 Beleving van de opvoeding en eventuele behoefte aan ondersteuning 19

3. Methode 21 3.1 Onderzoeksdesign 21 3.2 Steekproef 21 3.3 Meetinstrumenten 24 3.4 Statistische analyse 24 4. Onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten 25 4.1 Seksuele ontwikkeling 25

4.1.1 Seksueel getint gedrag 25

4.1.2 Vragen over seksualiteit 29

4.2 Seksuele opvoeding 31

4.2.1 Opvoedingsdoelen 31

4.2.2 Reactie op gedrag en vragen 33

4.2.3 Praten over seksualiteit 34

4.3 Beleving van de opvoeding en eventuele behoefte aan ondersteuning 36

4.3.1 Beleving van de seksuele opvoeding door vaders 36

4.3.2 Vragen van vaders over de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding 36

(6)

5. Discussie 40

5.1 De seksuele ontwikkeling 40

5.2 De seksuele opvoeding 42

5.3 De beleving van de seksuele opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning 45

5.4 Limitaties 46

5.5 Aanbevelingen 48

7. Literatuurlijst 49

8. Bijlagen 55

8.1 Bijlage 1. Instellingsverslag 55

(7)

1. Inleiding

De inbreng van vaders bij de opvoeding staat steeds meer in de belangstelling. Zowel in het beleid als in de praktijk wordt steeds meer belang gehecht aan de rol van de vader dan enkele tientallen jaren geleden, toen de opvoeding meer een taak van de moeder was (Dekovic & Rispens, 1998; Pels, Ketner & Naber, 2012). Er lijkt bij vaders sprake te zijn van een stijgende motivatie om betrokken te zijn bij de opvoeding van het kind (Lamb & Tamis-Lemonda, 2004). Praktisch gezien betekent dit dat vaders in moderne gezinnen duidelijk meer zorgtaken op zich nemen dan een aantal decennia geleden (Dekovic & Rispens, 1998). Het gaat hier om de zorg voor zichzelf, de eventuele partner, de opvoeding van het kind en de zorg voor het huishouden (Devolder, 2011).

Kinderen ontwikkelen zich in brede context. Hierdoor is de zorgtaak van de opvoeding van het kind ook heel breed. Ouders brengen via de opvoeding kennis, normen en waarden over. Een onderdeel van deze opvoeding is seksuele opvoeding, waarbij ouders hun kinderen iets mee kunnen geven over fysieke ontwikkeling, voorplanting, seksueel gedrag, relaties en seksuele gevoelens (Lefkowitz & Stoppa, 2006). Een aspect van de algemene ontwikkeling van een kind is de seksuele ontwikkeling. Hierbij zijn genderidentiteit, responsiviteit en relatievorming centrale thema’s (Bancroft, 2009).

De seksuele opvoeding is het ondersteunen van kinderen bij hun seksuele ontwikkeling. Voorbeelden van seksuele opvoeding zijn het beantwoorden van seksueel getinte vragen van het kind of begeleiding bij seksueel getint gedrag (Zwiep, 2008). Bij de seksuele opvoeding speelt praten over seksualiteit een belangrijke rol. Praten met kinderen over seksualiteit was generaties lang een taboe en bleef daardoor indertijd beperkt (Ravesloot, 1998; Heemelaar, 2008). Eén van de oorzaken hiervoor was dat seksualiteit verweven is met intimiteit, iets vertrouwds, wat niet met iedereen open besproken kan worden. Daarbij heerste er vanuit religie de norm dat seks iets was wat binnen een huwelijk plaats moest vinden. Losbandigheid of seks buiten het huwelijk om was immoreel en onjuist. Dit zorgde voor een taboe op communicatie over seksualiteit (Bakker, 2006; Heemelaar, 2008; Slob, 2002). Praten over seksualiteit met kinderen werd door dit taboe bemoeilijkt. Dit kan te maken hebben met de volwassen benadering van seksualiteit die niet strookt met het beeld van een (in seksuele zin) ‘onschuldig’ kind. Een associatie tussen seks en kinderen roept in de meeste gevallen weerstand op (De Graaf & Rademakers, 2007). Als er een generatie geleden al over seksualiteit gesproken werd dan betrof het voornamelijk moeders die hun dochters voorlichtten over menstruatie en zwangerschap. De meeste vaders bemoeiden zich minder met dit onderwerp (Ravesloot, 1998).

(8)

Van Dijken en Tavecchio (1998) laten echter zien dat er in de jaren ’90 in zijn algemeenheid sprake is van een heroriëntatie van de pedagogische rol van vaders. Vaders lijken steeds meer betrokken te raken bij de zorg van het kind, ook tegenwoordig. Hier is de seksuele opvoeding een onderdeel van. Vaders en moeders geven daar een invulling aan. Echter merkten Wilson, Dalberth, Koo en Gard (2010) in hun studie op dat moeders vaker dan vaders degenen te zijn die een proactief gesprek beginnen over seksueel gerelateerde onderwerpen. Moeders stellen het volgens de studie van Zwiep (2008) overigens wel op prijs als vaders dit zouden doen. Volgens het onderzoek van Wilson et al. (2010) wachten vaders de vragen van hun kinderen vaker af. Dit verklaart de onzekerheid van moeders in deze studie, aangezien een gesprek beginnen over seksualiteit een lastigere taak is dan het beantwoorden van een vraag. Vaders bleken in deze zin minder onzeker te zijn over dit onderwerp.

Inmiddels hebben verschillende studies aangetoond (zie onder meer De Graaf, 2013; De Graaf & Rademakers, 2003; Zwiep, 2008) dat de beide ouders een belangrijke rol spelen als het gaat om het begeleiden van seksueel getint gedrag bij kinderen en hoe vaak dit voorkomt. Zij bepalen mede door de sociale normen van de maatschappij en hun eigen overtuigingen het sociaal emotionele klimaat in het gezin en de seksuele opvoeding. Hierbij spelen normen, waarden en gebruiken in de cultuur van het land en individuele verschillen tussen ouders een belangrijke rol (De Graaf & Rademakers, 2004).

Volgens Walker en Milton (2006) is de mate waarin het woord ‘seksuele opvoeding of educatie’ binnen school- en gezondheidsprogramma’s geaccepteerd wordt ook afhankelijk van cultuur. Zo wordt deze benaming in het Verenigd Koninkrijk nog altijd gezien als taboe, terwijl seksuele educatie internationaal gezien en in veel Australische schoolprogramma’s een veelgebruikte term is. Dit wekt de suggestie dat niet alleen de benaming, maar ook de acceptatie en aanvaarding van seksuele vorming bij kinderen per cultuur en individu verschilt (Walker & Milton, 2006).

In internationaal opzicht doet Nederland het vergeleken met andere ontwikkelde landen redelijk goed op het gebied van seksuele gezondheid (De Graaf, 2013). Verschillende onderzoeken hebben geconcludeerd dat dit te maken heeft met de openheid omtrent seksualiteit en seksuele educatie in Nederland (De Graaf 2013; Parker, Wellings, & Lazarus, 2009). Onder andere door de open houding die er over het algemeen heerst in Nederland over seksualiteit is er vergeleken met de Verenigde Staten vaker sprake van veilige seks en bij jongeren en minder van tienerzwangerschappen en abortussen (Ferguson, Vanwesenbeeck & Knijn, 2008). Echter als het gaat om kinderen onder de 12 jaar, lijkt volgens de studie van De

(9)

Graaf (2013) deze open houding minder te bestaan. Verschillende onderwerpen omtrent seksualiteit zijn bij deze jongere kinderen volgens dit onderzoek nog niet besproken. Ouders geven hiervoor als reden dat het kind te jong is om deze onderwerpen te bespreken. Een groot onderzoek dat gedaan is in opdracht van het tijdschrift J/M ouders (“Ouders onderschatten seksueel gedrag van hun kind”, 2013) toonde aan dat ouders in de praktijk onderschatten waar hun kind mee bezig is op seksueel gebied. Van alle ouders geeft 85% in dit onderzoek aan niet of nauwelijks met hun kind onder de 10 jaar over seksualiteit te hebben gesproken. Een van de redenen die ouders hiervoor geven is dat zij hun kind veel te jong vinden om met seks bezig te zijn. Volgens de studie van De Graaf (2013) is het wel van belang vroeg te beginnen met het bespreekbaar maken van seksualiteit. Er wordt op die manier een boodschap aan kinderen meegegeven dat seksualiteit een bespreekbaar onderwerp is. Bovendien lijkt het voor ouders vooral moeilijk om het gesprek over seksualiteit te beginnen. Als zij dit eenmaal gedaan hebben blijkt het makkelijker te zijn om erover te blijven praten met hun kind. Zowel moeders als vaders zouden kunnen bijdragen aan het vroeg bespreekbaar maken van seksualiteit.

Het huidige onderzoek richt zich in welke mate vaders praten met hun (jonge) kind over seksualiteit en wat zij belangrijk vinden in de seksuele opvoeding. Vanwege de bijdrage van vaders aan de (seksuele) opvoeding en het belang daarvan, zal het huidige onderzoek zich richten op het in kaart brengen van de wijze waarop vaders omgaan met de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind en hoe zij dit beleven.

Huidig onderzoek

Er zijn verschillende aanleidingen voor een verkennend onderzoek naar vaders en seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind. Allereerst is er de heroriëntatie op de pedagogische rol van vaders en hoe zij de seksuele opvoeding in deze rol integreren. Ten tweede het gebrek aan kennis over de opvoedingsdoelen en het opvoedgedrag van vaders op het gebied van de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind. Tot slot is het in het kader van de opvoedingsondersteuning belangrijk om te weten te komen hoe vaders de seksuele opvoeding van hun kind beleven en of zij behoefte hebben aan een bepaalde vorm van ondersteuning hierbij. Inzicht in hoe groepen, in dit geval vaders, omgaan met seksualiteit in de opvoeding is belangrijk om richting te geven aan de ondersteuning op dit gebied (De Graaf, 2013).

In dit onderzoek zal gekeken worden naar wat vaders opmerken bij de seksuele ontwikkeling en hoe zij invulling geven aan de seksuele opvoeding van hun kind in de leeftijd

(10)

van 4 tot 8 jaar. Dit zal in algemene zin worden vergeleken met wat er al bekend is over moeders vanuit de literatuur. Verder zal gekeken worden hoe vaders de seksuele opvoeding beleven en of zij behoefte hebben aan een bepaalde vorm van ondersteuning bij de seksuele opvoeding.

Het Vader Kennis Centrum in Utrecht is de opdrachtgever voor dit onderzoek. Vanwege de brede insteek van deze stichting die gericht is op informatievoorziening en advies bij allerlei aspecten van vaderschap, kan dit onderzoek een zinvolle bijdrage leveren aan het maatschappelijk bewustzijn over vaderschap en seksuele opvoeding.

De specifieke onderzoeksvragen van dit onderzoek zijn:

De seksuele ontwikkeling

1. Welk seksueel getint gedrag merken vaders op bij hun kind en in welke mate?

2.Welke vragen over seksualiteit krijgen vaders van hun kind en in welke mate? De seksuele opvoeding

1. Welke opvoedingsdoelen hebben vaders in de seksuele opvoeding? 2. Hoe reageren vaders op seksueel getint gedrag en/of vragen? 3. In hoeverre praten vaders over seksualiteit met hun kind?

De beleving van de seksuele opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning

1. Hoe ervaren vaders de seksuele ontwikkeling en opvoeding?

2. In welke mate hebben zij vragen over de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding?

3. In welke mate hebben opvoeders behoefte aan ondersteuning bij de seksuele opvoeding?

Er zal bij deze subvragen gekeken worden naar mogelijke verschillen tussen vaders (vanuit dit onderzoek) en moeders (vanuit de literatuur). Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek naar vaders en de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind waarbij twee andere onderzoekers zich richten op vaders van kinderen in een andere leeftijdsgroep, namelijk vaders van kinderen tussen de 0 en 6 jaar (Van de Kerkhof, 2014) en vaders van kinderen tussen de 8 en 12 jaar (Nijssen, 2014).

(11)

Theoretische achtergrond

Bij theorievorming over de seksuele opvoeding door vaders komen verschillende aspecten aan de orde. Zo speelt de algemene en seksuele ontwikkeling van het kind een rol, maar ook de opvoedingsdoelen en het opvoedgedrag van de vader. Hieronder zal in het kort een aantal theorieën over deze onderwerpen besproken worden. Dit biedt een theoretisch houvast bij de beschreven onderzoeksvragen. Het theoretisch kader begint breed, bij de algemene en seksuele ontwikkeling van het kind. Vervolgens komen (seksueel) opvoedgedrag en opvoedingsdoelen aan bod en wordt er toegespitst op de unieke bijdrage van de vader en wat vaders eventueel anders dan moeders kunnen bieden in de opvoeding van hun kind. Tot slot wordt de beleving en de behoefte aan ondersteuning bij de opvoeding besproken.

2.1 Seksuele ontwikkeling

Als kinderen opgroeien ontwikkelen zij zich in een brede context. Zo maken ze een grote fysieke ontwikkeling door waarin zij onder andere leren lopen en praten. Daarbij ontwikkelen zij zich ook op sociaal-emotioneel vlak, waarbij ze bijvoorbeeld leren wat vriendschap is en hoe ze zich verhouden tot volwassenen (Lightfoot, Cole & Cole, 2009). Dit wordt onderbouwd door de studie van Ginsburg (2007) die stelt dat kinderen onder bepaalde omstandigheden eigenschappen ontwikkelen die ze in staat stellen om de steeds complexere wereld om hen heen te dirigeren. Deze eigenschappen bestaan onder andere uit zelfvertrouwen, het vermogen om de omgeving te beheersen, het kunnen aangaan van diepe verbondenheid met anderen en het geven om anderen. Dit zorgt ervoor dat ze liefde, veiligheid en zekerheid ervaren (Ginsburg, 2007).

Volgens het sociaal ecologische model van Bronfenbrenner (1979) is de ontwikkeling van het kind altijd onderhevig aan de mensen, gebeurtenissen en ontwikkelingen in zijn omgeving. De omgevingsinvloeden spelen een rol bij de persoonlijkheidsontwikkeling van het kind. Bronfenbrenner (1979) onderscheidt vier belangrijke contexten, namelijk het microniveau, het mesoniveau, het exoniveau en het macroniveau. In Figuur 1 is te zien welke contexten bij welk niveau horen. Deze contexten staan in voortdurende verbinding met elkaar. Zo beïnvloedt bijvoorbeeld de situatie in het gezin hoe een kind het doet op school. Echter hoe een kind het doet op school beïnvloedt ook het gezin als systeem en de leden onderling. Dit geeft de wederkerigheid van het proces aan. Niet alleen de omgevingen waarin het kind zich bevindt (microniveau) maar ook indirecte omgevingen zoals het werk van de ouders of het sociale netwerk van kennissen van de ouders (exoniveau), de zogenaamde externe omgevingen, beïnvloeden het kind.

(12)

Figuur 1. Sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner (1979)

Het ontwikkelingsproces speelt zich voor een groot deel af op school, waar het kind veel tijd doorbrengt. Tijdens de jeugd van het kind zijn er twee ontwikkelingspaden die nauw met elkaar verweven zijn. De eerste is de socialisatie, waarbij kinderen normen en waarden leren en kennis maken met gebruiken en tradities binnen de maatschappij waarin ze leven. Ze ontwikkelen in de basisschoolleeftijd hun sociale identiteit (Delfos, 2002). Door met vriendjes en vriendinnetjes om te gaan geeft het kind betekenis aan zichzelf en anderen. Het tweede ontwikkelingspad is het vormen van de eigen persoonlijkheid, waarin kinderen hun eigen unieke manier van denken, voelen en gedragen in verschillende situaties ontplooien (Lightfoot, Cole & Cole, 2009; Delfos, 2002).

(13)

Binnen deze ontwikkelingspaden vormen kinderen zich ook in seksuele zin. De seksuele ontwikkeling is het proces van het ontdekken van behoeften en waarden, dat een basis vormt voor de latere volwassen seksualiteit. In de eerste twaalf jaar wordt de belangrijkste basis gelegd, maar de seksuele ontwikkeling loopt na het twaalfde levensjaar door tot in de volwassenheid (Zwiep, 2008). Volgens het model van Bancroft (2009) bestaat de seksuele ontwikkeling in de kindertijd uit drie verschillende gebieden, namelijk de genderidentiteit, responsiviteit en relatievorming. Daarbij hebben kinderen volgens de World Health Organization (WHO) in Europa een aantal taken in de seksuele ontwikkeling. De seksuele educatie waarin kinderen de cognitieve, emotionele, sociale, interactieve en fysieke aspecten van seksualiteit ontwikkelen begint in de vroege jeugd en loopt door tot in de (vroege) volwassenheid. Het stelt kinderen in staat om door middel van informatie, vaardigheden en positieve waarden (hun eigen) seksualiteit te begrijpen en ervan te genieten. Op die manier kunnen ze veilige en prettige relaties aangaan en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen en andermans seksuele gezondheid en welzijn (BZgA, 2010).

Bij het model van Bancroft is er sprake van verschillende ontwikkelingsstadia waarin het kind de gebieden van de seksuele ontwikkeling ontplooit. Dit interactieve model past in het model van Bronfenbrenner (1979) waarbij de ontwikkeling van het kind onderhevig is aan omgevingsinvloeden. Hoe het kind zich seksueel ontwikkelt hangt volgens Bancroft (2009) af van de functies en consequenties van seksueel gedrag en hoe een kind zich cognitief en sociaal ontwikkelt binnen zijn omgeving. De interactie van de ontwikkelingsstadia en de seksuele ontwikkelingstaken zijn weergegeven in Figuur 2.

(14)

De seksuele ontwikkeling wordt gekenmerkt door seksueel getint gedrag en/of vragen stellen over seksualiteit. Wanneer bepaald gedrag of vragen voorkomen bij het kind is afhankelijk van zijn of haar ontwikkelingsstadium (De Graaf & Rademakers, 2003). Zo kunnen kleuters door de ontwikkeling van hun fantasie allerlei soorten rollenspellen uitspelen. ‘Doktertje spelen’ blijkt op deze leeftijd een spannend spel. Kinderen vanaf een jaar of zes zijn al meer bezig met sociale rollen en hebben een voorkeur voor spel met kinderen van dezelfde sekse. Als de seksen samen spelen, zoals bij een gezamenlijk spel van ‘meidenpakkertje’, dan is het aantrekken en afstoten tussen de seksen een spannende factor (zie o.a. De Graaf, 2013; Friedrich, Grambsch, Broughton, Kuiper, & Beilke, 1991;#Roos, 2013; Zwiep, 2008).

De leeftijd speelt een rol in de mate waarin welk gedrag spannend is. Volgens de morele ontwikkelingstheorie van Kohlberg (beschreven in Olson, 2011) bestaan er drie algemene stadia in de morele ontwikkeling. Het pre conventionele stadium, het conventionele stadium en het post conventionele stadium. Kinderen bevinden zich in het eerste stadium waarin gedrag afhangt van de mogelijke gevolgen. Goed en kwaad wordt gebaseerd op de beloning of straf die ervan afhangt. Als de volwassenheid bereikt wordt komen mensen vaker in het tweede stadium, waarin interpersoonlijke relaties onderhouden worden en het belangrijk gevonden wordt om anderen goed te behandelen. Tevens vinden mensen het in dit stadium van belang om bij te dragen het maatschappelijk systeem. Er wordt waarde gehecht aan regels, wetten en autoriteit. Het laatste stadium waarin gesproken wordt over een ‘sociaal contract’ tussen individu en maatschappij en dat regels gebroken kunnen worden voor een hoger menselijk recht of principe wordt door weinig mensen bereikt (Olson, 2011). In het kader van deze theorie kan de ontwikkeling van schaamte bij kinderen omtrent seksualiteit gezien worden als een gevolg van de reactie die zij krijgen vanuit de omgeving op gedrag of vragen.

Vanuit het ontwikkelingsstadium van het kind en wat zij moeten leren in hun seksuele ontwikkeling, is het interessant wat vaders en moeders bieden bij de stimulering en ondersteuning hiervan. Volgens de longitudinale studie van Grossmann et al. (2002) naar het verschil in de gehechtheid van kinderen aan de vader of de moeder blijkt dat vaders een unieke gehechtsheidsrelatie opbouwen met hun kind. Vaders onderscheiden zich van moeders in hun sensitieve spelinteracties en hun ondersteunende en voorzichtig uitdagende manier van opvoeden. Hierdoor zijn vaders een ondersteunend maar ook uitdagend maatje voor kinderen om mee op ontdekking te gaan. Moeders zijn de voornaamste verzorgers die het kind troosten en warmte bieden als het bang of verdrietig is (Grossmann et al, 2002).

(15)

Uit het onderzoek van Byers, Sears en Weaver (2008) naar voren dat specifiek voor de begeleiding van de seksuele ontwikkeling van het kind, kinderen in de basisschoolleeftijd vaker met hun moeder praten over seksualiteit dan met hun vader. Dit kan te maken hebben met het feit dat moeders volgens verschillende studies meer betrokken zijn bij de seksuele ontwikkeling van het kind. Dit was met name het geval bij een dochter (Ravesloot, 1998; Meschke, Bartholomae & Zentall, 2002; Zwiep, 2008).

2.2 Seksuele opvoeding

Ouders bedelen zichzelf een belangrijke rol toe als het gaat om de ontwikkeling en daarmee de opvoeding van hun kind (Rispens, Meeus & Hermanns, 1996). Een onderdeel van die opvoeding, is de seksuele opvoeding (Zwiep, 2008; Byers, 2011). De seksuele opvoeding is de ondersteuning van de seksuele ontwikkeling van het kind, waarbij de seksuele ontwikkeling het proces is dat leidt tot de volwassen seksualiteit (De Graaf & Rademakers, 2003; Klai, 2005). Met behulp van seksuele opvoeding kunnen ouders hun kinderen iets meegeven over de fysieke ontwikkeling, seksuele gevoelens en relaties en het tonen van genegenheid (De Graaf, 2013). Het gaat hier niet alleen om seksuele voorlichting die er vooral op gericht is om kinderen medische, emotionele en psychosociale onderdelen van seksualiteit te leren, maar ook om seksuele vorming. Daarbij is er aandacht voor het bespreken van normen en waarden en het aanleren van vaardigheden om de informatie in praktijk te kunnen brengen (Frans & Klai, 2005). Ouders en opvoeders vertrouwen hierbij vaak op hun eigen gedachten en gevoelens. Door deze gedachten en gevoelens kunnen de opvattingen van ouders over seksuele opvoeding van kinderen erg uiteen liggen (De Graaf & Rademakers, 2007).

2.2.1 Opvoedgedrag en opvoedingsdoelen

Als er gekeken wordt naar de beleving en het opvoedgedrag in de algehele opvoeding door vaders en moeders kan er gezegd worden dat het opvoedgedrag en de beleving met elkaar samenhangen (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzekamp & Reijneveld, 2005). Volgens de studie van Nijsten en Pels (2004) hangt de opvoeding van ouders of opvoeders af van de opvoedingsdoelen die zij voor ogen hebben. Opvoedingsdoelen zijn de achterliggende criteria waarop ouders hun intenties en keuzes baseren. Dit bepaalt hoe zij denken en handelen in relatie tot hun kind. Het zijn interne werkmodellen of theorieën die de ouder hanteert in de opvoeding en die in interactie met het kind voortdurend aangepast worden. Niet alleen de opvoedingsdoelen maar ook de specifieke denkbeelden die een ouder heeft over het kind, de

(16)

affectieve relatie en de persoonskenmerken van zowel ouder als kind bepalen het uiteindelijke opvoedgedrag (Nijsten & Pels, 2004).

Nijsten en Pels (2004) stellen daarnaast dat opvoedingsdoelen en opvoedgedrag niet eenvoudig tot elkaar te herleiden zijn. Hierdoor oefenen de doelen van de ouder een eigen invloed uit op de ontwikkeling van het kind. Deze doelen werken door in de onderlinge omgangsvormen van ouders en in de boodschappen die ouders meegeven. Deze socialiserende invloed van opvoeders is daarmee dus niet altijd bewust. Volgens de studie van Shtarkshall, Santelli en Hirsch (2007) is deze socialiserende invloed van groot belang bij het ontwikkelen van de seksuele socialisatie van kinderen. Ouders brengen thuis, los van de heersende waarden van de maatschappij, hun eigen overtuigingen over met betrekking tot seksualiteit. Vanaf jonge leeftijd krijgen kinderen thuis boodschappen mee over naakt zijn, privacy, bescheidenheid en sekserollen. De affectieve band tussen de ouders en tussen ouder en kind geeft iets mee over wat passend fysiek contact met anderen is. Tevens beïnvloedt de reactie van ouders op bijvoorbeeld masturbatie het begrip van de eigen seksualiteit van het kind (Shtarkshall, Santelli & Hirsch, 2007).

2.2.2 Opvoedingsstijl

Hoe ouders reageren op het kind heeft te maken met de manier waarop de ouders het kind opvoeden, ofwel de opvoedingsstijl van de ouders. Baumrind (1991) omschrijft het begrip opvoedingsstijl als de verschillende pogingen van ouders hun kind te controleren en te socialiseren. Twee elementen zijn daarin het belangrijkst, de eerste is de ouderlijke responsiviteit, dat de ouderlijke warmte en ondersteuning inhoudt. De tweede is de ouderlijke sturing, waarmee de controle vanuit de ouder op het gedrag van het kind bedoeld wordt. Baumrind (1991) heeft vier opvoedingstijlen onderscheiden. De eerste is de permissieve of toegeeflijke opvoedingsstijl, waarbij ouders meer responsief dan sturend zijn. De tweede is de autoritaire opvoedingsstijl, waarbij ouders meer sturend en eisend zijn dan responsief. De derde is de autoritatieve opvoedingsstijl, waarbij ouders zowel responsief als sturend zijn. De laatste opvoedingsstijl is de laissez-faire opvoedingsstijl, waarbij ouders weinig responsief en sturend zijn. De opvoedingsstijl van de ouders voorspelt voor een deel het welzijn van het kind op het gebied van sociale competenties, leerprestaties, psychosociale ontwikkeling en probleemgedrag (Darling, 1999).

Kijkend naar de mogelijke verschillen tussen vaders en moeders wat betreft de (seksuele) opvoeding, blijkt er vanuit de geschiedenis een lange traditie te zijn geweest waarin opvoeding vooral een taak was van de moeder (Dekovic & Rispens, 1998). Uit de studie van

(17)

Stufkens (2007) blijkt dat vóór de industriële revolutie, vaders vaak thuis werkten. Hierdoor was er meer bemoeienis van de vader bij het gezinsleven. Daarna gingen vaders in fabrieken en kantoren werken. Deze geleidelijke verdwijning van vaders uit huis heeft zich voortgezet tot vandaag de dag en is in de meeste gezinnen nog steeds zo. In de huidige westerse wereld zijn er mede door de emancipatie van de vrouw en de bijdrage van de vrouw aan de economie, veel tweeverdieners ontstaan. Dit heeft tot gevolg dat er flexibiliteit is gekomen in de sekserollen en er meer behoefte is aan betrokkenheid van de vader bij de zorg van het kind (Stufkens, 2007).

2.2.3 Vaders

Sinds enkele decennia bestaat het begrip vaderbetrokkenheid. Volgens Lamb en Tamis-Lemonda (2004) richtten halverwege de jaren ’70 verschillende onderzoekers zich op het beschrijven van de interacties tussen vaders en kinderen en hoe vaak deze voorkwamen. Dit werd gedaan aan de hand van gedetailleerde observaties en verslagen van de ouders zelf. Uit een latere studie van Lamb (2010) bleek dat er in de late jaren ’70 sprake was van ‘a new

nurturant father,’ letterlijk vertaald: de nieuwe vader die voorziet in zorg en aandacht. Deze

nieuwe vader zou een actieve rol gaan spelen in het leven van zijn kinderen. Naast het zijn van kostwinner werd erkend dat vaders nog meer belangrijke rollen hadden zoals begeleider, verzorger, beschermer, echtgenoot, morele gids en rolmodel. Sensitief vaderschap, het reageren op, praten met, onderwijzen en aanmoedigen van hun kinderen om te leren, zorgt, net als sensitief moederschap, voor betere sociaal-emotionele, cognitieve en taalkundige prestaties (Shannon, Tamis-Lemonda, London & Cabrera, 2002). Tevens concludeerde Lamb (2010) hierover dat vaders inmiddels meer kunnen en doen met hun kinderen op verschillende manieren en daarmee veel meer zijn dan alleen een speelkameraadje of een rolmodel.

Tegenwoordig wordt aangenomen dat vaders een unieke bijdrage hebben in de opvoeding van hun kinderen. Vaders hebben, in relatie tot moeders, een andere interactiestijl met hun kind. Vaders zijn speelser en moeders verzorgender. In het spel zijn vaders over het algemeen vaker fysiek, onvoorspelbaar en prikkelend. Iets waar kinderen en met name jongens, erg van kunnen genieten. Deze vorm van spel draagt bij aan een veilige hechting tussen vader en kind en leert het kind omgaan met heftige emoties en het reduceren van agressief gedrag. Dit kan een positief effect hebben op de sociale vaardigheden van het kind en de acceptatie door leeftijdsgenoten (Wilson & Prior, 2011).

Volgens Dekovic en Rispens (1998) blijkt dat vaders in hun opvattingen over opvoeding prestatiegerichter zijn, moeders hechten meer waarde aan empathie,

(18)

verantwoordelijkheid en begrip. In het opvoedgedrag blijken deze verschillen echter niet duidelijk zichtbaar te zijn. Volgens Zwiep (2008) ervaren moeders nog wel dat de seksuele opvoeding meer hun taak lijkt te zijn dan die van hun (mannelijke) partner, terwijl zij wel zouden willen dat de vaders meer initiatief zouden nemen als het gaat om de voorlichting en begeleiding van hun kinderen en dan met name hun zoon(s).

Van met name moeders weten we wat hun doelen zijn met betrekking tot de seksuele opvoeding en wat hun opvoedgedrag is. Uit het onderzoek van Nijsten en Pels (2004) komt opnieuw naar voren dat er minder over de vaders bekend is als het gaat om hun doelen en gedrag in de opvoeding. Ondanks dat er weinig bekend is zijn vaders volgens moeders de belangrijkste vorm van steun. Hiermee wordt het belang van het huidige onderzoek onderstreept, aangezien vaders een belangrijke rol spelen in de opvoeding volgens onder andere moeders, maar men nog onvoldoende weet van hoe vaders die rol (willen) uitvoeren (Nijsten & Pels, 2004; Zwiep, 2008).

2.2.4 Praten over seksualiteit

Als het gaat om praten over seksualiteit geeft het onderzoek van Wright (2009) aan dat vaders meer met hun zoons dan met hun dochters praten. Dit komt onder andere doordat vaders dezelfde sekse hebben als hun zoon en daarom ook kunnen praten uit eigen ervaring. Communicatie over seksualiteit met dochters is minder aannemelijk vanwege de overtuiging van zowel vaders als de dochters zelf over de terughoudende vaderlijke rol bij de seksuele ontwikkeling van de dochter (Wright, 2009). Tevens speelt de eigen genoten seksuele opvoeding van de vader een rol als het gaat om de seksuele opvoeding van het kind (Wright, 2009; Zwiep, 2008). Wright (2009) stelt dat als seks bespreekbaar was in de vaders jeugd, dat de kans dat de vader dit in zijn eigen gezin ook bespreekbaar maakt groter is. Wel doen de vaders dit vaak als het kind al in de pubertijd is of voor het eerst een relatie heeft. Als er sprake is van communicatie over seks tussen vader en kind, dan lijkt dit impact te hebben op de seksuele overtuigingen en attitudes van het kind en de kennis over anticonceptie (Wright, 2009).

Een mogelijke reden waarom vaders minder voorlichten dan moeders komt naar voren in het onderzoek van Ravesloot (1998). Hieruit blijkt dat vaders seksualiteit als een privédomein beschouwen dat hun kind zelf moet ontdekken en vormgeven. Dit onderzoek is weliswaar gedaan met vaders van zestien- tot achttienjarige kinderen, maar mogelijk is dit voor andere leeftijdsgroepen ook zo. De vaders typeren zichzelf als open maar passief (Ravesloot, 1998). Dit wordt versterkt door het onderzoek van Byers, Sears en Weaver (2008)

(19)

dat stelt dat moeders over het algemeen vaker met hun kinderen praten over seksualiteit dan vaders. Moeders blijken overigens wel behoefte te hebben aan een actieve rol van hun (mannelijke) partner (Zwiep, 2008).

2.3 Beleving van de opvoeding en eventuele behoefte aan opvoedingsondersteuning

Opvoedingsondersteuning is nu hoofdzakelijk gericht op moeders. Er komen wel steeds meer vaderprojecten. Maar de behoefte van vaders aan contact met hun kind of hun eventuele behoefte aan steun is nog niet duidelijk (Nijsten & Pels, 2004). Toch kan het zinvol zijn om de behoefte van vaders aan vormen van opvoedingsondersteuning te onderzoeken. Uit het onderzoek van Zwiep (2008) komt naar voren dat ouders graag informatie willen over hoe zij hun kind kunnen voorlichten over seksualiteit. Aangezien vaders volgens de literatuur een steeds belangrijkere rol spelen in het leven van hun kind kan het zijn dat zij behoefte hebben aan informatie of handvatten met betrekking tot dit onderwerp.

Er wordt geprobeerd met opvoedingsondersteuning een balans te bereiken tussen de draagkracht en de draaglast van een gezin. De draaglast heeft te maken met het aantal risicofactoren waarmee een gezin te maken heeft. Als er weinig tot geen sprake is van een sociaal steunnetwerk wordt de draagkracht van een gezin kleiner en ontstaan er sneller opvoedingsmoeilijkheden (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2012). Opvoedingsondersteuning is erop gericht om ouders ondersteuning te bieden bij de opvoeding en de ontwikkeling van het kind . Hierbij staat het bekrachtigen van vaardigheden van ouders centraal. Een moeilijkheid is dat de steunbehoefte van ouders niet altijd aan de oppervlakte waar te nemen is. Als bijvoorbeeld geen duidelijke opvoedingsproblemen bij ouders bekend zijn, worden zij niet bereikt met opvoedprogramma’s, terwijl er mogelijk wel een ondersteuningsbehoefte is (Asscher, Hermanns & Dekovic, 2008).

In de meeste gevallen gaat het opgroeien van kinderen en het opvoeden door ouders ook ‘vanzelf’. Volgens Hermanns (2007) is het een proces wat van binnenuit komt. Het is voor ouders geen opdracht van buitenaf om hun kinderen op te voeden en evenmin is het een opdracht voor kinderen om op te groeien. Vermeire (2005) stelt dat ouders zo nu en dan vragen of onzekerheden hebben als het gaat om de seksuele opvoeding, maar dat ze dit in de meeste gevallen niet als moeilijk beschouwen. Hermanns (2007) stelt dat de opvoeding voor een groot gedeelte bepaald wordt door het co- regulatief proces tussen ouder en kind. Ouders en opvoeders reageren op het kind en het kind reageert op zijn beurt op de ouders. Er is sprake van wederzijdse aanpassing. De kinderen en ouders geven samen vorm aan de ontwikkeling van het kind.

(20)

Volgens het transactionele ontwikkelingsmodel van Sameroff en Mackenzie (2003) is de ontwikkeling van het kind een dynamisch proces tussen het kind, de ouders en de omgeving. De sociale context waarin het kind opgroeit bepaalt niet alleen het gedrag en de ontwikkeling van het kind, maar ook hoe ouders opvoeden. Als er bijvoorbeeld sprake is van armoede of weinig sociale steun, is dat van invloed op de opvoeding en dus op het kind. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind dat er sprake is van een wisselwerking tussen individuele en maatschappelijke factoren. Het gaat dan niet alleen om de sfeer in het gezin maar ook om de buurt, de school, de sportclub en leeftijdsgenoten. Kinderen zelf, de ouders en ook de omgeving kunnen de ontwikkeling van het kind zowel gunstig als ongunstig beïnvloeden (Ruijssenaars, Van den Bergh & Schoorl, 2008).

In de sociale context van een kind kan er sprake zijn van gunstige en ongunstige invloeden. Gunstige invloeden worden ook wel beschermende factoren genoemd. Een voorbeeld van een beschermende factor is het hebben van een sociaal steunnetwerk. Ongunstige factoren heten ook wel risicofactoren. Een voorbeeld van een risicofactor is armoede. Het verband tussen de beschermende en risicofactoren en een positieve of negatieve ontwikkelingsuitkomst is niet consequent. Niet ieder kind dat opgroeit onder invloed van risicofactoren ontwikkelt zich problematisch. Beschermende factoren kunnen risicofactoren tot op zekere hoogte compenseren. Op het moment dat er sprake is van meerdere risicofactoren, ook wel risicocumulatie genoemd, is de kans op een problematische ontwikkelingsuitkomst van het kind groter. Opvoedingsondersteuning is erop gericht om de beschermende factoren in een gezin te versterken en zo de risicofactoren tegenwicht te bieden (Bakker, Bakker, Van Dijke & Terpstra, 1998).

Het huidige onderzoek zou ervoor kunnen zorgen dat er meer bewustzijn ontstaat over de rol van vaders en de bijdrage die juist vaders kunnen leveren aan de seksuele opvoeding. Als er meer praktijkgericht onderzoek gedaan wordt op dit gebied kan er adequater ingespeeld worden op eventuele hulpvragen. Inzicht in de groepen die in meer of mindere mate over seksualiteit praten is belangrijk om richting te geven aan de ondersteuning op dit gebied (De Graaf, 2013). Zo kan ook in kaart gebracht worden in welke mate ouders al gebruik maken van opvoedingsondersteuning en waaraan en in welke vorm zij juist nog behoefte hebben. Volgens het onderzoek van Vermeire (2005) richten ouders zich tot hun sociale steunnetwerk, als vorm van opvoedingsondersteuning, wat in de meeste gevallen voldoende is. Soms gaan ouders via andere bronnen op zoek naar informatie, zoals boeken, folders of internet. Zij doen dit vaker als de ondersteuning niet in het eigen sociale steunnetwerk gevonden kan worden. In het licht van de seksuele opvoeding zal het huidige onderzoek een beeld schetsen hoe deze

(21)

opvoeding ervaren wordt en of vaders behoefte hebben aan steun bij de seksuele opvoeding van hun kind.

3. Methode

3.1 Onderzoeksdesign

Dit onderzoek is een verkennend, kwantitatief onderzoek. Dit soort onderzoek levert data op over het ‘wat’ of ‘hoeveel’ iets gezien of gedaan wordt in een bepaalde doelgroep. Tevens is de opzet grootschalig (Bryman, 2012). Er is voor dit soort onderzoek gekozen omdat er op deze manier veel vaders bereikt kunnen worden en er zo onder andere onderzocht kan worden welk gedrag zij bij hun kinderen opmerken en in welke mate. Er is in de periode van 3 februari 2014 tot 15 april 2014 een online vragenlijst ingevuld door vaders over hun kind in de leeftijd van 4 tot 8 jaar. De vragenlijst is ingevuld via het programma Qualtrics. Dit nam gemiddeld20 minuten in beslag. De vragenlijst was tevens op papier beschikbaar. Bij de online procedure werd vooraf een scherm getoond met informatie over het onderzoek, anonimiteit en vertrouwelijkheid. Daarbij werd informed consent gevraagd. Door de optie ‘akkoord’ aan te vinken gaven vaders toestemming om mee te doen aan het onderzoek. Als de deelnemers de vragenlijst op papier wilden invullen, dan konden zij mogelijk met hulp van iemand anders, een papieren informatiebrochure lezen en het informed consent formulier ondertekenen. Dit om ook de niet-Nederlandse of niet-geletterde groep vaders te kunnen bereiken.

3.2 Steekproef

Om een zo groot mogelijke steekproef te bewerkstelligen zijn verschillende instellingen per e-mail benaderd. Centra voor jeugd en gezin (CJG), scholen en kinderdagverblijven door heel Nederland zijn gevraagd om de vragenlijst onder de aandacht te brengen van vaders. Hieraan hebben zeven CJG’s, tien scholen en tien kinderdagverblijven meegewerkt. In de vorm van bijvoorbeeld een link naar de vragenlijst op de website. Verder is de vragenlijst via sociale media (Facebook) verspreid en zijn er op ouderavonden over seksuele opvoeding e-mailadressen van vaders verzameld. De vragenlijst is op verschillende opvoed gerelateerde websites geplaatst (zoals vaderkenniscentrum.nl en weekvandelentekriebels.nl), er is mondeling en via de sneeuwbalmethode geworven. Zodra er sprake was van interesse werd er een e-mail verstuurd met daarin informatie en de vragenlijst die ook weer naar derden verstuurd kon worden. Er is voor gekozen om deze vragenlijst online aan te bieden, zodat het nog makkelijker is om vaders door heel Nederland te bereiken,

(22)

zonder dat de kosten te hoog werden (Bryman, 2012). Het onderzoek heeft eenmalig plaats gevonden, dit maakt het een kwantitatief, cross-sectioneel onderzoeksdesign (Bryman, 2012). Met het programma G*power en de aanvullende handleiding hiervoor is een a priori poweranalyse gedaan voor de toetsen die zullen worden verricht. Hieruit blijkt dat voor een gemiddelde effectgrootte van 0.30 en onderscheidend vermogen (power) van 0.80 bij een Chi kwadraat toets (χ²) 88 respondenten nodig zijn. Bij eenzelfde effectgrootte en onderscheidend vermogen zijn er bij een Mann Whitney U toets in totaal 368 respondenten nodig (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007).

Bij het totale onderzoek zijn 390 vaders de vragenlijst in het programma Qualtrics gestart. Uiteindelijk zijn er 208 vragenlijsten volledig ingevuld. In totaal hebben 73 vaders van kinderen van 4 tot 8 jaar de vragenlijst volledig ingevuld. De leeftijd van deze vaders varieerde van 26 tot 60 jaar oud. Hiervan was het grootste deel van de vaders tussen de 31 en 45 jaar oud (86.4%). Een enkele vader was tussen de 26 en 30 jaar oud (1.4%) en een aantal vaders was tussen de 46 en 60 jaar oud (12.4%). De gerapporteerde culturele achtergrond varieerde van Nederlands (94.5%) tot Turks (1.4%) tot Surinaams (1.4%) tot een andere culturele achtergrond (2.7%). Het merendeel van de vaders (90.4%) gaf aan in een traditionele gezinssituatie te leven. Een aantal hiervan (5.4%) was alleenstaand (fulltime vader of co-ouderschap) sommigen hadden een nieuw samengesteld gezin (2.7%) en een aantal vaders had een andere gezinssituatie (2.7%). In alle gevallen dat er sprake was van een partner in de gezinssituatie was het geslacht vrouw. Het opleidingsniveau varieerde van lager middelbaar onderwijs tot MAVO, VMBO (4.1%) HAVO/VWO (1.4%) MBO (15.1%) HBO (35.6%) en Universitair (43.8%). De meeste vaders (63%) werken fulltime (> 38 uur per week), een aantal vaders werkt 33 tot 37 uur (19.2%) en sommige vaders werken 25 tot 32 uur (13.7%) een enkele vader werkt 13 tot 24 uur (1.4%) en 2.7% heeft momenteel geen werk. Van de vaders met een partner geeft het grootste gedeelte aan dat de huishoudelijke taken een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn of meer een verantwoordelijkheid van de partner, behalve de administratie. Daarbij geeft 58.6% van de vaders aan dat de administratie meer een taak van henzelf is. Voor een overzicht van de verdeling van de huishoudelijke taken, zie Tabel 1.

(23)

Tabel 1. Verdeling huishoudelijke taken volgens vaders met een partner

Huishoudelijke taken Schoonmaken Koken Boodschappen doen Wassen/strijken Administratie

n = 65 n = 70 n = 70 n = 67 n = 70

(%) (%) (%) (%) (%)

Meer mijn taak 3.1 24.3 31.4 5.9 58.6

Gezamenlijke taak 55.4 42.9 40.0 28.4 20.0

Meer mijn partners taak 41.5 32.9 28.6 65.7 21.4

Bij de verdeling van zorgtaken geeft het merendeel van de vaders bij alle taken aan dat het een gezamenlijke taak is. Bijvoorbeeld bij helpen met eten/samen eten het grootste deel van de vaders met een partner (n = 70) aan dat het een gezamenlijke taak is (94.3%). Zie Tabel 2 voor een overzicht van de verdeling van zorgtaken.

Tabel 2. Verdeling zorgtaken volgens vaders met een partner

Zorgtaken Wassen/aankleden/verzorgen Naar bed brengen Helpen met eten/samen eten Naar school/opvang brengen Naar sport en/of clubs brengen Helpen met huiswerk maken

n = 70 n = 69 n = 70 n = 70 n = 55 n = 34

(%) (%) (%) (%) (%) (%)

!

Meer mijn taak 2.9 7.2 4.3 17.1 9.1 5.9

!

Gezamenlijke taak 87.1 85.5 94.3 60.0 70.9 91.2

!

Meer mijn partners taak 10.0 7.2 1.4 22.9 20.0 2.9

! !

De grootste groepen vaders zijn woonachtig in Noord Holland (32.9 %), Noord Brabant (30.1%) en Utrecht (15.1%). De overige vaders komen uit Drenthe, Friesland, Gelderland, Limburg, Overijssel en Zuid Holland (21.7%). Het merendeel van de vaders komt uit een stad (67.1%) en de overige vaders komen uit een dorp (32.9%). Van alle vaders geeft get grootste aantal (80.8%) aan geen belijdende geloofsovertuiging te hebben, een aantal vaders is Rooms-katholiek (11%) een enkeling is Protestants Christelijk (1.4%) een aantal vaders is Islamitisch (2.7%) en de overige vaders hebben een andere geloofsovertuiging (4.1%). Het aantal kinderen varieerde van 1 tot 3 kinderen (M=1.97, SD=0.65), waarbij de meeste vaders de vragenlijst invulden over hun oudste kind (89%). Van de 73 kinderen (leeftijd: M=5.92, SD=1.15, range: 4.00-7.92) waarover vaders de vragenlijst hebben ingevuld is 57.5% een jongen en 42.5% meisje.

(24)

3.3 Meetinstrumenten

De vragenlijst is onder begeleiding ontwikkeld door de onderzoekers zelf op basis van drie pilot interviews met vaders en op grond van eerder onderzoek naar seksuele ontwikkeling en opvoeding (zie o.a. Zwiep, 2008; Roos, 2013; Friedrich, Grambsch, Broughton, Kuiper, & Beilke, 1991; Klai, 2005; De Graaf, 2013; Vermeire, 2005). De vragen zijn ingedeeld in thema’s die betrekking hebben op de seksuele ontwikkeling van het kind, de seksuele opvoeding en de beleving van de opvoeding en eventuele behoefte aan ondersteuning van de vader. Een voorbeelditem bij de seksuele ontwikkeling is: ‘’Mijn kind vindt het fijn om bloot te zijn’’ waarbij vaders kunnen aangeven in welke mate dit van toepassing is voor hun kind met een 5-puntsschaal (0 = ‘’nooit’’1 = “minder dan een keer per maand”, 2 = “minstens een keer per maand”, 3 = “minstens een keer per week”, 4 = ‘’dagelijks’’). Het thema seksuele opvoeding is opgedeeld in drie onderdelen. Stellingen over wat vaders willen meegeven (opvoedingsdoelen), de reactie op seksueel getint gedrag (opvoedgedrag) en in hoeverre vaders praten met hun kind over seksualiteit (praten over seksualiteit). Een voorbeelditem bij de seksuele opvoeding is: ‘’Ik vind het belangrijk dat mijn kind ‘nee’ leert zeggen”. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een 4-puntsschaal (0 = “helemaal niet van toepassing” , 1 = “minder van toepassing”, 2 = “meer van toepassing” 3 = “helemaal van toepassing”). Een voorbeelditem bij de eventuele behoefte aan opvoedingsondersteuning is: “Maakt u zich wel eens zorgen over de seksuele ontwikkeling van uw kind?’’ waarbij gebruik wordt gemaakt van een 5-puntsschaal (0 = “nooit”, 1 = “minder dan een keer per maand”, 2 = “ minstens een keer per maand”, 3 = “minstens een keer per week” , 4 = “dagelijks”).

3.4 Statistische analyse

Ten eerste zijn er descriptieve analyses uitgevoerd om de subvragen in algemene zin te kunnen beantwoorden. Voor de eerste subvraag en tweede subvraag, over welk seksueel getint gedrag vaders bemerken en in welke mate bij hun kind en welke vragen over seksualiteit vaders van hun kind krijgen en hoe vaak, zijn de frequenties opgevraagd en is er op itemniveau een Chi kwadraat toets (χ²) uitgevoerd om de verschillen tussen twee leeftijdsgroepen kinderen te toetsen. Voor de subvragen horend bij het tweede thema, de seksuele opvoeding, zijn opnieuw de frequenties opgevraagd en is er breed getoetst met Mann Whitney toetsen om te kijken of er sprake was van significante verschillen tussen vaders met bepaald opvoedgedrag en opvoedingsdoelen. Hierbij zijn de gegeven antwoorden van het getoetste opvoedgedrag opgedeeld in twee groepen. Bijvoorbeeld bij “ik bespreek seksueel getint gedrag met hem/haar”. Daar vormt de eerste groep de vaders die zelden of nooit, of

(25)

soms hebben ingevuld en vaders die regelmatig tot altijd hebben ingevuld vormt groep twee. Op deze manier kan er een grof onderscheid gemaakt worden tussen vaders die het opvoedgedrag over het algemeen wel laten zien en niet laten zien. Zo kan er gekeken worden of deze groepen verschillen in de opvoedingsdoelen die zij hebben. Verder is gekeken welke opvoedingsdoelen vaders het belangrijkst vinden. De stellingen behorend bij de vraag over opvoedingsdoelen zijn door vaders in een top 3 gezet. Een voorbeeld van zo’n stelling is: “ik wil mijn kind leren open en eerlijk over seksualiteit te praten”. De stellingen die door vaders als nummer 1 gekozen zijn, zijn meegenomen in deze uiteindelijke analyse. Bij het laatste thema is opnieuw bij de subvragen een grof onderscheid gemaakt. Nu tussen vaders die wel (eens) zorgen hebben over de seksuele ontwikkeling en opvoeding en vaders die dit niet hebben. Deze groepen zijn vergeleken op de mate waarin zij behoefte hebben aan ondersteuning. Hierbij zijn ook de frequenties opgevraagd. Tevens is er gebruik gemaakt van Mann Whitney toetsen om te kijken of er sprake is van significante verschillen tussen vaders die geen zorgen hebben over de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind en de behoefte aan ondersteuning hierbij en vaders die wel zorgen hebben. Groep één bestaat uit vaders die aangeven nooit zorgen te hebben en groep twee bestaat uit vaders die minder dan een keer per maand tot dagelijks aangeven zorgen te hebben. Achteraf is er met behulp van G*power een post hoc poweranalyse uitgevoerd over de genoemde toetsen.

4. Resultaten

4.1 De seksuele ontwikkeling 4.1.1 Seksueel getint gedrag

De vaders merken verschillende seksueel getinte gedragingen op van het kind. Van de lijst voorbeelden van seksueel getint gedrag, worden op een na alle vormen van gedrag aangeklikt (Tabel 3). De mate waarin ander gedrag voorkomt loopt uiteen, van een keer per maand tot dagelijks. Gedrag dat relatief vaak voorkomt, is samen met andere kinderen in bad gaan (32.2% minstens een keer per week, en 17.8% dagelijks) het fijn vinden om bloot te zijn (35.6% minstens een keer per week en 23.3% dagelijks) zijn/haar eigen lichaam onderzoeken (34.2% minstens een keer per week en 20.5% dagelijks) en zich uitkleden in het bijzijn van anderen (24.7% minstens een keer per week en 20.5% dagelijks). Het gedrag naar porno zoeken op internet komt nooit voor. Gedrag dat zelden tot nooit voorkomt volgens de vaders is het zoeken naar informatie over seksualiteit via internet of boeken (93.2% nooit) en seksueel getint fantasiespel spelen met poppen of knuffels (89 % nooit). In Tabel 3 is te zien in welke mate iedere gedraging voorkomt gebaseerd op de gehele groep.

(26)

# 26#

Tabel 3. Waargenomen seksueel getint gedrag van het kind door de vader

Aantal vaders: n= 73

Mijn kind… Nooit Minder dan 1 keer per maand

Minstens 1 keer

per maand Minstens 1 keer per week Dagelijks (%) (%) (%) (%) (%)

! ! ! ! ! !

! ! ! ! ! !

Doet badkamer/toilet op slot 83.6 6.8 5.5 2.7 1.4

Gaat samen met andere kinderen in bad 13.7 13.7 20.5 34.2 17.8

Speelt doktertje met kleren aan 47.9 26.0 23.3 2.7 -

Speelt doktertje zonder kleren aan 84.9 11.0 2.7 1.4 -

Vindt het fijn om bloot te zijn 8.2 11.0 21.9 35.6 23.3

Onderzoekt zijn/haar eigen lichaam 5.5 13.7 26.0 34.2 20.5

Is (wel eens) verliefd 49.3 28.8 15.1 6.8 -

Stelt vragen over seksualiteit 41.1 32.9 19.2 6.8 -

Benoemt onderwerpen rondom seksualiteit 32.9 28.8 30.1 8.2 - Masturbeert (friemelen; wrijven; rijden) 54.8 12.3 17.8 12.3 2.7 Is nieuwsgierig naar het lichaam van volwassenen 12.3 31.5 24.7 27.4 4.1

Is geïnteresseerd in leeftijdsgenootjes van de andere sekse 31.5 20.5 23.3 12.3 12.3 Loopt rond in (verkleed) kleren van de andere sekse 72.6 16.4 5.5 5.5 - Speelt seksueel getint fantasiespel met poppen of knuffels 89.0 6.8 4.1 - - Kleedt zich uit in het bijzijn van anderen 19.2 19.2 16.4 24.7 20.5 Zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek 27.4 21.9 17.8 20.5 12.3 Wil het lichaam van andere kinderen bekijken 52.1 23.3 19.2 5.5 -

Danst uitdagend/verleidelijk 57.5 17.8 12.3 11.0 1.4

Heeft schaamtegevoelens 43.8 27.4 20.5 6.8 1.4

Zoekt informatie over seksualiteit (bv. internet/boeken) 93.2 4.1 2.7 - -

Zoekt naar porno op internet 100.0 - - - -

(27)

# 27# De leeftijd van het kind is van invloed op het gedrag dat door de vader wordt waargenomen (Tabel 4). Er is bij de exploratieve analyses onderscheid gemaakt in twee leeftijdsgroepen, namelijk 4 tot en met 5 jaar oud (n = 37) en 6 tot en met 7 jaar oud (n = 36). Over het algemeen verschilt het gedrag dat voorkomt bij de twee verschillende leeftijdsgroepen weinig. Er zijn wel enkele verschillen te noemen. Het gedrag doktertje spelen met kleren aan wordt meer gezien bij kinderen van 4 en 5 jaar oud. Dit gedrag wordt significant meer gezien door vaders (67.6%) dan bij de 6 en 7 jarigen (36.1%) met χ² (n = 73) = 7.23, p = .007 en Cramers V = 0.32. Vaders zien bij de jonge leeftijdsgroep het gedrag rondlopen in (verkleed) kleren van de andere sekse ook significant vaker (80.0%) dan bij de oudere leeftijdsgroep (20.0 %) met χ² (n = 73) = 9.47, p=.002 en Cramers V = 0.36. Tot slot is er een verschil in ‘zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek’. Hier scoort tevens de jongste groep significant hoger (89.2%) dan de oudere groep (55.6%) met χ² (n=73)= 10.38, p= .001 en Cramers V = 0.38. Er is met behulp van G*power een post hoc power-analyse uitgevoerd over de resultaten in Tabel 4, het onderscheidend vermogen ligt tussen de 0.06 en 0.90. Bij de controle voor sekse van het kind bij het waargenomen seksueel getint gedrag komt er een significant resultaat naar voren. Uit de brede toetsing blijkt dat jongens volgens vaders vaker interesse hebben in leeftijdsgenootjes (78.6 %, n = 42) dan meisjes (54.8%, n=31), met χ² (n = 73) = 4.66, p = .031 en Cramers V = 0.25. De post hoc poweranalyse geeft een onderscheidend vermogen van 0.57 voor deze uitkomst. Daarbij is er een t-toets uitgevoerd om te kijken of een verschil tussen jongens en meisjes niet te wijten is aan de leeftijd van het kind. Dit is niet het geval.

(28)

# 28#

Tabel 4. Waargenomen seksueel getint gedrag van het kind (per leeftijdsgroep) door de vader

Aantal vaders: n= 73

4-5 jaar 6-7 jaar χ² Cramers V Fishers exact (%) (%) ! n= 37 n= 36 ! Mijn kind…1 ! Doet badkamer/toilet op slot 13.5 19.4 0.47 0.08 -

! Gaat samen met andere kinderen in bad 89.2 83.3 - 0.09 0.52

! Speelt doktertje met kleren aan 67.6a 36.1b 7.23** 0.32 -

! Speelt doktertje zonder kleren aan 21.6 8.3 2.52 0.19 -

! Vindt het fijn om bloot te zijn 97.3 86.1 - 0.20 0.11

! Onderzoekt zijn/haar eigen lichaam 97.3 91.7 - 0.12 0.36

!

Is (wel eens) verliefd 43.2 58.3 1.66 0.15 -

! Stelt vragen over seksualiteit 62.2 55.6 0.33 0.07 -

! Benoemt onderwerpen rondom seksualiteit 64.9 69.4 0.17 0.05 -

! Masturbeert (friemelen; wrijven; rijden) 48.6 41.7 0.36 0.07 -

! Is nieuwsgierig naar het lichaam van volwassenen 91.9 83.3 - 0.13 0.31

! Is geïnteresseerd in leeftijdsgenootjes van de andere

sekse 70.3 66.7 0.11 0.04 -

! Loopt rond in (verkleed) kleren van de andere sekse 80.0a 20.0b 9.47** 0.36 -

! Speelt seksueel getint fantasiespel met poppen of

knuffels 16.2 5.6 0.17 0.26

! Kleedt zich uit in het bijzijn van anderen 83.8 77.8 0.43 0.08 -

! Zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek 89.2a 55.6b 10.38** 0.38 -

! Wil het lichaam van andere kinderen bekijken 54.1 41.7 1.12 0.12 -

! Danst uitdagend/verleidelijk 45.9 38.9 0.37 0.07 -

!

Heeft schaamtegevoelens 51.4 61.1 0.71 0.10 -

! Zoekt informatie over seksualiteit (bv. internet/boeken) 5.4 8.3 - 0.06 0.67

!

Zoekt naar porno op internet - - - - -

!

!

1 weergegeven is percentage van vaders die ‘minstens 1 keer per maand’ tot ‘dagelijks’ gedrag hebben gezien in het afgelopen half jaar. a significant hoger met α = .01; b significant lager met α = .01; ** p<.01

(29)

# 29#

4.1.2 Vragen over seksualiteit

Van de 18 verschillende onderwerpen waarover kinderen vragen zouden kunnen stellen, krijgen vaders over 15 onderwerpen vragen van hun kind. Over de onderwerpen seksueel overdraagbare aandoeningen (geslachtsziekten), masturbatie, orgasme en voorbehoedsmiddelen zeggen vaders geen vragen te krijgen. Tabel 5 laat zien dat vaders bij de meeste onderwerpen aangeven er nooit vragen over te krijgen. Onderwerpen die vrijwel nooit voorkomen zijn geslachtsgemeenschap (vrijen, neuken) (97.3%) seksueel misbruik: risico en weerbaarheid (95.9%) en seksueel getint gedrag en behoeftes (94.5%). Onderwerpen die weinig tot nooit voorkomen zijn seksuele normen en waarden (75.3%) seksuele rolpatronen tussen mannen en vrouwen (80.8%) homoseksualiteit (79.5%) en menstruatie (82.2%). Minder dan een keer per maand (49.3 %) tot minstens een keer per maand (30.1%) worden vragen gesteld over het onderwerp zwangerschap en geboorte. De lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen komen minder dan een keer per maand (45.2%) en minstens een keer per maand (37.0%) aan bod. De overige onderwerpen, zoals woordgebruik rondom seksualiteit, verliefdheid, zoenen, vrijen en knuffelen, lichamelijke ontwikkeling van het kind en relaties en intimiteit zijn erg verdeeld in de mate waarin zij voorkomen. Over weinig onderwerpen worden minstens een keer per week tot dagelijks vragen gesteld. Als er werd gecontroleerd voor de sekse van het kind bij de mate waarin zij vragen stellen blijkt dat meisjes volgens vaders significant vaker vragen stellen over homoseksualiteit (32.3%, n = 31) dan jongens (11.9%, n = 42) met χ² (n = 73) = 4.52,

p=.033 en Cramers V= 0.25. De post hoc poweranalyse geeft een onderscheidend vermogen van

0.57 voor deze uitkomst. Tevens stellen meisjes vaker vragen over menstruatie (29.0%, n = 31) dan jongens (9.5%, n = 42) met χ² (n = 73) = 4.64, p = .031 en Cramers V = 0.25. Ook hiervoor geldt een post hoc power van 0.57. Voor een volledig overzicht zie Tabel 5.

(30)

# 30#

Tabel 5. Gestelde vragen van het kind gerapporteerd door de vader

Aantal vaders: n= 73

Nooit

Minder dan 1 keer per maand

Minstens 1 keer per maand

Minstens 1 keer

per week Dagelijks Mijn kind stelt vragen over… (%) (%) (%) (%) (%)

Zwangerschap en geboorte 9.6 49.3 30.1 9.6 1.4

Lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen 6.8 45.2 37.0 11.0 - Woordgebruik rondom seksualiteit 46.6 27.4 20.5 5.5 -

Seksuele normen en waarden 75.3 20.5 4.1 - -

Verliefdheid 39.7 28.8 31.5 - -

Seksueel misbruik: risico en weerbaarheid 95.9 4.1 - - - Seksuele rolpatronen tussen mannen en vrouwen 80.8 12.3 5.5 1.4 -

Zoenen, vrijen, knuffelen 47.9 27.4 19.2 4.1 1.4

Lichamelijke ontwikkeling van uw kind 50.7 37.0 12.3 - - Geslachtsgemeenschap (vrijen, neuken) 97.3 1.4 1.4 - - Seksueel getint gedrag en behoeftes 94.5 4.1 1.4 - - Relaties en intimiteit (omgaan met elkaar) 50.7 32.9 15.1 1.4 -

Homoseksualiteit 79.5 16.4 4.1 - -

Grensoverschrijdend seksueel gedrag van volwassenen 98.6 1.4 - - - Menstruatie (tampons, maandverband) 82.2 15.1 2.7 - - !

(31)

# 31#

4.2 De seksuele opvoeding 4.2.1 Opvoedingsdoelen

Er is bij de vragen naar opvoedingsdoelen van vaders gebruik gemaakt van stellingen. Bij deze stellingen is een indeling gemaakt in wat vaders willen meegeven in de seksuele opvoeding. De indeling bestaat uit drie categorieën: waarden, vaardigheden en kennis. Bij iedere categorie horen vier stellingen. Van de 12 verschillende opvoedingsdoelen geeft 41.1 % van de vaders aan dat de waarde ‘mijn kind stimuleren zichzelf en anderen te respecteren’ voor hen het belangrijkst is. Bijna een kwart (24.7%) van de vaders zegt zijn kind de vaardigheid om nee te leren zeggen als hij/zij iets niet wil het belangrijkst te vinden. Een aantal vaders vindt het opvoedingsdoel dat betrekking heeft op de vaardigheid “mijn kind leren opkomen voor zijn eigen gevoelens en behoeften” (9.6%) en het opvoedingsdoel over kennis “mijn kind leren de baas te zijn over zijn/haar eigen lichaam” (9.6%) het belangrijkst te vinden. De vaardigheid “mijn kind leren open en eerlijk te praten over seksualiteit” wordt door 8.2 % van de vaders als belangrijkst aangemerkt. Verder geeft een aantal vaders bij de waarde “mijn kind meegeven dat seksualiteit iets is om van te genieten” (2.7%). Het opvoedingsdoel dat te maken heeft met kennis “mijn kind meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit” (2.7%) en de waarde “mijn kind meegeven dat seks verbonden is met liefde” (1.4%) aan dat hij dit het belangrijkst vindt. Opvoedingsdoelen die door geen enkele vader als het belangrijkst zijn gerapporteerd zijn “mijn kind leren hoe zijn/haar lichaam voelt en werkt” (kennis), “mijn kind zelf informeren over seksualiteit voordat hij/zij op andere manieren aan informatie komt” (kennis), “mijn kind meegeven dat zijn/haar mening er toe doet” (waarde) en “mijn kind stimuleren zijn/haar eigen gevoelens op seksueel gebied te ontdekken” (vaardigheid). Volgens exploratieve analyses blijkt de sekse van het kind niet van invloed te zijn op welke opvoedingsdoelen vaders belangrijk vinden. Voor een volledig overzicht zie Tabel 6.

(32)

# 32#

Tabel 6. Belangrijkste doelen in de seksuele opvoeding gekozen door vaders

Aantal vaders: n=73

Ik wil…3 (%)

Mijn kind stimuleren zichzelf en anderen te respecteren 41.1

Mijn kind 'nee' leren zeggen als hij/zij iets niet wil 24.7

Mijn kind leren opkomen voor zijn eigen gevoelens en behoeften 9.6

Mijn kind leren de baas te zijn over zijn/haar eigen lichaam 9.6

Mijn kind leren open en eerlijk te praten over seksualiteit 8.2

Mijn kind meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit 2.7

Mijn kind meegeven dat seksualiteit iets is om van te genieten 2.7

Mijn kind meegeven dat seks verbonden is met liefde 1.4

3 Weergegeven zijn de opvoedingsdoelen (te onderscheiden in waarden, vaardigheden en kennis) die vaders kiezen als nummer een in de seksuele opvoeding van hun kind.

Van alle vaders geeft 43.8 % aan dat ‘mijn kind zelf informeren over seksualiteit voordat hij/zij op andere manieren aan informatie komt’ als minst belangrijk van de 12 stellingen. Gevolgd door 20.5 % die ‘mijn kind stimuleren zijn/haar eigen gevoelens op seksueel gebied te ontdekken’ aangeeft als minst belangrijk. In Tabel 7 staat een overzicht van de stellingen.

Tabel 7. Minst belangrijke doelen in de seksuele opvoeding gekozen door vaders

Ik wil…4 n = 73

(%) Mijn kind zelf informeren over seksualiteit voordat hij/zij op andere manieren aan informatie komt 43.8

Mijn kind stimuleren zijn/haar eigen gevoelens op seksueel gebied te ontdekken 20.5

Mijn kind leren hoe zijn/haar lichaam voelt en werkt 9.6

Mijn kind meegeven dat seks verbonden is met liefde 8.2

Mijn kind meegeven dat seksualiteit iets is om van te genieten 5.5

Mijn kind leren open en eerlijk te praten over seksualiteit 5.5

Mijn kind meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit 4.1

Mijn kind leren opkomen voor zijn eigen gevoelens en behoeften 1.4

Mijn kind meegeven dat zijn/haar mening er toe doet 1.4

Mijn kind stimuleren zichzelf en anderen te respecteren 0.0

Mijn kind leren de baas te zijn over zijn/haar eigen lichaam 0.0

Mijn kind 'nee' leren zeggen als hij/zij iets niet wil 0.0

4

Weergegeven zijn de opvoedingsdoelen (te onderscheiden in waarden, vaardigheden en kennis) die vaders kiezen als minst belangrijk in de seksuele opvoeding van hun kind.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek binnen de gezondheidszorg wordt er gekeken naar het boundary work tussen verschillende beroepsgroepen zoals de zorgmanagers, laboratoriummanagers

In the main part, the tutorial took a closer look at four different settings to discuss important aspects in the huge space of compositional verification: (1.) Maximal models for

Van lokale bestuurders zijn zulke rigoureuze maatregelen niet te verwachten, omdat ze niet worden afgerekend op wat ze voor de regio doen, maar voor hun gemeente.. Dat

We illustrate the Dynamic Adaptive Policy Pathways approach by producing an adaptive plan for long-term water management of the Rhine Delta in the Netherlands that takes into

4 Shows the percentage of response opportunities (RO), grouped by the number of responses in the response opportunity, for which the start is during a pause, end is during a pause

More importantly Chapter 3 will also discuss new strategies of patent holders namely Non Practising Entities, patent thickets and misuse by originator companies in the

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

Uit de focusgroepgesprekken kwam naar voren dat excellentieprogramma’s eraan kunnen bij- dragen dat studenten die zich onvoldoende uitgedaagd voelen of behoefte hebben aan