• No results found

C ASE STUDY: CROSSLINGUISTISCHE BEINVLOEDING VAN DEFINIETHEID

Bij eerder onderzoek lag de focus vaak op crosslinguïstische beïnvloeding bij de taalverwerving van tweetaligen en dus naar de proceskant. In deze scriptie wordt er echter gekeken naar de uiteindelijke verwerving van een groep sprekers, het eindstadium. In taalcontactstudies is onderzoek gedaan naar uiteindelijke verwerving van structuren en kenmerken als gevolg van crosslinguïstische beïnvloeding, maar dit betreft langdurige periodes van meerdere decennia aan taalcontact. Het bekijken van mogelijke taalcontacteffecten van een dominante taal op een heritagetaal is dan ook een nieuwe, interessante invalshoek, omdat het delen van taalverwervingsonderzoek en langdurige taalcontactstudies samenpakt. Voor zover bekend zijn er nog maar twee studies gedaan naar taalcontacteffecten op veel kortere termijn van een dominante taal op een heritagetaal (zie Backus et al. 2011 & Moro nog niet gepubliceerd). Zij vonden dezelfde resultaten als bij langdurig taalcontact onderzoek. Dit is een nieuwe en relevante invalshoek bij het bestuderen van heritagetalen, omdat het tot nieuwe inzichten met betrekking tot heritagesprekers kan leiden.

In dit hoofdstuk worden dan ook allereerst de casestudies van crosslinguïstische beïnvloeding in het nominale modificatie domein vanuit een dominante taal op heritagetalen besproken (3.1): Backus et al. (2011) en Moro (nog niet gepubliceerd). Vervolgens wordt besproken hoe nominale modificatie in het Nederlands plaatsvindt en hoe deze definietheidsmarkering zich verhoudt tot uitdrukking van definietheid in het Chinees (3.2). Op basis van de literatuur worden dan hypotheses en voorspellingen geformuleerd (3.3) met betrekking tot nominale modificatie in het heritage Wenzhounees van definietheid (3.3.1) en indefinietheid (3.3.2)

3.1 Crosslinguïstische beïnvloeding van nominale modificatie

Twee recente studies hebben gekeken naar de verwerving van categorieën van nominale modificatie als gevolg van intensief taalcontact over een veel kortere periode dan het diachronische taalcontact zoals beschreven door Heine & Kuteva (2003) (Backus, Dogruez & Heine 2011, Moro nog ongepubliceerd). In deze onderzoeken gaat het om on-going changes als gevolg van taalcontact. Dit soort studies zijn nuttig omdat ze inzicht kunnen verschaffen in hoe crosslinguïstische beïnvloeding zich manifesteert

voordat de structuur volledig geaccepteerd en gegrammaticaliseerd is. Backus et al. (2011, 750) stellen: ‘Data about on-going changes give us the possibility to explore to what extent the synchronic variation is following in the footsteps of completed diachronic changes.’ Omdat heritagesprekers meestal intensief gebruik maken van beide talen, is er wellicht kans op een versneld proces van deze door taalcontact gestuurde transfer of grammaticalisatie. Dit houdt in dat de talen zoals gesproken door een heritage spreker kwetsbaar zijn voor invloed van de andere taal. Wat en hoe de ene taal dingen uit kan drukken kan zo (onbewust) gekopieerd worden naar de andere taal. Zo kan een heritagetaalspreker bijvoorbeeld grammaticale categorieën die oorspronkelijk niet aanwezig zijn in de eerste taal (Wenzhounees), vanuit de tweede taal (Nederlands) kopiëren naar de heritagetaal. Backus et al. (2011) en Moro (nog niet gepubliceerd) vonden bewijs voor conceptuele transfer van respectievelijk indefinietheid- en definietheidsmarkering. Dit proces heeft veel gemeen met het beginstadium van door taalcontact gestuurde grammaticalisatie zoals beschreven door Heine & Kuteva (2003) waarbij vanuit de modeltaal (dominante taal) een concept gekopieerd werd naar de replicataal (heritagetaal) gebruik makend van al in de replicataal aanwezig materiaal.

Bij crosslinguïstische transfer van definietheidsmarkering op lange termijn geldt dat er vaak gebruik gemaakt wordt van een andere subcategorie uit de klasse van determinator, omdat deze qua functie al verwant zijn aan elkaar. Als een taal categorieën van definietheidsmarkering wilt repliceren, gebeurt dit vaak met het telwoord één voor indefiniete contexten en aanwijzende voornaamwoorden zoals dit en dat voor definiete contexten. Zo Chen dat het telwoord ‘één’ de meest gebruikelijk bron is voor het afleiden van indefiniete lidwoorden (2003: 1170 in navolging: van Givón, 1981, Wright & Givón, 1987 en Heine 1997). Ook Heine & Kuteva (2003) beschrijven meerdere taalcontact situaties waarbij het telwoord één grammaticaliseert tot indefiniet lidwoord. Zij stellen dan ook dat: ‘[…] the grammaticalization of a numeral ‘one’ into an indefinite marker is commonly attested across languages.’ (Heine & Kuteva 2003, 556).

Deze tendens wordt nu bevestigd door onderzoek naar kortere periodes van taalcontact. Allereerst het onderzoek van Backus et al. (2011): zij vonden een toename van het gebruik van het telwoord één in indefiniete contexten onder heritagesprekers van het Turks in Nederland. Dit duidt op transfer van indefinietheidsmarkering via het indefiniete lidwoord een vanuit het Nederlands. Gebruikmakend van materiaal dat reeds aanwezig was in het Turks, repliceren zij zo een categorie die prominent aanwezig is in

het Nederlands. Backus et al. (2011) bespreken verschillende stadia in het grammaticalisatie proces van één naar een indefiniet lidwoord in verschillende Slavische talen (o.a. Sorbisch, Tsjechisch & Pools). Ze beschrijven hoe er bij bijvoorbeeld het Sorbisch sprake is van een ‘established change’: het telwoord één is volledig gegrammaticaliseerd tot indefiniet lidwoord (als gevolg van contact met een taal met lidwoorden). Vervolgens vergelijken zij deze taalveranderingen door langdurig taalcontact met een casestudy van taalcontact tussen het Nederlands en het Turks. Dit heeft ertoe geleid dat er een ‘emergent change’ in Turkse-Nederlanders gaande is. Het telwoord één zit in het eerste stadium van taalcontact gestuurde grammaticalisatie: een verhoogde frequentie van het gebruik van het telwoord één in indefiniete context (Backus et al. 2011, 729).

Eenzelfde soort proces werd vastgesteld door Francesca Moro: zij beargumenteert dat heritagesprekers van het Maleis in Nederland onder invloed van de verplichte definietheidsmarkering in het Nederlands meer gebruik zijn gaan maken van– nya, een definietheidsmarkeerder en bezittelijk voornaamwoord in het Maleis. Qua functie ligt dit dicht in de beurt van de functionele eigenschappen van de Nederlandse definiete lidwoorden de en het. Zij stelt dat het verplichte gebruik van definiete lidwoorden in het Nederlands ervoor gezorgd heeft dat heritagesprekers van het Maleis in Nederland –nya overgeneraliseren door de waargenomen gelijkenis tussen deze markeerder en de Nederlandse definiete lidwoorden (Aalberse & Moro 2014: 147). Moro stelt dat er interlinguale identificatie tussen het Molukse –nya en het Nederlandse definiete lidwoord de (of het) ontstond. Waar –nya in Maleis op de Molukken door thuistaalsprekers in een klein aantal gevallen gebruikt werd om bezit of definietheid uit te drukken, maakten de heritagesprekers in Nederland significant meer gebruik van – nya. Zo heeft het feit dat het Nederlands sprekers dwingt definietheid uit te drukken en voor gezorgd dat deze Molukse heritage sprekers dit ook zijn gaan doen in het heritage Moluks. Doordat –nya eenzelfde soort functionele eigenschappen heeft als het Nederlandse definiete lidwoord de en het, zijn de heritage sprekers het zo gaan gebruiken. Zij stelt dat dit komt doordat definietheidsmarkering in het Nederlands verplicht & prominent aanwezig is en dat de heritagesprekers zo met al beschikbaar materiaal (conceptuele transfer) deze categorie van definietheidsmarkering proberen te repliceren.

modificatie zoals gevonden door Backus et al. (2011) en Moro (Moro nog niet gepubliceerd, zie Aalberse & Moro 2014) gerepliceerd kunnen worden naar het heritage Wenzhounees in Nederland. Als we ervan uitgaan dat voor het ontstaan van conceptuele transfer van een bepaalde categorie een zekere relatie van gelijksoortigheid (Heine & Kuteva 2003) nodig is, lijkt het waarschijnlijk dat dit gebeurt met al in het Wenzhounees aanwezig materiaal zoals aanwijzende voornaamwoorden in de definiete context en het telwoord één in de indefiniete context.

3.2 Nominale modificatie in het Nederlands: definietheid

Bij de onderdelen van talen die gevoelig zijn voor crosslinguïstische transfer horen onder andere grammaticale categorieën. Bij heritage sprekers is het zo dat hun L1 vaak minder beoefend en de niet-dominante taal wordt. Hun heritage-taal wordt hierdoor kwetsbaar voor invloed vanuit hun L2, de dominante taal. Een grammaticale categorie die kwetsbaar blijkt voor crosslinguïstische transfer is die van nominale modificatie(zie Moro nog niet gepubliceerd manuscript; Backus et al. 2011; Heine & Kuteva 2003). Definietheid heeft te maken met de kennis waar de spreker en hoorder over beschikken en wordt onder ander tot uitdrukking gebracht met lidwoorden.

Tussen het Nederlands en het Chinees zit een groot contrast met betrekking tot definietheidsmarkering. Het Nederlands drukt met bepaalde en onbepaalde lidwoorden definietheid uit, zo kan aangegeven worden of iets nieuwe of oude informatie betreft. Het Chinees heeft geen lidwoorden, voornamelijk de woordvolgorde kan aanduiden of het oude of nieuwe informatie betreft, maar dit is niet verplicht. Talen verschillen dus hoe zij zich uitdrukken en hechtten hiermee verschillende mate van belang uit aan definietheid en specificiteit uitdrukken, zoals Ionin et al. (2008, 558) stellen:

Specificity, like definiteness, appears to be a cross-linguistic semantic universal underlying article choice. A given context in any language may or may not satisfy the conditions on specificity, just as it may or may not satisfy the conditions on definiteness. Where languages differ is in which of these distinctions they mark morphologically (2008: 558).

Het Nederlands en het Chinees verschillen sterk in hoe zij deze kenmerken markeren. Het Nederlands verplicht de spreker lidwoorden, de, het en een, te gebruiken om

definietheid uit te drukken. Van deze lidwoorden worden er twee gebruikt om definietheid te markeren de en het, waarbij de ook als definiete meervoudsvorm gebruikt wordt. Om indefiniete nomina te markeren wordt het lidwoord een gebruikt, de indefiniete meervoudsvorm krijgt geen lidwoord (Guella et al. 2008: 62), zie ook onderstaande tabel.

Tabel I. Nederlandse definietheidsmarkering: lidwoorden

Definiet Indefiniet

enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud

Het meisje De meisjes Een meisje Meisjes

De jongen De jongens Een jongen Jongens

Definietheid wordt ook wel bepaaldheid genoemd. Het Nederlands verplicht sprekers definietheid uit te drukken door middel van bepaalde- (definiete) en onbepaalde (indefiniete) lidwoorden. Het Wenzhounees beschikt niet over lidwoorden en laat het uitdrukken van definietheid optioneel. Definietheid kan in het Wenzhounees voornamelijk via woordvolgorde worden uitgedrukt, maar het Wenzhounees verplicht de spreker niet om definietheid via determineerders uit te drukken. Er is dus een groot contrast tussen het Nederlands en het Wenzhounees met betrekking tot definietheidsmarkering.

Ionin et al. (2008, 556) geven een standaard definitie van definietheid die hier gevolgd wordt: ‘We adopt here a standard view of definites as presuppositional and indefinites as quantificational expressions […]’. Dit betekent dat definiete lidwoorden (de, het) te maken hebben met een bepaalde mate van bekendheid: presuppositie en indefiniete lidwoorden zijn kwantificerend van aard. Om dit duidelijker te maken volgen hier enkele illustratieve voorbeelden, gebaseerd op die van Ionin et al. (2008, 556) voor het Engels. Allereerst de indefiniete context, voor (2a) is er geen presuppositie van het bestaan van bordjes, omdat er nog niet eerder gesproken is over bordjes. Het gebruik van een is hier nodig omdat het bordje nog niet eerder genoemd is, op deze manier wordt de context gecreëerd voor (2b). In (2b) is er wel een presuppositie: er is namelijk eerder gesproken van een bordje, er bestaat een bordje. Zonder (2a) is het gebruik van het definiete het in (2b) niet passend.

(2b) Het bordje ligt in stukken op de grond.

Het is echter niet zo dat een nomina altijd eerder genoemd moet zijn om er voor te zorgen dat het gebruik van een definiet lidwoord passend is, zie voor een voorbeeld (3).

(3) Het lievelingsbordje van Meta is gebroken.

Hier is het gebruik van het ook passend, omdat spreken over een specifiek bordje, betekent dat er nog meer borden bestaan, waarvan er één het lievelingsbordje is. Met het specificeren van het nomen wordt de context gecreëerd (Ionin et al. 2008).

Het gebruik van bepaalde of onbepaalde lidwoorden heeft dus te maken met gedeelde kennis van spreker en hoorder en dus nieuwe of bekende informatie. Zo kan een spreker niet zomaar het invullen bij (2a) omdat hij/zijzelf weet over welk specifiek bordje het gaat. Het selecteren van een definiet lidwoord of indefiniet lidwoord is dus cruciaal gebonden aan gedeelde kennis tussen spreker en luisteraar.

Nu is vastgesteld dat definietheid te maken heeft met de mate waarin bepaalde informatie oud of nieuw is en met de kennis van de hoorder en de spreker, kan worden gekeken hoe het samengaat met specificiteit. Ionin et al. (2008) stellen dat talen verschillen in hoe ze definietheid en specificiteit uitdrukken en ook waar ze morfologisch markeren en dus meer nadruk leggen. Het Nederlands markeert definietheid met lidwoorden en zowel de definiete als de indefiniete lidwoorden kunnen specifiek of non-specifiek zijn. Zoals Ionin et al. (2008, 557) stellen: […] the specificity distinction cross-cuts the definiteness distinction: it is possible for both definites and indefinites to be either specific or nonspecific’. Vergelijk de volgende voorbeelden in (4a) en (4b).

(4a) Ik zoek een studiegenoot. (Ze zat hier net nog, heb jij haar gezien?) (4b) Ik zoek een studiegenoot. (Ik wil graag samen met iemand studeren.) In (4a) heeft de spreker een specifiek beeld voor ogen, de referent is een bepaald individu, de hoorder heeft dit beeld echter niet. Daarom is (4a) indefiniet en specifiek tegelijk. In zin (4b) is de referent echter niet specifiek, omdat de spreker hier zelf ook nog geen invulling aangeeft, ‘een studiegenoot’ refereert hier niet naar een specifiek iemand. Specificiteit heeft dus voornamelijk te maken met de kennis van de spreker en definietheid brengt de gedeelde kennis tussen spreker en hoorder tot uitdrukking.

Het Nederlands markeert definietheid en daarbij kunnen nomina ook specifiek of non-specifiek zijn. Het is echter niet altijd even makkelijk om definietheid en specificiteit van elkaar te onderscheiden in een definiete context (O’ Grady et al. 2011: 227), bekijk zin (5).

(5) Ik zou graag de leidinggevende van dit restaurant willen spreken.

Uit de bovenstaande zin (5) alleen wordt niet meteen duidelijk of de spreker op basis van ‘kennis van de wereld’ (er wordt aangenomen dat er iemand de eigenaar is van de winkel) spreekt van een definitie referent zonder dat de spreker hier een specifiek beeld bij heeft. Of dat de spreker wel een specifiek iemand in gedachten heeft en daarom een definiet lidwoord gebruikt (zie O’Grady et al. 2011: 227). Om te kunnen bepalen of (5) specifiek of non-specifiek is, moet er context worden toegevoegd. Zie hiervoor (6) en (7). (6) Ik zou graag de leidinggevende van dit restaurant willen spreken. (Is

Wannes er vandaag?)

(7) Ik zou graag de leidinggevende van dit restaurant willen spreken. (Ik heb een klacht.)

De toevoegingen in (6) en (7) leiden ertoe dat men kan concluderen dat hoewel allebei de referenten definiet zijn, de zin in het ene geval (6) specifiek en in het andere geval (7) non-specifiek is. Zonder contextuele informatie is dit niet vast te stellen. Net zo zeer is het voor een luisteraar bij de zinnen (4a) en (4b) zonder de toevoegingen tussen haakjes heel moeilijk vast te stellen of de spreker specifiek of non-specifiek is. Er zijn echter ook talen die deze moeilijkheid wegnemen, omdat ze specificiteit markeren in plaats van definietheid. Ionin et al. geven als voorbeeld het Samoaans dat in haar lidwoorden specificiteit markeert (2008, 559). Zo verschillen talen in waar ze de nadruk leggen: op nieuwe (indefiniet) vs. bekende informatie (definiet) voor de spreker & luisteraar of op (non)specifieke informatie in het hoofd van de spreker.

Het Nederlands markeert definietheid en specificiteit moet afgeleid worden uit de context. Chinese talen daarentegen markeren geen definietheid via lidwoorden, maar geven voornamelijk via woordvolgorde aan of iets nieuwe of oude informatie betreft. Volgens Lehmann (1992) wordt het klassieke Chinees omschreven als een taal zonder flexie en met een strikt gereguleerde woordvolgorde. Yang & van Bergen (2007) stellen ook dat de SVO woordvolgorde strikt wordt gehanteerd in het Chinees. Volgens deze

woordvolgorde krijgt het subject de eerste positie in de zin en wordt nieuwe informatie altijd meer achteraan de zin geplaatst. Deze tendens van het ordenen van informatie is een soort basiswoordvolgorde en vorm van informatieordening waar de meeste talen zich aan houden of op terug vallen (Klein & Perdue 1997: 317).

Definietheid kan uitgedrukt worden door lidwoorden en het heeft te maken met de kennis waarover de spreker en hoorder beschikken en nieuwe- en oude informatie. Lidwoorden behoren tot de grammaticale categorie van determinatoren. Een determinator is onderdeel van de noun phrase (NP) en zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het voor staat. Tot de klasse van determinator behoren onder andere lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en telwoorden (Cheng & Sybesma, 1999: 518). Al deze woorden staan voor het nomen en verschaffen hiermee informatie over het nomen, in het geval van definietheid zegt dit iets over het kennisniveau van de spreker en de hoorder en of het over nieuwe of oude informatie gaat (Ionin et al. 2008). Aanwijzende voornaamwoorden wijzen het nomen aan, bezittelijke voornaamwoorden drukken een bepaalde link van bezit uit met het nomen en telwoorden kwantificeren het nomen, zoals in respectievelijk (8a), (8b) en (8c).

(8a) Dat kopje staat op tafel./ Die hond loopt door het park. (8b) Mijn kopje staat op tafel./ Mijn hond loopt door het park. (8c) Er staat één kopje op tafel./ Er loopt één hond door het park.

Alle functiewoorden die tot de klasse van determinator behoren, verschaffen informatie over het nomen en de mate van bekendheid van de informatie en de relatie van de spreker en hoorder tot het nomen.

3.3. Onderzoeksvragen, hypotheses & voorspelling: overte definietheidsmarkering Op basis van de literatuur worden in deze paragraaf hypotheses en voorspellingen geformuleerd met betrekking tot mogelijke crosslinguïstische beïnvloeding van het Nederlandse nominale modificatie systeem van indefiniete en definiete lidwoorden op het heritage Weznhounees. Zodat hetgeen aanwezig in het Nederlands als gevolg van het intensieve taalcontact ‘overgenomen’ wordt in de heritagetaal. Het idee hierachter is

dat de talige structuren zoals aanwezig in de hoofden van de sprekers niet ‘mutually exclusive’ zijn, maar invloed op elkaar uitoefenen, omdat ze gelijktijdig geactiveerd en gebruikt (kunnen) worden. In een recent (nog niet gepubliceerd) manuscript stelt Francesca Moro dat het intensieve taalcontact tussen sprekers van het heritage Maleis (Moluks) met het Nederlands ervoor gezorgd heeft dat zij onder andere definietheid meer zijn gaan markeren in het Maleis. Als gevolg van de grote verschillen tussen het Nederlands en het Chinees (Wenzhounees) in definietheidsmarkering, is de verwachting dat dit domein ook gevoelig voor verandering is in sprekers van het heritage Wenzhounees.

Het Nederlands verplicht de spreker definietheid uit te drukken, hierdoor neemt definietheid een prominente plaats in de syntactische structuur in. Het Wenzhounees beschikt niet over deze verplichte definietheidsmarkering, maar laat de spreker vrij in het wel of niet uitdrukken van definietheid. Het Wenzhounees beschikt net als de andere Chinese talen niet over lidwoorden, definietheid kan dan ook voornamelijk uitgedrukt worden door middel van woordvolgorde. Zo staat nieuwe informatie doorgaans achteraan en reeds bekende of eerder genoemde informatie staat vooraan.

In deze scriptie wordt gekeken of de resultaten die Moro in haar onderzoek naar het heritage Maleis vond en Backus et al. 2011 voor het heritage Turks vonden, namelijk dominantie-effecten van de Nederlandse (in)definietheidsmarkering op de heritagetaal, op een kleine schaal gerepliceerd kunnen worden naar het heritage Wenzhounees. Is er sprake van een geïsoleerd geval of kunnen deze resultaten van crosslinguïstische transfer van definietheidsmarkering onder invloed van het Nederlands verder doorgetrokken worden? Het doel van dit onderzoek is onderzoeken hoe en of het Nederlands invloed heeft op het markeren van definietheid onder sprekers van het heritage Wenzhounees in Nederland. Hierbij staat de volgende deelvraag centraal:

b) Hoe verandert het nominale modificatie domein in het heritage Wenzhounees onder invloed van crosslinguïstische beïnvloeding?

Op basis van de literatuur worden er aparte hypotheses geformuleerd met betrekking tot definietheidsmarkering definiete (3.3.1) en in een indefiniete context (3.3.2). Omdat het Wenzhounees niet over categorieën van definietheid beschikt, zal er gekeken worden naar hoe nieuwe informatie en bekende informatie wordt gemarkeerd. De

nieuwe informatie wordt geïnterpreteerd als indefiniet en de bekende informatie als definiet.

3.3.1 Overte markering bekende informatie: gebruik aanwijzende voornaamwoorden De eerste hypothese (7) heeft betrekking op transfer van definietheid.

(7) De tweede generatie gebruikt vaker aanwijzende voornaamwoorden bij al genoemde nomina dan de eerste generatie.

Op basis van eerder onderzoek (Moro nog niet gepubliceerd) wordt verwacht dat heritagesprekers aanwijzende voornaamwoorden gaan gebruiken om de categorie van