De plaats van onderzoek in het curriculum van
Lerarenopleidingen Basisonderwijs
Masterscriptie Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam R. van Toly
10671390
Begeleiding: prof. dr. J.M. Voogt Tweede beoordelaar: dr. O. Agirdag Amsterdam, november 2015
De plaats van onderzoek in het curriculum van
Lerarenopleidingen Basisonderwijs
Masterscriptie Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam R. van Toly
10671390
Begeleiding: prof. dr. J.M. Voogt Tweede beoordelaar: dr. O. Agirdag Amsterdam, november 2015
Samenvatting
Onderzoek is sinds 1999 een taak van het hoger beroepsonderwijs en is van toenemend belang geworden. Toch heeft onderzoek na de invoering op hogescholen nog geen eigen identiteit verworven. Op de pabo worden leerkrachten opgeleid om les te geven in het primair
onderwijs. Voor leerkrachten zijn kennis en vaardigheden van onderzoek nodig om innovatief te kunnen zijn en de onderwijspraktijk voortdurend te kunnen verbeteren. In deze studie wordt onderzoek bestudeerd in het curriculum van drie Lerarenopleidingen Basisonderwijs (pabo’s). De curriculumcommissie, docenten en studenten van deze pabo’s zijn geïnterviewd over de plaats van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende houding in het curriculum. Zowel onderzoeksvaardigheden als de onderzoekende houding worden op alle pabo’s belangrijk geacht door curriculumcommissies, docenten en studenten. Er zijn verschillen in hoe de opleidingen onderzoeksvaardigheden doceren: geïntegreerd in andere vakken of in losstaande onderzoeksvakken. Als onderzoek geïntegreerd wordt gedoceerd, is het niet herkenbaar voor studenten. Ook is er behoefte aan eenduidigheid, zodat alle betrokkenen hetzelfde verstaan onder onderzoeksbegrippen en deze op dezelfde manier gebruiken. Naast expliciet onderwijs over onderzoek, moet er ook impliciet een onderzoekscultuur zijn in de gehele opleiding om onderzoek over te brengen op studenten.
The position of research in the teacher education curriculum
Since 1999, research is becoming increasingly important in higher professional education in the Netherlands. However, since then teacher education colleges have been struggling in developing an own research identity. It is broadly supported that to improve the teaching practice, teachers need to have research knowledge and skills. Discussions are about how research skills and an inquiry attitude have to be arranged in the curriculum. Therefore, this study examined research in the curriculum of three Primary Teacher Education Colleges in the Netherlands. The curriculum committee, teachers and students of these colleges were interviewed about the way research skills and an inquiry attitude are offered in the curriculum. Both research skills and an inquiry attitude seemed to be important to curriculum committees, teachers and students, but there are differences in the teaching practice. When research skills are integrated in other subjects instead of research subjects that stand alone, students do not recognize themselves learning about research. Besides that, all stakeholders are in need of clarity to understand and use the concepts of research the same way. Apart from explicit education about research, there has to be a research culture in the whole college to transfer research to students.
Inhoudsopgave
Samenvatting ... 3
The position of research in the teacher education curriculum ... 3
1 Inleiding ... 6
1.1 Onderzoeksvragen en subvragen ... 7
2 Theoretisch kader ... 8
2.1 Focus van onderzoek ... 8
2.2 Praktijkonderzoek voor leerkrachten: een goed idee? ... 9
2.3 Facetten van onderzoek in de pabo ... 10
2.4 Curriculumniveaus ... 12
2.5 Onderzoek in het curriculum van de pabo ... 12
2.6 Curriculumtheorie ... 13
3 Methode ... 14
3.1 Onderzoeksontwerp ... 14
3.2 Onderzoeksgroep ... 14
3.3 Procedure van het onderzoek ... 15
3.4 Dataverzameling ... 15 3.5 Data-analyse ... 17 4 Resultaten: casestudies ... 19 4.1 Zorgvliet ... 19 4.2 Universum ... 32 4.3 De Bron ... 42
5 Resultaten: cross-case analyse ... 52
5.1 Beoogde curriculum ... 52 5.2 Geïmplementeerde curriculum ... 56 5.3 Bereikte curriculum ... 58 6 Conclusie ... 62 7 Discussie ... 64 7.1 Onderzoekscultuur op de pabo ... 64
7.2 Geïntegreerd of expliciet leren over onderzoek? ... 65
7.3 Onderwerpkeuze en expliciet leren over onderzoek ... 66
7.5 Aanbevelingen voor beleid en praktijk ... 68
Literatuur ... 69
Bijlagen ... 73
Bijlage 1: Informatiebrochure voor deelnemers ... 73
Bijlage 2: Toestemmingsverklaring ... 74
Bijlage 3: Handleiding voor focusgroepen met de curriculumcommissie over het beoogde curriculum ... 75
Bijlage 4: Checklist voor curriculumanalyse ... 76
Bijlage 5: Handleiding voor interviews met docenten over het geïmplementeerde curriculum ... 77
1 Inleiding
In het afgelopen decennium zijn diverse veranderingen doorgevoerd in het hoger beroepsonderwijs (hbo) (Griffioen, 2013). Een onderdeel van deze veranderingen is de opkomst van onderzoek, wat een steeds grotere rol krijgt in dit onderwijstype (Enthoven & Oostdam, 2014; Witte, van der Wende & Huisman, 2008). Europa besloot in 1999 tot het bouwen aan een ‘European area of higher education’, waarbij naast de beroepsoriëntatie ook een onderzoeksoriëntatie centraal staat (Bologna Declaration, 1999). Naar aanleiding van dit Bolognaverdrag worden hbo-studenten opgeleid tot reflectieve professionals die ook
onderzoeksvaardig zijn. Deze onderzoeksoriëntatie is nieuw voor hbo-opleidingen, en vereist een zorgvuldige implementatie van onderzoeksactiviteiten in het curriculum. Deze
implementatie is niet eenvoudig en vergt veel van opleidingen en docenten (Verburgh & Elen, 2013).
Voor de Nederlandse situatie wordt naar aanleiding van het Bolognaverdrag een overeenkomst gesloten tussen het Ministerie van OC&W en de HBO-raad, waarin vier
onderzoekstaken genoemd worden. Onderzoek in het hbo moet leiden tot kennisinnovatie, het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, professionalisering van de docenten en
versterken van de externe oriëntatie (Adviesraad voor het Wetenschaps- en
Technologiebeleid, 2005; Griffioen, 2013; Ministerie van OC&W, 2010). Om deze taken te volbrengen worden er prestatieafspraken gemaakt, lectoren aangesteld en krijgt onderzoek een plaats in het curriculum (Enthoven & Oostdam, 2014).
De implementatie van onderzoek in het hbo lijkt nog niet voltooid, omdat een eigen identiteit van onderzoek op hogescholen ontbreekt (Geerdink, van der Pool & Jansen, 2008; Griffioen, 2013). In 2008 waren er nog veel ‘tegenstanders’ van onderzoek in het hbo. Het is niet bekend hoe de hogeschooldocenten nu, zeven jaar later, onderzoek in het onderwijs ervaren en hoe zij dit al dan niet gebruiken in het onderwijs dat zij verzorgen. Daarnaast blijkt dat een substantieel deel van hogeschooldocenten een bachelor heeft als hoogste
opleidingsniveau en maar weinig docenten betekenisvolle onderzoekservaring hebben door middel van een promotie (HBO-raad, 2011). Meer inzicht in de houding van
hogeschooldocenten jegens onderzoek is van groot belang, omdat het leren van studenten afhankelijk is van wat de docent overbrengt (Fullan, 1991; Guskey, 2002).
In het hbo wordt de beroepsgroep leerkrachten op basisscholen opgeleid. Gericht op basisscholen constateert de Onderwijsraad (2006) dat resultaten uit onderzoek hun weg niet vinden naar de onderwijspraktijk. Toch vinden er veranderingen van leermethoden plaats op scholen, zonder dat het duidelijk is of de nieuwe methode beter werkt dan de voorgaande.
Hbo-opgeleide professionals zoals leerkrachten moeten (kunnen) nadenken over de beste manier van lesgeven (Boei & Willemse, 2013) en de kwaliteit van het onderwijs kunnen verbeteren (Bolhuis, 2012). Dit onderzoek vindt plaats op verschillende Lerarenopleidingen Basisonderwijs (pabo’s). De focus ligt op de intenties van opleidingen over onderzoek in het onderwijs, het doceren van docenten en de perceptie van studenten en de stand van zaken betreffende de implementatie van onderzoek in het pabo-curriculum.
Dit onderzoek tracht een aanzet te geven tot meer duidelijkheid en inzicht in
onderzoek in het hbo. Dit wordt gedaan door analyses van curricula van verschillende pabo’s in Nederland en door interviews en focusgroepen met hogeschooldocenten en studenten. Zo wordt inzichtelijk gemaakt hoe de beoogde en de werkelijke situatie zich tot elkaar
verhouden.
1.1 Onderzoeksvragen en subvragen
De onderzoeksvraag en subvragen worden alvast geïntroduceerd. De concepten zullen in het theoretisch kader worden uitgewerkt. De plaats van onderzoek in het curriculum wordt vergeleken op drie pabo’s. De onderzoeksvraag:
Hoe komt onderzoek in het beoogde, het geïmplementeerde en het bereikte pabo-curriculum aan de orde en wat zijn overeenkomsten en verschillen tussen diverse Lerarenopleidingen Basisonderwijs?
Deelvragen:
1. Welke plaats heeft onderzoek in het pabo-curriculum? (Beoogde curriculum) 2. Hoe wordt onderzoek volgens betrokken pabo-docenten onderwezen?
(Geïmplementeerde curriculum)
3. Hoe ervaren pabo-studenten het onderzoek in het onderwijs dat zij hebben genoten? (Bereikte curriculum)
4. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen aspecten van onderzoek in het onderwijs op verschillende pabo’s?
2 Theoretisch kader 2.1 Focus van onderzoek
Onderzoek speelt diverse rollen in het onderwijs van hogescholen. Op basis van verschillende modellen over onderzoek in het onderwijs geeft Visser-Wijnveen (2013) zes mogelijkheden van verwevenheid van onderzoek en onderwijs. De varianten bevinden zich op de schalen kennisoverdracht – kennisproductie en onderzoeksproduct – onderzoeksproces. Dit is te zien in Figuur 1, overgenomen uit Visser-Wijnveen (2013).
Kennisoverdracht On d er zo ek sp ro d u
ct 1. Overdracht van onderzoeksproducten 4. Overdracht van onderzoeksprocessen
On d er zo ek sp ro ce s
2. Kennisreproductie op basis van onderzoeksproducten
5. Kennisreproductie op basis van onderzoeksprocessen 3. Kennisproductie gericht op onderzoeksproducten 6. Kennisproductie gericht op onderzoeksprocessen Kennisproductie
Figuur 1. Kennismodel van de verwevenheid van onderzoek en onderwijs Bron: Visser-Wijnveen, 2013
Onderzoek kan op verschillende manieren een rol spelen in het onderwijs. In Figuur 1 gaat het bij nummer 1 om het kennis nemen van resultaten uit onderzoek. Bij nummer 2 staat de verwerking van onderzoeksresultaten centraal. Discussie en argumentatie zijn hierbij belangrijk, daarom raakt dit aspect aan een onderzoekende houding. Deze houding wordt gekenmerkt door een kritisch en nieuwsgierig aspect en is gericht op het willen begrijpen (Bruggink & Harinck, 2012; Leeman & Wardekker, 2010). Bij nummer 3 is het naar buiten brengen van resultaten van belang. Nummer 4 omvat het aanleren van
onderzoeksvaardigheden aan studenten. Nummer 5 gaat over op een actieve manier kennis opdoen, zoals bij onderzoekend leren en probleemgestuurd onderwijs. Nummer 6 gaat om bijdragen aan kennisproductie binnen de discipline, oftewel het creëren van nieuwe kennis.
In het hbo zijn deze aspecten te koppelen aan verschillende typen van onderzoek of manieren van leren, zoals bijvoorbeeld nummer 5 onderzoekend leren omvat.
Kennisproductie door middel van onderzoek (3) wordt door studenten van lerarenopleidingen gedaan door praktijkonderzoek (Bolhuis, 2012). Bij dit type onderzoek worden op
systematische wijze vragen uit de eigen beroepspraktijk beantwoord, met praktijkverbetering als doel (van der Donk & van Lanen, 2012). Het startpunt van praktijkonderzoek is een
praktijkprobleem of handelingsverlegenheid. Voor kennisoverdracht van
onderzoeksproducten (1) wordt op lerarenopleidingen voornamelijk gebruik gemaakt van de resultaten uit (praktijkgericht) wetenschappelijk onderzoek. Dit onderzoek is gericht op generieke kennisverwerving (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2005). De resultaten uit dit onderzoek zijn generaliseerbaar naar andere onderwijspraktijken. Het startpunt van dit type onderzoek is de literatuur en het doel is om kennis toe te voegen.
2.2 Praktijkonderzoek voor leerkrachten: een goed idee?
Cochran-Smith en Lytle (1990) pleiten voor docenten die zelf onderzoek doen. Onderzoek over het onderwijs wordt voornamelijk door onderzoekers van universiteiten gedaan, maar het perspectief van binnenuit (de docenten) ontbreekt, terwijl juist de docenten zich in het
dagelijkse proces van het onderwijs bevinden. Daarom moeten zij ‘teacher research’ doen. Dit onderzoek moet beschouwd worden als ‘goed onderzoek’ en niet als minderwaardig.
Echter, er zijn ook andere geluiden over onderzoek door docenten. Waar Cochran-Smith en Lytle (1990) pleiten voor gelijkwaardigheid van dit praktijkonderzoek aan
wetenschappelijk onderzoek en voor de generaliseerbaarheid, willen Anderson en Herr (1999) een duidelijk onderscheid maken tussen praktijk- en wetenschappelijk onderzoek. Het
praktijkonderzoek is volgens hen heel specifiek en daarom niet generaliseerbaar. Daarnaast twijfelen zij aan de validiteit.
In Europa is specifiek gekozen om onderzoek deel uit te laten maken van het hoger beroepsonderwijs, zodat hoger opgeleiden innovatief zijn en hun eigen beroepspraktijk kunnen verbeteren. Praktijkonderzoek heeft niet als voornaamste doel om generaliseerbaar te zijn, maar is voor leerkrachten een manier om te komen tot praktijkverbetering (Bolhuis, 2012). Praktijkonderzoek zorgt ervoor dat leerkrachten theoretischer te werk gaan, ze testen assumpties en leggen verbindingen met de praktijk (Goswami & Stillman, 1987, zie Cochran-Smith & Lytle, 1990). Volgens deze onderzoekers kijken leerkrachten door het doen van onderzoek anders naar zichzelf en leren goede afwegingen maken in keuzes over toetsing, curricula, methoden en materiaal. Bovendien kan het onderzoek beleidsmakers helpen en hoeft het niet veel geld te kosten. Daarom wordt er in dit onderzoek, naar aanleiding van Bolhuis (2012), uitgegaan van praktijkonderzoek als leerstrategie voor studenten en docenten. Dit is een middel om na te denken over de doelen van het eigen handelen en de eigen
lespraktijk en hoe deze in vergelijking staan met resultaten uit wetenschappelijk onderzoek. Ook helpt praktijkonderzoek als leerstrategie om een verbinding te maken tussen
docenten zorg voor de kwaliteit van het onderwijs in hun klas. Deze visie op het beroep van docent impliceert ook dat er in de opleiding aandacht aan wordt besteed. Dit staat haaks op een trend waar docenten vooral uitvoerders zijn van het beleid dat door anderen bedacht en ontwikkeld is (Bolhuis, 2012; Cochran-Smith & Lytle, 1990).
2.3 Facetten van onderzoek in de pabo
Een docent kan de eigen beroepspraktijk verbeteren door uitkomsten uit (eigen)
praktijkonderzoek te implementeren in het onderwijs (Bolhuis, 2012; Cochran-Smith & Lytle, 1990). Daarom moeten docenten onderzoeksvaardig zijn (Bakx et al., 2009; Enthoven & Oostdam, 2014; Geerdink, 2010; Rijst, 2013). Naast de technische vaardigheden om onderzoek te doen, moeten docenten ook beschikken over een kritische en onderzoekende houding (Boei & Willemse, 2013; Bruggink & Harinck, 2012).
De onderzoeksvaardigheden die worden geleerd in de opleiding moeten studenten in staat stellen zelfstandig en met collega’s praktijkonderzoek uit te voeren. Volgens Enthoven en Oostdam (2014) moet een student vooral het verschil tussen de feitelijke en wenselijke situatie en de redenen waarom de wenselijke situatie uitblijft kunnen onderzoeken.
Verschuren (2011) legt het accent op ontwerpen van oplossingen voor het praktijkprobleem. De Dublin descriptoren, waarin het eindniveau van een hbo-bachelor in Europa wordt omschreven, geven aan dat de student problemen moet kunnen oplossen door kennis en inzicht te gebruiken voor het vormen van argumentaties en oplossingen (Joint Quality Initiative, 2004).
Door sommige auteurs worden onderzoeksvaardigheden meegenomen in de
operationalisering van een onderzoekende houding (Bruggink & Harinck, 2012; Leeman & Wardekker, 2010). In navolging van Bruggink en Harinck worden in dit onderzoek
onderzoeksvaardigheden gezien als de ‘tools’ om een onderzoekende houding te kunnen ontwikkelen. De aspecten van een onderzoekende houding zijn gelieerd aan het hebben van een bepaalde houding (bereid zijn tot perspectiefwisseling, kritisch en nieuwsgierig zijn), waarbij de onderzoeksvaardigheden gericht zijn op de uitvoering van onderzoeksaspecten. In Tabel 1 wordt de operationalisering van deze facetten van onderzoek in het onderwijs
gegeven, aan de hand van verantwoording uit de literatuur. Deze facetten worden gebruikt als indicatoren in het onderzoek.
Tabel 1. Analysekader onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende houding
Onderzoeksvaardigheden
Een student kan/heeft na afloop van de studie:
Probleem Literatuur
Een probleem/handelingsverlegenheid analyseren Verschuren, Dublin descriptoren Een probleem/handelingsverlegenheid definiëren Verschuren, Joosten-ten Brinke, Dublin
descriptoren Een onderzoeksvraag opstellen die relevant is voor de situatie Verschuren, Davies
Gegevens verzamelen
Kennis van manieren om gegevens te verzamelen en is vaardig in deze methoden (interviews, focusgesprekken, hardop-denkprotocollen, learner reports, logboeken)
Enthoven en Oostdam, Verschuren
Kennis om de kwaliteit van instrumenten te bepalen (betrouwbaarheid en validiteit)
Verschuren
Een methode opstellen voor het doen van dataverzameling Enthoven en Oostdam, Verschuren, Leeman en Wardekker
De dataverzameling plannen: gegevens verzamelen op een haalbare manier voor de praktijk (of herkennen van reeds beschikbare data in de school)
Enthoven en Oostdam, Joosten-ten Brinke
Een steekproef selecteren op basis van argumenten Joosten-ten Brinke
Dataverzameling uitvoeren volgens de methode Enthoven en Oostdam, Dublin descriptoren, Leeman en Wardekker
Verwerking van gegevens
Data analyseren op een duidelijke, systematische manier die past bij het onderzoek (bij kwalitatieve data: interpretatie op betrouwbare en valide manier)
Enthoven en Oostdam, Verschuren, Joosten-ten Brinke Nadenken over ethische aspecten van onderzoek (wat brengt
gegevensverzameling met zich mee?)
Joosten-ten Brinke De gevolgen van het onderzoek overzien (er moet iets veranderen aan
de situatie van handelingsverlegenheid)
Joosten-ten Brinke
Conclusies en verslaglegging
Conclusies verbinden aan de resultaten van onderzoek Enthoven en Oostdam, Joosten-ten Brinke
Verslag doen van onderzoek: mondeling en schriftelijk, aan inhoudsdeskundigen en leken
Enthoven en Oostdam, Joosten-ten Brinke, Dublin descriptoren, Bruggink en Harinck
Literatuur
Relevante (wetenschappelijke) literatuur vinden, lezen, interpreteren Enthoven en Oostdam, Verschuren, Davies
Kritisch omgaan met bronnen Bruggink en Harinck
Gericht zijn op bronnen, wil goede bronnen gebruiken, voortbouwen op eerdere opvattingen, ideeën en al opgedane kennis
Bruggink en Harinck,
Kennis van onderzoeksbegrippen als betrouwbaarheid, (interne en
externe) validiteit, representativiteit.
Verschuren, Davies
Onderzoekende houding
Een student is na afloop van de studie:
Kritisch: Leeman en Wardekker, Bruggink en Harinck - vooronderstellingen objectief benaderen Joosten-ten Brinke
- zaken in twijfel trekken Bruggink en Harinck
- is bereid tot perspectiefwisseling Bruggink en Harinck, Joosten-ten Brinke - neemt distantie van routines Bruggink en Harinck
Nieuwsgierig, heeft een open houding, positieve houding t.o.v.
onderzoek
Bruggink en Harinck, Leeman en Wardekker
Willen begrijpen, tot inzicht willen komen, willen doorgronden Bruggink en Harinck
Noot: de verwijzingen uit Tabel 1: Bruggink en Harinck (2012); Davies (1999); Enthoven en Oostdam (2014); Dublin
Descriptoren van Joint Quality Initiative (2004); Joosten-ten Brinke (2012); Leeman en Wardekker (2010); Verschuren (2011)
2.4 Curriculumniveaus
De implementatie van onderzoek in het curriculum heeft gevolgen voor diverse partijen. Deze partijen zijn te onderscheiden op verschillende niveaus en de hogere niveaus kunnen van invloed zijn op de lagere niveaus (van den Akker, 2003; Thijs & van den Akker, 2009). Op supraniveau worden internationaal afspraken gemaakt, zoals het Bolognaverdrag (Bologna Declaration, 1999). Nederland geeft invulling aan dit verdrag op macroniveau, door onderzoekstaken die zijn geformuleerd voor het hbo (Ministerie van OC&W, 2010). Opleidingen of scholen verwerken de onderzoekstaken in het curriculum (mesoniveau) dat docenten (microniveau) onderwijzen. Uiteindelijk is dit van invloed op wat de leerling (nanoniveau) leert.
Een voorbeeld van de invloed op macroniveau zijn de bekwaamheidseisen die zijn opgesteld voor leerkrachten (Onderwijscoöperatie, 2014; Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel, 2004). Op lerarenopleidingen moeten studenten deze
competenties aanleren en gedurende de uitoefening van het beroep moeten zij aan deze eisen blijven voldoen. De Onderwijscoöperatie is bezig met een herziening van deze eisen. Wat betreft onderzoeksmatige aspecten waren deze in de eisen van 2004 voornamelijk terug te zien in de competentie ‘reflectie en ontwikkeling’. Deze competentie houdt in dat een leerkracht regelmatig reflecteert op de beroepsopvatting en de eigen professionele
bekwaamheid en streeft naar verbetering. In het nieuwe voorstel van 2014 is geformuleerd dat een leerkracht een onderzoekende houding heeft, kan meewerken aan praktijkgericht
onderzoek en gebruik kan maken van kennis en inzichten uit onderzoek.
2.5 Onderzoek in het curriculum van de pabo
Op mesoniveau wordt in hbo-opleidingen het curriculum vastgesteld door een curriculumcommissie. Verburgh en Elen (2013) omschrijven drie modellen voor
onderzoeksintegratie in het curriculum: het model voor een professionele onderzoeker, het model voor een onderzoekende professional en het model voor een professional met
onderzoekscompetenties. Anders dan bij de eerste twee modellen streeft het model voor een professional met onderzoekscompetenties er naar dat beroepsbeoefenaren andere
competenties verwerven dan onderzoekscompetenties. Dit laatste is ook het geval in de pabo, omdat studenten van de pabo leerkracht worden, moeten zij meer in huis hebben dan
onderzoekscompetenties. Om het curriculum te laten slagen, is het belangrijk dat er nagedacht is over de opbouw van de onderzoeksleerlijn. Onderzoek moet in het begin van het curriculum geïntroduceerd worden (Linden, 2012) en er moet een toename in complexiteit zitten in de
leeractiviteiten gedurende het curriculum (Merrill, 2002). Daarnaast is samenhang tussen de onderzoeksleerlijn en de andere opleidingsonderdelen van belang. Samenhang wordt
gestimuleerd door zinvolle onderzoeksopdrachten voor de andere opleidingsonderdelen te formuleren en door overleg tussen alle docenten van een opleiding.
2.6 Curriculumtheorie
Het curriculum is een ‘plan for learning’ (Taba, 1962, zie van den Akker, 2003) of in het Nederlands het leerplan en kan verschillende vormen aannemen (Goodlad, 1979; Thijs & van den Akker, 2009; Westbury, 1970). De verschillende verschijningsvormen van curricula onderscheiden de intenties, de acties en de ervaring met het curriculum, dit is te zien in Figuur 2.
Figuur 2. Curriculaire verschijningsvormen Bron: van den Akker, 2003
In dit onderzoek worden onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende houding in het beoogde, geïmplementeerde en bereikte curriculum bestudeerd. Hierbij wordt gekeken welke onderzoeksvaardigheden en aspecten van een onderzoekende houding worden beoogd en welke leeractiviteiten daarbij plaatsvinden. Wat docenten doen en hoe zij
onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende houding ervaren en welke
onderzoeksvaardigheden en aspecten van onderzoekende houding studenten hebben geleerd in de opleiding en hoe zij het onderwijs over onderzoek hebben ervaren.
3 Methode
3.1 Onderzoeksontwerp
Dit onderzoek is uitgevoerd vanuit de interpretatieve traditie. Voor het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen is een kwalitatieve methode gebruikt (Creswell, 2014). Tabel 2 geeft een schematische weergave van de dataverzameling.
Tabel 2. Dataverzameling en instrumentatie
Drievoudig onderscheid
Uitgesplitst in zes vormen
Dataverzameling door Bijlage
Beoogde curriculum Denkbeeldig
Geschreven
Focusgroepen met
curriculumcommissie
Analyseren van
curriculumdocumenten
Bijlage 3: Handleiding voor focusgroepen met de
curriculumcommissie over het beoogde curriculum
Bijlage 4: Checklist voor curriculumanalyse Geïmplementeerde
curriculum
Geïnterpreteerd/ Interviews met docenten Bijlage 5: Handleiding voor interviews met docenten over het
geïmplementeerde curriculum Uitgevoerd
Bereikte curriculum Ervaren/ Focusgroepen met
studenten
Bijlage 6: Handleiding voor
focusgroepen met studenten over het bereikte curriculum
Geleerd
3.2 Onderzoeksgroep
Zeven opleidingen zijn benaderd met het verzoek tot deelname. Vier van deze opleidingen namen deel aan het onderzoek, waarvan later een pabo is afgevallen. Op deze pabo werd na een gesprek met een lid van de curriculumcommissie en een student duidelijk dat er niet voldoende deelnemers geïnterviewd konden worden in de beschikbare periode van
dataverzameling. De namen van de hogescholen zijn gefingeerd, een beschrijving wordt wel gegeven. De drie deelnemende hogescholen zijn Zorgvliet, Universum en de Bron.
De deelnemende hogescholen zijn publieke hogescholen, zij worden bekostigd door de overheid. Zorgvliet is een grote hogeschool in een stedelijk gebied, maar de omgeving van deze stad heeft te maken met krimp. Deze hogeschool heeft twee locaties en diverse opleidingen, waaronder de pabo, zijn te volgen beide locaties. Universum is een grote hogeschool in een stedelijk gebied. De hogeschool heeft een groot aanbod in opleidingen en de pabo is daar een van. De Bron is een gespecialiseerde school voor de lerarenopleiding basisonderwijs. De school biedt alleen de pabo aan. Pabo de Bron staat in gebied waar krimp een uitdaging is.
De actoren op de hogescholen zijn de curriculumcommissieleden van de pabo, pabo-docenten en vierdejaars pabo-studenten. In Tabel 3 wordt per hogeschool aangegeven hoeveel betrokkenen er zijn gesproken. De codes staan voor de gefingeerde naam van de hogeschool.
3.3 Procedure van het onderzoek
Het verzoek tot deelname is voorgelegd aan een contactpersoon op de pabo. De tegenprestatie voor deelname is een kort rapport over de opleiding en een presentatie van de resultaten. De contactpersoon heeft groepen of individuele docenten en studenten benaderd en de afspraken met de curriculumcommissie gemaakt. Daarnaast heeft de contactpersoon de onderzoeker met curriculumdocumenten in aanraking gebracht. Voor het interview of de focusgroep kregen deelnemers een informatiebrief en tekenden zij de toestemmingsverklaring in tweevoud. Deze documenten zijn te vinden in Bijlage 1 en 2. Studenten kregen na afloop van de focusgroep chocolade als blijk van waardering voor deelname.
Tabel 3. Deelnemers aan het onderzoek per hogeschool
Zorgvliet Universum De Bron
Focusgroep curriculumcommissie ZV1, ZV2 en ZV3 UN1, UN2 en UN3 DB1
Interviews docenten ZV4 ZV5 ZV6 UN4 UN5 UN6 DB2 DB3 DB4 DB5 DB6
Focusgroep studenten 1 ZV7 en ZV8 UN7 DB7, DB8 en DB9
Focusgroep studenten 2 ZV9 en ZV10 UN8 DB10, DB11, DB12 en DB13
Focusgroep studenten 3 - - DB14 en DB15
In totaal hebben 33 mensen deelgenomen aan het onderzoek. 69,7 procent uit de onderzoeksgroep is vrouw en 30,3 procent is man. De gemiddelde leeftijd van de
deelnemende docenten is 39 jaar, de jongste docent is 23 jaar en de oudste is 55 jaar. De gemiddelde leeftijd van studenten is 23 jaar, de jongste student is 20 jaar, de oudste is 26 jaar. Bij de focusgroepen met curriculumcommissies is niet gevraagd naar leeftijd. De quotes in de tekst zullen worden genummerd met de nummers van Tabel 3.
3.4 Dataverzameling
Tabel 4. Onderzoeksmethode per deelvraag
Deelvraag Onderzoeksmethode
1. Welke plaats heeft onderzoek in het pabo-curriculum? (Beoogde curriculum)
Documentanalyse en focusgroepen met de curriculumcommissie 2. Hoe wordt onderzoek volgens betrokken pabo-docenten onderwezen?
(Geïmplementeerde curriculum)
Interviews met docenten
3. Hoe ervaren pabo-studenten het onderzoek in het onderwijs dat zij hebben genoten? (Bereikte curriculum)
Focusgroepen met studenten
4. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen aspecten van onderzoek in het onderwijs op de verschillende pabo’s?
Vergelijking van de analyses
1. Voor beantwoording van de eerste deelvraag is gebruik gemaakt van documentanalyse en focusgroepen. Onderzoek is gesplitst in onderzoeksvaardigheden en een
onderzoekende houding en er is in de curricula gekeken welke aspecten van deze houding of vaardigheden bij studenten worden beoogd. De focusgroepen met curriculumcommissies zijn gevoerd aan de hand van de curriculumcomponenten (Thijs & Akker, 2009).
2. Om de tweede deelvraag te beantwoorden zijn docenten van de pabo geïnterviewd over het geïnterpreteerde curriculum (oordelen en interpretaties) en het
uitgevoerde/feitelijke curriculum. Het uitgevoerde curriculum kan niet volledig feitelijk in kaart worden gebracht, omdat lesobservatie van docenten te tijdsintensief is. Daarom is er met docenten gesproken over hoe zij (onderwijs over) onderzoek interpreteren, uitvoeren en of ze tevreden zijn met het curriculum van de opleiding hierover. Na twee gesprekken is de interviewhandleiding veranderd, alleen de
volgorde van onderwerpen is gewijzigd ten behoeve van de structuur van het gesprek. 3. Om het bereikte curriculum in kaart te brengen, zijn studenten geïnterviewd over wat
zij hebben geleerd en de ervaring van het onderwijs over onderzoek. Dit is wederom geen feitelijke weergave van leerresultaten, maar studenten kunnen wel vertellen wat zij wel geleerd hebben en wat zij gemist hebben.
4. Voor het beantwoorden van de vierde deelvraag worden de analyses naast elkaar gelegd.
Ten behoeve van de betrouwbaarheid is gebruik gemaakt van membercheck. Na de gesprekken zijn transcripten verstuurd naar de deelnemers. Van alle 33 deelnemers hebben er
31 (94%) teruggekoppeld dat de transcripten overeen komen met wat er in het gesprek gezegd is. De overige 2 deelnemers (6%) hebben niet gereageerd.
Verschillende methoden van dataverzameling worden gebruikt, zoals
documentanalyse, interviews en focusgroepen. Triangulatie vindt daarnaast plaats door gesprekken met mensen in verschillende posities (curriculumcommissielid, docent en student).
3.5 Data-analyse
Na de fase van dataverzameling zijn de data gereed gemaakt voor analyse door transcriptie (Creswell, 2014). Vervolgens zijn de transcripten grondig doorgelezen en deductief
gecodeerd door middel van het theoretisch kader. In Tabel 5 worden een aantal voorbeelden van de thema’s en codes weergegeven die gebruikt zijn.
De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Cohen’s kappa) is berekend, om de betrouwbaarheid van de codes te waarborgen (Cohen, 1960). Drie interviews (14%) zijn gecodeerd door een tweede onafhankelijke beoordelaar. Het percentage overeenstemming is 85,37. De Cohen’s kappa is voor de codering van de curriculumcommissie 0,80, voor de codering van docenten 0,83 en voor de codering van studenten 0,85. Waar geen
Tabel 5. Codeerschema
Groep Categorie Hoofdcode Subcode Quote
Curriculum-commissie Denk-beeldig Visie Doelen(*) Groeperingsvorm etc.
*Het doel is dat ze
onderzoekend kijken, kritisch kijken. Docent Geïnter-preteerd Onderzoeksvaardigheden (**) Onderzoekende houding Doel van – vaardigheden en – houding
**Volgens mij heb je als eerste heel simpel kennis van verschillende manieren je dat allemaal kan doen. Dus je kan een effectmeting doen, je kan een vragenlijst uitvoeren enzovoort.
Uitgevoerd Onderzoeksvaardigheden Onderzoekende houding (***)
***En dat voorgelezen en die studenten ook gezegd van, waarover verwondert het kind zich? En welke vragen stelt het kind?
Student Geleerd Interpretatie – vaardigheden en – houding
Geleerd over – vaardigheden en verandering in – houding
Praktijkonder-zoek voorberei-ding (****)
****Ja, ik ben er niet echt goed op voorbereid.
Ervaren Rol van – vaardigheden en – houding
Ervaring van onderwijs over – vaardigheden (*****) en – houding
Praktijkonder-zoek ervaring
*****En wat wij net al zeiden, het eerste halfjaar heeft denk ik iedereen als heel zwaar ervaren.
Noot: de interviews zijn ingedeeld door middel van hoofd- en subcodes. De asterisken geven aan over welke code de
4 Resultaten: casestudies
De resultaten op de eerste drie deelvragen worden per opleiding weergegeven. Het eerste deel gaat over de resultaten van pabo Zorgvliet. Daarin worden de volgende onderwerpen
besproken: de plaats van onderzoek in het pabo-curriculum, de manier waarop onderzoek volgens betrokken pabo-docenten wordt onderwezen en de ervaring van onderzoek in het onderwijs dat studenten hebben genoten. Deze aspecten worden in het tweede deel gepresenteerd voor pabo Universum en in het derde deel voor pabo de Bron.
4.1 Zorgvliet
Beoogde curriculum
Op pabo Zorgvliet is er naast een curriculumcommissie ook een onderzoekscommissie, die nadenkt over onderzoek in het curriculum. De pabo streeft in het kader van onderzoek voornamelijk naar een onderzoekende houding. De zevende SBL-competentie ‘reflectie en ontwikkeling’ werkt door in de andere competenties, (zie Figuur 3), omdat volgens de pabo ‘reflectie en ontwikkeling altijd zijn gericht op de ontwikkeling van de student als leerkracht’ [Opleidings- en Toetskader Zorgvliet].
Figuur 3. SBL-competenties op pabo Zorgvliet Bron: Opleidings- en Toetskader, Zorgvliet.
Op de pabo wordt gesproken met twee leden van de onderzoekscommissie en de voorzitter van de curriculumcommissie.
- Visie
Deze pabo zegt zich te kenmerken door het opleiden van leerkrachten met een onderzoekende houding. De rol die onderzoek speelt in deze pabo ligt daarom meer in het onderzoeksproduct, dan in het onderzoeksproces (Visser-Wijnveen, 2013: zie Figuur 1). Door een hechte
samenwerking met het Kenniscentrum1 wordt dit doel nagestreefd [Opleidings- en Toetskader, Zorgvliet]. De onderzoeksvaardigheden zijn ook van belang, maar:
‘Het toepassen van onderzoeksvaardigheden ziet de opleiding dan ook in het bredere kader van de onderzoekende houding’ [Opleidings- en Toetskader Zorgvliet].
Zorgvliet beschrijft de onderzoekende houding zoals Bruggink en Harinck (2012) deze hebben gedefinieerd. De commissie bevestigt dat het zwaartepunt op de onderzoekende houding ligt en dat het uitgangspunt van onderzoek de nieuwsgierigheid van de student is. Dit komt overeen met kennisreproductie op basis van onderzoeksprocessen uit de indeling van Visser-Wijnveen (2013). De commissie geeft aan dat ze het onderzoek van studenten willen verbinden met lectoraten, daarom hebben ze gekozen om onderzoeksgroepen te maken rond de thema’s van lectoraten.
- Doelen
Het doel van onderzoek in het curriculum van pabo Zorgvliet is drieledig, studenten moeten onderzoekend kijken naar zichzelf, de basisschoolpraktijk en naar literatuur. In een klas waar veel kinderen moeite hebben met rekenen, moet de docent zichzelf onderzoekend benaderen:
‘Het feit dat de helft van de klas niet kan rekenen, is misschien niet alleen een
technisch probleem, maar misschien zegt het ook iets over jou als leerkracht.’ [ZV3] Er is discussie over hoe wetenschappelijk het onderzoek in het curriculum moet zijn. Dit raakt aan de discussie van generaliseerbaarheid van praktijkonderzoek en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek. Over het aspect ‘kennis van onderzoeksbegrippen’ vertelt ZV1 het volgende:
‘Als ik dat wil weten, dan moet ik niet een keer observeren, maar dat moet ik dan meerdere keren doen, om een beter beeld te krijgen. Dat is volgens mij wat we ook aan geven, wat het lastig maakt is hoe ver ga je daar in, en hoe kan je er nou voor zorgen dat studenten die daarmee bezig zijn, die hebben laten zien dat zij die vaardigheden hebben en die houding, hoever ga je dan in bewoordingen als validiteit en
betrouwbaarheid? Moet je die termen noemen of gaat dat op een impliciete wijze ook al ergens zichtbaar in zijn?’ [ZV1]
- Inhoud
De onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden komen in het curriculum aan bod. In de stages verwerven studenten de onderzoekende houding, voor elke stage zijn hierover doelen beschreven. De onderzoekende houding heeft een opbouwende lijn in moeilijkheid. Zo komen in de eerste stage drie aspecten van de onderzoekende houding uit het analysekader naar voren:
1. Kritisch: de student kijkt onderzoekend naar zijn opvattingen en handelen als persoon in studie en beroep;
2. Nieuwsgierig: de student stelt vanuit nieuwsgierigheid vragen over dingen die hij ziet of niet begrijpt;
3. Willen begrijpen: de student gaat actief op zoek naar antwoorden [Onderzoek binnen de beroepsproducten Zorgvliet].
Deze aspecten komen in de andere leerjaren ook voor, veelal op complexere wijze. In het vierde jaar moeten studenten op basis van een kritische beschouwing van zichzelf het handelen aanpassen:
‘De student kijkt onderzoekend naar zijn handelen als persoon in studie en beroep en past op basis daarvan zijn handelen doelgericht aan.’
Onderzoeksvaardigheden als ‘gegevens verzamelen’ en ‘literatuur vinden’ komen in het eerste jaar naar voren. Deze vaardigheden worden onderwezen in workshops over vragen stellen en het zoeken van bronnen. Ook in de stagelijn wordt het gebruik van literatuur nagestreefd: ‘de student gebruikt schriftelijke bronnen om zijn mening te onderbouwen en verhoudt zich tot deze bronnen.’ In het tweede jaar worden er vier workshops gegeven over interviewen en observeren. Studenten maken zelf een interviewformat en een observatielijst, ook analyseren zij zelf de uitkomsten. In elk van deze onderwerpen zitten de aspecten ‘gegevens verzamelen’ en ‘verwerking van gegevens’. Ook zijn er nog twee colleges bij het afstudeerwerkstuk over de verwerking/analyse van gegevens. Daarnaast zetten studenten de onderzoeksvaardigheden en onderzoekende houding in het vierde jaar in, bij het
praktijkonderzoek. Een overzicht van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende houding staan in Tabel 6.
Tabel 6. Onderzoeksvaardigheden en onderzoekende houding in het curriculum
Zorgvliet – beoogd curriculum
Onderzoeksvaardigheden
Probleem Jaar 4 (praktijkonderzoek)
Gegevens verzamelen In jaar 1 en 2 (workshops), in jaar 4 (praktijkonderzoek)
Verwerken van gegevens Jaar 2 (workshops) en jaar 4 (praktijkonderzoek en workshops)
Conclusies en verslaglegging Jaar 4 (praktijkonderzoek)
Literatuur In alle leerjaren aanwezig in stage, workshops en praktijkonderzoek
Kennis van onderzoeksbegrippen
Onderzoekende houding
Jaar 4 (praktijkonderzoek)
Kritische houding In alle leerjaren aanwezig in (stage en praktijkonderzoek)
Nieuwsgierige houding In alle leerjaren aanwezig in (stage)
Willen begrijpen In alle leerjaren aanwezig (stage)
De curriculumcommissie signaleert een aantal problemen bij de inhoud van onderzoek in het pabo-curriculum. De onderzoekscommissie vertelt dat studenten zich niet altijd bewust zijn dat het gaat over onderzoek, bij de workshops in de eerste drie leerjaren. Studenten leren over vragen stellen, ‘maar zij zien dat niet als een voorbereiding op een interview’. [ZV3] Of studenten moeten een kijkkader maken, dat dient als voorloper op een observatielijst: ‘Dat moet helderder zijn, helderder voor collega’s, maar ook voor studenten denk ik’. [ZV1]
Een ander probleem gaat over het gewicht van onderzoek. ZV3 geeft aan dat studenten nieuwsgierig zijn, maar moeite hebben met de technische kant van onderzoek:
‘Dat geeft soms wat spanning, hoe komen we tegemoet aan ons eigen doel, dat we ze lekker enthousiast en onderzoekend houden, of dat we een beetje minimaliseren, zo van onderzoek doen is per definitie zwaar. Daar zijn we een beetje naar op zoek, van hoe kunnen we daar een goede balans in vinden dat ze wel gestructureerd iets neerzetten, maar dat ze ook denken: hé, dat ga ik de volgende keer in mijn eentje ook doen!’ [ZV3]
Daarnaast geeft een lid van de onderzoekscommissie aan dat er waarschijnlijk wel meer gebeurt in het curriculum en dat de onderzoekscommissie niet overal zicht op heeft, op hoe het onderzoek in het curriculum zit.
- Leeractiviteiten
De onderzoekende houding is geborgd in de stagelijn, studenten maken beroepsproducten waarin zij moeten laten zien dat zij kritisch en nieuwsgierig zijn en gericht zijn op begrijpen. Aansluitend bij deze beroepsproducten die studenten moeten maken worden workshops gegeven, deze workshops gaan over onderzoeksvaardigheden als bijvoorbeeld een interview doen. Een andere leeractiviteit tot het verwerven van onderzoeksvaardigheden is college: er
worden twee colleges gegeven bij de start van het praktijkonderzoek over data-analyse. Daarnaast worden werkgroepen gevormd bij het praktijkonderzoek, deze omvatten 7 bijeenkomsten met de werkgroep en onderzoeksbegeleider en 3 individuele bijeenkomsten met de begeleider.
- Rol van de docent
Er is een docent verantwoordelijk voor twee colleges bij de start van het praktijkonderzoek. Daarnaast zijn er docenten die de workshops geven over onderzoek. Verder heeft een deel van de docenten een taak als onderzoeksbegeleider. Deze onderzoeksbegeleiders vertolken een rol als begeleider van een groep en als individuele begeleider. Deze begeleider heeft vaak veel kennis over onderzoek in het vakgebied, maar soms komt het ook voor dat docenten die niet vaardig zijn in onderzoek wel studenten moeten begeleiden.
‘Maar wij hebben natuurlijk ook heel veel docenten die zelf niet met onderzoek in aanraking zijn geweest, dus het is relatief heel nieuw voor het hbo. [ZV2]
En die krijgen soms wel een student te begeleiden omdat het in de tijd en de plek er niemand anders is.’ [ZV3]
- Materialen en bronnen
Bij het afstudeeronderzoek is er een studiewijzer op de elektronische leeromgeving waar studenten informatie kunnen vinden over het doen van onderzoek. Daarin staat per hoofdstuk hoe studenten het onderzoek kunnen rapporteren. Daarnaast wordt er in de opleiding een boek over onderzoek gebruikt, dit boek komt sporadisch terug in de workshops over
onderzoeksvaardigheden.
- Groeperingsvorm
Studenten leren over een onderzoekende houding door het maken van beroepsproducten waarin zij op zichzelf reflecteren, hierin werken zij alleen. Ook het afstudeeronderzoek doen studenten alleen, begeleid door een docent, maar ze leren ook van hun groepsgenoten die hetzelfde onderwerp hebben.
- Locatie
Onderzoeksvaardigheden leren studenten op de pabo, maar deze vaardigheden worden wel toegepast op de stageschool. Zo voeren studenten het afstudeeronderzoek op de stageschool uit.
- Tijd
Aan een onderzoekende houding wordt in alle leerjaren aandacht besteed op pabo Zorgvliet. Hoe de onderzoekende houding gestimuleerd wordt, blijft impliciet in het gesprek met de curriculumcommissie en in de curriculumdocumenten.
Aan onderzoeksvaardigheden wordt gewerkt door de jaren heen. Verschillende vaardigheden worden afzonderlijk geleerd in de workshops. Over de start van het
praktijkonderzoek vertelt de commissie dat dit van het tweede semester in het vierde jaar naar het eerste semester is gegaan, zodat studenten meer tijd hebben. Als studenten zich aan het uitgestippelde tijdspad houden, kunnen ze gelijk als ze beginnen met hun LIO2 de
dataverzameling uitvoeren. Dit is echter niet de realiteit. Het proces van onderzoek is ongeveer drie maanden. Studenten ervaren tijdnood, maar beginnen ook vaak te laat. Het begeleiden van studenten is tijdsintensief voor docenten.
Er spelen andere punten omwille van tijd van onderzoek in onderwijs op pabo Zorgvliet, zoals planning van colleges. De commissie onderstreept het belang van de juiste planning van colleges over onderzoeksvaardigheden tijdens het praktijkonderzoek. Als het bijvoorbeeld gaat over het analyseren van gegevens, moeten studenten in die fase van het onderzoek zijn. Het is ingewikkeld om hierop aan te sluiten, omdat studenten vaak laat beginnen.
Het laatste aandachtspunt gaat over consistentie door het curriculum heen. Zo komt het voor dat studenten leren over APA3, maar dat er in volgende jaren minder kritisch naar
gekeken wordt.
‘Dan krijgen ze een workshop waarin uitgelegd wordt hoe het [APA] wel moet, dan wordt daar het volgende jaar wat minder kritisch op gekeken, dan krijg je in jaar 4 een verslag waar heel veel gevallen die APA niet goed is ingezet, en dat is zonde. Dat kan volgens mij efficiënter, als je dat ook breed zorgt dat alle collega’s dat op dezelfde manier doen met schrijfopdrachten en zo.’ [ZV1]
- Toetsing
De onderzoekende houding wordt getoetst door middel van de beroepsproducten. Deze worden door studenten gemaakt tijdens de stage, zo staat beschreven in ‘Onderzoek binnen de beroepsproducten’. De commissie geeft echter aan dat de houding niet echt getoetst wordt. Dat is heel ingewikkeld, omdat het ‘een proces gerelateerd’ [ZV1] aspect is en een product
2
Eindstage voor de pabo-studenten. LIO staat voor Leraar in Opleiding.
(zoals een onderzoeksverslag) makkelijker te toetsen is. In de beroepsproducten moeten studenten soms opdrachten uitvoeren waarin zij ook onderzoeksvaardigheden moeten inzetten, zoals bijvoorbeeld het houden van een interview. Onderzoeksvaardigheden worden expliciet getoetst in het praktijkonderzoek en ook de onderzoekende houding is hierin
opgenomen, door een kopje ‘Originaliteit’ in het beoordelingsformulier. De afsluiting van het praktijkonderzoek is een schriftelijk onderzoeksverslag. Verdere beoordelingscriteria zijn beschreven op het beoordelingsformulier. De criteria zijn strak beschreven, het onderzoek moet in een bepaald format en hier mag in principe niet vanaf geweken worden.
Geïmplementeerde curriculum
De geïnterviewde docenten zijn drie vakdocenten4. Zij zijn betrokken bij onderzoek in de pabo, omdat zij studenten begeleiden in het afstuderen en stage of meewerken aan onderzoek in het lectoraat.
- Onderzoeksvaardigheden
De interpretatie van onderzoeksvaardigheden van docenten op pabo Zorgvliet komt overeen met de aspecten uit het analysekader: studenten moeten de onderzoekscyclus kunnen
doorlopen, literatuur lezen en over onderzoek kunnen presenteren.
De geïnterviewde docenten van Zorgvliet geven allemaal vakspecifieke vakken. Onderzoeksvaardigheden zijn aanwezig in deze vakken, maar zij geven geen vak over onderzoek. Bij Wereldoriëntatie5 wordt de onderzoeks- en ontwerpcyclus gedoceerd aan de hand van een techniekdoel, hierin wordt de cyclus van onderzoek doen doorlopen. Ook literatuur komt naar voren in vakken, doordat docenten hun presentaties onderbouwen met literatuur. Daarnaast doen studenten in een vak Pedagogisch-didactisch Handelen een literatuuronderzoek, waarin theorie gekoppeld wordt aan de praktijk. De
onderzoeksvaardigheden uit het analysekader zitten volgens de docenten wel in het curriculum:
‘Daar zit een onderzoekslijn in die via allerlei verschillende soorten opdrachten in pabo 1, pabo 2 en pabo 3 eigenlijk moet leiden, en of dat dan gelukt is, dat is dan nog de vraag, eigenlijk moet leiden tot een student die helemaal er klaar voor is om ook zijn praktijkgericht onderzoek in pabo 4 te gaan doen.’ [ZV5]
4 Er wordt onderscheid gemaakt tussen vakdocenten en onderzoeksdocenten. Vakdocenten doceren
schoolvakken zoals Rekenen, Taal en Wereldoriëntatie. Onderzoeksdocenten onderwijzen het vak Onderzoek.
5
Op deze pabo wordt het vak Wereldoriëntatie gegeven in combinatie met andere vakken, zoals Geschiedenis, Techniek, Aardrijkskunde en Natuur.
Studenten leren de onderzoeksvaardigheden vooral door de vaardigheden uit te voeren en door elkaar feedback te geven.
De docenten op pabo Zorgvliet zijn het eens dat onderzoeksvaardigheden geleerd moeten worden op de pabo. Wel hechten zij er een verschillend belang aan. Docent ZV6 vindt het goed dat studenten met onderzoeksvaardigheden in aanraking komen, maar vindt deze vaardigheden uiteindelijk niet voor iedereen nodig, omdat in een school iedereen een andere taak oppakt en niet iedereen goed is in onderzoek doen. De andere docenten hechten hier een groter belang aan. Zij hebben het gevoel dat er te weinig op onderzoeksvaardigheden wordt ingezet in de pabo. Wanneer studenten het praktijkonderzoek moeten uitvoeren in het vierde jaar, kost het hen meer energie dan je zou verwachten op basis van wat zij hebben geleerd. Een docent geeft ook les op de pabo op de andere locatie, daar wordt meer expliciet ingezet op onderzoeksvaardigheden. Studenten die daar in het eerste of tweede jaar zitten, zijn even vaardig als de vierdejaars op locatie Zorgvliet. Een docent draagt als oplossing aan dat het onderwijs over onderzoeksvaardigheden realistischer moet zijn en hele taken moet omvatten:
‘Ik denk misschien dat de opdrachten, of de dingetjes die je ze laat doen in de weg ernaar toe, dat [je] die wat betekenisvoller kan inrichten door ze wat meer te linken [aan] een daadwerkelijk onderzoek. Zodat studenten vanaf het begin doorhebben, oh, maar dat! Nu zijn het wat losse dingen…’ [ZV5]
- Onderzoekende houding
De interpretatie van docenten over een onderzoekende houding komt overeen met de aspecten uit het analysekader: het stellen van vragen, nieuwsgierigheid, verwondering, vanuit meerdere perspectieven bekijken en het hebben van een open blik. Nieuwsgierigheid moet je inzetten om jezelf te verbeteren als leerkracht. Docent ZV5 vertelt over het herkennen van een onderzoekende houding bij studenten:
‘Ja, dat herken je doordat het dus never nooit van die woorden zegt als ‘zo doen ze dat hier op school’ of zo, dat dus allemaal niet, maar van ‘oh, interessant!’ of ‘oh, dat zal ik eens uitzoeken’ of ‘oh, dat ga ik eens proberen’, of ‘oh, daar ga ik eens over lezen’.’ [ZV5]
Het aanleren aan studenten van een onderzoekende houding kan door de houding voor te leven aan studenten, daarom stellen docenten vragen aan studenten en laten ze hen
nadenken over waar zij mee bezig zijn. Ook zitten er opdrachten in het curriculum die de onderzoekende houding stimuleren, zo moeten studenten bij Levensbeschouwing
onderzoekende houding daaruit voortvloeit. Er wordt een discussie gevoerd binnen het docententeam over of een onderzoekende houding wel aan te leren is:
‘Dat is lastig, die discussie hebben we al best vaak gevoerd. Want we zeggen dat dan, met zijn allen, een onderzoekende houding, hoe leer je dat dan? Want gaat dat van binnenuit, of kan je dat van buitenaf leren?’ [ZV6]
Het aannemen van zo’n houding, vinden docenten belangrijk voor studenten. Redenen die hiervoor genoemd worden zijn dat studenten niet alles moeten aannemen van wat een coach zegt over hoe het er aan toe gaat op school en omdat studenten zich moeten afvragen als zij voor een klas staan: welke methode is voor welk kind geschikt? Dat is op een onderzoekende manier kijken naar het vak.
Een docent vertelt over externe controle die wordt uitgevoerd op pabo’s. Door de controle, zoals bijvoorbeeld de accreditatie, is het onderzoek op de pabo nu strak aangedraaid. Volgens hem komt de onderzoekende houding hierdoor in de knel en vragen studenten zich af: ‘hoeveel ruimte is er voor onze eigen vragen?’. Dat is een legitieme vraag waar discussie over wordt gevoerd op deze pabo.
Bereikte curriculum
Op pabo Zorgvliet is met vier vierdejaars studenten gesproken over onderzoek in het pabo-curriculum.
- Onderzoeksvaardigheden
De interpretatie van studenten op pabo Zorgvliet van onderzoeksvaardigheden is ten eerste gericht op literatuur, daar denken studenten aan wanneer het gaat over
onderzoeksvaardigheden. Ook scharen zij het verzamelen en analyseren van informatie en conclusies kunnen trekken onder onderzoeksvaardigheden. Daarnaast noemen zij eisen die aan onderzoek kunnen worden gesteld, het moet op een ethisch verantwoorde manier en je moet valide en betrouwbare vragen kunnen stellen.
Op de vraag welke onderzoeksvaardigheden zij geleerd hebben in het onderwijs, vertellen ze dat ze alleen hebben geleerd informatie te labelen (verwerking van gegevens) en APA te gebruiken (literatuur). Verder hebben studenten geleerd kinderen aan te zetten tot onderzoekend leren, maar studenten vinden hierin geen gelijkenis met het onderzoek dat ze doen voor hun afstuderen.
Studenten hebben verschillende oordelen over onderzoeksvaardigheden in het
nodig te hebben in het beroep om zich te blijven ontwikkelen. Echter zijn niet alle studenten zo positief over professionalisering door onderzoek, een student zegt wel wat te willen uitzoeken, ‘maar niet echt onderzoeken, nee!’ [ZV7]. Een student laat zich meerdere malen negatief uit over de pabo en ziet van onderzoek ook niet in waarom je het nodig hebt als je tot je pensioen voor de klas gaat staan.
De ervaring van studenten is dat zij onderwijs over onderzoeksvaardigheden hebben gemist. De eerste keer dat ze echt zelf onderzoek moeten doen, is volgens hen het
praktijkgericht onderzoek:
‘Nee, wij hebben dat nog nooit gedaan, dat is nu de eerste keer dat we dat op deze manier moeten doen en dat vind ik wel pittig.’ [ZV7]
Ook rond de begeleiding van het praktijkonderzoek spelen problemen, begeleiders zijn niet altijd bekwaam en hebben bijvoorbeeld zelf geen ervaring met onderzoek doen. Daarnaast sturen begeleiders de studenten te veel in de onderwerpkeuze. Ook is de tijd die voor het afstudeeronderzoek staat niet altijd voldoende, studenten ervaren tijdnood om de scriptie af te ronden. Zij zouden liever eerder beginnen, in het begin van het vierde jaar.
Daarnaast is de kloof tussen de kleine opdrachten over onderzoek in de eerste jaren van het curriculum en het afstudeeronderzoek te groot. In die eerste jaren is het onderwijs meer gericht op de onderzoekende houding dan op onderzoeksvaardigheden:
‘Ze doen steeds kleine stukjes in allerlei stukjes in allerlei verslagen over de jaren heen, waarbij ze altijd de onderzoekende houding noemen, maar niet heel veel naar mijn beleving op onderzoeksvaardigheden.’ [ZV9]
- Onderzoekende houding
De interpretatie van studenten over een onderzoekende houding ligt voornamelijk in het aspect ‘nieuwsgierig zijn’. Studenten geven aan dat je een onderzoekende houding hebt als je nieuwsgierig en gemotiveerd bent en je vragen stelt bij alles.
Studenten hebben geleerd om kritisch te zijn, bijvoorbeeld op onderwijsmethodes. Daarnaast hebben studenten de onderzoekende houding verder kunnen ontwikkelen, omdat ze meer kennis hebben over theorie. Deze onderzoekende houding is erin geslopen, daarnaast heeft het vak Wereldoriëntatie hen het onderzoekend leren geleerd, wat ook heeft bijgedragen aan de houding. Een student geeft specifiek aan dat de opleiding niet heeft bijgedragen aan zijn onderzoekende houding, en dat hij deze houding ook niet zo nodig vindt. De andere studenten zijn het hier niet mee eens, omdat het onderwijs verandert moet een leraar zich blijven ontwikkelen.
De onderzoekende houding in het curriculum van pabo Zorgvliet heeft een grote rol, maar niet iedereen is er van overtuigd dat dit echt is: ‘Ze doen denk ik alsof het een hele grote rol heeft’ [ZV7]. Een probleem van de houding in het curriculum is dat studenten de ervaring hebben dat de onderzoekende houding niet altijd de tijd en de ruimte krijgt. Door de tijd moet je je onderzoek eerder stoppen dan gewenst en door kaders wordt je afgestompt in je
onderzoek. Student ZV8 geeft aan dat je ‘eigenlijk zo in het trechtertje geduwd wordt, van zo willen we het hebben en zo moet het eruit zien’ [ZV8].
Samenvatting
Pabo Zorgvliet kiest nadrukkelijk voor de onderzoekende houding in het curriculum. Dit is bekend bij de commissie, docenten en studenten. Aan deze onderzoekende houding wordt in de opleiding veel aandacht besteed. Opmerkelijk hierbij is dat wanneer het om toetsing gaat, vooral de onderzoeksvaardigheden worden getoetst, in het praktijkonderzoek. Daarnaast valt het op dat docenten aangeven dat er discussie is in het docententeam, over of de
onderzoekende houding eigenlijk wel aan te leren is en geven docenten aan dat het nu wel erg strak aangedraaid is.
De curriculumcommissie gaf al aan dat ze verwachten dat er meer
onderzoeksgerelateerde activiteiten plaatsvinden in het curriculum. Dat blijkt te kloppen, docenten onderwijzen in hun vak ook (aspecten van) onderzoek, dit is te zien in Tabel 7. Tabel 7 omvat de plaats in het curriculum waar aspecten van onderzoeksvaardigheden of een onderzoekende houding beoogd, geïmplementeerd of bereikt worden. Volgens docenten zitten de vaardigheden wel in het curriculum, maar ze zijn er niet altijd zeker van dat studenten hier genoeg over leren om het onderzoek uit te voeren. Dat blijkt te kloppen, studenten hebben onderzoek in het curriculum gemist. Zij hebben de impliciete opdrachten niet kunnen vertalen naar expliciete regels in het doen van onderzoek. De kloof tussen de opdrachten in het
curriculum en het afstudeeronderzoek is te groot. Dit zou volgens docenten verbeterd kunnen worden door onderzoek in realistische en hele taken te onderwijzen.
Het beoogde doel wordt niet altijd bereikt. Om studenten meer tijd te geven is de start van het praktijkonderzoek naar voren geschoven, toch werkt dit niet, want volgens de
commissie beginnen studenten alsnog te laat. Ook studenten vinden dat zij niet voldoende tijd hebben voor hun afstudeeronderzoek. Andere aspecten die met ‘tijd’ te maken hebben zijn dat de colleges op de juiste tijden gepland moeten worden, als studenten het nodig hebben.
aan dat de begeleiding niet altijd goed gebeurt, omdat docenten niet altijd ervaring hebben met onderzoek doen.
Het valt op dat op pabo Zorgvliet onderzoek in termen beschreven wordt die worden gebruikt voor fundamenteel/wetenschappelijk onderzoek. Op het beoogde niveau twijfelt de commissie of de huidige termen over onderzoeksbegrippen wel aan studenten geleerd moeten worden. In het beoordelingskader van het afstudeeronderzoek staan de eisen uitvoerig
beschreven. Op het geïmplementeerde niveau vertelt een docent dat niet iedereen onderzoek hoeft te doen, omdat niet iedereen het kan. Studenten beschrijven dat onderzoek wel valide, betrouwbaar en ethisch verantwoord moet zijn. Maar studenten zeggen ook dat onderzoek te veel tijd kost om te doen in de praktijk.
Tabel 7. Onderzoek in pabo Zorgvliet
Zorgvliet
Beoogd Geïmplementeerd Bereikt
Onderzoeksvaardigheden
Probleem Jaar 4 (praktijkonderzoek) In onderzoekscyclus Wereldoriëntatie Geleerd bij praktijkonderzoek (jaar 4)
Gegevens verzamelen In jaar 1 en 2 (workshops) in jaar 4 (praktijkonderzoek)
In onderzoekscyclus Wereldoriëntatie Geleerd bij praktijkonderzoek (jaar 4)
Verwerken van gegevens Jaar 2 (workshops) en jaar 4 (praktijkonderzoek)
In onderzoekscyclus Wereldoriëntatie Geleerd in de opleiding
Conclusies en verslaglegging Jaar 4 (praktijkonderzoek) In onderzoekscyclus Wereldoriëntatie Geleerd bij praktijkonderzoek (jaar 4)
Literatuur In alle leerjaren aanwezig in stage, workshops en praktijkonderzoek
In de opleiding Geleerd in de opleiding
Kennis van
onderzoeksbegrippen
Jaar 4 (praktijkonderzoek) In onderzoekscyclus Wereldoriëntatie Geleerd bij praktijkonderzoek (jaar 4)
Onderzoekende houding
Kritische houding In alle leerjaren aanwezig In vakken/handelen van docenten Geleerd
Nieuwsgierige houding In alle leerjaren aanwezig In vakken/handelen van docenten, bij Levensbeschouwing
Geleerd bij Wereldoriëntatie
Willen begrijpen In alle leerjaren aanwezig In vakken/handelen van docenten X
4.2 Universum Beoogde curriculum
Op pabo Universum is gesproken met drie leden van de curriculumcommissie.
- Visie
Onderzoek is een onderdeel van het curriculum op pabo Universum, omdat studenten innovatief moeten zijn. Studenten moeten blijven nadenken over hun onderwijspraktijk en over de eigen methode van lesgeven. Dit wordt volgens de curriculumcommissie
voornamelijk door de onderzoekende houding bereikt. Daarom staan de onderzoeksvaardigheden ten dienste van de onderzoekende houding.
- Doelen
Het doel is dat studenten innovatieve professionals zijn. Zij moeten blijven nadenken over hun eigen onderwijspraktijk en blijven kijken op een goede manier of ze die kunnen verbeteren.
‘Een onderzoekende houding is dus dat je in je beroepspraktijk kan signaleren wat er speelt, kan signaleren waar je onderzoek naar wil/kan doen, of waar onderzoek naar moet gebeuren, dat onderzoek vervolgens ook uitvoeren en ervoor zorgen dat dat zijn weerslag heeft op hoe een school werkt, of dat bepaalde onderdeeltje werkt, dus de innovatieve component eigenlijk.’ [UN2]
- Inhoud
Pabo Universum heeft een onderzoekslijn beschreven waarin studenten van jaar 1 tot jaar 4 steeds meer bedreven worden in het doen van onderzoek. Onderzoeksvaardigheden staan hierin centraal. De onderzoekende houding wordt beschreven als speerpunt in het
opleidingsprofiel, maar deze is minder expliciet beschreven [Opleidingsprofiel Universum, 2013].
De onderzoeksvaardigheden die beschreven worden, zijn verdeeld in indicatoren over literatuur en praktijkgericht onderzoek. Een student moet uiteindelijk (inter)nationale
vakliteratuur kunnen gebruiken en zelfstandig een praktijkgericht onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren om het onderwijs te ontwikkelen en te verbeteren. In het aanleren van deze onderzoeksvaardigheden zit een bepaalde opbouw, de pabo maakt onderscheid in het onbewust en bewust leren. Het onbewust leren houdt in dat de theorie nog niet wordt aangeboden, maar dat studenten worden meegenomen door een begeleider in een
onderzoekscyclus. In het bewust leren over onderzoek, kennen studenten de theorie over onderzoek en de onderzoekscyclus.
In jaar 1 worden studenten begeleid in de onderzoekscyclus, deze doorlopen zij onbewust. Theorie over praktijkonderzoek is nog niet aangeboden. Het accent ligt op het zoeken en beoordelen van literatuur, maar ook vaardigheden als een
‘probleem/handelingsverlegenheid definiëren’, ‘gegevens verzamelen’ en ‘verslaglegging’ komen in het eerste jaar naar voren.
In jaar 2 doorlopen studenten de onderzoekscyclus bewust, theorie wordt aangeboden en studenten worden begeleid. Studenten leren praktijkgericht onderzoek doen. In documenten staat dat studenten de hele onderzoekscyclus doorlopen, de
curriculumcommissie geeft aan dat studenten in jaar twee niet de hele taak oefenen: ‘En voor het eindstuk oefenen ze wel al in jaar 2, 3 met kleine stukjes
onderzoeksvaardigheden.’ [UN3]
Aspecten uit het analysekader die hierin centraal staan, zijn ‘literatuur’, ‘probleem analyseren en onderzoeksvragen formuleren’, ‘gegevens verzamelen’, ‘gegevens verwerken’, ‘conclusie en verslaglegging’.
In jaar 3 doorlopen studenten de onderzoekscyclus nogmaals. Het accent ligt op het gebruik van (internationale) vakliteratuur en het gebruik van praktijkgericht onderzoek bij het werken aan de ontwikkeling en verbetering van het onderwijs binnen de
gekozen leeftijdsprofilering. Dit wordt in de opleiding het Probleemgestuurd Onderwijs genoemd. De curriculumcommissie vertelt dat de studenten veel over literatuur leren hierin.
‘Daar zit heel veel literatuur leren lezen, literatuur zoeken, heel veel schrijven en schrijven volgens APA-norm zit daarin verweven. Maar het is niet zo dat we ze dan vertellen, dit leer je, want dat moet je bij een onderzoek kunnen. Nee, we leren ze dat omdat dat op dat moment nuttig is voor het product dat ze dan moeten maken.’ [UN1] Alle andere onderzoeksvaardigheden zitten ook in deze opdracht verweven.
Door deze onderzoekende manier van leren wordt onderzoek gebruikt als kennisreproductie op basis van onderzoeksprocessen uit de indeling van Visser-Wijnveen (2013: zie Figuur 1) .
In jaar 4 doen studenten een minor en een afstudeeronderzoek waar onderzoek in verwerkt zit. Alle onderzoeksvaardigheden worden in dit onderzoek benoemd. In de
minor doen studenten het onderzoek in een groep, in het afstudeeronderzoek doen zij dit individueel.
Tabel 8. Onderzoeksvaardigheden en onderzoekende houding in het curriculum
Universum – beoogd curriculum
Onderzoeksvaardigheden
Probleem In jaar 1, jaar 2, jaar 3, jaar 4
Gegevens verzamelen In jaar 1, jaar 2, jaar 3, jaar 4
Verwerken van gegevens In jaar 2, jaar 3, jaar 4
Conclusies en verslaglegging Verslaglegging in jaar 1, conclusies en verslaglegging in jaar 2, jaar 3, jaar 4
Literatuur In jaar 1, jaar 2, jaar 3, jaar 4
Kennis van onderzoeksbegrippen
Onderzoekende houding
In jaar 3, jaar 4
Kritische houding X
Nieuwsgierige houding X
Willen begrijpen X
Noot: X staat voor de afwezigheid van het onderzoekscomponent in de verschijningsvorm van het curriculum.
Zoals in Tabel 8 te zien is, lijkt een onderzoekende houding geen rol te spelen in het curriculum, gezien de inhoud van onderzoek in deze pabo.
- Leeractiviteiten
Studenten leren over onderzoek doordat het in andere vakken verwerkt is. Uitleg over (onderdelen van) onderzoek wordt gedaan in lessen van andere vakken. Bij het afstudeeronderzoek is er begeleiding van een docent en zijn er bijeenkomsten met de afstudeergroep.
- Rol van de docent
De pabo heeft geen specifieke onderzoeksvakken, veel docenten geven les in een bepaald vak en begeleiden daarnaast studenten in het afstudeerwerkstuk.
De curriculumcommissie vertelt dat er discussie is over de rol van de docent in het leren over onderzoek. De leden geven aan dat dat verschilt per docent en nog niet verder is uitgewerkt. Zij vragen zich af of studenten al doende leren over onderzoek, of dat er explicieter aan gewerkt moet worden.
- Materialen en bronnen
Bij het leren over onderzoek wordt een boek gebruikt over praktijkonderzoek op school. Volgens de methodiek die het boek beschrijft wordt er gewerkt aan praktijkonderzoek op pabo Universum. De cyclus die hierin beschreven wordt komt altijd op dezelfde manier terug.
Daarnaast is er een handleiding over het afstudeeronderzoek, met daarin het
beoordelingskader met de eisen waar het onderzoek van studenten aan moet voldoen.
- Groeperingsvorm
In de onderzoeksopdrachten werken studenten voornamelijk in groepjes, maar het
afstudeerwerkstuk is individueel. Bij de onderzoeksbegeleiding in het afstudeerwerkstuk zijn wel groepen gevormd, met een onderzoeksbegeleider en medestudenten.
- Locatie
Studenten leren hoofdzakelijk op de pabo over onderzoek. Af en toe kan zoiets bij de student thuis plaatsvinden, of op de stageschool, maar voornamelijk vindt het leren over onderzoek op pabo Universum plaats.
- Tijd
In alle leerjaren is onderzoek een deel van het onderwijs, oplopend in complexiteit. De curriculumcommissie geeft aan dat in jaar 2 en 3 geoefend wordt met ‘kleine stukjes’ onderzoeksvaardigheden, zodat de student aan het eind van de opleiding het
afstudeeronderzoek kan doen.
- Toetsing
Onderzoeksvaardigheden worden in de eerste drie jaar getoetst binnen andere vakken. Of studenten vaardig zijn in het gebruik van literatuur wordt bijvoorbeeld getoetst bij Project in pabo 1, bij de stage in pabo 2 en binnen het Probleemgestuurd Onderwijs. Het kunnen uitvoeren van praktijkgericht onderzoek wordt ook getoetst in andere vakken
(Onderwijskunde, Project, Taal, Probleemgestuurd Onderwijs, Rekenen/Wiskunde). In het vierde jaar worden onderzoeksvaardigheden als een probleem opstellen, gegevens
verzamelen, gegevens verwerken, conclusies trekken, onderzoek rapporteren en presenteren en kennis van onderzoeksbegrippen aan studenten geleerd in het minoronderzoek en getoetst bij het afstudeeronderzoek.
Geïmplementeerde curriculum
De docenten op pabo Universum hebben naast hun docenttaken in specifieke vakgebieden, allemaal de taak om studenten te begeleiden in het afstudeeronderzoek.