• No results found

3. Methode

4.2 Seksuele opvoeding

4.3.3 Ondersteuningsbehoefte van vaders bij de seksuele opvoeding

Bij de vraag naar ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding van het kind worden twee vormen van ondersteuning onderscheiden, namelijk informatie en advies. Van alle vaders geeft meer dan de helft (52.1%) aan nooit behoefte te hebben aan informatie bij de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding van zijn kind. Verder geeft een groot deel (45.2%) aan dat zij minder dan één keer per maand behoefte hebben aan informatie en een aantal vaders (2.7%) minstens één keer per maand. Geen enkele vader heeft minstens één keer per week of dagelijks behoefte aan informatie. Bij de andere vorm van ondersteuning, advies, geeft meer dan de helft (57.5%) van de vaders aan hier nooit behoefte aan te hebben. Van de vaders die wel behoefte hebben aan advies geeft een deel van de vaders (41.1%) aan dit minder dan één keer per maand te willen en een enkele vader (1.4%) minstens één keer per maand. Geen enkele vader heeft minstens één keer per week of dagelijks behoefte aan advies. Vaders die informatie willen (n = 35) ontvangen dit het liefst via internet (68.6%), familie of vrienden (54.1%) en via een ouderavond op school (42.9%). Van de vaders die advies willen (n = 31) ontvangen vaders dit het liefst via een deskundige (67.7%), via internet (41.9%) en via familie en vrienden (38.7%). Er waren bij beide vragen meerdere antwoorden tegelijk mogelijk. Voor een volledig overzicht zie Tabel 12.

# 38#

Tabel 12. Via welke weg vaders aangeven ondersteuning te willen krijgen

Informatie Advies

n=35 n=31

Via welke weg zou u deze ondersteuning willen vinden? (%) (%)

Via internet 68.6 41.9

Familie en vrienden 54.1 38.7

Via school (ouderavond) 42.9 22.6

Via een deskundige 31.4 67.7

Via consultatiebureau 28.6 29.0

Via school (leerkracht) 25.7 22.6

Via de (huis)arts 22.9 19.4

Via kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of BSO 11.4 6.5

Bij de vraag in welke vorm vaders de ondersteuning willen ontvangen komt bij informatie het vaakst ‘website met deskundige informatie naar voren (77.1%) gevolgd door ‘mondeling’ (64.5%) en ‘folders’ (62.9 %). Bij advies kiezen vaders het meest voor ‘mondeling’ (77.4%) gevolgd door ‘website met deskundige informatie’(51.6%) en ‘folders’ (35.5%). Bij deze vraag waren bij beide vormen meerdere antwoorden tegelijk mogelijk. Voor een overzicht zie Tabel 13.

Tabel 13. In welke vorm vaders aangeven ondersteuning te willen krijgen

Informatie Advies

(%) (%)

In welke vorm zou u deze ondersteuning willen krijgen? n=35 n=31

Website met deskundige informatie 77.1 51.6

Mondeling 64.5 77.4 Folders 62.9 35.5 Ouderavond 45.7 25.8 Boeken 34.3 19.4 Tijdschriften 28.6 16.1 Vakliteratuur 28.6 16.1 Televisie 25.7 6.5

Opvoedspreekuur voor vaders 20.0 25.8

Sociale media (Facebook, Twitter etc.) 11.4 9.7

Encyclopedie 8.6 0.0

# 39# Er is een Mann Whitney toets uitgevoerd om te kijken of er een verschil is in de mate waarin vaders behoefte hebben aan informatie. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen vaders die zich nooit zorgen maken over de seksuele ontwikkeling van hun kind (n = 58) en vaders die zich wel eens (van minder dan één keer per maand tot dagelijks) zorgen maken over de seksuele ontwikkeling van hun kind (n = 15). Uit de toets komt naar voren dat vaders die zich nooit zorgen maken over de seksuele ontwikkeling van hun kind hebben minder behoefte aan informatie (gemiddelde rangordescore 33.88) dan vaders die zich wel eens zorgen maken over de seksuele ontwikkeling van hun kind (gemiddelde rangordescore 49.07). Dit verschil is significant (Z= - 2.822; p<.01, r = 0.33). Er is met behulp van G*power een post hoc poweranalyse uitgevoerd. Het onderscheidend vermogen van deze toets is 0.20.

Dezelfde toets is ook gedaan voor de behoefte aan advies. Bij deze toets komt ook een verschil naar voren tussen vaders die zich nooit zorgen maken (n = 58) over de seksuele ontwikkeling van hun kind en de vaders die zich wel eens zorgen maken (n = 15). Vaders die zich nooit zorgen maken hebben minder behoefte aan advies (gemiddelde rangordescore 33.91) dan vaders die zich wel eens zorgen maken (gemiddelde rangordescore 48.93). Dit verschil is ook significant (Z= -2.840; p<.01, r = 0.33). Er is met behulp van G*power een post hoc poweranalyse uitgevoerd. Het onderscheidend vermogen van deze toets is 0.20. De sekse van het kind speelt bij beide vormen van ondersteuning geen significante rol.

# 40# 5. Discussie

Er zal nu een overzicht volgen van de belangrijkste conclusies aan de hand van de resultaten van dit onderzoek bij drieënzeventig vaders naar de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind. Tevens worden deze resultaten vergeleken met wat er al bekend is over moeders vanuit de literatuur. De verschillende subvragen die horen bij dit onderzoek zijn onderverdeeld in drie thema’s: de seksuele ontwikkeling, de seksuele opvoeding en de beleving van de seksuele opvoeding en de eventuele ondersteuningsbehoefte hierbij. De onderzoeksgroep bestaat over het algemeen uit relatief hoogopgeleide vaders met een Nederlandse culturele achtergrond, een traditionele gezinssituatie en een fulltime baan.

5.1 De seksuele ontwikkeling

De subvragen die horen bij het eerste thema zijn: Welk seksueel getint gedrag merken vaders op bij hun kind en in welke mate? Welke vragen over seksualiteit krijgen vaders van hun kind en in welke mate?

Vaders merken gevarieerd seksueel getint gedrag op bij hun kind. De mate waarin zij het gedrag zien verschilt. Gedrag dat relatief vaak voorkomt volgens de vaders is samen met andere kinderen in bad gaan, het fijn vinden om bloot te zijn, zijn of haar eigen lichaam onderzoeken en zich uitkleden in het bijzijn van anderen. Dit gedrag past volgens andere onderzoeken bij kinderen in de leeftijd van 4 tot 8 jaar (Zwiep, 2008; De Graaf & Rademakers, 2003). Gedrag dat door de vaders zelden tot nooit gerapporteerd wordt is zoeken naar porno op internet, informatie zoeken over seksualiteit (via internet of boeken) en seksueel getint fantasiespel met poppen of knuffels. Deze uitkomsten over kinderen tussen de 4 en 8 jaar komen overeen met de uitkomsten uit het onderzoek van Roos (2013). De leeftijd van het kind speelt een rol bij de mate waarin gedrag gezien wordt door vaders. Bij kinderen in de jongere leeftijdsgroep (4 en 5 jaar) wordt gedrag zoals doktertje spelen met kleren aan, rondlopen in (verkleed) kleren van de andere sekse en met de hand in de broek zitten significant vaker gezien door deze vaders dan bij kinderen in de oudere leeftijdsgroep (6 en 7 jaar). Het feit dat jongere kinderen dit seksueel getint gedrag vaker laten zien dan oudere kinderen kan te maken hebben met dat jongere kinderen zich nog niet volledig bewustzijn van de omgeving. Daarbij zijn sociale normen en waarden nog niet volledig eigen gemaakt. Dit kan mede verklaard worden met de theorie van Kohlberg (beschreven in Olson, 2011) die stelt dat kinderen zich in het preconventionele stadium van de morele

# 41# ontwikkeling bevinden. In dit stadium hangt gedrag van kinderen af van de mogelijke gevolgen ervan. Het eigen inzicht in omgangsvormen en “hoe het hoort” moeten nog ontwikkeld worden (Olson, 2011). Hierdoor spelen schaamtegevoelens op jongere leeftijd nog minder een rol (De Graaf & Rademakers, 2007). Interesse in leeftijdsgenootjes blijkt volgens het onderhavige onderzoek vaker voor te komen bij jongens dan bij meisjes. Dit is verklaarbaar vanuit het idee dat meisjes in de basisschoolleeftijd meer gericht zijn op vertrouwelijkheid en daardoor vaker voor één op één relaties kiezen. Ze hebben een aantal goeie vriendinnen waarmee ze emotionele gebeurtenissen delen. Jongens meten zich onderling meer met anderen en verkeren vaker in groepsverband. Ze hebben in de regel een grotere groep vrienden (Delfos, 2002).

Vaders krijgen relatief weinig vragen van hun kind in vergelijking met andere onderzoeken (Byers, Sears & Weaver 2008; De Graaf, 2013; De Graaf & Rademakers, 2003). Minder dan de helft van de vaders geeft aan dat hun kind vragen stelt over onderwerpen rondom seksualiteit. Meer dan de helft van de vaders geeft aan dat hun kind over de meeste onderwerpen rondom seksualiteit geen vragen stelt. Dit is opvallend, aangezien uit het onderzoek van de Graaf en Rademakers (2003) blijkt dat meer dan de helft van de ouders aangeeft dat hun kind tussen de nul en elf jaar wel eens vragen stelt over seksualiteit. In een ander Nederlands onderzoek dat zij in dit artikel bespreken liggen de percentages van ouders die vragen krijgen zelfs nog hoger. Mogelijk heeft dit te maken met de rol van de vader. Volgens Van Dijken en Tavecchio (1998) geven vaders in de zorg voor hun kinderen de voorkeur aan actieve fysieke bezigheden, zoals sporten of wilde spelletjes. Moeders zijn meer gericht op het zorgaspect. Dit zou kunnen verklaren waarom kinderen in andere onderzoeken meer vragen stellen, aangezien deze onderzoeken vaak zijn gedaan naar vaders én moeders. Uit andere onderzoeken bleek al dat moeders vaker vragen krijgen en beantwoorden dan vaders (De Graaf, 2013; Wright, 2009).

Wat betreft vragen van het kind over seksualiteit geven moeders in de studie van Zwiep (2008) als verklaring wanneer zij weinig of geen vragen krijgen, dat zij het kind zelf al geïnformeerd hebben. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van de Graaf (2013), waaruit blijkt dat moeders denken dat zij in staat zijn om hun kinderen zelf van informatie te voorzien als het gaat om seksualiteit. Volgens dit onderzoek praten moeders vaker dan vaders over seksualiteit en geven zij vaker antwoord op vragen. Ravesloot (1997) stelt dat moeders bovendien meestal meer betrokken zijn in het opvoedingsdomein en moeders meer met het kind praten. Zij dwingen een intiem gesprek met het kind vaker af waardoor de communicatie over seksualiteit makkelijker

# 42# ontstaat (Ravesloot, 1997). Mogelijk hebben moeders hierin een ander opvoedingsdoel met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind dan vaders.

Onderwerpen waarover volgens het onderhavige onderzoek vrijwel nooit vragen gesteld worden zijn seksueel misbruik, geslachtsgemeenschap en seksueel getint gedrag en behoeftes. Onderwerpen die in enige mate voorkomen zijn zwangerschap en geboorte, lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen, zoenen, vrijen en knuffelen. Deze uitkomsten zijn in overeenstemming met het onderzoek van de Graaf (2003). Volgens het onderzoek van Brilleslijper-Kater en Baartman (2000) stellen kinderen het meest vragen over zwangerschap, geboorte en lichamelijke verschillen. Dit zijn tevens onderwerpen waar ouders makkelijk over praten. Volgens het onderzoek van Zwiep (2008) blijkt dat moeders die vragen krijgen over seksualiteit het kind het idee geven dat hiervoor ruimte is, omdat zij zelf open over seksualiteit praten. Daarbij geven zij ook feitelijk antwoord op de vragen, waardoor een kind merkt dat het stellen van vragen over seksualiteit iets oplevert. Meisjes stellen over homoseksualiteit en menstruatie in het huidige onderzoek vaker vragen dan jongens. Dit is opvallend, maar wellicht verklaarbaar omdat meisjes (in de prepuberale leeftijd) meer vragen stellen omtrent seksualiteit dan jongens. Daarbij is menstruatie iets dat op latere leeftijd enkel bij meisjes voorkomt. Meisjes zijn in hun gedrag ook vaak meer internaliserend (Vermulst, 2008). Hierdoor denken meisjes mogelijk ook op jongere leeftijd al meer na over onderwerpen omtrent seksualiteit wat een reden kan zijn voor het stellen van vragen daarover.

Samenvattend kan er gezegd worden dat vaders gevarieerd seksueel getint gedrag zien. De mate waarin zij gedrag zien verschilt en is onder andere afhankelijk van de leeftijd van het kind. Daarbij krijgen vaders relatief weinig vragen van hun kind omtrent seksualiteit. Dit is een opvallend verschil met moeders, die over het algemeen vaker aangeven vragen te krijgen van hun kind over seksualiteit.

5.2 De seksuele opvoeding

In deze paragraaf zullen de volgende drie subvragen beantwoord worden: welke opvoedingsdoelen hebben vaders in de seksuele opvoeding, hoe reageren vaders op seksueel getint gedrag en/of vragen, in hoeverre praten vaders over seksualiteit met hun kind?

Vaders hebben aangegeven welke opvoedingsdoelen voor hen belangrijk zijn in de seksuele opvoeding. Als belangrijkste opvoedingsdoel wordt het stimuleren van het kind zichzelf

# 43# en anderen te respecteren genoemd. Dit is niet onverwacht, aangezien het voor moeders namelijk ook een van de meest belangrijke opvoedingsdoelen is om het kind te leren rekening met anderen te houden en geen dingen te doen die het kind of een ander niet wil (Zwiep, 2008). Verder blijkt uit het onderhavige onderzoek dat vaders het belangrijk vinden om het kind “nee” te leren zeggen als hij of zij iets niet wil. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de nadruk tegenwoordig hoofdzakelijk ligt op de weerbaarheid binnen de seksuele opvoeding. Dit kan komen door de toenemende bekendheid met seksueel misbruik bij kinderen, door onder andere de media (Bos & De Ruyter, 2009). Hierdoor worden de positieve kanten van seksualiteit in de opvoeding minder belicht (Byers, Sears & Weaver, 2008).

Het minst belangrijke opvoedingsdoel vinden vaders het om hun kind zelf te informeren over seksualiteit voordat hij of zij op andere manieren aan informatie komt. Dit is opvallend, aangezien uit onderzoek van Zwiep (2008) blijkt dat moeders dit wel belangrijk vinden. Zij zien het als hun taak om hun kind bepaalde basiskennis mee te geven over seksualiteit. Dit is ook weer terug te zien in het feit dat moeders vaker met hun kind praten over seksualiteit dan vaders (Byers, Sears en Weaver , 2008). Hierdoor is er sneller sprake van het overbrengen van informatie op dit gebied. Daarnaast stelt Ravesloot (1998) dat vaders seksualiteit zien als iets wat kinderen zelf moeten ontdekken. Zij zien het meer als een privé onderwerp in tegenstelling tot moeders. Volgens Wright (2009) staan moeders meer open voor een gesprek over intieme onderwerpen en kunnen ze zich beter inleven in de leefwereld van het kind op dit gebied.

Veel vaders geven aan accepterend te zijn als hun kind seksueel getint gedrag vertoond. Meer dan de helft van de vaders geeft aan dat hij geregeld duidelijke regels en grenzen aangeeft als het gaat om seksueel getint gedrag van zijn kind. Eén derde van de vaders zegt nooit afkeurend te reageren op seksueel getint gedrag van zijn kind. Dit komt in zekere mate overeen met moeders. In de studie van Zwiep (2008) zeggen moeders dat zij hun kind corrigeren bij ongewenst gedrag. Ze geven aan grenzen te stellen die te maken hebben met de sociale omgang en welk gedrag toelaatbaar is in een bepaalde situatie. De grenzen hebben voornamelijk betrekking op privacy. Moeders vinden het belangrijk dat het kind zichzelf ontdekt maar niet op plekken waar dit niet gepast is. Tevens geven moeders aan dat ze het kind meegeven dat seksueel getint spel geen pijn mag doen en niet gevaarlijk mag zijn (Zwiep, 2008). Waarop vaders en moeders in de seksuele opvoeding de nadruk leggen heeft mogelijk te maken met dat vaders meer speels zijn en moeders meer verzorgend (Wilson & Prior, 2011). Moeders zijn meer betrokken bij

# 44# de verzorgende taken waardoor de overdracht van normen en waarden op het gebied van seksualiteit automatisch meer bij hen terecht komt. Vaders beschouwen zichzelf hierin ook meestal als te onhandig of verlegen om dit op zich te nemen (Ravesloot, 1997).

Vaders die het belangrijk vinden hun kind open en eerlijk te leren praten over seksualiteit, laten dit niet zien in hun opvoedgedrag. Zij bespreken seksueel getint gedrag met hun kind minder dan vaders die dit opvoedingsdoel minder belangrijk vinden. Ravesloot (1998) geeft hiervoor een mogelijke oorzaak. Dat vaders minder (actief) voorlichten dan moeders heeft te maken met dat vaders seksualiteit zien als iets van het kind zelf, wat het zelf moet uitvinden en ontdekken. De vaders in dit onderzoek geven zelf aan dat zij open zijn, maar wel passief. De meest genoemde reden die vaders in het huidige onderzoek geven als zij geen (eerlijk) antwoord geven op vragen van het kind is dat zij het kind nog te jong vinden om over seksualiteit te praten. Minder dan de helft van de vaders geeft aan zelden tot nooit met zijn kind over seksualiteit te praten. Dit valt mee in vergelijking met het onderzoek van J/M ouders (Ouders onderschatten het seksueel gedrag van hun kind, 2013), waarbij het 85% van de ouders aangaf niet of nauwelijks over seksualiteit te praten met hun kind onder de tien jaar. Dan valt 42.5% van de vaders uit het onderhavige onderzoek nog mee. Echter uit zowel het onderzoek van Wright (2009) als De Graaf (2013) komt naar voren dat moeders in veel meer gevallen praten met hun kind over seksualiteit dan vaders. Een mogelijke verklaring die in het onderzoek van Wright (2009) wordt gegeven hiervoor is dat vaders de seksuele socialisatie van het kind, met name die van hun dochter, als een domein van de moeder zien. Andere redenen voor het feit dat kinderen vaker met hun moeder over seksualiteit praten dan met hun vader worden in dit onderzoek gegeven. Zo zijn moeders in vergelijking met vaders volgens hun kind minder streng, minder egocentrisch, meer open minded omtrent seksualiteit en hebben ze meer inlevingsvermogen (Wright, 2009). Van de vaders uit het onderhavige onderzoek die zo nu en dan wel praten met hun kind over seksualiteit geeft het grootste gedeelte als belangrijkste reden hiervoor aan dat hij een open sfeer omtrent seksualiteit wil creëren. Bijna de helft van de vaders geeft aan dat het meestal het kind is dat een gesprek over seksualiteit begint. Vaders zijn dus in de communicatie over seksualiteit met het kind meer reactief dan dat zij zelf initiatief nemen. Moeilijkere onderwerpen zoals seksueel misbruik en geslachtsgemeenschap worden zelden tot nooit door vaders besproken. Dit wordt bevestigd door het internationale onderzoek van Larsson en Svedin (2002) die stellen dat ouders in Zweden vinden dat zij een open houding hebben omtrent

# 45# seksualiteit, maar in de meeste gevallen praten op initiatief van het kind over de bovenstaande meer voor de hand liggende onderwerpen. Het idee dat vaders meer met hun zoons zouden praten dan met hun dochters (Wright, 2009), wordt in het huidige onderzoek niet bevestigd. Er is geen verschil tussen de seksen gevonden in de mate waarin vaders praten met hun kind over seksualiteit.

Kort samengevat hebben de meeste vaders als belangrijkste opvoedingsdoel om het kind te leren zichzelf en anderen te respecteren. Daarbij is leren ‘nee’ zeggen een belangrijk opvoedingsdoel voor veel vaders. Het kind zelf informeren over seksualiteit vinden vaders minder belangrijk. Bij het opvoedgedrag geven veel vaders aan accepterend en weinig afkeurend te zijn over seksueel getint gedrag van het kind. Verder praat bijna de helft van de vaders zo nu en dan met het kind over seksualiteit. Wel is het meestal het kind dat een gesprek begint. In relatie tot moeders zijn er een aantal overeenkomsten en verschillen gevonden. Moeders vinden het ook belangrijk het kind te leren zichzelf en anderen te respecteren. In tegenstelling tot vaders vinden moeders het wel heel belangrijk hun kind zelf te informeren over seksualiteit. In het opvoedgedrag zijn zowel vaders als moeders vrij accepterend, ze geven meestal wel duidelijke regels en grenzen ten aanzien van seksueel getint gedrag. Tot slot praten moeders vaker dan vaders met het kind over seksualiteit.

5.3 De beleving van de seksuele opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning

Bij dit laatste thema zullen de volgende subvragen beantwoord worden: hoe ervaren vaders de

seksuele ontwikkeling en opvoeding, in welke mate hebben zij vragen over de seksuele ontwikkeling en/of opvoeding en in welke mate hebben opvoeders behoefte aan ondersteuning bij de seksuele opvoeding?

Een groot deel van de vaders beleeft de seksuele opvoeding positief en geeft aan geen vragen of zorgen te hebben over de seksuele ontwikkeling en opvoeding van zijn kind. Toch geeft iets minder dan de helft van de vaders aan wel eens behoefte te hebben aan een vorm van ondersteuning. De vaders die zich wel eens zorgen maken hebben meer behoefte aan ondersteuning in de vorm van informatie of advies bij de seksuele ontwikkeling en opvoeding van hun kind dan vaders die zich geen zorgen maken.

Hoe vaders het liefst deze ondersteuning bij de seksuele opvoeding ontvangen verschilt van wat er al in de literatuur bekend was over hoofdzakelijk moeders. Volgens het onderzoek van

# 46# Vermeire (2005) richten ouders zich bij de seksuele ontwikkeling en opvoeding als vorm van opvoedingsondersteuning het liefst tot hun sociale steunnetwerk, wat in de meeste gevallen