• No results found

Nominale modificatie in het heritage Wenzhounees

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nominale modificatie in het heritage Wenzhounees"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

N

OMINALE MODIFICATIE IN HET

H

ERITAGE

W

ENZHOUNEES

:

TAALVERANDERING DOOR BEPERKTE INPUT & CROSSLINGUISTISCHE BEINVLOEDING VANUIT HET NEDERLANDS

Phine Lippe

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Nederlandse Taalkunde, 2014-2015 Begeleid door: Mw. dr. S.P. Aalberse

(2)

1. WIE ZIJN HERITAGESPREKERS? 7

1.1 Heritagesprekers: definities. 7

1.2 Heritagesprekers van het Wenzhounees in Nederland. 9

1.3Factoren in veranderlijkheid 12

1.3.1 Verandering als gevolg van: beperkte input 12 1.3.2 Verandering als gevolg van: crosslinguïstische beïnvloeding 18 2. CASESTUDY: OPTIONALITEIT VERSUS VERPLICHTING 27

2.1 Factoren bij beperkte input: optionaliteit vs. verplichting, frequentie en

‘indeterminacy’ 27

2.2 Nominale modificatie in het Wenzhounees: classificeerders 30 2.3 Nominale modificatie in het Wenzhounees: de casusmarkeerder –de 32 2.4 Voorspellingen en hypotheses: optionaliteit & verplichting 35 2.4.1 Hypotheses & Voorspellingen: classificeerders 35

2.4.2 Hypotheses & Voorspellingen: -de 36

3. CASE STUDY: CROSSLINGUISTISCHE BEINVLOEDING VAN DEFINIETHEID 39

3.1 Crosslinguïstische beïnvloeding van nominale modificatie 39 3.2 Nominale modificatie in het Nederlands: definietheid 42 3.3. Onderzoeksvragen, hypotheses & voorspelling: overte definietheidsmarkering 46

3.3.1 Overte markering bekende informatie: gebruik aanwijzende

voornaamwoorden 48

3.3.2 Overte markering nieuwe informatie: gebruik van het telwoord één 48

3.3.3 Woordvolgorde 49

(3)

4.2 Resultaten 55

4.2.1. Gebruik van classificeerders 55

4.2.2 Gebruik van de naamsvalsmarkeerder ‘de’ 57 4.2.3 Woordvolgorde: bekende versus nieuwe informatie 60 4.2.4 Overte markering bij already mentioned 62 4.2.5 Overte markering eerstgenoemde nomina 63

4.3 Samenvatting resultaten 64

5. CONCLUSIE 67

(4)

Nominale modificatie in het heritage Wenzhounees

1

Taalverandering door beperkte input & crosslinguïstische beïnvloeding vanuit het Nederlands

Phine Lippe Universiteit van Amsterdam

Deze studie kijkt naar taalverandering in het domein van nominale modificatie in het heritage Wenzhounees in Nederland. Enerzijds worden bevindingen uit taalverwervingstudies gerepliceerd: beperkte kwalitatieve en kwantitatieve input leidt tot verlies van laagfrequente, optionele structuren in heritagesprekers. Anderzijds wordt er een nieuwe onderzoeksrichting, bekend van diachronische taalcontactstudies, uitgelicht: crosslinguïstische beïnvloeding van de dominante taal (Nederlands) op de heritagetaal (Wenzhounees). Uit deze studie blijkt dat taalspecifieke nominale modificeerders in verplichte, vroeg verworven constructies stabiel blijven onder heritagesprekers van het Wenzhounees en in optionele constructies sterk verminderen. Tevens blijken er dominantie-effecten van de Nederlandse nominale modificeerders: overte definietheidsmarkering, op te treden in het Wenzhounees van de heritagesprekers.

Key words: Cross-linguistic transfer- heritage language- language contact-

Chinese- nominal modification

1 Allereerst ben ik mijn scriptiebegeleidster Suzanne Aalberse erg dankbaar voor het delen van haar al kennis, hulp en

suggesties bij het schrijven van deze scriptie. Ten tweede wil ik graag Francesca Moro bedanken voor haar hulp bij het coderen van de data & inzage in haar werk; Xiaoli Dong voor hulp bij het ontrafelen van de structuur van het

(5)

INLEIDING

In dit onderzoek wordt er gekeken naar nominale modificatie door een groep Chinese sprekers van het heritage Wenzhounees in Nederland. Een heritagetaal is een minderheidstaal zoals gesproken in een besloten gemeenschap van migranten in een land waar een andere taal de dominante taal is. Onderzoek naar heritagetalen maakt deel uit van een groeiend onderzoeksveld.

Uit eerdere studies weten we dat beperkte input tot verandering leidt in heritagetalen: door beperkte input worden bepaalde structuren niet verworven of verloren. Daarom wordt er in deze scriptie enerzijds gekeken naar de effecten van beperkte input op de Wenzhounese structuren van nominale modificatie. Anderzijds wordt er gekeken naar de crosslinguïstische beïnvloeding vanuit de dominante taal (het Nederlands) op de heritagetaal (het Wenzhounees) in het domein van nominale modificatie. Dit betreft een relatief nieuwe en relevante invalshoek waar nog maar weinig onderzoek naar gedaan is. Er wordt dus gekeken naar taalverandering in de vorm van vermindering van structuren door beperkte input van de heritagetaal en in de vorm van toename van structuur door overname vanuit de dominante taal, het Nederlands.

De heritagetaal die hier centraal staat is het Wenzhounees, een Chinese streektaal, die met migranten meegereisd is naar Nederland. Sinds 1911 zijn er Wenzhounese migranten naar Nederland gekomen, dit waren voornamelijk mannen die hun taal niet doorgegeven hebben aan hun kinderen, omdat ze met een Nederlandse vrouw trouwden of niet in Nederland zijn blijven wonen. Dit onderzoek richt zich op een andere groep: volwassenen migranten die in de jaren ‘80/’90 van de vorige eeuw vanuit China naar Nederland zijn gemigreerd en hun kinderen hier in het Wenzhounees hebben opgevoed.

Het Wenzhounees is tevens een bijzondere taal omdat het een streektaal betreft die ook in China niet wordt onderwezen. In China wordt in het als algemeen beschaafd beschouwde Mandarijn les wordt gegeven, waardoor de meeste Wenzhounees sprekers ook nog een tweede taal spreken zoals het Mandarijn (of anders het Cantonees). Daarnaast wordt het Wenzhounees niet geschreven wordt en heeft het dus ook geen opgeschreven grammatica. Het gebrek aan een dergelijke norm of de heritagesprekers tegen af te zitten, wordt in deze scriptie opgelost door het kijken naar familiedata. Zo is ook data van de eerste generatie sprekers verzameld, om op die manier te kunnen zien

(6)

waar verandering optreedt bij de heritagesprekers is. Er kan dan een vergelijking gemaakt worden tussen het gebruik van het Wenzhounees door de ouders (eerste generatie sprekers) en de kinderen (heritagesprekers).

Deze eerste generatie sprekers zijn veelal als volwassenen naar Nederland verhuisd, hun eerste en dominante taal is dus hun moedertaal: het Wenzhounees. Voor hun kinderen, de heritagetaal sprekers, is de situatie complexer. Binnen het gezin leerden zij de moedertaal van hun ouders, maar later leerden zij (meestal op school) de dominante taal van dit land, het Nederlands en soms daarnaast ook het Mandarijn of Cantonees. Deze individuen worden heritage sprekers genoemd omdat zij als eerste taal vaak de moedertaal van hun ouders leren spreken, maar daarnaast ook nog vroeg een tweede taal verwerven die uiteindelijk hun dominante taal wordt. Een heritagetaal wordt een heritagetaal genoemd omdat de taal hoort bij de culturele achtergrond en afkomst van de spreker. De heritagetaal wordt gesproken buiten het land van afkomst, waardoor het een andere ontwikkeling meemaakt, omdat de input minder groot is en de kans op invloed van taalcontact groter. Dit maakt een heritagetaal een aparte variant van de moedertaal.

Heritagesprekers in het algemeen zijn interessant omdat ze naast de heritagetaal die ze in het thuisdomein verwerven op jonge leeftijd (vaak vanaf de schoolgaande jaren) te maken krijgen met een tweede taal (in dit geval Nederlands). Na het verwerven van deze tweede taal vindt er door frequenter gebruik en grotere input van de tweede taal vaak een zogenaamde dominantie verschuiving plaats, waarbij de tweede taal dominant wordt en zo als het ware de plek inneemt van de moedertaal. Dit gaat tegen het idee in dat de moedertaal altijd de beste en dominante taal blijft. Daarnaast zorgt de dominante taal ervoor dat de heritagesprekers minder input krijgen van de heritagetaal.

Deze scriptie richt zich op verandering in het domein van nominale modificatie. Er is veel eerder onderzoek gedaan naar heritagetalen en de invloed van beperkte input en onvolledige verwerving op bepaalde structuren. In deze scriptie wordt op basis van deze onderzoeken en gekeken naar de kwetsbaarheid van bepaalde structuren van nominale modificatie in het heritage Wenzhounees, die niet aanwezig zijn in het Nederlands. Daarnaast wordt er een relatief nieuwe kijk op heritagetalen gepresenteerd waar nog maar twee eerdere studies naar zijn gedaan: namelijk de mogelijkheid van crosslinguïstische beïnvloeding vanuit de dominante taal op de heritagetaal.

(7)

die alle nomina telbaar maken en indelen bij een bepaalde groep en de casusmarkeerder –de. Nominale modificatie in het Nederlands gaat via verplichte overte markering van definietheid via lidwoorden. Het Wenzhounees beschikt niet over lidwoorden en kan voornamelijk via woordvolgorde impliciet definietheid uitdrukken, maar laat dit optioneel.

In dit onderzoek wordt enerzijds gekeken wat het effect is van de kwalitatief en kwantitatief beperkte input die heritagesprekers ontvangen op verplichte en optionele structuren van nominale modificatie uit het heritage Wenzhounees. Er wordt gekeken naar voor het Wenzhounees taalspecifieke structuren die niet in het Nederlands aanwezig zijn: classificeerders en een speciale casusmarkeerder –de. De verwachting is dat verplichte en hoogfrequente structuren die afwezig zijn in het Nederlands stabiel blijven in zowel de heritagesprekers als de eerste generatie sprekers en dat de optionele en lager frequente structuren sneller zullen verdwijnen onder heritagesprekers.

Anderzijds wordt gekeken naar het crosslinguïstische dominantie effecten van de Nederlandse nominale modificatie van verplichte en overte definietheidsmarkering op

het heritage Wenzhounees. Hier wordt gekeken of de verplichte

(in)definietheidsmarkering van het Nederlands ertoe leidt dat het heritage Wenzhounees soortgelijke categorieën ontwikkelt met al in het Wenzhounees aanwezig

materiaal.

Deze scriptie is als volgt ingedeeld. In het eerste hoofdstuk wordt besproken wat heritagetalen en wie heritage sprekers zijn (1.1) en specifiek wat de situatie en sociolinguistische achtergrond is van de participanten aan dit onderzoek: de sprekers van het (heritage) Wenzhounees in Nederland (1.2). Vervolgens worden factoren besproken die een heritagetaal doen afwijken van dezelfde taal in het thuisland, de thuistaal (1.3). Voor twee algemene factoren, beperkte input (1.3) en crosslinguïstische beïnvloeding (1.4), wordt uiteengezet waarom en hoe ze tot verandering kunnen leiden in een heritagetaal.

Het tweede hoofdstuk is een casestudy van de eerste tot verandering leidende factor: beperkte input. Hier komen twee nominale modificeerders aan bod die specifiek zijn voor het Wenzhounees en die niet in het Nederlands aanwezig zijn: classificeerders (2.1) en de casusmarkeerder –de (2.2). Er wordt gekeken naar de relatieve optionaliteit en verplichting van deze nominale modificeerders. Op basis van de literatuur worden er vervolgens hypotheses en voorspellingen gedaan met betrekking tot waarschijnlijkheid

(8)

van verandering en stabiliteit van het gebruik van deze structuren door heritagesprekers (2.3) voor zowel de classificeerders (2.3.1) als de casusmarkeerder –de (2.3.2).

In hoofdstuk 3 volgt een casestudy van de tweede tot verandering leidende factor: crosslinguïstische beïnvloeding. Allereerst worden twee eerdere casestudies besproken betreffende crosslinguïstische beïnvloeding op het nominale modificatie domein vanuit een dominante taal op een heritagetaal (3.1). Vervolgens wordt er gekeken naar het Nederlands systeem van nominale modificatie: overte markering van (in)definietheid via lidwoorden en wordt gekeken hoe dit zich verhoudt tot het Wenzhounees (3.2). Tenslotte worden er op basis van de literatuur hypotheses en voorspellingen geformuleerd (3.3) met betrekking tot nominale modificatie in het heritage Wenzhounees van definietheid (3.3.1) en indefinietheid (3.3.2)

Hoofdstuk vier bespreekt achtereenvolgens de methode die gebruikt is (4.1): het gebruikte materiaal, hoe de data is verzameld, gecodeerd en geanalyseerd, en de resultaten (4.2) van deze studie.

In het laatste en vijfde hoofdstuk worden deze resultaten geïnterpreteerd om zo tot een antwoord te komen op de onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek:

1) Hoe verandert het heritage Wenzhounees? En de daaronder vallende deelvragen:

a) Hoe verandert het nominale modificatie domein in het heritage Wenzhounees onder invloed van beperkte input?

b) Hoe verandert het nominale modificatie domein in het heritage Wenzhounees door crosslinguïstische beïnvloeding?

De focus van deze scriptie ligt dus bij verandering van het heritage Wenzhounees in Nederland. Aan de ene kant wordt voortgeborduurd op een groot aantal studies naar beperkte input en verlies van structuren in heritagetalen. Aan de andere kant wordt er een nieuw onderzoeksveld aangebroken van ontstaan van een nieuwe categorie in de heritagetaal door crosslinguïstische beïnvloeding.

(9)
(10)

1. WIE ZIJN HERITAGESPREKERS?

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat heritagetalen zijn en wie heritagetaalsprekers zijn. Allereerst wordt gedefinieerd wat heritagetalen en heritagetaalsprekers zijn (1.1). Vervolgens wordt er specifieker gekeken naar de heritagetaal die centraal staat in deze thesis: het heritage Wenzhounees (1.2). Als eenmaal duidelijk is wat een heritagespreker is en specifiek welke heritagesprekers hier centraal staan, wordt er uitgelegd hoe heritagetalen verschillen van de thuistaal in het moederland en hoe heritagesprekers verschillen van het gemiddelde tweetalige individu. Daarnaast wordt uiteengezet waarom en onder welke omstandigheden heritagetalen kwetsbaar zijn voor taalverandering (1.3). Allereerst wordt beschreven hoe beperkte input kan leiden tot incomplete verwerving van bepaalde structuren en ervoor kan zorgen dat de heritagetaal af gaat wijken van de thuistaalvariant (1.3.1). Vervolgens wordt besproken hoe taalcontact er voor kan zorgen dat de heritagetaal bepaalde structuren overneemt en dus meer richting de dominante taal verandert. (1.3.2).

1.1 Heritagesprekers: definities.

Er zijn verschillende definities in omloop met betrekking tot heritagesprekers. Een aantal van deze definities bespreken we om zo tot een voor deze scriptie relevante definitie te komen. Benmamoun, Montrul & Polinsky baseren hun definitie op die van Valdés (2000) zij zeggen: ‘Roughly, we define heritage speakers as assymetrical bilinguals who learned language X- the ‘heritage language’- as an L1 in childhood, but who, as adults, are dominant in a different language’(2013: 260).Voorname kenmerken van deze definitie zijn het feit dat de heritagetaal als eerste verworven word en de assymetrische tweetaligheid, waarbij de moedertaal uiteindelijk niet dominant blijft.

Aalberse & Muysken geven een aantal belangrijke kenmerken voor het definiëren van heritagetalen en hun sprekers, deze ‘defining parameters’ zijn: de taal wordt thuis gesproken, de taal is in een natuurlijk setting op jonge leeftijd verworven, de taal is niet de dominante taal van het land, maar heeft culturele waarde voor de sprekers en wordt onderling gebruikt door mensen met dezelfde afkomst (2013: 3). Een belangrijk onderdeel van elke definitie is het feit dat een heritagetaal behoort tot het cultureel erfgoed van de spreker en niet de dominante taal is van het land waarin de spreker woont (Aalberse & Muysken 2013: 1). Heritagesprekers kunnen zodoende

(11)

gedefinieerd worden als early bilinguals in immigranten families (Benmamoun, Montrul & Polinsky 2010). Een heritagespreker verschilt daarom van een tweede taalleerder die op latere leeftijd nog een taal wilt leren die (gedeeltelijk) bij haar cultureel erfgoed hoort. De gangbare definitie van heritagesprekers vereist namelijk dat de heritagetaal als eerste in het acquisitieproces was (Polinsky & Kagan, 2007: 369).

Toch is een ander belangrijk kenmerk van een heritagetaal is dat de taal culturele

waarde heeft voor de spreker en onderling gesproken wordt in

migrantengemeenschappen (Aalberse & Muysken, 2013). Een heritagetaal is dus een variant van een taal zoals meestal gesproken en verworven in familie kringen in een land waar een andere taal de dominante taal is (Polinsky & Kagan, 2007). Heritagesprekers verwerven vanaf de geboorte een minderheidstaal binnen een bepaald domein (het gezin), maar verwerven daarnaast ook vroeg een tweede taal, de landstaal, waarin ze uiteindelijk dominant worden (Polinsky 2011).

Wat de verschillende definities van heritagesprekers dan ook gemeen hebben, is dat het sprekers van minderheidstalen betreffen. Met minderheidstaal wordt bedoeld dat het land waarin de heritagetaal wordt gesproken, niet de dominante taal is van het land. (Benmamoun et al., 2013, 260-261). Het feit dat een heritagetaal de eerst verworven taal is van de spreker, maar desondanks niet de dominante taal blijft van de spreker, vanwege zijn minderheidspositie, maakt het heritagesprekers interessant om naar te kijken. Want ondanks deze dominantie verschuiving, maken heritagesprekers gebruik van beide talen.

Ook de eerste generatie migranten komen in aanraking met de meerderheidstaal, maar hun eerste taal blijft meestal dominant. De eerste generatie Chinese migranten in Nederland heeft vaak zelfs nauwelijks Nederlands leren spreken (Geense & Tsui 2001, 92). Eerste generatie immigranten worden niet gedefinieerd als heritagespreker, omdat zij hun moedertaal hebben geleerd in hun moederland. Later komen zij weliswaar in contact met een andere meerderheidstaal, maar hier ontstaat niet dezelfde mate van competitie en dominantie verschuiving zoals die bij heritagesprekers optreedt. De verschuiving van de ene dominante taal naar de andere dominante taal is meestal sterker onder tweede generatie immigranten dan eerste generatie immigranten. De tweede generatie ondervind meestal een sterkere dominantieverschuiving op het moment dat zij intensief in aanraking komen met de meerderheidstaal, op school, als zij tussen de 5-14 jaar zijn. Daarnaast speelt de indeling van het gezin een belangrijke rol in

(12)

het plaatsvinden van een dominantieverschuiving. Het is van belang of allebei de ouders de heritagetaal spreken (een endogaam huwelijk) of dat maar één van de ouders de heritagetaal spreekt (een exogaam huwelijk). Verschuiving treedt sneller op bij kinderen uit een exogaam gezin (Aalberse & Muysken 2013: 259).

De minderheidspositie van heritagetalen, de daarbij horende kwantitatief en kwalitatief beperkte input en de aanwezigheid van een andere dominante taal, maken dat er een soort aparte variant van de oorspronkelijk thuistaal ontstaat. Aalberse & Muysken stellen dat de kans groot is dat de oorspronkelijke taal van generatie op generatie veranderd (2013: 260). Allereerst volgt er nu een korte uiteenzetting van de relevante karakteristieken van de testgroep in deze studie (1.2): eerste en tweede generatie migranten en sprekers van het (heritage) Wenzhounees.

1.2 Heritagesprekers van het Wenzhounees in Nederland.

Nu duidelijk is wat een heritagespreker is, wordt er in deze paragraaf aandacht besteed aan sprekers van het heritage Wenzhounees, de groep die in dit onderzoek centraal staat. In dit onderzoek wordt er gekeken naar een groep eerste en tweede generatie migranten. De groep bestaat uit heritage sprekers van het Wenzhounees (tweede generatie) en hun ouders (eerste generatie).

Vanuit politiek oogpunt wordt China gepropageerd als een land met één taal: ‘het Chinees’2. Het is Wenzhounees is echter één van de dertien subtalen van China. De

verschillende talen worden vanuit politieke overwegingen vaak omschreven als dialecten, om zo meer eenheid te suggereren. Maar in werkelijkheid is het Chinees is een zogenaamde ‘macro-taal’. Dit betekent dat de sub-talen die bij deze ‘macro-taal’ horen zodanig van elkaar verschillen dat de spreker van de ene taal niet zondermeer de andere taal kan begrijpen. (Li 2010 in Aalberse & Muysken 2013: 266). Ondanks deze grote structurele en in principe onderlinge onverstaanbaarheid van de verschillende Chinese sub-talen, delen zij wel het schrift met dezelfde karakters: namelijk de klassieke Chinese schrijftaal wenyan. Dit is mogelijk omdat het Chinese schrift niet fonetisch is (zoals het Westerse schrift), kan er door elke taal een eigen uitspraak aan de karakters toegekend worden. Het Mandarijn wordt als algemeen beschaafd Chinees beschouwd en wordt dan

2 Ook in deze scriptie wordt soms gesproken over ‘het Chinees’, dit is echter met het bewustzijn dat ‘het Chinees’ bestaat uit

(13)

ook op de meeste scholen onderwezen. Het Mandarijn is gebaseerd op het Guanhua, de ambtenarentaal die gesproken werd in het Noorden van China waar de hoofdstad meestal gevestigd was. Het Guanhua, dat oorspronkelijk gesproken werd door ambtenaren en aan het hof, heeft zich in de loop van de tijd verder ontwikkeld tot het Putonghua of Mandarijn. Sinds het begin van de twintigste eeuw word het algemeen beschaafd Chinees Mandarijn onder andere door het onderwijs verspreid (Geense & Tsui 2001: 79).

Het Wenzhounees is een Chinese streektaal afkomstig uit de zuidoostelijk gelegen kustprovincie Zheijang en hoort bij de Wu-talen, zoals te zien is op afbeelding 1 (Comrie, Matthews & Polinksy 1998). Na het Mandarijn (850 miljoen sprekers) heeft de Wu-talen groep de meeste sprekers (90 miljoen sprekers) (Li 2010 in Aalberse & Muysken 2013: 266).

Afbeelding 1. De talengroepen van China.

Het Wenzhounees wordt ook in Zheijang in China niet onderwezen op scholen, met als gevolg dat sprekers van het Wenzhounees vrijwel altijd tot op bepaalde hoogte

(14)

meertalig zijn. Omdat het Wenzhounees een streektaal is die niet wordt geschreven en onderwezen, wordt er vaak nog een taal gesproken waarin wel wordt onderwezen: zoals het Mandarijn of het Cantonees. Ondanks de onderlinge onverstaanbaarheid en de structurele verschillen tussen bijvoorbeeld het Mandarijn en het Wenzhounees, kan een spreker van het Wenzhounees de Mandarijn spreker vaak wel verstaan, omdat hij noodgedwongen een tweede taal heeft moeten leren. Andersom, is het Wenzhounees voor sprekers van het Mandarijn of Cantonees nauwelijks verstaanbaar, vanwege de grote verschillen tussen beide talen.

Naast het feit dat er niet wordt onderwezen in het Wenzhounees met als gevolg de meertaligheid onder de sprekers, wordt het Wenzhounees ook niet geschreven. Omdat het Wenzhounees niet wordt geschreven bestaat er ook geen opgeschreven grammatica. Het is Wenzhounees is dus een taal waarin enkel mondeling wordt gecommuniceerd, niet in wordt onderwezen, die sterk verschilt van andere Chinese talen en waarvan de sprekers tengevolge vaak meertalig zijn. Omdat het Wenzhounees zo’n gesloten taal is, die enkel geleerd kan worden binnen de gemeenschap, is het zowel in China als in immigrantengemeenschappen daarbuiten een veelal gesloten en hechte gemeenschap, waarbij voornamelijk binnen de gemeenschap wordt getrouwd (endogamie). Er wordt namelijk veel waarde gehecht aan de culturele identiteit. Voor de eerste Chinese immigranten in Nederland gold dit zeker, maar ook voor de Chinezen gemeenschappen nu in Nederland wordt de eigen taal over het algemeen zeer belangrijk bevonden voor de culturele identiteit (Geense & Tsui 2001: 78).

Voor de onderzochte groep sprekers van het Wenzhounees in deze studie is het Wenzhounees de taal die thuis en binnen de besloten gemeenschap wordt gesproken en verworven. De heritagesprekers van het Wenzhounees Chinees hebben eerst Wenzhounees geleerd en daarna vanaf de schoolgaande jaren ook Nederlands, daarna vond er een zogenaamde dominantie verschuiving plaats, die er voor zorgt dat hun dominante taal later het Nederlands is geworden. Specifiek voor het Wenzhounees is de hechtheid van de gemeenschap en het feit dat de taal niet geschreven wordt en er dus geen gecodificeerde taalnormen zijn.

In de volgende paragraaf (1.3) volgt een bespreking van de factoren die een heritagetaal(spreker) onderscheiden van een thuistaal(spreker) en wordt er vanuit twee verschillende invalshoeken gekeken naar hoe deze in combinatie met de bovenstaande

(15)

factoren tot verandering leiden in een heritagetaal.

1.3 Factoren in veranderlijkheid

Nu duidelijk is wat heritagesprekers zijn en wat de achtergrond is van de sprekers van het (heritage) Wenzhounees in Nederland die in dit onderzoek centraal staan, kunnen we gaan kijken naar factoren die kenmerkend zijn voor de taalsituatie van een heritagetaalspreker. Allereerst wordt in navolging van eerdere studies naar heritagetalen gekeken hoe beperkt gebruik en beperkte blootstelling van een heritagespreker tot onvolledige verwerving en verandering in de heritagetaal kan leiden (1.3.1). Vervolgens wordt algemeen uiteengezet hoe taalcontact tot verandering in talen kan leiden aan de hand van voorname theorieën en bevindingen met betrekking tot crosslinguïstische beïnvloeding. Vanuit verwervingsonderzoek betreft dit de invloed van een eerste taal op het verweven van de tweede taal. Daarnaast worden effecten van crosslinguïstische overname van categorieën en structuren uit diachronische taalcontactstudies besproken (1.3.2).

1.3.1 Verandering als gevolg van: beperkte input

Bij onderzoek naar heritagesprekers ligt de focus veelal op de unieke taalleersituatie van heritagesprekers en hoe de kenmerken van deze situatie de taalverwerving van heritagetaalsprekers beïnvloedt. Heritagesprekers hebben te maken hebben met een beperkte hoeveelheid aan input, omdat de dominante taal in meer domeinen naar voren komt: dit kan leiden tot onvolledige verwerving van bepaalde structuren die afhankelijk zijn van veel input. Daarnaast hebben heritagesprekers te maken met andersoortige input dan thuistaalsprekers, omdat ze afhankelijk zijn van een kleine groep sprekers, dit kan eveneens leiden tot onvolledige verwerving: omdat ze geen of niet genoeg input hebben ontvangen voor een bepaalde structuur. In deze paragraaf worden een aantal prominente opvattingen en hypotheses uit de literatuur met betrekking tot beperkte input en incomplete verwerving besproken.

(16)

in het thuisland, de thuistaal. Een van die factoren is kenmerkend voor een heritagetaal; namelijk zowel kwalitatief als kwantitatief beperkte input (Pires & Rothman, 2009). De kringen waarin de taal gesproken wordt zijn beperkt in aantal, besloten en vaak klein. Bij de thuistaal in het land van herkomst is de input die kinderen ontvangen veel groter, omdat de taal in alle domeinen en instituten wordt gesproken en bijvoorbeeld niet alleen thuis of in een besloten gemeenschap.

De hoeveelheid input die heritagesprekers krijgen is beperkt, omdat de dominante taal ervoor zorgt dat de heritagetaal minder gebruikt en minder gehoord wordt op het moment dat de heritagespreker de dominante tweede taal spreekt en hoort. Kinderen die opgevoed worden in de heritagetaal leren deze taal (voornamelijk) thuis of binnen de gemeenschap. Echter, vanaf het moment dat ze naar school gaan (en soms eerder, bijvoorbeeld als een zus of broer al Nederlands leert op school) worden ze ook geconfronteerd met de dominante taal van het land (Polinsky & Kagan 2007: 371). Deze taal die onder andere op school gesproken wordt, neemt dan de plek in van dominante taal waardoor de input van de heritagetaal sterk verminderd.

Omdat deze dominantie verschuiving onder heritagesprekers vroeg plaats vind kan het tevens zo zijn dat ontwikkeling van de heritagetaal afgeremd wordt of stil blijft staan. Door deze incomplete verwerving in het taal acquisitieproces kan het zo zijn dat kinderen bepaalde grammaticale structuren die later in het taalverwervingsproces aan bod komen niet (goed) verwerven. Bepaalde structuren of kenmerken die afhankelijk zijn van veel input over een langere periode, die later in het taalverwervingsproces aan bod komen of er langer over doen om te verwerven, zijn daarom kwetsbaar in heritage sprekers (O’Grady, Kwak & Lee 2011). Zo blijkt uit onderzoek van O’Grady et al. dat als kinderen op jonge leeftijd maar beperkte blootstelling aan de heritage taal hebben ze bepaalde structuren niet verwerven en op latere leeftijd dus niet gebruiken of begrijpen. Hiermee blijft hun verwerving incompleet. In dit onderzoek blijken heritage sprekers van het Koreaans in de V.S. moeilijkheden te hebben met het construeren en interpreteren van bijvoeglijke bijzinnen (O’Grady et al. 2011). Omdat deze heritage sprekers door hun beperkte input nooit of niet volledig hebben geleerd deze bijvoeglijke bijzinnen te formuleren, omdat deze later in de verwervingsvolgorde voorkomen, verschilt deze heritagetaal in die zin van de thuistaal: hij is minder compleet.

Naast frequentiegevoelige structuren die door gebrek aan input niet (volledig) worden verworven door heritagetaalsprekers, is de input vaak beperkte tot informele

(17)

registers. Het gebruik van de heritagetaal is vaak beperkt tot informele domeinen, met taalgebruik passend bij informele contexten, wat er toe kan leiden dat heritagesprekers geen volledig uitgebalanceerde kennis van de taal vergaren. Pires & Rothman (2009) laten zien dat verandering in heritage sprekers soms sneller gaat omdat de input beperkt is tot deze informele registers. Een kleine kanttekening hierbij met betrekking tot het heritage Wenzhounees: omdat dit een streektaal betreft die ook in China niet wordt onderwezen en geschreven wordt, is het Wenzhounees wat dat betreft wellicht toch al een wat informelere taal. Echter geldt voor de Wenzhounese heritagesprekers wel dat hun input nog steeds meer gelimiteerd is dan het thuisland, omdat de grootte van de Wenzhounese gemeenschap in Nederlands aanzienlijk minder substantieel is dan in China.

Naast beperkte input in kwantitatieve zin, kan de input ook beperkt zijn in kwalitatieve zin: de input is anders. De input die heritagesprekers ontvangen is namelijk meestal afhankelijk van een kleine groep andere sprekers. Onvolledige verwerving kan dus ook ontstaan als het gevolg van kwalitatief andere input. Gesimplificeerd houdt dit idee in: de ouders (familiekringen/gemeenschap) gebruiken een bepaalde structuur niet, het kind (de heritagespreker) krijgt als gevolg geen input voor die structuur en verwerft de structuur niet. Pires & Rothman (2009) stellen dan ook dat er bij onvolledige verwerving in meer detail aandacht besteed moet worden aan onvolledige verwerving als gevolg van ontbrekende input:

We argue for a more fine-grained approach to incomplete acquisition, proposing a type of missing-input competence divergence by which insufficiency of input from a standard dialect can affect acquisition, and heritage speakers of different dialects can show systematic mismatches in their adult knowledge if syntactic changes differentially affect the properties of the colloquial dialects to which these speakers are exposed (2009: 211).

Pires & Rothman beargumenteren hier dat onvolledige verwerving niet alleen het gevolg kan zijn van relatief minder blootstelling aan de heritagetaal wat ervoor zorgt dat bepaalde talige kenmerken of structuren niet verworven worden, maar stellen dat er in meer detail gekeken moet worden naar hoe de onvolledige verwerving in elkaar steekt. Hun gebrek aan kennis van bepaalde kenmerken als volwassenen kan dus ook verklaard worden doordat er nooit input is geweest waarmee ze die kennis en het kenmerk wel

(18)

hadden kunnen verwerven. Heritagesprekers hebben immers enkel toegang tot een beperkte variant van de originele taal. Andere factoren die wellicht een rol kunnen spellen bij de verschillen tussen heritagesprekers en sprekers in het thuisland zijn geletterdheid en de variant of het dialect waar de heritagespreker aan bloot wordt gesteld (Pires & Rothman 2009; Benmamoun, Montrul & Polinsky 2010).

Echter, uit onderzoek blijkt dat kinderen die een heritagetaal spreken vaak wel net zo goed presteren als volwassen thuistaalsprekers, zo stelt Polinsky (2011). Dit in tegenstelling tot volwassen heritagesprekers die niet per se even goed presteren als moedertaalsprekers in het thuisland. Zelfs simultaan tweetalige heritagesprekers die tot hun vierde monolinguaal waren in de heritagetaal bereiken als volwassenen niet het niveau van thuistaalsprekers. Dit is opmerkelijk, omdat heritagesprekers tijdens de kritische periode voor taalverwerving, impliciet deze eerste taal hebben geleerd (Aalberse & Muysken 2013: 254). Wat onvolledige verwerving betreft lijkt dit te duiden op attrititie: omdat de heritagesprekers als kind wel op het niveau van thuistaalsprekers functioneerden en later als volwassenen dat niveau niet meer bereiken, lijkt het zo te zijn dat ze iets hebben verworven wat ze in de loop van de tijd weer kwijt zijn geraakt. De vraag die hierbij centraal staat is of er sprake is van onvolledige verwerving of attritie van reeds verworven structuren. Hebben de heritagesprekers bepaalde structuren niet volledig verworven of zijn ze deze structuren verloren doordat ze er niet vaak genoeg gebruik van hebben gemaakt? Polinsky (2011) beargumenteert de waarschijnlijkheid van attritie, omdat de heritage kinderen wel als moedertaalsprekers presteren is het idee dat ze deze structuren verliezen door gebrek aan gebruik.

Heritagesprekers verschillen dus als volwassenen van thuistaalsprekers, omdat ze beperkt gebruik maken van hun heritage taal en tevens ook een beperkte hoeveelheid en andersoortige input krijgen. Daarnaast verschillen heritagesprekers van andere tweetaligen die vroeg een tweede taal verwerven, omdat er bijvoorbeeld geen toegang is tot educatie in de heritagetaal. Volgens Rothman & Pires (2009) is het dan ook van belang heritagesprekers in verwervingsonderzoek als een ‘aparte entiteit’ te beschouwen, omdat de omstandigheden variabel zijn. Zij stellen:

[…] the sociolinguistic circumstances of heritage language acquisition, access to and level of formal education in the heritage language, and input quantity and quality available to HSs are some of the external variables that can conspire to make HS language acquisition and its ensuing competence outcomes different

(19)

from both monolingual and balanced bilingual childhood acquisition […] (Pires & Rothman 2009: 212).

Heritagesprekers hebben weliswaar ook veel gemeen met monolinguale kinderen, gezien ze beiden vanaf jonge leeftijd impliciet een taal verwerven, maar ze verschillen ook sterk van elkaar in het gebruik van de taal, de hoeveelheid input die ze ontvangen en dominantie van een andere taal (Aalberse & Muysken 2013: 255). Een heritagespreker is bij de verwerving van de heritagetaal dus afhankelijk van een beperkte groep andere sprekers van dezelfde taal. De kwaliteit van de input is dus uitsluitend afhankelijk van een zeer beperkte groep sprekers in een beperkt aantal domeinen en heritagesprekers hebben geen toegang tot het standaard dialect zoals gesproken in het thuisland.

Het Wenzhounees zoals gesproken in China en zoals gesproken in Nederland ontwikkelen zich zodoende niet op dezelfde manier. Het draagvlak van de taal, zoals gesproken door een grote gemeenschap, is in Nederland kleiner. De tweede generatie Chinezen in Nederland leren van hun ouders het Wenzhounees, de input die zij krijgen is veel beperkter dan de input die een spreker in China zou krijgen, omdat de taal daar in veel meer domeinen wordt gesproken. Ondanks het feit dat het Wenzhounees ook in China een relatief informele streektaal is waarin niet onderwezen of geschreven wordt, blijft de grootte van de gemeenschappelijke groep sprekers en het aantal domeinen in vergelijking met Nederland aanzienlijk. Zowel de kwaliteit en de kwantiteit van de input verschillen sterk, omdat het aantal personen en het aantal domeinen waarin input wordt verkregen veel kleiner is in Nederland. Beperkte input, zowel kwantitatief als kwalitatief, kan leiden tot onvolledige verwerving (Pires & Rothman 2009, O’Grady 2011).

De heritagesprekers van het Wenzhounees uit dit onderzoek hebben vanaf de geboorte het Wenzhounees verworven. Later maar eveneens op jonge leeftijd hebben zij daar het Nederlands bij geleerd en omdat het Nederlands de dominante taal van ons land is heeft er onder deze sprekers veelal een dominantie verschuiving plaatsgevonden. Dit houdt in dat zij door beperkte input en beperkter gebruik van de heritagetaal in de loop van de tijd dominant worden in de dominante taal van het land: Nederlands. Door hogere inzetbaarheid, in meerdere domeinen, van het Nederlands vindt er een verschuiving in dominantie plaats.

Deze dominantie verschuiving, waarbij de heritage sprekers op jonge leeftijd het Nederlands hebben verworven en zich daar vervolgens verder in hebben ontwikkeld,

(20)

maakt dat er op sommige gebieden in hun taalontwikkeling sprake kan zijn van onvolledige verwerving. Een kanttekening bij deze dominantieverschuiving door overname van de tweede taal is hier op zijn plaats, omdat het Wenzhounees een bijzondere taal betreft. Ook de thuistaalsprekers van het Wenzhounees in China zijn meestal tweetalig en ook daar wordt de taal niet geschreven of onderwezen. Daardoor is de tweede taal als relatieve rem op de ontwikkeling van de eerste taal, niet het voornaamste verschil tussen de heritage- en thuistaal van het Wenzhounees. Echter, het feit dat het Wenzhounees in China ook een wat informelere taal is, wil niet zeggen dat er op dezelfde schaal gebrek aan input is en dominantie verschuiving plaats vindt. Naast het thuisdomein is het Wenzhounees, in de streek waar het gesproken wordt, onderdeel van een grote gemeenschap sprekers en domeinen buiten het gezin waar input & output voor de taal is. De waarschijnlijkheid van verandering als gevolg van beperkte input in de vorm van incomplete verwerving is in heritagesprekers in Nederland dus nog steeds veel groter dan in China.

Omdat er in onderzoek niet wordt gekeken naar het taalverwervingsproces maar naar de uiteindelijke verwerving van bepaalde kenmerken en structuren door volwassen sprekers van het heritage Wenzhounees, kan er niet vastgesteld worden wat hun kennisniveau als kinderen was. In dit onderzoek wordt er gekeken naar volwassen heritagesprekers, daarom is het niet mogelijk om te zien of bepaalde structuren door een kwantitatieve en/of kwalitatieve beperking in de input nooit verworven zijn of dat de structuur weliswaar (deels) vroeg verworven was, maar ook vroeg weer vergeten. In beide gevallen spreken we daarom van incomplete verwerving. Ook kunnen de sprekers niet naast een bepaalde norm van de taal gelegd worden, omdat het Wenzhounees een niet gecodificeerde taal is zonder opgeschreven grammatica. Om toch te kunnen kijken welke kenmerken en structuren in heritagesprekers kwetsbaar zijn voor beperkte input, vergelijken we de heritagesprekers met eerste generatie sprekers. Door dit eindstadium in het taalverwervingsproces te vergelijken met het gebruik van het Wenzhounees door de ouders kan indirect toch gehypothetiseerd worden wat de input was voor de heritagesprekers. Om mogelijke verandering vast te kunnen stellen is deze familiedata dus essentieel. Door het taalgebruik van heritagesprekers te bestuderen en te vergelijken met de eerste generatie sprekers worden er inzichten verkregen in de relatieve kwetsbaarheid en stabiliteit van verschillende talige structuren.

(21)

1.3.2. Verandering als gevolg van: crosslinguïstische beïnvloeding

Er is veel onderzoek gedaan naar hoe het samenkomen van twee talen kan leiden tot crosslinguïstische beïnvloeding, in verwervingstudies: bij de verwerving van een tweede taal en bij taalcontactstudies: hoe het bij langdurig taalcontact leidt tot ontstaan van een nieuwe categorie. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van belangrijkste bevindingen en hypotheses op het gebied van crosslinguïstische beïnvloeding in verwervingsstudies enerzijds en studies naar langdurig taalcontact anderzijds.

Allereerst wordt besproken hoe in de literatuur gesproken wordt over de rol die het gelijktijdig activeren van twee talen speelt in de verwerving van deze talen. Serratrice (2013) geeft een duidelijk overzicht van de ontwikkelingen in onderzoek naar crosslinguïstische beïnvloeding bij tweetaligheid de afgelopen decennia. Zij beschrijft dat aan het eind van de jaren ’90 onderzoekers, die tot dan toe hadden gedacht dat de talige systemen van jonge tweetaligen apart en autonoom waren, zich af gingen vragen tot op welke hoogte die twee structuren echt gescheiden waren (verwijzing in Serratrice 2013: 7; Döpke 1998, Hulk & van der Linden 1998, Müller 1998). Een sleutelstuk hierbij was volgens Serratrice de verschijning van ‘Hulk & Müller’s cross-linguistic influence hypothesis’ (verwijzing in Serratrice 2013: 7; Hulk & Müller 2000; Müller & Hulk 2001). In de daarop volgende jaren is deze hypothese bijgeschaafd door verschillende onderzoeken, waarbij de belangrijkste vraagstukken betreffen: ‘[…] overlap, directionality, dominance, interfaces, and […] the role of input’ (Serratrice 2013: 7). In de vorige paragraaf werd aandacht besteed aan de rol van input: kwantitatief minder input door dominantie van het Nederlands, met soms onvolledige verwerving tot gevolg en kwalitatief minder input door beperkt gebruik van de taal (door sprekers en in aantal domeinen). In deze paragraaf ligt de nadruk op crosslinguïstische beïnvloeding van de ene taal op de andere taal en hoe deze twee talige systemen samenkomen in het hoofd van de spreker.

Voor crosslinguïstische beïnvloeding wordt wisselende terminologie gebruikt zoals ‘transfer, interference, influence, convergence’, die allemaal te maken hebben met hetzelfde verschijnsel (Serratrice 2013:4). Serratrice´s definitie van crosslinguïstische beïnvloeding luidt als volgt: ‘instances in which there is evidence for the effect of one language on the other […]’ (2014:4). Naar dit effect, van de ene taal op de andere taal, in de rest van deze scriptie naar verwezen worden als crosslinguïstische transfer of – beïnvloeding.

(22)

De richting van crosslinguïstische beïnvloeding van de ene taal op de andere taal is in verwervingsstudies meestal vanuit de eerste taal op de tweede taal. De vraag die hierbij centraal staat is hoe tweede taalleerders in het verwerven van deze tweede taal invloed merken vanuit hun eerste talen. Zo bespreken Ionin, Ko & Wexler (2012) hoe Koreaanse tweede taalleerders definiete lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden interpreteren en gebruiken in het Engels. Gezien het Koreaans een taal zonder lidwoorden is en zij dus geen gelijke categorie in het Koreaans hebben, maar wel aanwijzende voornaamwoorden blijken ze deze categorieën samen te trekken. Ionin et al. (2012) stellen op basis hiervan dat tweede taalleerders aanwijzende voornaamwoorden (in het begin) gelijk trekken met definiete lidwoorden. Bij het leren van een categorie in een nieuwe taal, overgeneraliseren ze een gelijksoortige categorie die ook in eerste hun taal aanwezig is. Ook Goad & White (2006) vonden soortgelijk bewijs: tweede taalleerders van het Turks & Chinees maakten in plaats van lidwoorden vaak gebruik van een aanwijzend voornaamwoord (e.g. deze man) of een telwoord (e.g. één man) en maakten dus bij het verwerven van de nieuwe categorie gebruik van de categorieën die overlap vertoonden uit hun eerste taal (verwijzing uit Snape & Kupisch

2010: 528).

Dit vaststellen van een bepaalde gelijkwaardigheid tussen kenmerken uit de ene taal en die toepassen op de andere taal wordt ook veelvuldig besproken in taalcontactstudies (o.a. Heine & Kuteva 2003). In deze studies gaat het echter niet over het verwerven van een tweede taal door individuen en hoe daar transfer vanuit de eerste taal plaats vindt, maar naar hoe langdurig taalcontact tussen twee talen ertoe kan leiden dat de ene taal een grammaticale categorie uit de andere taal overneemt. Heine & Kuteva noemen dit contact induced grammaticalisation (2003) en stellen dat bij het overnemen van zo’n categorie vaak ook gebruik wordt gemaakt van een gelijkende categorie die al aanwezig is in de ene taal, die in de loop van de tijd grammaticaliseert tot een zelfstandige categorie. Volgens Heine & Kuteva (2003) kan het echter enkele eeuwen duren voor dat taalcontact leidt tot het ontstaan van nieuwe grammaticale categorieën. Heine & Kuteva geven een overzicht van cases waarbij dit soort langdurig taalcontact tussen twee talen geleid heeft tot de ontwikkeling van nieuwe grammaticale categorieën. De ontwikkeling duurt zo lang, omdat het veel tijd kost voordat een kenmerk volledig gegrammaticaliseerd is, met een duidelijke eenduidige functie en draagvlak heeft verkregen onder de sprekers.

(23)

Naast transfer van grammaticale categorieën zijn er ook andere kenmerken die bij taalcontactsituaties overgenomen worden vanuit de ene taal door de andere taal. Heine & Kuteva bespreken verschillende manieren waarop linguïstische transfer van de ene naar de andere taal zich kan manifesteren (2003: 531). Zij onderscheiden vier categorieën: transfer van vorm, transfer van betekenis, transfer van vorm- betekenisparen en transfer van syntactische relaties. Zo begint transfer van vorm volgens Heine & Kuteva als code-switching: een lexicaal element uit de ene taal wordt in de andere taal ingezet en functioneert eerst als leenwoord. Later wordt het opgenomen in de taal en uiteindelijk is het geen code-switch meer, omdat het volledig geaccepteerd is door de sprekers en de associatie met de oorspronkelijke taal verliest. Een voorbeeld hiervan voor het Nederlands is het gebruik van oorspronkelijk Engelse woorden: zoals online, downloaden en lobbyen, die volledig opgenomen zijn in het Nederlands en in het geval van werkwoorden ook de Nederlandse werkwoordsvervoeging krijgt.

Naast deze oppervlakkige transfer van vorm, blijven er nog drie andere categorieën van transfer over: van betekenis, vorm-betekenisparen en syntactische relaties. Weinreich ([1953] 1964: 30-1, geciteerd in Heine & Kuteva 2003) onderscheidt de overgebleven drie categorieën als volgt. De eerste categorie van ‘transfer van betekenis’ heeft te maken met interferentie van functie, de tweede categorie van vorm-betekenisparen met transfer van morfemen en de laatste categorie heeft te maken met transfer van grammaticale relaties van de modeltaal (M) naar de replicataal (R).

Om deze verschillende vormen van transfer plaats te laten vinden moet er een bepaald niveau van ‘interlinguale identificatie’ zijn aldus Heine & Kuteva (2003: 531) in navolging van Weinreich ([1953] 1964: 7-8, 32). Specifieker nog: om conceptuele transfer van grammaticale categorieën plaats te laten vinden, moeten sprekers een soort idee of bewustzijn hebben van gelijkende concepten in de andere taal. Keesing (1991, geciteerd in Heine & Kuteva 2003: 531) omschrijft dit als ‘formulas of equivalence’, er moet een relatie van gelijksoortigheid bestaan tussen concepten. Zo stellen Heine & Kuteva dat een taal bijvoorbeeld vaak lidwoorden ontwikkelt vanuit aanwijzende voornaamwoorden, omdat die al een gelijksoortige conceptuele functie en positie hebben. Deze voornaamwoorden worden dan omgevormd tot ze uiteindelijk volledig grammaticaliseren tot lidwoorden (Heine & Kuteva 2003, 537 naar Greenberg 1978). Er bestaat dus al iets in de replicataal (aanwijzende voornaamwoorden) wat ingezet kan worden als hetgeen wat overgenomen wordt uit de modeltaal (lidwoorden). Zoals het

(24)

Sorbisch, dat onder invloed van het Duits lidwoorden ontwikkelde, gebruikmakend van een al in het Sorbisch aanwezig aanwijzend voornaamwoord (Heine & Kuteva 2003: 537).

Omdat de focus in dit onderzoek ligt op het grammaticale domein van nominale modificatie, wordt deze conceptuele transfer van grammaticale relaties eerst verder uitgelegd. Volgens Heine & Kuteva wordt er bij contact gestuurde grammaticalisatie een grammaticaal concept uit de modeltaal (M) overgebracht op de replicataal (R). Heine & Kuteva (2003, 533) geven een versimplificeerde weergave van hoe dit taalcontact gestuurde grammaticalisatie proces plaatsvindt. Zij gebruiken de termen M & R voor het aanduiden van respectievelijk de model- en de replicataal.

a. Sprekers van de replicataal (R) merken op dat er in de modeltaal (M) een bepaalde grammaticale categorie is: Mx

b. Zij ontwikkelen een soortgelijke categorie: Rx, gebruikmakend van de

replicataal(R).

c. Zij gebruiken universele strategieën om met een al in de replicataal (R) aanwezig item Ry de grammaticale categorie Rx te vormen.

d. Ry grammaticaliseert tot Rx.

Volgens Heine & Kuteva (2003) is dit een veelvoorkomend proces bij taalcontact: om een structuur te ontwikkelen die lijkt op die van de modeltaal gebruiken de sprekers iets wat al aanwezig is in hun replicataal (de heritage taal) en qua functie al dicht in de buurt ligt van de beoogde functie, vervolgens gebruiken ze dit totdat het volledig grammaticaliseert (547). Grammaticalisatie is een complexificerend proces dat een lexicaal element uit een taal omvormt tot grammaticaal element. De eerste stappen bestaan dus uit: (a) het opmerken van een categorie in de andere taal en (b) de conceptualisatie van een talig kenmerk of talige structuur kopiëren naar de andere taal, met gebruik van al in de replicataal aanwezig materiaal (c) totdat er een nieuwe grammaticale categorie uit dit materiaal ontstaat (d).

(25)

van Slavische talen die, mogelijk onder invloed van taalcontact met Germaanse en Romaanse talen, lidwoorden hebben ontwikkeld. Het idee is dat door het intensieve contact de grammaticale categorie van lidwoorden is gerepliceerd in de Slavische talen. Waarbij er (a) door sprekers van de Slavische taal opgemerkt werd dat er in het Germaans/Romaans gebruikt werd gemaakt van lidwoorden (Mx), vervolgens (b) ontwikkelden deze sprekers een gelijksoortige categorie (Rx) gebruikendmakend van (c) al in het Slavisch aanwezig materiaal (Ry) totdat (d) dit materiaal volledig grammaticaliseert en opgenomen werd als nieuwe categorie van lidwoorden (Ry=Rx).

Het lijkt waarschijnlijk dat de grammaticale categorie van lidwoorden in deze Slavische talen is ontstaan door het intensieve taalcontact met de Germaanse en Romaanse talen en dus het bovenstaande proces heeft doorlopen. Het is echter hier niet uit te sluiten dat de Slavische talen uit zichzelf lidwoorden ontwikkeld hebben zonder de invloed van andere talen (Heine & Kuteva 2003, 532). Want: grammaticalisatie kan ook taal-intern plaatsvinden, een taal kan ook ‘uit zichzelf’ lidwoorden ontwikkelen. Heine & Kuteva (2003) zeggen het volgende met betrekking tot onderzoek naar grammaticalisatie door taal-interne factoren enerzijds en taal-externe contact factoren anderzijds:

A large body of knowledge has been assembled on the evolution of grammatical categories in the languages of the world (Heine and Kuteva 2002). All this work, however, has focused on language-internal grammatical change. Not only have grammaticalization processes usually been viewed as independent, language-internal changes, but it has also been claimed that the same grammatical category may re-emerge in a given language, and that this persistence or “diachronic stability” is a phenomenon entirely language-internally conditioned. Contact-induced language change on the other hand is an areally confined process resulting from specific historical events.

Zo kan de opkomst van een bepaalde categorie, afhankelijk van de omstandigheden, verklaard worden door of taal-interne factoren of de taal-externe factor van taalcontact. Een voorbeeld van taal-interne grammaticalisatie is het Nederlandse ‘gaan’, waar dit je eerst verplichte tot het uitdrukken van een beweging zoals in ‘ik ga naar huis’, functioneert het nu als zelfstandig grammaticaal element. Zo kan je ook zeggen ‘ik ga erover nadenken’, de functie van ‘gaan’ is hier verandert in het aangeven van beweging

(26)

naar vaststaand grammaticaal element. Op diezelfde manier kan bijvoorbeeld een grammaticale categorie van lidwoorden taal-intern ontstaan, maar dit kan eveneens taal extern gebeuren op basis van conceptuele transfer van een bepaald element.

Intensief taalcontact kan ervoor zorgen dat er van de ene op de andere taal lexicale of conceptuele transfer plaatsvindt. Niet alleen studies naar langdurig taalcontact, maar ook verwervingsstudies hebben gekeken naar het effect van taalcontact bij transfer van categorieën. Dit soort onderzoek richt zich op individuele tweetalige sprekers, waarbij de eerste taal bij invloed uit kan oefenen op de tweede taal. Zo worden kenmerken of constructies die aanwezig zijn in de eerste taal op de tweede taal geplakt als het ware, ook al beschikt de tweede taal oorspronkelijk niet over deze kenmerken of constructies. Het volgende voorbeeld betreft dus geen opkomst van een nieuwe grammaticale categorie, maar laat het effect zien van conceptuele activatie van twee talen te gelijk. Schoenmakers-Klein Gunnewiek (1997) beargumenteren dat heritage sprekers van het Nederlands in Brazilië, het Nederlandse pakken gebruiken zoals het Portugese pegar ‘pakken’ gebruikt wordt. Dit werkwoord heeft in het Nederlands een andere connotatie dan in het Braziliaans, wat leidt tot een beperking van de inzetbaarheid ten opzichte van het Nederlands. In het Nederlands is het mogelijk om te zeggen ‘we pakken de auto’, omdat aan het Nederlandse pakken intentionaliteit en controle, een bepaalde wil, van het subject vastzit. Het Portugese pegar heeft deze connotatie van intentionaliteit niet. Het gevolg hiervan dat heritage sprekers van het Nederlands in Brazilië, eigenschappen van de dominante taal Portugees op het Nederlands toepassen. Zo zeggen zij bijvoorbeeld ‘een ziekte pakken’, een uiting die in het standaard Nederlands ongrammaticaal is, maar in het Portugees niet (verwijzing in Aalberse & Moro 2014: 142).

Dit soort veranderingen in het gebruik van een taal, beginnen in het hoofd van de spreker, dit is de plek waar de talen met elkaar in contact komen (Moro, nog niet gepubliceerd). Moro maakt gebruik van het ‘ psycholinguistic model of cross-linguistic activation’ van Hartsuiker et al. (2004) om uit te leggen hoe sprekers de relaties van gelijksoortigheid (Heine & Kuteva 2003) tussen vormen (woorden of structuren) en categorieën tussen de twee talen maken. Moro probeert inzichtelijk te maken hoe volgens het model van Hartsuiker bij het activeren van een bepaalde syntactische structuur tegelijkertijd nog meer informatie vanuit de andere taal wordt geactiveerd. Dit kan of wel conceptuele informatie, of wel lexicale of wel morfo-syntactische informatie

(27)

zijn. Zij stelt dat daar waar talen overlappen qua syntactische structuur, bij het activeren van het element in de ene taal ook het element in de andere taal en de daaraan vastzittende extra informatie ook geactiveerd wordt. Uit het bovenstaande voorbeeld van heritagesprekers van het Nederlands in Brazilië blijkt dat bij het activeren van het woord pakken in het Nederlands ook tegelijkertijd het Portugese pegar wordt geactiveerd. De conceptuele informatie van zowel pakken (+intentionaliteit & controle) wordt gelijktijdig geactiveerd met de conceptuele informatie bij pegar (zonder connotatie), met als gevolg dat informatie wordt gecombineerd tot een nieuwe vorm.

Taalspecifieke syntactische structuren, die niet gedeeld worden door de talen, zorgen alleen voor taalspecifieke activatie en dus niet voor crosslinguïstische activatie. Zo legt Hartsuiker et al.’s (2004) processing model volgens Moro gelijktijdig uit waarom crosslinguïstische beïnvloeding beperkt wordt door de structuren van de talen waarmee men te maken heeft. Maar voornamelijk maakt het model ook inzichtelijk waarom de frequentie van gebruik van een structuur in de ene taal kan leiden tot een hogere frequentie van een conceptueel gelijkende structuur in een andere taal (Moro, ongepubliceerd manuscript).

Hoewel er geen vaste manier is waarop crosslinguïstische transfer plaatsvindt, vallen er wel uitspraken te doen over de waarschijnlijkheid van de richting van de beïnvloeding. Voor tweetaligen waarvan een van de twee talen die ze spreken dominant is, geldt volgens Thomason (2001: 64) dat het waarschijnlijker is dat de dominante taal invloed uitoefent op de niet-dominante taal. Dit is in lijn met de resultaten die Serratrice (2013) bespreekt met betrekking tot Engels-Italiaans tweetalige kinderen. Het Engels en het Italiaans verschillen in hoeverre zij kale nomina toestaan. Het Italiaans vereist een D laag en het gebruik van een definiet lidwoord in zowel specifieke als niet specifieke contexten; in tegenstelling vereist het Engels enkel lidwoorden in specifieke contexten en kan in niet-specifieke contexten kale meervoudige NPs worden gebruikt. Aan de hand van Hartsuiker’s model van crosslinguïstische activatie zou de verwachting zijn dat, omdat de kinderen bij het activeren van de nomina in beide talen telkens beide systemen activeren, ze de strikte D laag uit het Italiaanse behouden. Echter, de kinderen bleken deze D laag te verwerpen bij zowel specifieke als niet-specifieke meervoudige nomina in het Italiaans. Serratrice concludeert hieruit dat waar kinderen beschikking hebben over twee talen en de ene, dominante taal, niet beschikt over een bepaalde categorie zij economisch kiezen en deze structuur ook weglaten uit de tweede taal. Dit

(28)

principe van ‘Avoid Structure’ zorgt er in dit geval voor dat er een ongrammaticale optie wordt gekozen door tweede taalleerders op basis van hun eerste taal (2013:9).

In de volgende twee hoofdstukken volgen twee casestudies die beide te maken hebben met het domein waar wij verandering verwachten: nominale modificatie. In hoofdstuk 2 bekijken we verandering in heritagetalen vanuit een invalshoek waar veel over bekend is: minder input van structuren leidt wellicht tot verlies. Via een casestudy wordt uiteengezet hoe beperkte input en onvolledige verwerving samen met optionaliteit/ verplichting van bepaalde structuren kan leiden tot verandering/ stabiliteit in het heritage Wenzhounees. Er wordt aandacht besteed aan structuren van nominale modificatie die afwezig zijn in het Nederlands (classificeerders en een casusmarkeerder) en in het Wenzhounees verplicht in sommige constructies en optioneel in andere constructies. Op basis van verplichting of optionaliteit van deze kenmerken, wordt verwacht dat zij relatief stabiel zijn of juist gevoelig zijn voor beperkte input en daarom uit de heritagetaal verdwijnen. Vanuit eerder onderzoek is veel bekend over wat gevoelig is voor verandering in heritagesprekers door minder input. Op basis hiervan worden hypotheses en voorspellingen geformuleerd over hoe minder input tot verlies kan leiden in het domein van nominale modificatie.

(29)
(30)

2. CASESTUDY: OPTIONALITEIT VERSUS VERPLICHTING

In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat er twee voorname factoren zijn die tot verandering leiden in een heritagetaal. Een daarvan is beperkte input. Dit hoofdstuk is een casestudy over beperkte input & optionele vs. verplichte structuren van nominale modificeerders die niet aanwezig zijn in het Nederlands. Allereerst wordt verder uitgewerkt hoe beperkte input samen met optionaliteit van structuren kan leiden tot kwetsbaarheid van structuren (2.1) Daarna wordt gekeken naar twee nominale modificeerders die niet in het Nederlands aanwezig zijn: namelijk classificeerders (2.1) en de casusmarkeerder –de (2.2) en waarom deze nominale modificatie kenmerken gevoelig zijn voor vermindering in gebruik door heritagesprekers. Op basis hiervan worden er tenslotte hypotheses en verwachtingen betreffend het gebruik geformuleerd (2.4) van: classificeerders (2.4.1) en de casusmarkeerder –de (2.4.2).

2.1 Factoren bij beperkte input: optionaliteit vs. verplichting, frequentie en ‘indeterminacy’ Uit het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat er bij studies naar heritagesprekers rekening gehouden moet worden met zowel kwalitatief als kwantitatief beperkte input (Pires & Rothman 2009, O’Grady 2011). Naast onvolledige verwerving kan beperkte input er ook toe leiden dat bepaalde structuren helemaal niet meer of minder gebruikt worden door heritagesprekers. Terwijl andere structuren stabiel blijven of frequenter gebruikt worden. Van belang is nu om te weten welke kenmerken van een structuur maken dat hij relatief (in)stabiel is in heritagesprekers. In deze casestudy wordt gekeken naar nominale modificeerders die niet in het Nederlands aanwezig zijn en die deels gekenmerkt worden door optionaliteit en deels door verplichting. Hier wordt uitgelegd hoe deze factoren van optionaliteit tegenover verplichting een rol spelen bij het bepalen of een structuur/kenmerk stabiel blijft of verandert in heritagesprekers.

Volgens Aalberse & Moro zijn er vier kenmerkende factoren die bepalen hoe en of een structuur beïnvloed wordt door heritagetaalsituatie van minder input en minder gebruik: ‘Frequency, (in)determinacy, obligatoriness and saliency’ (Aalberse & Moro 2014: 158). De kenmerken die van belang zijn bij het bepalen van de relatieve kwetsbaarheid van een structuur zijn dus: de frequentie, de mate van (on)bestembaarheid, mate van verplichting/optionaliteit en de (fonologische)

(31)

prominentie van een structuur.

Allereerst komt nu de frequentie van een structuur aan bod. O’Grady et al. (2001) stellen dat herhaaldelijke blootstelling aan bepaalde talige structuren ervoor kan zorgen deze structuren beter opgeslagen en sneller bereikbaar zijn voor een spreker. Zo stellen zij dat bijvoorbeeld woorden die deel uitmaken van het alledaagse vocabulaire sneller opgeroepen kunnen worden dan woorden die minder frequent gebruikt worden. Deze tendens wordt bevestigd door een aantal psycholinguistische studies die correlatie vonden tussen de frequentie van bepaalde structuren en de mate waarin deze accuraat worden begrepen en geproduceerd (Chang et al. 2006 ; Chater & Manning 2006 ; Dick et al. 2001 ; Ferreira 2003, verwijzing in O’Grady et al. 2001: 226). Omdat de input van heritagesprekers van het Wenzhounees beperkt is tot informele domeinen, is de verwachting dat zij ook beter beschikken over informeler vocabulaire. Daarnaast is de input van de heritagesprekers beperkt tot een kleine groep sprekers, wat ertoe kan leiden dat hoogfrequentie structuren binnen de sprekers van die groep, waarschijnlijk ook prominent zijn in het taalgebruik van de heritagesprekers, omdat ze herhaaldelijk blootgesteld zijn aan deze structuren.

Anderzijds kan dit ertoe leiden dat structuren die minder prominent zijn niet of nauwelijks verworven worden door heritagesprekers. Zo laten O’Grady et al. (2011) aan de hand van een casestudy van Koreaanse heritagesprekers zien dat en bepaalde markeerder van de accusatief, –lul, niet gebruikt wordt door deze groep. De oorzaak hiervan: de casusmarkeerder is laag frequent, optioneel en fonologisch niet opvallend. Omdat deze casusmarkeerder al laag frequent is (slechts bij een tiende van de accusatieven wordt hij gebruikt) hebben de Koreaanse heritagesprekers in hun al beperkte input waarschijnlijk zeer beperkte input voor deze specifieke markeerder ontvangen. Samen met het feit dat de markeerder optioneel is en fonologisch onopvallend, zorgt dat er zodoende voor dat de Koreaanse heritagesprekers deze vorm niet gebruiken (O’Grady et al. 2011: 228). Hier blijkt uit dat frequentie niet de enige factor is in het verklaren van de relatieve (in)stabiliteit van een kenmerk of structuur in een heritagetaal, maar dat een combinatie van factoren (frequentie, optionaliteit, fonologische vorm) een rol spelen.

Een van deze prominente factoren is: optionaliteit. Uit het bovenstaande voorbeeld blijkt dat de Koreaanse heritagesprekers geen gebruik maakten van de markeerder –lul, omdat ze hier weinig input voor hebben gehad. Maar de

(32)

casusmarkeerder werd al minder frequent gebruikt (bij 10% van de accusatieven), omdat het een optionele structuur betreft. Zo relateert Polinksy (2012) de verplichting van een structuur aan stabiliteit. In haar ‘indeterminacy hypothesis’ dat niet-verplichte elementen op hun beurt instabiel zijn (verwijzing in Aalberse & Moro 2014: 152). Verwacht wordt dus dat structuren die optioneel zijn, sneller verdwijnen in

heritagesprekers dan structuren die verplicht en dus stabiel zijn.

Optionele structuren zijn meestal optioneel omdat ze minder algemeen inzetbaar zijn en een minder transparante vorm-betekenis relatie hebben. Dit wordt indeterminacy genoemd en is een complexificerende die maakt dat de functie van een kenmerk ontransparant is. O’Grady (2011) geeft aan dat gebreken die heritagesprekers vertonen in het morfo-syntactische domein het gevolg zijn van beperkte input die al ontransparante kenmerken nog obscuurder maakt:

Any reduction in input undoubtedly magnifies the factors that already obscure the clarity of form-meaning mappings—the low perceptibility of key forms and the indeterminacy of particular semantic functions. Herein lies the likely explanation for morphosyntactic deficits in heritage learners’ first language (L1). (2011: 228).

Zo zorgt de beperkte input die heritagesprekers ontvangen samen met transparantie (bestembaarheid) en optionaliteit of verplichting van een bepaalde structuur, voor verandering of stabiliteit in de heritagetaal. Optionaliteit in combinatie met lage frequentie en non-transparantie kan er dus voor zorgen dat een bepaalde structuur verdwijnt of nog lager frequent wordt in de taal van een heritagespreker. Anderzijds blijven hoogfrequente en verplichte structuren vaak stabiel.

Zo laten Aalberse & Moro (2014) zien dat hoogfrequente en verplichte structuren juist stabiel blijven in het taalgebruik van de heritagespreker. Zij bespreken het gebruik van sortal classifiers door heritagesprekers. Dit is een specifieke vorm van classifiers: een verplichte kwantificeerder bij nomina die gebruikt wordt in Chinese (en andere Oost-Aziatische) talen (in de volgende paragraaf volgt een uitgebreide uiteenzetting van de vorm en functie van classificeerders). Ondanks het verlies van andere morfologische structuren, behielden de heritagesprekers (uit het onderzoek dat aangehaald wordt) het gebruik van deze sortal classifiers. Aalberse & Moro wijdden dit aan de ‘robuustheid’ van de input en het feit dat het gebruik van deze classificeerders verplicht is (2014, 153). In

(33)

een casestudy laten zij tevens zien dat de verplichte structuur van een classifier of classificeerder na een telwoord ook stabiel bleef.

De algemene tendens is dus dat laag frequente, optionele structuren instabiel zijn in heritagesprekers, waar hoogfrequente, verplichte structuren relatief stabiel zijn. Samen met de fonologische opvallendheid en de transparantie van de vorm-betekenis relaties bepalen deze factoren welke structuren kwetsbaar zijn in heritagesprekers. In de volgende paragraaf wordt een nominale modificeerder besproken die afwezig is in het Nederlands, namelijk de classificeerder. Enerzijds is de classificeerder verplicht: combinatie met een telwoord. Op basis van de literatuur (Polinksy 2012) wordt verwacht dat deze structuur stabiel blijft onder heritagesprekers. Anderzijds is de classificeerder optioneel en de verwachting daar is dat heritagesprekers minder gebruik zullen maken van deze optionele constructie.

2.2 Nominale modificatie in het Wenzhounees: classificeerders

Nominale modificatie in het Chinees gaat niet via lidwoorden zoals in het Nederlands, want het Chinees beschikt niet over lidwoorden. In het Chinees gaat nominale modificatie op een andere manier. Zo behoren de Chinese talen (en andere Oost-Aziatische talen) tot de zogenaamde classifier-talen, waarbij voor het nomen of tussen bijvoorbeeld het telwoord en het nomen een classificeerder komt te staan (Chen 2003: 1170). Er bestaan verschillende soorten classificeerders die aangeven bij welke soort het nomen hoort; ze classificeren letterlijk het nomen. Dit houdt in dat een classificeerder aangeeft bij welke groep iets hoort. In het volgende voorbeeld (1) hoort de classificeerder tot de categorie van sortal classifiers, deze classificeerder deelt nomina op in soorten (CL= classificeerder).

(1) Eén- dier.CL- hond.

Zo wordt bij elke nomen een classificeerder gebruikt, in dit geval geeft deze aan dat een hond tot de categorie ‘dier’ behoort. Een dergelijke classificeerder die indeelt op basis van soort, dient volgens Chen (2003)voor de individuering van de entiteit waarbij hij gebruikt wordt (1178). Het is een manier van categoriseren/ individueren van het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het telomerase gebruikt een deel van zijn nucleotidenvolgorde (CCCAAUCCC) als matrijs om de ouderstreng (de matrijsstreng) te verlengen in de 5’ → 3’. richting, telkens met

Voor beide voorbeeldbedrijven zijn zowel de afzonderlijke ge- volgen bepaald van de lokale en wereldwijde klimaatverandering als de gevolgen van beide

Bewijs al je beweringen en formuleer duidelijk de stellingen die je gebruikt, tenzij expliciet in de vraag vermeld staat dat dit niet hoeft.. Dit tentamen bestaat uit

Het is echter zoiets als een 'folk theorem' dat een :relfde stelling ook waar is voor de situatie van een Euclidische groep van bewegingen werkende op mogelijke

[r]

Er werd aangeraden om niet langer dan 1 uur bezig te zijn met de

This research work was car- ried out at the ESAT laboratory of the Katholieke Universiteit Leuven, in the frame of the concerted research action MIPS (`Model{based

Worden aan de lokale organisaties extra impul- sen (samenwerking, logistieke steun, goedkoper ter beschikking stellen van lokalen, ... ) geboden door de VZW en door de