• No results found

Genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Genderverschillen in (Mis)perceptie van Seksuele Intentie

Reinier van der Veer

Bachelorthese Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam

Studentnr.: 5974372

Begeleider: Tim Faber

Aantal woorden: 5697

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inleiding 3

Genderverschillen in (Mis)perceptie van Seksuele Intentie 5

Modererende en Mediërende Factoren op Genderverschillen in (Mis)perceptie van

Seksuele Intentie 7

Situationele Factoren die een Rol Spelen bij (Mis)perceptie van Seksuele Intentie 10

Conclusies en Discussie 19

Literatuur 23

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht wordt een uiteenzetting gemaakt van genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie. Allereerst worden bestaande genderverschillen en de oorzaken daarvan besproken. Vervolgens worden modererende en mediërende factoren op genderverschillen besproken. Als laatst volgt een uiteenzetting van situationele factoren die een versterkende rol kunnen spelen bij misperceptie van seksuele intentie. Gevonden wordt dat mannen meer geneigd zijn tot misperceptie van seksuele intentie dan vrouwen. Naast evolutionaire verklaringen kan dit effect onder andere verklaard worden door een subgroep van zogenaamde macho-mannen. Tevens blijkt dat het gevonden genderverschil

gemedieerd wordt door socio-seksualiteit. Zowel hoog socio-seksuele mannen als vrouwen zijn meer geneigd tot misperceptie van seksuele intentie. Situationele factoren die

misperceptie versterken zijn provocatieve kleding, alcoholgebruik en diverse date-gerelateerde gedragingen en handelingen zoals initiatief nemen.

(4)

Inleiding

In 2007 vonden volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek in Nederland 1267 gevallen van verkrachting en 2192 gevallen van aanranding plaats (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009). Dit zijn schrikbarende cijfers. De gevolgen van een verkrachting zijn ver dragend en kunnen nog decennia na het voorval merkbaar zijn. Zo kunnen slachtoffers niet alleen last krijgen van slapeloosheid en herbelevingen maar ook van acute

stress-stoornissen, angststoornissen en dissociaties. Aangezien deze psychologische problemen ernstig zijn en de incidentie van verkrachting hoog is, is hier veel onderzoek naar gedaan.

Wanneer daders van verkrachting of aanranding gevraagd wordt naar hun motief is een veel gehoord excuus dat het slachtoffer het zelf wou of er zelf om vroeg (Muehlenhard & Linton, 1987). Daders proberen dikwijls de schuld bij het slachtoffer te leggen en de vraag is waarom. Allereerst is het de vraag of daders dit daadwerkelijk geloven of dat ze dit slechts achteraf zeggen bijvoorbeeld om schuldgevoelens te rechtvaardigen of simpelweg om een veroordeling te voorkomen. Dit is aannemelijk maar moeilijk te controleren aangezien de dader en het slachtoffer vaak de enigen zijn die zulke informatie kunnen verstrekken. Echter wanneer we er van uitgaan dat daders echt het gevoel hebben dat het slachtoffer de reactie uitlokte en wanneer zij dit ook tijdens de seksuele daad zo hebben ervaren kan gesteld worden dat er sprake is van misperceptie van seksuele intentie. Misperceptie kan worden omschreven als incorrecte perceptie; het incorrect waarnemen van iets of in dit geval iemand intenties. Seksuele misperceptie is dikwijls gedefinieerd als het foutief decoderen van een of meerdere elementen van een seksueel onderhandelingsproces. Echter is er niet altijd echt sprake van een seksueel onderhandelingsproces. Een meer simpele en

tegenwoordig meer gangbare beschrijving is daarom het onvermogen onderscheid te

(5)

maken tussen seksuele en platonische interesse op basis van waarneembare signalen (Farris, Treat, Viken & McFall, 2008). Wanneer misperceptie van seksuele intentie

voorafgaat aan verkrachting betekent het dus dat de dader ten onrechte denkt te zien dat het slachtoffer seksuele interesse in hem of haar heeft. Alhoewel de weg van misperceptie naar daadwerkelijke verkrachting lang is, is er wel degelijk een samenhang tussen beide. Zo blijkt er een positieve samenhang te zijn tussen fouten die mannen maken bij beslissingen over seksuele intentie en hun geschiedenis wat betreft seksuele agressie; mannen die in het verleden seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben laten zien, interpreteren signalen van vrouwen en interactie met vrouwen meer in termen van seksuele interesse (Farris, Treat, Viken & McFall, 2006).

Het is niet voor niets dat Farris et al. (2006) enkel spreken over mannen; uit de eerder besproken cijfers van het CBS blijkt dat 98 procent van de daders van verkrachting mannelijk is (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2009). Bij aanranding is dit zelfs 99 procent. Alhoewel dit uiteraard alleen om geregistreerde delicten gaat lijkt er sprake van een

genderverschil wat betreft het begaan van zedendelicten. De vraag is of dit ook doorwerkt naar misperceptie van seksuele intentie. We hebben immers geconstateerd dat

misperceptie een rol kan spelen bij aanranding en verkrachting en het is relevant om eventuele genderverschillen in kaart te brengen. Op die manier kan onderzocht worden of misperceptie van seksuele intentie een genderspecifiek fenomeen is.

In paragraaf 1 zal worden onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van een

genderverschil in (mis)perceptie van seksuele intentie. Ook wordt gekeken naar de aard van dit verschil en eventuele oorzaken. In paragraaf 2 zal worden gekeken naar modererende en mediërende factoren op genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie. In

(6)

paragraaf 3 zullen situationele factoren die een rol spelen bij (mis)perceptie van seksuele intentie worden uitgelicht.

Genderverschillen in (Mis)perceptie van Seksuele Intentie

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie. Allereerst worden de bestaande genderverschillen besproken en in het verlengde daarvan de daar achterliggende oorzaken.

Vrij en Kirby (2002) lieten zien dat wanneer mannen en vrouwen een gesprek observeren tussen een man en een vrouw, mannen eerder geneigd zijn dit gesprek in termen van seksuele intentie te interpreteren. In hun studie werd aan 51 mannen en 40 vrouwen gevraagd een videotape te bekijken waarop een acteur en een actrice te zien waren die in een sociale omgeving verbaal communiceerden. Vervolgens werd aan de participanten gevraagd een impressie van deze interactie te geven. Tevens moesten alle participanten de Rape Myths Acceptance Scale (Burt, 1980) invullen. Deze vragenlijst meet in hoeverre mensen geneigd zijn rape myths te accepteren. Een rape myth is een attitude of overtuiging die doorgaans niet correct is maar die veel voorkomt en er toe dient seksueel agressief gedrag jegens vrouwen te ontkennen en te rechtvaardigen (Lonsway & Fitzgerald, 1995). Een voorbeeld van een rape myth is het idee dat wanneer een vrouw rondloopt in een kort rokje of een strak topje ze daarmee een verkrachting zelf uitlokt (Burt, 1980). Uit de resultaten bleek dat mannen meer dan vrouwen de aard van het op videotape zichtbare gesprek seksueel noemden en ook de dingen die in het gesprek gezegd en gedaan werden eerder als seksuele hints opvatten. Tevens bleek dat mannen hoger scoorden op de Rape

Myths Acceptance Scale hetgeen suggereert dat mannen niet alleen eerder geneigd zijn tot

(7)

misperceptie van seksuele intentie maar dit gedrag ook eerder rechtvaardigen. Het gevolg van misperceptie van seksuele intentie is dat mannen vaak ten onrechte denken dat vrouwen geïnteresseerd in hen zijn.

Dit fenomeen, waarbij mannen hun kansen bij vrouwen overschatten, staat ook wel bekend als de sexual overperception bias (Haselton & Buss, 2000). Haselton en Buss (2000) stellen tevens dat er bij vrouwen sprake is van een zogenaamde sexual underperception

bias; de gemiddelde vrouw zou de kans dat een man seksuele interesse in haar heeft

onderschatten. Het door mannen overschatten van seksuele intentie van vrouwen kan worden verklaard aan de hand van de Error Management Theory (Haselton & Buss, 2000). Deze evolutionair psychologische theorie interpreteert menselijk gedrag in termen van gunstig en ongunstig voor reproductie en stelt dat er twee typen fouten zijn die men kan maken bij het nemen van beslissingen. Allereerst de type I error, oftewel de false positive. Deze fout is karakteristiek voor misperceptie van seksuele intentie en wordt gemaakt wanneer iemand handelt naar een verwachte gebeurtenis die vervolgens niet plaatsvind. Een voorbeeld is: een gebouw uitrennen wanneer het brandalarm afgaat, waarna er vervolgens geen brand blijkt te zijn. Een type II error, oftewel een false negative is een fout die wordt gemaakt wanneer iemand niet handelt naar een komende gebeurtenis die vervolgens wel plaatsvind. Een voorbeeld is het negeren van een brandalarm, bijvoorbeeld omdat het eerder vaak loos alarm is geweest, waarna er vervolgens wel brand blijkt te zijn. Type II fouten zijn veel kostbaarder dan type I fouten; bij de genoemde voorbeelden kan op het negeren van het brandalarm (type II) de dood volgen terwijl het schijnbaar voor niks reageren op een loos alarm (type I) slechts een kleine onnodige moeite is die ten hoogste wat irritatie oplevert. De sexual overperception bias stelt dat mannen meer geneigd zijn

(8)

type I fouten te maken wat betreft voortplanting aangezien het overschatten van de seksuele intentie van een vrouw voor hen minder kostbaar is dan het door een type II fout mislopen van een potentiële sekspartner. Het genderverschil zou vanuit een evolutionair biologisch perspectief onder andere verklaard kunnen worden door het feit dat bij mannen meer variantie is wat betreft voortplantingssucces dan bij vrouwen (Trivers, 1972). Het gevolg daarvan is, is dat mannen er bij gebaat zijn zoveel mogelijk sekspartners te hebben om hun kans op succesvolle reproductie te verhogen.

Samenvattend kan gesteld worden dat (mis)perceptie van seksuele intentie vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt gegeven aan de hand van de Error Management Theory. Echter blijkt dat het gevonden sekseverschil niet zo simpel is als evolutionaire theorieën doen voorkomen. Onderzoek wijst uit dat er sprake is van modererende en mediërende factoren op genderverschillen die samen de variantie nog beter verklaren. Deze worden in de volgende paragraaf besproken.

Modererende en Mediërende Factoren op Genderverschillen in (Mis)perceptie van Seksuele Intentie

Allereerst blijkt dat mannen onderling sterk variëren in de mate waarin zij misperceptie van seksuele intentie laten zien. Zo blijkt dat mannen die zichzelf

aantrekkelijker vinden seksuele intentie van vrouwen eerder overschatten (Perilloux, Easton & Buss, 2012). Ook blijkt dat mannen die meer gericht zijn op korte termijn contacten eerder geneigd zijn seksuele belangstelling van vrouwen te overschatten.

Deze bevindingen suggereren een bepaald subtype mannen dat, wanneer nader bekeken, wellicht een deel van de genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie

(9)

kan verklaren. Fisher en Walters (2003) ondersteunen deze redenering. Volgens hen zijn macho-mannen en zogenaamde seksueel dwingende mannen verantwoordelijk voor de gevonden genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie. Macho-mannen zijn vaak conservatiever en grotere voorstanders van traditionele genderrollen. Seksueel dwingende of agressieve mannen beleven plezier aan het hebben van macht en zien

mannen als superieur aan vrouwen. Dit soort mannen zijn waarschijnlijk niet geïnteresseerd in de daadwerkelijke motieven achter signalen die vrouwen afgeven en interpreteren die signalen op een voor hen voordelige manier. Wellicht beleven deze mannen er zelfs plezier aan tegen de wil van vrouwen in te gaan (Jaques-Tiura, Abbey, Parkhill & Zawacki, 2007). Fisher en Walters (2003) lieten 198 mannen en 196 vrouwen een reeks vragenlijsten

invullen: de Attitudes Towards Women Scale (Spence, Helmreich & Stapp, 1973) welke meet in hoeverre traditionele genderrollen worden aangehangen, de Social Desirability Scale (Strahan & Gerbasi, 1972) welke meet in hoeverre een persoon behoefte heeft te voldoen aan sociale maatstaven en de Scale of Sexual Experience (Cowart-Steckler & Pollack, 1988) welke meet in hoeverre een persoon seksuele ervaringen heeft gehad. Tevens vulden mannelijke deelnemers de Hypermasculinity Inventory (Mosher, 1988) in. Deze vragenlijst meet in hoeverre een man mannelijk is, met aan de ene kant van de verdeling meer vrouwelijke, zachte mannen en aan de andere kant meer agressieve, macho-mannen. Vervolgens lazen de deelnemers 17 scenario’s met een man in de hoofdrol en dezelfde 17 scenario’s met een vrouw in de hoofdrol. De scenario’s werden in random volgorde gepresenteerd. Vervolgens werden vragen gesteld over de seksuele interesse van de in de scenario’s beschreven personen. Uit de resultaten bleek dat mannen meer geneigd waren de scenario’s in termen van seksuele intentie te interpreteren. Dit gold zowel voor de scenario’s met een man in de hoofdrol als de scenario’s met een vrouw in de hoofdrol.

(10)

Tevens bleek dat voor mannen het aanhangen van traditionele genderrollen, machogedrag en een lage behoefte te voldoen aan sociale maatstaven de mate van misperceptie

voorspelde. Dit maakt het bestaan van een subgroep van misperceptie-gevoelige mannen aannemelijk en verklaart tevens waarom misperceptie van seksuele intentie in hogere mate aanwezig is in bijvoorbeeld Brazilië (DeSouza, Pierce, Zanelli & Hutz, 1992). Latijns-Amerika staat immers bekend om zijn macho-cultuur.

Opvallend is wel dat bij bovenstaande onderzoeken alleen gesproken wordt over een subgroep van mannen. De vraag is of er wellicht factoren zijn die de gevonden variantie in (mis)perceptie van seksuele intentie kunnen verklaren los van gender. Howell, Etchells en Penton-Voak (2012) deden onderzoek naar een van deze mogelijke factoren. Zij

associeerden de mate waarin misperceptie van seksuele intentie voorkomt met socio-seksualiteit. Socio-seksualiteit wordt gemeten met behulp van de Revised Sociosexual

Orientation Inventory (SOI-R, Penke & Asendorpf, 2008). Iemand die hoog scoort op deze

questionnaire is bijvoorbeeld eerder geneigd deel te nemen aan kortstondige of eenmalige seksuele activiteiten. Iemand die laag scoort op de SOI-R is meer gericht op langdurige relaties en heeft überhaupt minder behoefte aan seksueel contact. Howell et al. (2012) vonden dat zowel mannen als vrouwen die meer socio-seksueel zijn ook eerder geneigd zijn dingen in termen van seksuele intentie te interpreteren. In hun studie lieten zij 103 vrouwen en 43 mannen 50 foto’s van lachende gezichten (25 mannelijk, 25 vrouwelijk) beoordelen. Hen werd verteld dat de foto’s eigenlijk gepauzeerde videobeelden waren die afkomstig waren van een speed-dating evenement. Aan de deelnemers werd gevraagd op een 7-punts schaal aan te geven of de gezichten vooral vriendelijk of vooral flirterig waren. Hierna moesten alle deelnemers de SOI-R invullen. Uit de resultaten bleek dat mannen in het

(11)

algemeen hoger scoorden op socio-seksualiteit dan vrouwen en ook meer dan vrouwen geneigd waren de foto’s als flirterig te beoordelen. Tevens bleek dat de mate waarin zowel mannen als vrouwen de foto’s als flirterig beoordeelden afhankelijk was van de score op de

SOI-R. Deelnemers die hoger scoorden op de SOI-R interpreteerden de foto’s meer in

termen van seksuele intentie dan deelnemers die lager scoorden op de SOI-R. Dit effect was onafhankelijk van sekse. Zodoende wordt de hiervoor besproken overperception bias volgens Howell et al. (2012) gemedieerd door socio-seksualiteit.

Samenvattend kan geredeneerd worden dat het eerder genoemde genderverschil in (mis)perceptie van seksuele intentie waarschijnlijk niet zozeer een genderverschil is maar eerder een verschil in socio-seksualiteit. Howel et al. (2012) leveren ondersteuning voor deze stelling. De vraag is of socio-seksualiteit misperceptie van seksuele intentie ook kan voorspellen of dat dit wellicht afhankelijk is van situationele factoren. Deze situationele factoren worden in de volgende paragraaf besproken.

Situationele Factoren die een Rol Spelen bij (Mis)perceptie van Seksuele Intentie In deze paragraaf wordt gekeken naar situationele factoren die een nuancerende en/of versterkende invloed hebben op (mis)perceptie van seksuele intentie. De in de vorige paragraaf besproken individuen die hoog scoren op socio-seksualiteit zijn niet in elke situatie even seksueel actief. Dit geldt tevens voor het voorkomen van seksuele

misperceptie en aanranding of verkrachting; dit is niet in elke willekeurige situatie even waarschijnlijk. Er is in sommige situaties sprake van versterkende factoren. Allereerst is het bijvoorbeeld in een club of in een slaapkamer waarschijnlijker dat seksuele misperceptie optreedt dan in een kantoorboekhandel of op een stripboekenbeurs. Een club is immers een

(12)

plek waar flirten en zoenen veel normaler is dan in een winkel. Tevens dragen mensen in clubs ook andere, minder verhullende kleding dan in het dagelijks leven. Naast kledingstijl zijn ook alcoholgebruik, date-gedrag en aantrekkelijkheid situationele factoren die een versterkend effect kunnen hebben op (mis)perceptie van seksuele intentie.

Een van de meest onderzochte situationele factoren is alcoholgebruik. Alcohol kan, wanneer door mannen in date-situaties genuttigd, de visie vertroebelen en heeft zodoende een versterkend effect op misperceptie van seksuele intentie (Jaques-Tiura et al., 2007). In de studie van Jaques-Tiura et al. (2007) deden 356 mannelijke studenten mee. Incidentie van misperceptie van seksuele intentie werd gemeten door hen de volgende vraag te stellen: “Hoe vaak is het voorgekomen dat een vrouw aardig tegen je deed waardoor je vervolgens ten onrechte dacht dat ze seksueel geïnteresseerd in je was –ze probeerde enkel aardig te zijn en jij vatte dit op als seksuele interesse?”. Alcoholgebruik in seksuele situaties en date-situaties werd gemeten door participanten op twee 7-punts schalen te laten aangeven hoe vaak zij alcohol dronken en hoeveel alcohol zij per keer dronken. Dit werd twee keer gedaan; een keer voor date-situaties en een keer voor seksuele situaties. Uit de resultaten bleek dat mannen die meer en vaker drinken in seksuele situaties en date-situaties meer gevallen van misperceptie van seksuele intentie rapporteren. Dit is op zich niet verwonderlijk aangezien alcohol de visie vertroebelt en zodoende mannen aanmoedigt cues die desinteresse van de vrouw suggereren te negeren (DeSouza et al., 1992). Ook blijkt dat alcoholgebruik seksueel agressief gedrag vergemakkelijkt (Burcky, Reuterman & Kopsky, 1988). Echter is ook dit niet verwonderlijk aangezien alcoholgebruik elk soort agressief gedrag vergemakkelijkt (Subra, Muller, Bègue, Bushman & Delmas, 2010). Het lijkt

aannemelijk dat niet enkel perceptie van seksuele intentie door alcoholgebruik verstoord

(13)

wordt maar ook perceptie in het algemeen. Een bepaalde gedraging van een andere man zou op die manier bijvoorbeeld onterecht als ruziezoekend gedrag kunnen worden geïnterpreteerd.

Naast alcoholgebruik onder mannen speelt ook alcoholgebruik bij vrouwen een rol bij misperceptie van seksuele intentie. Zo blijkt dat wanneer een vrouw samen met een man alcohol drinkt, men eerder het idee heeft dat deze vrouw seksueel beschikbaar is (Abbey & Harnish, 1995). Misschien dat dit komt omdat het gebruik van alcohol wordt gelinkt aan uitgaansgelegenheden. Uitgaan wordt op zijn beurt weer gelinkt aan vrijgezel zijn aangezien vrijgezellen die op zoek zijn naar een nieuwe (seks)partner dit vaak in uitgaansgelegenheden doen. Overigens geldt het gevonden effect van alcoholgebruik alleen wanneer man en vrouw beiden alcohol gebruiken. Wanneer een vrouw als enige alcohol gebruikt wordt dit gezien als ongepast. Abbey en Harnish (1995) onderzochten dit onder 297 vrouwelijke en 105 mannelijke studenten. Zij lieten hen vier verschillende scenario’s lezen waarin een man en een vrouw gezamenlijk gingen lunchen of uit eten. Van elke vier scenario’s waren vier varianten; een waarin niemand alcohol dronk, een waarin de man alcohol dronk en de vrouw niet, een waarin de vrouw alcohol dronk en de man niet en een waarin beiden alcohol dronken. Vervolgens moesten de deelnemers 30 items beantwoorden waarop zij steeds één van twee karaktereigenschappen moesten toeschrijven aan een van de personen in een scenario (de helft van de items ging over de mannelijke persoon, de helft over de vrouwelijke persoon). Karaktereigenschappen die op seksuele intentie wezen waren onder andere ‘flirterig’, ‘verleidelijk’ en ‘seksueel ongeremd’. Uit de resultaten bleek dat

deelnemers de meeste karaktereigenschappen die gerelateerd waren aan seksuele intentie toewezen aan personen in de scenario’s waarin zowel de man als de vrouw alcohol

(14)

consumeerden. Dit gold zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke persoon. Misperceptie van seksuele intentie is dus het hoogst wanneer zowel een man als een vrouw alcohol consumeren. Deze bevinding lijkt los te staan van het feit dat alcohol de visie vertroebelt aangezien de fictieve personen in het onderzoek van Abbey en Harnish (1995) werden beoordeeld door deelnemers die zelf geen alcohol hadden geconsumeerd.

Naast alcoholgebruik is ook kleding een situationele factor die onder andere een rol speelt in het uitgaansleven. Mannen denken vaak dat de kleding van een vrouw iets

verraadt over haar seksuele beschikbaarheid. Kleding kan zodoende ook als versterkende factor werken bij misperceptie van seksuele intentie. Wanneer een vrouw zogenaamde provocatieve, weinig verhullende kleding draagt verhoogt dit zowel voor mannen als vrouwen die haar observeren de misperceptie van seksuele intentie (Cahoon & Edmonds, 1989). Dit is dus niet gender gebonden; ook vrouwen zullen andere vrouwen die schaars gekleed zijn eerder beschrijven als seksueel beschikbaar. Cahoon en Edmonds (1989) onderzochten dit onder 44 mannelijke en 81 vrouwelijke studenten. De deelnemers kregen foto’s te zien van het lichaam van een model (het gezicht was niet zichtbaar). De ene helft van de deelnemers kreeg een foto te zien van het model in een weinig verhullende, sexy outfit en de andere helft kreeg een foto te zien van het model in een meer verhullende, conservatieve outfit. De pose van het model was op beide foto’s hetzelfde. Vervolgens moesten deelnemers een vragenlijst invullen waarop zij onder andere aan moesten geven in hoeverre zij dachten dat het model een flirterig karakter had, hoe vroeg zij haar

maagdelijkheid zou hebben verloren, in hoeverre zij haar schoonheid zou gebruiken in haar voordeel op school of werk en hoe waarschijnlijk het zou zijn dat zij verkracht zou worden. Zowel mannen als vrouwen gaven aan dat het model met sexy kleding eerder verkracht zou

(15)

worden, eerder ontmaagd was, meer flirterig zou zijn en meer haar schoonheid in haar voordeel zou gebruiken. Wanneer een vrouw weinig verhullende kleding draagt is incidentie van misperceptie van seksuele intentie dus hoger. Dit effect wordt gevonden voor zowel mannelijke als vrouwelijke waarnemers.

Echter wanneer vrouwen over zichzelf moeten aangeven of hun kleding iets zegt over hun seksuele beschikbaarheid zullen zij dit ontkennen (Cahoon & Edmonds, 1989). Er is dus sprake van een bias wat betreft beoordeling van zelf en anderen die wellicht uitgelegd kan worden aan de hand van de self-serving bias (Miller & Ross, 1975). Een self-serving bias treedt op wanneer een cognitief of perceptueel proces wordt verstoord door de behoefte aan het behouden van een positieve zelfwaardering. Zo kan het in dit geval dus zijn dat vrouwen wel vinden dat uitdagende kleding iets aangeeft over seksuele beschikbaarheid en daarom uitdagende kleding afkeuren. Toch dragen zij zelf ook uitdagende kleding en omdat het gedrag en de overtuiging dan met elkaar in conflict zijn ontstaat cognitieve dissonantie. De self-serving bias zorgt er op dat moment voor dat het conflicterende gedrag toch op de een of andere manier wordt goed gepraat en zodoende wordt de behoefte aan positieve zelfwaardering bevredigd. Wanneer de kleding van andere vrouwen wordt beoordeeld heeft dit geen invloed op de eigen zelfwaardering en treedt dus geen bias op. Wellicht wordt bepaalde kleding net als alcoholgebruik geassocieerd wordt met clubs en

uitgaansgelegenheden die op hun beurt weer geassocieerd worden met meer socio-seksueel gedrag. Hiernaast is het zo dat weinig verhullende kleding meer bloot laat zien en bloot wordt geassocieerd met seks.

Wanneer bekend is dat de aard van een samenkomen van twee mensen seksueel of romantisch is wordt gesproken van een date. Ook date-gedrag is een belangrijke factor bij

(16)

(mis)perceptie van seksuele intentie. Onder date-gedrag worden verschillende gedragingen verstaan die voorafgaand aan, tijdens of na een date kunnen plaatsvinden zoals: initiatief nemen, betalen voor drankjes, oogcontact maken en aanraken. Allereerst is er voordat een date daadwerkelijk plaatsvindt iemand die de date initieert. Ook dit speelt een rol bij (mis)perceptie van seksuele intentie. Zo worden vrouwen die een date initiëren als meer seksueel geïnteresseerd gezien dan vrouwen die voor een date worden gevraagd (Bostwick & Delucia, 1992). Ook vrouwen die tijdens een date betalen worden als meer seksueel geïnteresseerd gezien. In hun studie lieten Bostwick en Delucia (1992) 458 participanten vragen beantwoorden over fictieve scenario’s waarin een man en een vrouw op date gingen. Het enige wat tussen de verschillende scenario’s varieerde was of de man of vrouw de date had voorgesteld en of de man of vrouw betaalde voor de date. De vragen moesten beantwoord worden op een 7-punts schaal en dienden om seksuele intentie te meten. Uit de resultaten bleek dat zowel mannen als vrouwen het personage dat een date had

geïnitieerd als meer seksueel geïnteresseerd beschouwden. Ook het personage dat op een date betaalde werd door zowel mannen als vrouwen als meer seksueel geïnteresseerd beschouwd. Dit effect gold voor zowel mannelijke als vrouwelijke personages alhoewel het effect bij vrouwelijke personages sterker werd gevonden.

Wellicht komt de verhoogde misperceptie van seksuele intentie doordat daten in het algemeen wordt geassocieerd met seks en er wordt geredeneerd dat wanneer iemand initiatief neemt tot een date diegene dus ook wel geïnteresseerd zal zijn in seks. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom het effect van misperceptie en initiatief nemen voor vrouwen sterker is dan voor mannen. Het nemen van initiatief door een vrouw is allereerst minder gebruikelijk. Volgens traditionele genderrollen hoort een man een vrouw op date te

(17)

vragen en niet andersom. Wanneer een vrouw toch een man op date vraagt kan dit er op duiden dat zij heel erg geïnteresseerd is waardoor misperceptie van seksuele intentie versterkt wordt.

Naast initiatie van een date kan ook het gedrag tijdens de date een versterkende rol spelen bij misperceptie van seksuele intentie. Zo worden bijvoorbeeld vrouwen die hun datepartner aanraken en aankijken door zowel mannen als vrouwen als meer seksueel geïnteresseerd beoordeeld (Koukounas & Letch, 2001). Ook fysieke nabijheid wordt gezien als een indicator van seksuele interesse. Koukounas en Letch (2001) gebruikten in hun studie 183 mannen en 186 vrouwen en lieten hen naar een videotape kijken. Op de videotape waren een man en een vrouw te zien in een sociale interactie. Er waren drie verschillende video’s. In video 1 was geen sprake van oogcontact of aanrakingen en de man en vrouw zaten 1 meter uit elkaar. In video 2 was er af en toe sprake van oogcontact en aanrakingen en de man en vrouw zaten een halve meter uit elkaar. In video 3 hadden de man en vrouw voortdurend oogcontact, hielden elkaars hand vast en zaten 15 centimeter uit elkaar. In alle drie de video’s werden dezelfde acteurs gebruikt. Over de aard van de interactie en de relatie tussen de man en de vrouw in de video werd geen informatie verstrekt. Deelnemers werden willekeurig toegewezen aan een van de drie videocondities. Vervolgens moesten zij vragen beantwoorden over de seksuele intentie van de vrouw in de video. Uit de resultaten bleek dat de vrouw in video 2 als meer flirterig en seksueel

geïnteresseerd werd gezien dan de vrouw in video 1. De vrouw in video 3 werd op haar beurt weer als meer flirterig en seksueel geïnteresseerd gezien dan de vrouw in video 2 (en video 1). Een minpunt van dit onderzoek is echter dat de vrouwen in de verschillende video’s ook verschillende kleding droegen: in video 1 een trui, een jas en een broek, in video

(18)

2 een t-shirt en een broek en in video 3 een korte rok en een topje. Het zou dus kunnen dat de gevonden resultaten deels of geheel het gevolg zijn van de verschillende soorten kleding. Weinig verhullende kleding verhoogt immers (mis)perceptie van seksuele intentie. Een ander minpunt is dat het onduidelijk is of de personen in de video een relatie hebben. Wanneer personen elkaars hand vast houden is het aannemelijk dat zij een bepaald soort liefdes- of seksrelatie hebben en is het daarom ook eerder te verwachten dat zij seksuele intenties hebben.

Nadat een man en vrouw op date zijn geweest kan er voor gekozen worden om het samenzijn elders voort te zetten. Zo kan een vrouw er voor kiezen met een man mee te gaan naar diens appartement. Het al dan niet meegaan naar een appartement is tevens een situationele factor die een rol speelt bij misperceptie van seksuele intentie. DeSouza et al. (1992) vonden dat wanneer een vrouw met een man meegaat naar huis dit de misperceptie van seksuele intentie verhoogt. In hun studie lieten zij 402 studenten scenario’s lezen waarbij een vrouw wel of niet meeging met een man naar diens appartement. Na elk

scenario moesten zij op een 7-punts schaal vier vragen beantwoorden die er toe dienden de seksuele intentie van het vrouwelijke personage in het scenario te beoordelen. Uit de resultaten bleek dat vrouwen die instemmen mee te gaan naar een appartement als meer seksueel geïnteresseerd worden beoordeeld. Deze factor is niet gender gebonden wat betekent dat zowel mannen als vrouwen het betreffende date-gedrag als indicator van seksuele interesse zien. Wanneer een vrouw een man meevraagt naar haar appartement kan dit voor hem suggereren dat zij seksuele interesse in hem heeft terwijl het voor de vrouw misschien betekent dat zij enkel een rustig plekje wil opzoeken om een goed gesprek te voeren (DeSouza et al., 1992).

(19)

Samenvattend kunnen bovengenoemde date-gedrag gerelateerde situationele factoren bijdragen aan een verhoogd voorkomen van misperceptie van seksuele intentie. In de meeste gevallen zijn deze factoren te associëren met uitgaansgelegenheden wat deels kan verklaren waarom de misperceptie van seksuele intentie hoger is.

Een factor die daarentegen weinig tot niks met uitgaansgelegenheden te maken heeft is aantrekkelijkheid. Over de rol hiervan is nog weinig bekend maar wanneer gesteld wordt dat seksuele intentie een positieve eigenschap is, kan aan de hand van het halo-effect verwacht worden dat aantrekkelijke vrouwen als meer seksueel geïnteresseerd zullen worden gezien. Het halo-effect stelt immers dat wanneer één positieve eigenschap wordt toegeschreven aan een persoon deze positieve evaluatie kan overspringen naar andere eigenschappen van de persoon (Thorndike, 1920). Er is bewezen dat fysieke

aantrekkelijkheid een halo-effect kan veroorzaken en in theorie zou dit dus als gevolg kunnen hebben dat een fysiek aantrekkelijk persoon ook als meer seksueel geïnteresseerd wordt gezien. Wanneer seksuele interesse als een negatieve eigenschap zou worden gezien zou dit effect tegengesteld zijn.

Samenvattend kan gesteld worden dat er verschillende situationele factoren zijn die een versterkend effect hebben op misperceptie van seksuele intentie. Alcoholgebruik door zowel man als vrouw, het dragen van provocatieve kleding door vrouwen en diverse date-gerelateerde gedragingen kunnen allen leiden tot een verhoogde misperceptie van seksuele intentie. Het interessante is dat dit op date-initiatie na allemaal cross-gender factoren zijn hetgeen wil zeggen dat deze voor zowel mannen als vrouwen de incidentie van

misperceptie van seksuele intentie verhogen. Dit suggereert dat variantie in voorkomen van

(20)

misperceptie van seksuele intentie minder gender-afhankelijk is dan eerder gedacht wat overigens in lijn is met de in paragraaf 2 besproken bevindingen.

Conclusies en Discussie

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat er inderdaad sprake is van een

genderverschil in (mis)perceptie van seksuele intentie. Bij mannen is er vaker sprake van misperceptie van seksuele intentie dan bij vrouwen. Dit wordt deels verklaard door evolutionaire theorieën zoals de Error Management Theory die stelt dat het overschatten van de seksuele interesse van vrouwen mannen evolutionair voordeel oplevert. Dit wordt ook wel de sexual overperception bias genoemd. Hiernaast blijkt dat het gevonden

genderverschil wordt gemedieerd door socio-seksualiteit. Het blijkt dat zowel mannen als vrouwen die hoog scoren op socio-seksualiteit eerder geneigd zijn situaties in termen van seksuele intenties te interpreteren. Wel is het zo dat mannen over het algemeen meer socio-seksueel zijn, wat wil zeggen dat ze meer participeren in kortstondige seksuele relaties en meer verschillende seksuele contacten hebben. Onder mannen zijn het de hoog socio-seksuele mannen die het genderverschil in misperceptie van socio-seksuele intentie vooral veroorzaken. Ook bij macho-mannen, mannen die seksueel agressief gedrag vertonen en mannen die stereotype genderrollen aanhangen is de incidentie van misperceptie van seksuele intentie hoger. Een man is dus niet automatisch meer geneigd tot misperceptie van seksuele intentie dan een vrouw. Het in paragraaf 1 gevonden genderverschil is niet zozeer een genderverschil maar eerder een verschil in socio-seksualiteit. Tevens blijkt dat

misperceptie van seksuele intentie niet onder alle omstandigheden evenveel optreedt. Er is sprake van situationele factoren die een versterkende rol spelen bij misperceptie van

(21)

seksuele intentie voor zowel mannen als vrouwen. Zo wordt een vrouw wanneer zij samen met een man alcohol gebruikt als meer seksueel geïnteresseerd beoordeeld. Ook vrouwen die provocerende kleding dragen worden als meer seksueel geïnteresseerd beschouwd. Beide effecten gelden voor zowel mannelijke als vrouwelijke waarnemers. Een andere situationele factor die misperceptie van seksuele intentie zou kunnen verhogen is de

aantrekkelijkheid van de vrouw. Hier is echter nog geen onderzoek naar gedaan. Wat betreft date-gedrag wordt de persoon die een date initieert en/of betaalt als meer seksueel

geïnteresseerd beschouwd. Non-verbale communicatiemiddelen zoals aanrakingen, oogcontact en fysieke afstand spelen mogelijk ook een rol.

Dat laatste is echter niet zeker aangezien deze in het besproken onderzoek van Koukounas en Letch (2001) niet afzonderlijk zijn gemeten. In de betreffende studie werden drie verschillende videofragmenten van een man en een vrouw gebruikt die niet alleen verschilden in mate van non-verbale communicatie maar ook wat betreft kleding van het vrouwelijke personage. Gevonden werd dat wanneer meer non-verbale communicatie plaatsvond en de vrouw meer provocatieve kleding droeg haar motieven meer

geïnterpreteerd werden in termen van seksuele intentie. Op basis van deze resultaten kan echter niks gezegd worden over de rol van non-verbale communicatie op zichzelf aangezien die niet gemeten is. Het is weliswaar aannemelijk dat wanneer een vrouw dichtbij een man zit en zijn hand vasthoudt zij inderdaad als meer seksueel geïnteresseerd wordt

waargenomen maar in bovenstaand onderzoek kan het gevonden effect in principe geheel zijn veroorzaakt door de kleding of op zijn minst versterkt. Een replicatie van het onderzoek van Koukounas en Letch (2001) met weglating van het kledingaspect zou een goede

methode zijn om meer te weten te komen over de daadwerkelijk rol van non-verbale

(22)

communicatie bij misperceptie van seksuele intentie. Ook kan overwogen worden

onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van non-verbale communicatie om zodoende hier meer specifieke conclusies over te kunnen trekken.

Een algemeen punt van kritiek is dat in de besproken onderzoeken veelal wordt gekeken naar (mis)perceptie van de seksuele intentie van vrouwen. (Mis)perceptie van seksuele intentie van mannen wordt volledig genegeerd. Het zou interessant zijn om ook onderzoek te doen naar hoe zowel mannen als vrouwen kijken naar seksuele interesse van mannen. Dan pas kan er daadwerkelijk iets gezegd worden over bijvoorbeeld

genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie. Op basis van de huidige besproken onderzoeken kan enkel iets geconcludeerd worden over genderverschillen in (mis)perceptie van seksuele intentie van vrouwen. Als dan een genderverschil wordt gevonden is dit niet verwonderlijk aangezien mensen nou eenmaal anders kijken naar hun eigen geslacht dan naar het andere geslacht. Wellicht begrijpen mensen hun eigen sekse gewoon beter dan de andere sekse en zijn vrouwen daarom beter dan mannen in staat intenties van vrouwen correct te observeren. Omgekeerd zou het zo kunnen zijn dat mannen weer beter dan vrouwen zijn in het observeren van mannelijke intenties. Het is duidelijk dat onderzoek naar (mis)perceptie van seksuele intentie nu teveel is toegespitst op vrouwelijke seksuele intentie en om een vollediger beeld te creëren is ook onderzoek naar mannelijke seksuele intentie relevant.

Ten tweede is het belangrijk te kijken naar de generaliseerbaarheid van de in de onderzoeken gebruikte scenario’s en vragenlijsten naar echte situaties. Met name vragenlijsten over bijvoorbeeld socio-seksualiteit en rape myths hebben te maken met

desirability effects. Dit betekent dat mensen misschien minder eerlijk antwoorden omdat zij

(23)

denken dat hun daadwerkelijke mening niet sociaal acceptabel is. Het zou dus kunnen dat er wat dat betreft sprake is van een vertekening van de resultaten en dat mensen in

werkelijkheid bijvoorbeeld meer socio-seksueel zijn dan zij aangeven op de vragenlijsten. Het is van belang dit in gedachte te houden bij het interpreteren van de resultaten en het trekken van eventuele conclusies.

Een ander punt van kritiek is dat bijna alle besproken onderzoeken onder

Amerikaanse studenten zijn uitgevoerd. Uit onderzoek van DeSouza et al. (1992) blijkt wel dat er verschil is in (mis)perceptie van seksuele intentie tussen Amerikaanse en Braziliaanse studenten. Het zou interessant zijn om meer cross-cultureel onderzoek te doen naar

(mis)perceptie van seksuele intentie. Wellicht kan dit een nieuw licht werpen op genderverschillen en bijdragen aan theorieën over socio-seksualiteit. Aangezien Latijns-Amerikaanse landen meer een macho-cultuur hebben en hun inwoners gepassioneerde en vurige minnaars schijnen te zijn, zou nieuw onderzoek dat de bevindingen van DeSouza et al. (1992) bevestigt theorieën over subgroepen en socio-seksualiteit kunnen versterken en naar een cross-cultureel niveau kunnen tillen.

Al het nieuwe onderzoek naar (mis)perceptie van seksuele intentie kan bijdragen aan een beter beeld over waarom misperceptie plaatsvindt. In het geval van kleding als

versterkende factor kan kennis hierover van pas komen bij voorlichting. Misschien is het tijd dat in het onderwijs wordt verteld dat het dragen van korte rokjes geen uitnodiging is tot seks en zeker geen rechtvaardiging voor zedendelicten. Het in kaart brengen van

risicofactoren en oorzaken van misperceptie kan wellicht uiteindelijk leiden tot een

vermindering van het aantal mispercepties en in het verlengde daarvan misschien zelfs tot een daling in het voorkomen van aanrandingen en verkrachtingen.

(24)

Literatuur

Abbey, A., & Harnish, R. (1995). Perception of sexual intent: The role of gender, alcohol consumption, and rape supportive attitudes. Sex Roles, 32(5), 297-313.

Bostwick, T.D., & Delucia, J.L. (1992). Effects of gender and specific dating behaviors on perceptions of sex willingness and date rape. Journal of Social and Clinical

Psychology, 11, 14-25.

Burcky, W., Reuterman, N., Kopsky, S. (1988). Dating violence among high school students.

The School Counseler, 35, 353-358.

Burt, M.R. (1980). Cultural myths and supports for rape. Journal of Personality and Social

Psychology, 38(2), 217-230.

Cahoon, D.D., & Edmonds, E.M. (1989). Male-female estimates of opposite-sex first

impressions concerning females’ clothing styles. Bulletin of the Psychonomic Society,

27, 280-281.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Geregistreerde criminaliteit; soort misdrijf, 1999-2007. Opgehaald 16 mei 2014 van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70871ned&D1=0,2-8&D2=a&D3=l&HDR=T&STB=G2,G1&CHARTTYPE=1&VW=T

Cowart-Steckler, D.A., & Pollack, R.H. (1988). The Cowart-Pollack Scale of Sexual Experience. In C.M. Davis, W.L. Yarber, & S.L. Davis (Eds.), Sexuality-related measures: A

compendium (pp. 91-92). Lake Mills, IA: Graphic Publishing Company.

(25)

DeSouza, E.R., Pierce, T., Zanelli, J.C., & Hutz, C. (1992). Perceived sexual intent in the United-States and Brazil as a function of nature of encounter, subjects nationality, and gender. The Journal of Sex Research, 29(2), 251-260.

Farris, C., Viken, R., Treat, T., & McFall, R. (2006). Choice theory measures of social

perception: An application to sexual coercion. Psychological Science, 17, 869−875.

Farris, C., Viken, R., Treat, T., & McFall, R. (2008). Sexual coercion and the misperception of sexual intent. Clinical Psychology Review, 28(1), 48-66.

Fisher, T.D., & Walters, A.S. (2003). Variables in addition to gender that help to explain differences in perceived sexual interest. Psychology of Men and Masculinity, 4, 154-162.

Haselton, M.G., & Buss, D.M. (2000). Error management theory: A new perspective on biases in cross-sex mind reading. Journal of Personality and Social Psychology, 78(1), 81-91.

Howell, E.C., Etchells, P.J., & Penton-Voak, I.S. (2012). The sexual overperception bias is associated with sociosexuality. Personality And Individual Differences, 53(2), 1012-1016.

Jaques-Tiura, A.J., Abbey, A., Parkhill, M.R., & Zawacki, T. (2007). Why do some men misperceive women’s sexual intentions more frequently than others do? An application of the confluence model. Personality And Social Psychology Bulletin,

33(11), 1467-1480.

(26)

Koukounas, E., & Letch, N.M. (2001). Psychological correlates of perception of sexual intent in women. The Journal of Social Psychology, 141, 443-446.

Lonsway, K.A., Fitzgerald, L.F. (1995). Attitudinal antecedents of rape myth acceptance: A theoretical and empirical reexamination. Journal of Personality and Social

Psychology, 68(4), 704-708.

Miller, D., Ross, M. (1975). Self-serving biases in the attribution of causality: Fact or fiction?

Psychological Bulletin, 82(2), 213-225.

Mosher, D.L. (1988). Hypermasculinity Inventory. In C.M. Davis, W.L. Yarber, & S.L. Davis (Eds.), Sexuality-related measures: A compendium (pp. 225-227). Lake Mills, IA: Graphic Publishing Company.

Muehlenhard, C.L. (1988). Misinterpreted dating behaviors and the risk of date rape. Journal

of Social and Clinical Psychology, 6, 20-37.

Muehlenhard, C.L., Linton, M.A. (1987). Date rape and sexual aggression in dating

situations: Incidence and risk factors. Journal of Counseling Psychology, 34(2), 186-196.

Penke, L., & Asendorpf, J.B. (2008). Beyond global sociosexual orientations: A more differentiated look at sociosexuality and its effects on courtship and romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 95, 1113-1135.

Perilloux, C., Easton, J.A., Buss, D.M. (2012). The misperception of sexual interest.

Psychological Science, 23(2), 146-151.

(27)

Spence, J.T., Helmreich, R., & Stapp, J. (1973). A short version of the attitudes toward women scale (AWS). Bulletin of the Psychonomic Society, 2, 219-220.

Strahan, R., & Gerbasi, K.C. (1972). Short homogeneous versions of the Marlowe-Crowne social desirability scale. Journal of Clinical Psychology, 28, 191-193.

Subra, B., Muller, D., Bègue, L., Bushman, B.J., & Delmas, F. (2010). Automatic effects of alcohol and aggressive cues on aggressive thoughts and behaviors. Personality And

Social Psychology Bulletin, 36(8), 1052-1057.

Thorndike, E.L. (1920). A constant error in psychological ratings. Journal of Applied

Psychology, 4(1), 25-29.

Trivers, R.L. (1972). Parental investment and sexual selection. In B. Campbell (Ed.), Sexual

selection and the descent of man, 1871-1971 (pp. 136-179). Chicaho, IL: Aldine.

Vrij, A., & Kirby, E. (2002). Sex differences in interpreting male-female dyad interactions: Males’ predominance in perceiving sexual intent. International Review of

Victimology, 9, 289-297.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De rode kleur is voor een wijfje belangrijk: fregatvogelmannetjes met een minder fel gekleurde keelzak zijn meestal in een minder goede conditie, kunnen last hebben van

9.4 What impact will natural gas infrastructure development have on Indonesian energy security and economy; and what are the viable policy options for financing

The tool verifies programs by first encoding the specified program into a much simpler programming language and then applying the Chalice verifier to the simplified program.. In

These may include, but are not limited to, issues such as indigenous people’s right to free, prior and informed consent; ethical issues arising from the

PREVALENTIE VAN (KENMERKEN VAN) GD BIJ MENSEN MET ASS EN VERSCHILLEN TUSSEN BIJ DE GEBOORTE TOEGEWEZEN MANNEN EN VROUWEN Onderzoek naar kenmerken van gd bij mensen met ass

Uit het onderzoek komt naar voren dat zowel bij het geven van informatie, advies, en hulp als bij de handhaving meer aandacht nodig is voor mogelijke verschillen tussen M$M in

Patiënten met erectiele disfunctie met een overwegend lichamelijke oorzaak kunnen misschien enige baat hebben bij verwijzing (acceptatie, niet-coïtale vormen van seks) als

Goede melding van deze bijwerkingen, met bij voorkeur een beschrijving van de gestoorde seksuele responscyclus, kan bijdragen aan een verbetering van het farmacotherapiebeleid en