• No results found

De impliciete evaluatie van externe feedback

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De impliciete evaluatie van externe feedback"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Impliciete Evaluatie van Externe Feedback

I.C.K. Persoon Universiteit van Amsterdam

Masterthese Psychologie van Gezondheidsgedrag 10-04-2016

Studentnummer: 10357335

Begeleider: Dhr. Dr. Nils Jostmann Tweede beoordelaar: Dhr Dr. Kai Jonas Aantal woorden abstract: 133

(2)

2 De Impliciete Evaluatie van Externe Feedback

Abstract

In dit onderzoek werd met een affectief priming paradigma in een herhaalde metingen design onderzocht of de impliciete evaluatie van externe feedback afhankelijk was van de mate waarin deze feedback congruent of incongruent was met de

uitkomstverwachting. Deelnemers ontvingen oprechte positieve of negatieve feedback op trials van een voorspellingstaak waarvan de moeilijkheid was geconditioneerd in een trainingsfase (makkelijk: positieve uitkomstverwachting; moeilijk: negatieve uitkomstverwachting). De relatieve reactietijd op het hierna categoriseren van een positief versus negatief woord, diende als indicator voor de impliciete evaluatie. In overeenstemming met onderzoek naar expliciete evaluaties van feedback leidde positieve feedback tot positievere evaluaties dan negatieve feedback. Daarnaast leidde positieve feedback tot positievere evaluaties bij een incongruente uitkomstverwachting dan bij een congruente uitkomstverwachting en leidde negatieve feedback tot

positievere evaluaties bij een congruente uitkomstverwachting dan bij een incongruente uitkomstverwachting.

(3)

3

“Feedback kan worden beschouwd als één van de meest krachtige invloeden op leren en prestatie” (vertaald uit Hattie & Timperley, 2007, p. 81). Het is dan ook niet verwonderlijk dat feedback massaal wordt ingezet in veel verschillende contexten met als doel om de

motivatie en prestatie van anderen te verhogen (Belschak & Den Hartog, 2009; Henderlong & Lepper, 2002; Voerman, Korthagen, Meijer, & Simons, 2014). Er komt uit eerder onderzoek echter naar voren dat feedback niet altijd effectief is in het verhogen van motivatie en

prestatie (Kluger & DeNisi, 1996; Shute, 2008). Om erachter te komen wat voor soort feedback in welke omstandigheden effectief kan zijn, is het belangrijk om te kijken naar de automatische affectieve reactie op feedback. In de huidige studie werd daarom de impliciete evaluatie van positieve en negatieve feedback onderzocht. Daarbij werd er specifiek

ingezoomd op uitkomstverwachting.

Feedback kan breed worden gedefinieerd als informatie over iemands prestatie. Daarbij bevat feedback altijd een evaluatief component, wat het onderscheidt van andere termen zoals bijvoorbeeld ‘instructie’ (Hattie & Timperley, 2007). Hieronder zal eerst worden ingegaan op de verschillende reacties op feedback, waarna eerder onderzoek over de evaluatie van feedback zal worden beschreven. Vervolgens zal er worden beargumenteerd waarom uitkomstverwachting een belangrijke rol kan spelen bij de evaluatie van feedback. Op basis van het Reward Value and Prediction Model (Silvetti, Seurinck, & Verguts, 2011) en een recent onderzoek van Schouppe et al. (2015) worden de specifieke onderzoeksvraagstelling en de hypotheses gepresenteerd.

De cognitieve en affectieve reactie op feedback

Eerder onderzoek naar de effectiviteit van feedback, heeft zich voornamelijk gericht op de attributies die mensen maken in reactie op feedback (Hattie & Timperley, 2007; Henderlong & Lepper, 2002; Kluger & DeNisi, 1996; Meyer, 1992). Zo zijn er bijvoorbeeld

(4)

4

positieve effecten gevonden op motivatie en prestatie wanneer mensen feedback toeschrijven aan controleerbare oorzaken zoals de eigen inzet of prestatie, in tegenstelling tot attributies aan meer oncontroleerbare oorzaken zoals intelligentie (Dweck, 2007; Mueller & Dweck, 1998; Rascle et al. 2015).

Naast de cognitieve reactie op feedback door middel van attributies, bevat een reactie op feedback echter ook een affectieve lading (Carver & Scheier, 2012; Fishbach et al., 2010). Dit kan ook wel de impliciete evaluatie van feedback worden genoemd, gedefinieerd als de automatische affectieve reactie op feedback (Hermans, de Houwer, & Eelen, 1994; Mischel & Shoda, 1995). Kennis hierover is essentieel om de invloed van feedback op motivatie en prestatie te begrijpen (Kluger & DeNisi, 1996), aangezien er uit de literatuur naar voren komt dat de evaluatie van feedback hierbij een mediërende rol kan spelen (Derryberry, 1991; Fishbach et al., 2010; Ilies & Judge, 2005; Luu, Tucker, Derryberry, Reed, & Poulsen, 2003). Zo komt er uit eerder onderzoek naar voren dat affect een mediërende rol speelt bij de

invloed van feedback op goal setting en prestatie (Ilies & Judge, 2005; Luu et al., 2003). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van verschillende soorten feedback op de impliciete evaluatie (Shute, 2008; Belschak & Den Hartog, Henderlong & Lepper, 2002). Het is dus relevant om dit nader te onderzoeken, zodat er uiteindelijk een completer beeld verkregen kan worden van de effecten van feedback.

Eerder onderzoek naar de evaluatie van feedback

Over het algemeen komt er uit eerder onderzoek naar voren dat positieve feedback leidt tot positief affect en negatieve feedback leidt tot negatief affect (Azmat & Iriberri, 2010;

Belschak & Den Hartog, 2009; Ilies, Judge, & Wagner, 2010; Kluger, Lewinsohn, & Aiello, 1994). Naast dit algemene effect, zijn er ook nog een aantal andere kenmerken van feedback waarbij een effect is gevonden op de evaluatie. Zo kwam er uit een onderzoek van Belschak

(5)

5

en Den Hartog (2009) naar voren dat werknemers intenser negatief affect ervoeren na het krijgen van publiekelijke feedback ten opzichte van privé feedback (zowel voor positieve als voor negatieve feedback). Ook lijkt het krijgen van relatieve versus absolute feedback een verschillende invloed te hebben op de evaluatie. Zo bleek uit een onderzoek van Azmat en Iriberri (2010) dat mensen intenser positief affect (bij positieve feedback) en intenser negatief affect (bij negatieve feedback) ervoeren na het krijgen van relatieve feedback waarbij ze de informatie kregen in hoeverre ze onder of boven het gemiddelde presteerden, dan na het krijgen van absolute feedback waarbij mensen alleen informatie kregen over hun objectieve prestatie.

In bovengenoemde onderzoeken werd affect op een expliciete manier gemeten aan de hand van zelfrapportage vragenlijsten. Hier is kritiek op te leveren aangezien mensen maar beperkt in staat zijn tot introspectie in hogere cognitieve processen, waaronder evaluatie (Nisbett & Wilson, 1977). Zelfrapportages waarbij men reflectief nadenkt over de evaluatie, komen daarom niet altijd overeen met de impliciete evaluatie op dat moment (Quirin, Kazen & Kuhl, 2009). Om zuiver de impliciete evaluatie van feedback te kunnen meten, zou een impliciete maat dan ook geschikter zijn. Hier is in het huidige onderzoek voor gekozen.

De rol van uitkomstverwachting

Een ander kritiekpunt op de beschreven onderzoeken naar de (expliciete) evaluatie van feedback is dat hier niet is gekeken naar de rol van uitkomstverwachting. Er kan echter

beargumenteerd worden dat dit wel een relevante factor is. Zo stellen verschillende theorieën, zoals goal setting theory (Latham & Locke, 1991) en control theory (Carver & Scheier, 1982) dat mensen verkregen interne (zelfgegenereerde) of externe (verkregen vanuit externe bron) feedback automatisch vergelijken met de standaarden of verwachtingen die men op dat moment heeft. Zo kan de feedback bijvoorbeeld vergeleken worden met de gewenste of

(6)

6

vereiste prestatie maar ook met de eigen uitkomstverwachting van prestatie (Carver & Scheier, 2012; Kluger et al. 1994). De impliciete evaluatie van feedback hangt vervolgens af van de mate waarin de ontvangen feedback congruent of juist incongruent is met deze

standaarden of verwachtingen(mate van verwachtingscongruentie)(Aarts et al., 2012; Kluger & DeNisi, 1996).

Een theorie die nog dieper ingaat op de interactie tussen feedback en

verwachtingscongruentie is het Reward Value and Prediction Model (RVPM) van Silvetti et al. (2011). Het RVPM stelt dat een specifiek breingebied, namelijk de ACC (anterieure cingulate cortex), reageert op onverwachte uitkomsten door middel van prediction error signals. Gedurende een taak vinden er negatieve prediction error signals plaats wanneer er foutief of (te) langzaam op een trial wordt gereageerd. Dit gebeurt het vaakst bij moeilijke trials. Door de koppeling van moeilijke trials met negatieve prediction error signals zal er tijdens de taak een negatieve uitkomstverwachting ontstaan voor moeilijke trials. Hoe

negatiever deze uitkomstverwachting, hoe sterker de ‘verrassing’ is (in dit geval een positieve prediction error signal) wanneer er wél een correcte respons wordt gegeven. Een positieve prediction error signal zou gepaard gaan met positief affect (Berridge & Kringelbach, 2013). Andersom stelt de RVPM ook dat naarmate de uitkomstverwachting positiever wordt op makkelijke trials, de negatieve prediction error signal ook sterker wordt wanneer er op deze trials toch een fout wordt gemaakt, wat dan weer gepaard zou gaan met negatief affect (Silvetti et al., Aarts et al.,2013). Samengevat voorspelt het RVPM dus dat interne positieve feedback leidt tot relatief positievere evaluaties bij een incongruente (negatieve)

uitkomstverwachting ten opzichte van een congruente (positieve) uitkomstverwachting. Interne negatieve feedback zou daarentegen leiden tot relatief positievere evaluaties bij een congruente (negatieve) uitkomstverwachting ten opzichte van een incongruente (positieve) uitkomstverwachting.

(7)

7 Eerder onderzoek naar de impliciete evaluatie van feedback en verwachtingscongruentie

Op basis van het RVPM kan er dus gesuggereerd worden dat de mate waarin de uitkomstverwachting congruent is met de valentie van interne feedback

(verwachtingscongruentie), invloed heeft op de impliciete evaluatie van interne feedback. Een zeer interessant en recent onderzoek dat specifiek heeft gekeken naar deze interactie tussen de valentie van interne feedback en verwachtingscongruentie, én dat bovendien een impliciete maat heeft gebruikt om evaluatie te meten, is het onderzoek van Schouppe et al. (2015). In dit onderzoek werd een affectief priming paradigma gebruikt (Fazio, Sanbonmatsu, Powell, & Kardes, 1986) om de impliciete evaluaties te meten van responsen op trials met een positieve versus negatieve uitkomstverwachting. Bij een affectief priming paradigma moet een positief of negatief targetwoord zo snel mogelijk als zodanig worden gecategoriseerd terwijl deze vooraf wordt gegaan door een prime. Het affectieve priming effect houdt in dat mensen sneller zijn in het categoriseren van een targetwoord, wanneer de valentie hiervan overeenkomt met de evaluatie van de prime (Hermans, de Houwer, & Eelen, 1994). Het relatieve verschil in reactietijd (of eventueel in foutenpercentage) op positieve versus negatieve woorden, dient dan als indicator voor evaluatie.

In het onderzoek van Schouppe et al. (2015) werd de respons op een makkelijke trial (positieve uitkomstverwachting) versus moeilijke trial (negatieve uitkomstverwachting) van dezelfde taak gebruikt als prime. In deze taak konden deelnemers zelf detecteren of de eigen respons correct was. Er was hier dus sprake van interne feedback (Silvetti et al., 2011).

Schouppe et al. vonden allereerst dat op moeilijke trials een correct antwoord tot relatief meer impliciet positief affect leidde dan een incorrect antwoord (gebaseerd op een lager

foutenpercentage op positieve dan op negatieve targetwoorden). Nog interessanter was de bevinding dat een correcte respons op een moeilijke trial tot meer impliciet positief affect

(8)

8

leidde dan een correcte respons op een makkelijke trial. Deze resultaten komen overeen met de voorspellingen van het RVPM, aangezien dit model voorspelt dat een correcte respons bij een incongruente uitkomstverwachting leidt tot een sterkere ‘verrassing’, en daarmee een positievere evaluatie, ten opzichte van een congruente uitkomstverwachting.

Op basis van het onderzoek van Schouppe et al. (2015) en het RVPM kan er dus gesteld worden dat de impliciete evaluatie van interne feedback afhankelijk is van

verwachtingscongruentie. Dit is echter nog niet onderzocht voor externe feedback, wat juist zeer interessant is gezien het feit dat feedback zo vaak wordt gecommuniceerd in sociale interacties. Het RVPM stelt dat er geen verschil is in de werking van positieve en negatieve prediction error signals tussen interne en externe feedback (Silvetti et al., 2011). Dit zou inhouden dat dezelfde beschreven processen actief zijn wanneer men feedback krijgt van een externe bron over de accuratesse van de responsen. Ook in neuropsychologisch onderzoek is er ondersteuning voor deze processen van prediction errors voor zowel interne feedback (Braem, Coenen, Bombeke, van Bochove, & Notebaert, 2015; Satterthwaite et al., 2012), als voor externe feedback (Luu et al., 2003; Späti et al., 2014, Ullsperger & von Cramon, 2003).1

Het huidige onderzoek

Vanuit de theorie en eerder neuropsychologisch onderzoek kan er dus gesuggereerd worden dat de resultaten van Schouppe et al. (2015) gegeneraliseerd kunnen worden naar een setting waarin er externe feedback wordt gegeven. In dit huidige onderzoek werd daarom de specifieke onderzoeksvraagstelling onderzocht in hoeverre de impliciete evaluaties van externe positieve en negatieve feedback afhankelijk zijn van verwachtingscongruentie. Dit werd onderzocht aan de hand van hetzelfde affectieve priming paradigma zoals gebruikt door

1 Er is echter wel variatie tussen de onderzoeken in de aangewezen breingebieden die bij dit proces betrokken zouden zijn.

(9)

9

Schouppe et al., met als grootste verschil dat er voorafgaand aan het paradigma een voorspellingstaak werd gebruikt waarbij externe feedback werd gegeven op prestatie

(prestatie als accuratesse). Omdat het paradigma een nieuwe maat was met betrekking tot het meten van evaluaties van externe feedback, werd er eerst gekeken of er in overeenstemming met het onderzoek van Schouppe et al. en met eerder onderzoek naar de expliciete evaluatie van feedback, hetzelfde (hoofd)effect van feedbackvalentie kon worden waargenomen. Om zuiver de evaluatie van externe feedback te meten, werd er getracht om de mogelijkheid om interne feedback te genereren zo klein mogelijk te houden. Uitkomstverwachting werd gemanipuleerd door tijdens een trainingsfase van de gebruikte taak, de moeilijkheid van de trials te conditioneren. Tijdens de experimentele fase bestond er geen systematisch verschil meer in moeilijkheid tussen de trials, waardoor een mogelijke confound, namelijk de verschillende mate van interne feedback bij makkelijke versus moeilijke trials werd uitgesloten. De taak wordt nader uitgelegd in de methodesectie.

Op basis van eerder onderzoek naar expliciete evaluaties van externe feedback, het RVPM en het onderzoek van Schouppe et al. (2015) naar de impliciete evaluaties van interne feedback, werden de volgende hypotheses opgesteld.

1. Positieve feedback leidt tot relatief positievere evaluaties dan negatieve feedback. 2. Er is een interactie tussen feedbackvalentie en verwachtingscongruentie in de zin dat

positieve feedback leidt tot positievere evaluaties bij een incongruente

uitkomstverwachting ten opzichte van een congruente uitkomstverwachting en negatieve feedback leidt tot positievere evaluaties bij een congruente

uitkomstverwachting ten opzichte van een incongruente uitkomstverwachting.

Het is belangrijk om op te merken dat er werd gekeken naar relatieve verschillen in evaluatie. Dit betekent dat er alleen kon worden vastgesteld in hoeverre een evaluatie positiever of

(10)

10

negatiever was ten opzichte van een andere evaluatie, maar er niet kon worden vastgesteld of een evaluatie een absolute positieve of negatieve lading had.

Methode

Deelnemers

Er waren in totaal 101 deelnemers. Zij werden geworven door middel van een advertentie op de website van het psychologisch laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers ontvingen naar eigen keuze vijf euro of een halve participatiepunt (onderzoekscredit). Inclusiecriteria waren: rechtshandig, een minimumleeftijd van 18 jaar, Nederlands als moedertaal, goed zichtvermogen, en het volgen van een WO of HBO opleiding. Van de 101 deelnemers werden er 14 deelnemers geëxcludeerd: twee omdat zij linkshandig waren, drie omdat zij geen opleiding volgden, één deelnemer omdat hij/zij geen lenzen droeg ondanks deze wel nodig te hebben, drie deelnemers omdat zij juiste vermoedens hadden over de hypothese van het onderzoek, twee deelnemers omdat zij in een conditie minder dan 60% van de targetwoorden correct hadden gecategoriseerd (Grand M = 96.27%), en drie deelnemers omdat zij op meer dan één conditie een afwijkende gemiddelde reactietijd (>2.5SD) hadden op basis van het groepsgemiddelde. Van de overgebleven 87 deelnemers waren er 62 vrouw. De deelnemers waren allemaal student (95% WO, 5% HBO), en waren minimaal 18 jaar en maximaal 29 jaar oud (M = 21.2, SD = 2.65).

Materialen2

Motion Prediction Task (MPT)

2

(11)

11

Er werd een aangepaste versie ontwikkeld van de Dynamically Adaptive Motion

Prediction taak (DAMP; Ullsperger & von Cramon, 2003; Späti et al., 2014).3 Tijdens een

item van de MPT zagen deelnemers vier witte ballen op een zwart achtergrondscherm, die vanuit verschillende startposities en met verschillende snelheden, horizontaal bewogen naar een finishlijn aan de rechterkant van het scherm. Na 1,42 sec. verdwenen de ballen (zij hadden de finishlijn nog niet bereikt), en verscheen de vraag ‘Welke bal?’ op het scherm tot een respons werd gegeven. De deelnemer voorspelde nu zo snel en accuraat mogelijk welke bal als eerste de finishlijn zou raken. De respons werd gegeven door de linkerhand waarbij de ‘1’ (ringvinger), ‘q’ (middelvinger), ‘a’ (wijsvinger), of ‘z’ (duim) werd ingedrukt voor respectievelijk de bovenste, tweede, derde, of onderste bal. Per trial was er maar één correct antwoord.

Voor de items werden er filmpjes gemonteerd in het programma Adobe Premiere Pro. De MPT werd gekozen omdat de respons een voorspelling betreft, en het niet mogelijk is om zelf te controleren of deze voorspelling correct is geweest (beperkte interne feedback). De moeilijkheid van de items werd bepaald door middel van een pilot, waarbij 192 items werden doorlopen door 15 personen. Op basis van het foutenpercentage per item, werden de items verdeeld in een lage of hoge moeilijkheidsgraad (voor de trainingtrials, de oefentrials, en tevens de filler trials) of gemiddelde moeilijkheidsgraad (voor de experimentele trials).

Stimuli positieve en negatieve feedback

De positieve en negatieve feedback bestonden uit respectievelijk een afbeelding van een lachende smiley of pruilende smiley, die werden getoond op het midden van het scherm. Deze smileys werden ontworpen met behulp van photoshop.

3 In het onderzoek van Ullsperger en von Cramon (2003) en Späti et al. (2014) werd de moeilijkheidsgraad van de trials dynamisch aangepast aan de prestatie van de deelnemer. In het huidige onderzoek was dit niet het geval, waardoor er hier gesproken wordt van de Motion Prediction Task (MPT).

(12)

12 Affectieve categorisatie taak

De impliciete evaluatie van feedback werd gemeten door de reactietijd (en als

exploratie accuratesse) op de affectieve categorisatie taak (Fazio et al., 1986). Onafhankelijk van de respons op de MPT of de verkregen feedback, werd er een positief of negatief woord (bijvoorbeeld ‘liefde’ of ‘moord”; Aarts et al., 2012) op het scherm getoond, welke als zodanig moest worden gecategoriseerd (zo snel en accuraat mogelijk). De responsen werden door de rechterhand gegeven, waarbij de ‘k’ (wijsvinger) werd ingedrukt voor positieve woorden, en de ‘l’ (middelvinger) werd ingedrukt voor negatieve woorden

(gecounterbalanced tussen deelnemers).

Voor deze taak werden 30 positieve en 30 negatieve woorden gebruikt (Tabel 1 van Aarts et al., 2012), die geselecteerd waren op basis van een studie van Hermans en de Houwer (1994) waarbij 740 Nederlandse woorden werden beoordeeld. Deze woorden bleken

significant te verschillen in affectieve dimensie, zonder verschil in hoeveelheid letters of bekendheid (Aarts et al., 2012). Voor het huidige onderzoek werden sommige van deze woorden aangepast voor een optimale aansluiting bij de doelgroep4 (zie Bijlage 1 voor een overzicht van de gebruikte woorden).

Overige materialen

Het experiment werd geprogrammeerd in Inquisit 4. Items werden in zwarte tekst gepresenteerd op een lichtgrijze achtergrond. Tijdens de taken werd er een zwarte achtergrond aangehouden, waarbij targetwoorden werden gepresenteerd in witte tekstkleur.

4 Van sommige woorden zeiden deelnemers in de pilot dat ze daar zowel positieve als negatieve associaties bij hadden, bijvoorbeeld bij ‘drugs’ of ‘hemel’. Dit soort woorden zijn vervangen voor non-ambigue woorden.

(13)

13

Om te controleren of deelnemers de instructies wel aandachtig lazen, werd er een Instructional Manipulation Check (IMC) toegevoegd zoals aanbevolen door Oppenheimer, Meyvis, & Davidenko (2009). Na de daadwerkelijke instructies van de MPT stond er beschreven dat de onderstaande sportvraag, evenals de ‘volgende’ knop genegeerd kon worden, en er op de spatiebalk gedrukt moest worden om de oefentrials te starten. Eronder stond in groter lettertype een vraag over welke sporten de deelnemer regelmatig uitoefent inclusief een aantal antwoordopties (Oppenheimer et al., 2009). Deze opties konden niet worden aangevinkt, en het klikken op de ‘volgende’ knop leidde ook niet tot een nieuw scherm. De spatiebalk indrukken, en dus het lezen van de instructies, was essentieel om verder te mogen met het onderzoek. Uit het onderzoek van Oppenheimer et al. (studie 2) kwam naar voren dat deelnemers die initieel de instructies niet goed lezen, maar zichzelf daarom moeten corrigeren om verder te mogen met het onderzoek, verdere instructies even goed lezen als deelnemers die initieel de instructies wel goed lezen.

Algemeen affect werd gemeten voor en na de experimentele fase, door de vraag hoe iemand zich op dat moment voelt. Dit item kon worden beantwoord door een knop van negatief (links) naar positief (rechts) te schuiven op een Visual Analogue Scale, waarbij de score overeenkomt met het aantal millimeters, met een minimumscore van 1 en een

maximumscore van 100.

De specifieke zelfbekwaamheid werd gemeten voor de experimentele fase, door de vraag in hoeverre iemand gelooft dat hij/zij goed is in het voorspellen van de winnende bal in de Motion Prediction taak. Dit item kon worden beantwoord op een 5-punts Likertschaal (hogere score, hogere overeenstemming).

Na de experimentele fase werd de motivatie voor de taken gemeten aan de hand van het item: ‘Ik was gemotiveerd om de taken in dit onderzoek zo goed mogelijk uit te voeren”.

(14)

14

Dit item kon worden beantwoord op een 5-punts Likertschaal (hogere score, hogere overeenstemming).

Tot slot waren er na de experimentele fase nog enkele items als controle voor de manipulatie van uitkomstverwachting. Zo werd er gevraagd hoe moeilijk deelnemers de trials vonden waar een groen vierkant aan voorafging en waar een rode driehoek aan vooraf ging. Deze twee items konden worden beantwoord op een 5-punts Likertschaal (1 = heel makkelijk; 5 = heel moeilijk). Ook waren er drie open vragen, waarvan één met betrekking tot

vermoedens over de hypothese, en twee met betrekking tot opvallende aspecten in het

onderzoek, in het algemeen of specifiek met betrekking tot de makkelijke en moeilijke trials.

Procedure

Allereerst tekenden deelnemers voor toestemming van deelname een informed consent, waarna ze individueel achter een computer in een cubicle de taken uitvoerden. Deelnemers beantwoordden een aantal demografische vragen, waarna zij instructies kregen voor de MPT. Deelnemers doorliepen vervolgens de trials behorende bij de trainingsfase.

Deelnemers zagen voorafgaand aan elke trial een signaalstimulus − een groen vierkant of rode driehoek − die aangaf of er respectievelijk een makkelijke of moeilijke trial volgde. Na elke trial kregen deelnemers positieve feedback (een lachende smiley bij een correcte respons) of negatieve feedback (een pruilende smiley bij een incorrecte respons) te zien. Na de trainingsfase beantwoordden de deelnemers een item van hoe positief of negatief zij zich op dat moment voelden, en een item van specifieke zelfbekwaamheid. Zij kregen vervolgens de instructie dat er bij de komende trials (de experimentele fase) nog een extra taak moest worden uitgevoerd. Dit betrof de affectieve categorisatie taak (Fazio et al., 1986). De experimentele trials bestonden dus uit een signaalstimulus, een item van de MPT, feedback

(15)

15

hierop en een item van de affectieve categorisatie taak. Anders dan in de trainingsfase, en onbekend voor de deelnemers, was er bij deze experimentele trials geen systematisch verschil in moeilijkheid, ongeacht de vorm en kleur van de signaalstimulus.

Na afloop van de experimentele trials, beantwoordden deelnemers weer de vraag hoe zij zich voelden op dat moment. Daarnaast beantwoordden zij vragen over hoe gemotiveerd zij waren, hoe moeilijk zij de verschillende trials vonden, in hoeverre zij vermoedens hadden over de hypotheses van het onderzoek, en in hoeverre hen verder nog iets was opgevallen in het onderzoek (zowel algemeen als specifiek met betrekking tot de makkelijke en moeilijke trials). Deelnemers werden bedankt voor deelname, en kregen een schriftelijke debriefing. Het totale experiment duurde een half uur.

De trainingsfase bestond uit 36 trials, en de experimentele fase uit 144 trials, waarvan 26 filler trials willekeurig verdeeld over het experiment. Halverwege de trials van de

experimentele fase was er een pauze van een minuut. Voorafgaand aan de trainingtrials en de experimentele trials werden elk nog vijf oefentrials doorlopen. De oefen- en filler trials bestonden uit items van de MPT die wel weer varieerden in moeilijkheid en op basis daarvan gekoppeld waren aan de signaalstimuli. De bedoeling hiervan was dat de geconditioneerde positieve en negatieve uitkomstverwachtingen in stand werden gehouden. De timing van de trialprocedure staat weergegeven in Figuur 1.

(16)

16 Figuur 1. Procedure van een experimentele trial.

Resultaten

Data voorbereiding

Alle oefentrials, alle filler trials, de twee opstart trials na de pauze, en trials waarop een reactietijd op de affectieve categorisatie taak onder of boven de 2.5 SD viel van het persoonlijk gemiddelde (4,5%), werden geëxcludeerd. Bovendien werden voor de reactietijd analyses alle trials met foutieve responsen op de affectieve categorisatie taak geëxcludeerd (1,3%). Er werden log-getransformeerde reactietijden gebruikt, vanwege de positieve scheve verdeling.5 De afhankelijke variabele was het relatieve verschil in reactietijd op positieve versus negatieve woorden. Dit relatieve verschil werd uitgedrukt in één waarde - de evaluatie

(17)

17

- die werd berekend door voor elke deelnemer binnen de vier condities6 de gemiddelde reactietijd op positieve woorden af te trekken van de gemiddelde reactietijd op negatieve woorden. Voor de exploratieve analyse werd de arcsine square root transformatie toegepast op het percentage correcte responsen (accuratesse) op de affectieve categorisatie taak (University of Essex, z.j.).7 Hier werd voor de evaluatie als afhankelijke variabele ook een verschilscore gebruikt, waarbij het percentage correcte responsen op negatieve woorden werd afgetrokken van het percentage correcte responsen op positieve woorden. Voor beide analyses geldt dat hoe hoger (lager) de waarde van de evaluatie, hoe positiever (negatiever) de

evaluatie was.

Manipulatie uitkomstverwachting

Ondanks dat uitkomstverwachting niet direct is gemeten, zijn er wel een aantal indicatoren die erop wijzen dat de manipulatie van uitkomstverwachting waarschijnlijk succesvol was. Zo bleek uit een gepaarde t-toets dat deelnemers tijdens de trainingsfase gemiddeld bijna het dubbele aantal MPT-items correct hadden op de makkelijke trials (M = 13.39, SD = 1.99, CI [12.99; 13.79]) dan op de moeilijke trials (M = 7.17, SD = 2.68, CI [6.67; 7.67]), t(86) = 16.26, p <.001, r =.87. Op de filler trials gold hetzelfde, namelijk een hogere hoeveelheid correcte antwoorden op de makkelijke MPT-items (M = 10.62, SD = 1.77, CI [10.24; 10.94]) dan op de moeilijke MPT-items (M = 4.55, SD = 1.97, CI [4.15; 4.92]), t(86) = 19.07, p <.001, r =.90. Tot slot gaven deelnemers na afloop van de experimentele trials aan dat zij de trials waaraan een groen vierkant vooraf ging makkelijker vonden (M = 3.32, SD = 0.64, CI [3.20; 3.45]) dan trials waaraan een rode driehoek voorafging (M = 3.86, SD = 0.70, CI [3.72; 4.00]), t(86) = 6.51, p <.001, r = .57.

6 Positieve feedback- positieve uitkomstverwachting; positieve feedback – negatieve uitkomstverwachting; negatieve feedback – positieve uitkomstverwachting; negatieve feedback – positieve uitkomstverwachting. 7 Gemiddelden en standaarddeviaties worden weergegeven in ongetransformeerde vorm (percentages).

(18)

18

In werkelijkheid was er geen systematisch verschil in moeilijkheid tussen de experimentele trials. Bij de algemene vraag of deelnemers nog iets was opgevallen aan het onderzoek, uitten 6.9% twijfels over een daadwerkelijk verschil in moeilijkheid tussen de trials. Een andere 6.9% uitten twijfels over in hoeverre de feedback wel eerlijk was geweest. Bij de specifieke vraag of men iets was opgevallen met betrekking tot de makkelijke en moeilijke trials, uitten maar liefst 43,7% twijfels over een verschil in moeilijkheid. Het nogmaals uitvoeren van de hoofdanalyse, waarbij alle hierboven besproken deelnemers werden geëxcludeerd, leidde tot dezelfde resultaten. Twijfel over de waarheidsgetrouwheid van signaalstimuli of feedback had dus geen invloed op de resultaten.

Confirmatieve analyse

Een 2 (feedbackvalentie: positief versus negatief) x 2 (verwachtingscongruentie: congruent versus incongruent) factoriële herhaalde metingen ANOVA analyse werd uitgevoerd over de evaluaties (gebaseerd op reactietijden). Hieruit kwam het voorspelde hoofdeffect van feedbackvalentie op evaluatie naar voren. Positieve feedback leidde tot relatief positievere evaluaties (M = 17.71, SD = 111.60, CI [-2.3; 37.73]), dan negatieve feedback (M = -28.93, SD = 101.69, CI [-46.93; -10.94]), F(1,86) = 39.25, p <.001, r = .56. Hiermee werd de eerste hypothese ondersteund. Er was geen significant hoofdeffect van verwachtingscongruentie, p = .582. Het voorspelde interactie-effect tussen feedbackvalentie en verwachtingscongruentie was wel significant, F(1,86) = 8.07, p =.006, r = .29. Positieve feedback leidde tot relatief positievere evaluaties bij een incongruente uitkomstverwachting (M = 25.58, SD = 106.45, CI [2.89; 48.27]) ten opzichte van een congruente

uitkomstverwachting (M = 9.85, SD = 116.75, CI [-15.03; 34.73]) en negatieve feedback leidde tot relatief positievere evaluaties bij een congruente uitkomstverwachting (M = -14.31, SD = 104.44, CI [-36.57; 7.95]), ten opzichte van een incongruente uitkomstverwachting (M =

(19)

19

-43.56, SD = 98.93, CI [-64.64; -22.47]). Hiermee werd ook de tweede hypothese ondersteund. Voor een weergave van de waargenomen interactie, zie Figuur 2.

Figuur 2. Gemiddelde evaluatie (verschilscore RT in ms.) van positieve en negatieve

feedback in combinatie met een congruente of incongruente uitkomstverwachting. Een hogere score betekent dat de evaluatie positiever was.

Exploratieve analyses

Analyse over accuratesse

Een 2 (feedbackvalentie: positief versus negatief) x 2 (verwachtingscongruentie: congruent versus incongruent) factoriële herhaalde metingen ANOVA analyse werd uitgevoerd over de evaluaties (met betrekking tot accuratesse op de affectieve categorisatie taak). Er werd een significant hoofdeffect gevonden van feedbackvalentie. Positieve feedback

(20)

20

leidde tot relatief positievere evaluaties (M = 0.68, SD = 6.39, CI [-0.39; 1.75]), dan negatieve feedback (M = -2.80, SD = 9.94, CI [-4.51; -1.10]), F(1,86) = 9.61, p =.003, r = .32. Dit geeft extra ondersteuning voor hypothese 1. Er was geen significant hoofdeffect van

verwachtingscongruentie, p =.349, en ook geen significant interactie effect van

feedbackvalentie en verwachtingscongruentie, p = .973. Er werd op basis van deze exploratie dus geen extra ondersteuning gevonden voor hypothese 2.

Post-error slowing effect en effect van targetwoord valentie.

Een veelvoorkomende bevinding in de affectieve priming literatuur is het post-error slowing effect (Aarts et al., 2012; Danielmeier & Ullsperger, 2011; Schouppe et al., 2015), namelijk een langere reactietijd op een respons na een foutieve respons dan na een correcte respons. In het huidige onderzoek zou zich dit vertalen naar een langere reactietijd op het categoriseren van een targetwoord (ongeacht de valentie) na een incorrecte respons op de MPT (negatieve feedback) ten opzichte van een correcte respons (positieve feedback). Om na te gaan of hier sprake van was, werd er over de (log-getransformeerde) reactietijden een 2 (feedbackvalentie: positief versus negatief) x 2 (verwachtingscongruentie: congruent versus incongruent) x 2 (targetwoord valentie: positief versus negatief) factoriële herhaalde metingen ANOVA analyse uitgevoerd. Er werd inderdaad een post-error slowing effect gevonden, wat werd gereflecteerd in een significant hoofdeffect van feedbackvalentie, waarbij er een langere reactietijd was na negatieve feedback (M = 749.32, SD = 9.72, CI [713.37; 785.27]), dan na positieve feedback (M = 710.19, SD = 9.72, CI [677.41;742.97]), F(1,86)=55.23, p <.001, r =.63.

Vanuit dezelfde analyse werd er ook gekeken of er in het huidige onderzoek sprake was van een hoofdeffect van targetwoord valentie. Vanuit eerder onderzoek waren hier geen aanwijzingen voor (Aarts et al., 2012; Fazio, 2001; Schouppe et al., 2015), maar het was wel

(21)

21

interessant om hier naar te kijken omdat een algemene bias (snellere reactietijden) op positieve of negatieve woorden ongeacht feedbackvalentie en verwachtingscongruentie de waargenomen effecten had kunnen beïnvloeden. Er werd geen significant hoofdeffect gevonden van targetwoord valentie, p = .744.

De hierboven besproken analyse werd ook uitgevoerd over het (arcsine

getransformeerde) percentage correcte antwoorden op de affectieve categorisatie taak, waaruit dezelfde effecten naar voren kwamen. Zo werd er ook een significant hoofdeffect van

feedbackvalentie gevonden. Deelnemers hadden een hoger percentage woorden (ongeacht valentie) correct gecategoriseerd nadat zij positieve feedback hadden gekregen (M = 97.16, SD = 4.85, CI [96.54; 97.78]) dan nadat zij negatieve feedback hadden gekregen (M = 95.38, SD = 6.77, CI [94.55; 96.22]), F(1,86) = 11.35, p =.001. Er was geen significant hoofdeffect van targetwoord valentie, p =.131.8

Invloed van uitkomstverwachting op prestatie MPT

Ondanks dat er in werkelijkheid geen systematisch verschil was in moeilijkheid op de experimentele MPT-trials, kan het zijn dat de uitkomstverwachting toch invloed heeft gehad op prestatie. Om hierachter te komen werd eerst apart de gemiddelde prestatie berekend op de MPT voor de condities met een positieve uitkomstverwachting en voor de condities met een negatieve uitkomstverwachting (voor zowel het percentage correcte antwoorden als voor reactietijden). Er werd vervolgens een gepaarde t-toets uitgevoerd over het (arcsine

getransformeerde) percentage correcte antwoorden op de MPT tussen trials met een positieve versus negatieve uitkomstverwachting. Deelnemers hadden een hoger percentage correcte antwoorden op trials met een positieve uitkomstverwachting (M = 53.34, SD = 7.49, CI

8 Alle overige waargenomen effecten in deze analyses over reactietijden en accuratesse werden al eerder beschreven bij de analyses over verschilscores.

(22)

22

[51.84; 54.79]) ten opzichte van een negatieve uitkomstverwachting (M = 50.87, SD = 9.72, CI [48.77; 53.02]), t(86) = 2.33, p =.022, r =.24. Er werd ook een gepaarde t-toets uitgevoerd over de gemiddelde (log-getransformeerde) reactietijden op de MPT tussen trials met een positieve versus negatieve uitkomstverwachting. Hierop werd geen significant verschil waargenomen, p = .88.

Invloed van affect en zelfbekwaamheid

Tot slot werd er gekeken in hoeverre individuele verschillen in zelfgerapporteerd affect en subjectieve zelfbekwaamheid op de MPT (allebei gemeten na de trainingsfase) invloed hadden op de waargenomen effecten uit de hoofdanalyse. Hiervoor werd een 2 (feedbackvalentie: positief versus negatief) x 2 (verwachtingscongruentie: congruent versus incongruent) herhaalde metingen ANCOVA uitgevoerd met affect en zelfbekwaamheid als gecentreerde covariaten. Het hoofdeffect van feedbackvalentie en het interactie effect van feedbackvalentie en verwachtingscongruentie bleven intact. Er werden echter ook significante interactie effecten gevonden voor feedbackvalentie, verwachtingscongruentie en affect

(F(1,84) = 5.01, p =.028, r =.24), en voor feedbackvalentie, verwachtingscongruentie en zelfbekwaamheid (F(1,84)=9.46, p =.003, r =.32). Nader bekeken aan de hand van een mediaan split op affect waarbij het middendeel werd weggelaten (mediaan = 57; slecht: > 47, N = 29; goed: < 67, N = 28), bleek dat het interactie effect van feedbackvalentie en

verwachtingscongruentie wel significant was voor deelnemers die zich goed voelden (F(1,27) = 6.71, p =.015, r =.46), maar niet significant was voor deelnemers die zich slecht voelden (p =.962). Een split van de data op zelfbekwaamheid waarbij 1 en 2 tot een lage

zelfbekwaamheid werd gerekend (N = 53) en 3 en 4 tot een hoge zelfbekwaamheid werden gerekend (N = 34) 9, liet zien dat het interactie effect van feedbackvalentie en

9

(23)

23

verwachtingscongruentie wel significant was voor deelnemers met een lage zelfbekwaamheid (F(1,52) = 12.55, p =.001, r =.44) maar niet significant was voor deelnemers met een hoge zelfbekwaamheid (p =.624).

Discussie

Conclusie

In dit onderzoek werd onderzocht in hoeverre de impliciete evaluaties van externe positieve en negatieve feedback afhankelijk waren van verwachtingscongruentie. Uit de analyses kwam naar voren dat positieve feedback tot relatief positievere evaluaties leidde dan negatieve feedback. Daarnaast leidde positieve feedback tot relatief positievere evaluaties bij een incongruente uitkomstverwachting ten opzichte van een congruente uitkomstverwachting en leidde negatieve feedback tot relatief positievere evaluaties bij een congruente

uitkomstverwachting ten opzichte van een incongruente uitkomstverwachting. Op basis van deze resultaten werden beide hypotheses ondersteund. Het huidige onderzoek is er dus in geslaagd om de resultaten van Schouppe et al. (2015) met betrekking tot interne feedback te repliceren in een setting waarin er externe feedback werd gegeven. Er kan worden

geconcludeerd dat de impliciete evaluaties van externe positieve en negatieve feedback afhankelijk zijn van verwachtingscongruentie.

Terugkoppeling resultaten naar eerder onderzoek en theorie

Het gevonden hoofdeffect van feedbackvalentie komt overeen met bevindingen uit de literatuur naar de expliciete evaluatie van feedback, namelijk dat mensen zich over het

algemeen positiever voelen na positieve feedback en negatiever voelen na negatieve feedback

(24)

24

Een unieke toevoeging van het huidige onderzoek is dat de evaluatie op een impliciete manier werd gemeten, waardoor zuiver en alleen de automatische evaluaties zijn gemeten, en

attributies buiten beschouwing werden gelaten. Daarnaast heeft het huidige onderzoek gekeken naar de belangrijke factor van uitkomstverwachting, waar niet eerder naar was gekeken in eerder onderzoek naar de expliciete evaluatie van feedback.

Het feit dat beide hypotheses bevestigd konden worden wijst erop dat het huidige onderzoek erin geslaagd is om de resultaten van Schouppe et al (2015) te repliceren. Het hoofdeffect van feedbackvalentie op impliciete evaluatie zoals gevonden door Schouppe et al. op basis van de foutenpercentages werd in het huidige onderzoek ook gevonden, maar dan op basis van de reactietijden. Het gevonden interactie effect van feedbackvalentie en

verwachtingscongruentie kwam ook overeen met de resultaten van Schouppe et al. en daarmee ook met de voorspellingen vanuit het RVPM over interne feedback (Silvetti et al., 2011)10. Theoretisch gezien zou het patroon met betrekking tot interne feedback zoals voorspeld door het RVPM ook moeten gelden voor externe feedback, maar dit was nog niet eerder onderzocht. De belangrijkste toevoeging van het huidige onderzoek op het onderzoek van Schouppe et al. is dan ook dat de interactie tussen feedbackvalentie en

verwachtingscongruentie nu ook bevestigend getoetst werd voor externe feedback.

Validiteit onderzoek: post-error slowing effect en manipulatie uitkomstverwachting

Buiten het feit dat de voorspelde effecten werden gevonden, zijn er ook nog een paar andere aanwijzingen die vertrouwen geven in de validiteit van het huidige onderzoek. Zo werd er een typisch post-error slowing effect waargenomen. Dit effect is in eerder onderzoek waargenomen bij veel verschillende soorten taken (Danielmeier & Ullsperger, 2011),

10 Het moet opgemerkt worden dat dit betrekking heeft op de evaluaties die voorspeld konden worden op basis van het RVPM, en niet op de specifieke werking van prediction error signals. Omdat prediction error signals niet werden gemeten in dit onderzoek kunnen hier geen uitspraken over worden gedaan.

(25)

25

waaronder affectieve priming taken (Schouppe et al., 2015; Aarts et al., 2012). Dat zo’n effect werd waargenomen geeft vertrouwen dat in het huidige onderzoek dezelfde processen werden gemeten als in eerder onderzoek naar impliciete evaluaties.

Ook zijn er voldoende redenen om aan te nemen dat de manipulatie van

uitkomstverwachting succesvol is geweest. Zo werd er voldaan aan alle voorwaarden voor een succesvolle manipulatie. Deelnemers hadden bijna het dubbele aantal correcte antwoorden op de makkelijke MPT-items in vergelijking met de moeilijke MPT-items in de trainingsfase. Door dit grote verschil in prestatie is het zeer waarschijnlijk dat er in deze trainingsfase positieve en negatieve uitkomstverwachtingen zijn geconditioneerd. Hetzelfde verschil in prestatie gold voor de filler trials, waardoor deze trials geschikt waren om de

uitkomstverwachting in stand te houden. Bovendien is er ook nog een directere indicator die ondersteuning geeft voor een succesvolle manipulatie van uitkomstverwachting, namelijk het significante verschil in de zelfgerapporteerde moeilijkheid tussen de experimentele trials met een groen vierkant en een rode driehoek. Bovenstaande indicatoren en het gevonden

hoofdeffect van uitkomstverwachting geven voldoende vertrouwen in een succesvolle manipulatie van uitkomstverwachting.

Dit vertrouwen wordt nog verder gesterkt door het feit dat de resultaten niet werden beïnvloed wanneer alle deelnemers werden geëxcludeerd die twijfels uitten over een verschil in moeilijkheid tussen de trials (of over eerlijke feedback).Het is bijzonder dat deelnemers toch wel degelijk reageerden op de verschillende signaalstimuli die moeilijkheid aangaven (rode driehoek; groen vierkant), ongeacht of zij er wel of niet in geloofden dat deze stimuli waarheidsgetrouwe informatie gaven. Soortgelijke effecten zijn wel eens eerder waargenomen in onderzoek naar positieve communicatie in een interpersoonlijke context. Zo kwam er bijvoorbeeld uit een onderzoek van Vonk (1999) naar voren dat wanneer iemand werd gevleid door een ander persoon, diegene deze persoon ook aardiger vond, ongeacht of diegene er wel

(26)

26

of niet in geloofde dat deze vleierij eerlijk en accuraat was. Het is echter voor te stellen dat in een situatie waarin deelnemers meer tijd hebben om bewust de accuraatheid van de

uitkomstverwachting (of feedback) te controleren, de mate van zekerheid of vertrouwen in uitkomstverwachting wel degelijk invloed kan hebben op de evaluatie (Schindler, Reinhard, & Dickhauser, 2016). Dit is iets om rekening mee te houden in toekomstig onderzoek.

Een ander opmerkelijk punt met betrekking tot de uitkomstverwachting is het verschil in prestatie op experimentele trials: trials met een positieve uitkomstverwachting werden vaker correct beantwoord (53%) dan trials met een negatieve uitkomstverwachting (50%). Voor elke trial werd er willekeurig een rode driehoek of groen vierkant gekozen door de computer, waardoor het uitgesloten is dat er een systematisch verschil heeft bestaan in de moeilijkheid tussen de trials. Dat betekent dat uitkomstverwachting de prestatie heeft beïnvloed. Dit is niet verwonderlijk, aangezien een positieve uitkomstverwachting (in vergelijking tot een negatieve uitkomstverwachting) over het algemeen samengaat met een hogere zelfbekwaamheid, wat ertoe leidt dat mensen meer moeite doen voor een taak, en vaak beter presteren (Bandura & Locke, 2003; Marshall & Brown, 2004). Het feit dat

uitkomstverwachting en prestatie gecorreleerd waren in dit onderzoek, maakt dat er vaker positieve feedback is ontvangen na een positieve uitkomstverwachting dan na een negatieve uitkomstverwachting en andersom. Dit zou eventueel de uitkomstverwachtingen nog verder versterkt kunnen hebben. Bij een groter verschil in prestatie had dit echter tot een probleem kunnen leiden met betrekking tot de power, omdat deelnemers op deze manier minder vaak de incongruente condities doorlopen dan de congruente condities. De relatie tussen

uitkomstverwachting en prestatie is dus wel iets om rekening mee te houden in

vervolgonderzoek, waarbij dit potentiële probleem eventueel kan worden vermeden door feedbackvalentie te manipuleren.

(27)

27 Individuele verschillen in affect en zelfbekwaamheid

In dit onderzoek werd er gecontroleerd voor individuele verschillen in affect en specifieke zelfbekwaamheid. De waargenomen effecten bleven intact, maar er bleek ook dat de interactie tussen feedbackvalentie en verwachtingscongruentie alleen significant was voor deelnemers die zich goed voelden of een lage zelfbekwaamheid hadden. Het is lastig om deze resultaten te verklaren. Er zou gesuggereerd kunnen worden dat deelnemers die zich slecht voelden, minder aandacht besteedden aan de informatie met betrekking tot de

uitkomstverwachting omdat zij ook minder gemotiveerd waren om goed te presteren (er was een significante correlatie tussen affect en motivatie: r =.28).Wat betreft de zelfbekwaamheid zou een gebrek aan power wellicht mee kunnen spelen bij het ontbreken van het effect van uitkomstverwachting bij deelnemers met een hoge zelfbekwaamheid, aangezien dit aantal deelnemers vrij klein was (N = 34). Vanuit het huidige onderzoek blijven deze verklaringen onzeker, waardoor vervolgonderzoek nodig is om hier meer duidelijkheid over te krijgen.

Beperkingen en toekomstig onderzoek

Naast bovenstaande discussiepunten met betrekking tot de waargenomen resultaten zijn er ook nog een aantal andere kritiekpunten op dit onderzoek. Zo is er bijvoorbeeld alleen maar gekeken naar de relatieve evaluaties. Dit houdt in dat er alleen uitspraken kunnen worden gedaan over in hoeverre een evaluatie in één conditie positiever of negatiever is ten opzichte van de evaluatie in een andere conditie. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over een absolute positieve of negatieve lading van een evaluatie. Het is belangrijk dat er in vervolgonderzoek neutrale controlecondities worden toegevoegd, met neutrale targetwoorden, een neutrale of gemiddelde uitkomstverwachting en neutrale feedback. Een idee voor neutrale feedback is bijvoorbeeld het gebruik van non-informatieve smileys met een kruisje als mond

(28)

28

zoals gebruikt in het onderzoek van Ullsperger en von Cramon (2003). Op deze manier kunnen experimentele condities worden afgezet tegen neutrale controlecondities, waardoor er uitspraken gedaan kunnen worden over de absolute evaluaties.

Een ander belangrijk kritiekpunt op het huidige onderzoek is dat de externe feedback door de computer werd gegeven en niet door een ander persoon. Ondanks dat er werd

geprobeerd om een zo goed mogelijke reflectie te geven van sociale feedback door smileys met menselijke uitdrukkingen als feedback te tonen (Ullsperger & von Cramon, 2003), is het op basis van dit onderzoek niet vast te stellen in hoeverre de effecten gegeneraliseerd kunnen worden naar een sociale context. Echter is het goed voor te stellen dat voornamelijk het effect van feedbackvalentie op impliciete evaluatie, ook zou kunnen bestaan en wellicht zelfs sterker kan zijn bij sociale interacties. Sociale informatie is namelijk erg waardevol voor mensen en krijgt over het algemeen de prioriteit in aandacht over andere soorten informatie (Chang et al., 2013). Daarnaast komt er uit een onderzoek van Simon, Becker, Mothes-Lasch, Miltner en Straube (2014) naar voren dat het krijgen van positieve feedback in een sociale context (waarbij de deelnemer wordt geobserveerd), samengaat met een sterkere reactie in de hersenen (ventrale striatum) dan positieve feedback zonder sociale context. Ondanks deze aanwijzingen dat de effecten mogelijk gegeneraliseerd kunnen worden naar een sociale context, is het relevant om dit in vervolgonderzoek nog nader te onderzoeken.

In dit onderzoek is er niet gecontroleerd voor individuele verschillen in de

gevoeligheid voor cues die beloning of straf indiceren. Deze verschillen zijn te herleiden naar de specifieke verhouding in activiteit tussen het appetitieve motivationele systeem (BAS) en het aversieve motivationele systeem (BIS), wat bepaalt of iemand intenser reageert op beloningscues (actievere BAS) of op cues van straf (actievere BIS) (Gray, 1981). Deze individuele verschillen hebben zeer waarschijnlijk invloed op de evaluaties van feedback (Ilies et al., 2010), maar konden niet worden gemeten vanwege tijdtekort binnen de procedure

(29)

29

van het huidige experiment. Het is belangrijk dat dit in vervolgonderzoek wel wordt gemeten, zodat hiervoor gecontroleerd kan worden.

Bijdrage en implicaties onderzoek

Ondanks de beschreven kritiekpunten, heeft dit onderzoek wel degelijk een belangrijke bijdrage in het vergroten van de kennis over de basale affectieve reacties op externe feedback. Deze kennis kan uiteindelijk helpen om de effecten van feedback op motivatie en prestatie beter te begrijpen. Daarnaast kan kennis over de evaluatie van feedback ook op zichzelf erg nuttig zijn, voornamelijk met betrekking tot (het bevorderen van) emotioneel welzijn.

Het huidige onderzoek zou bijvoorbeeld indirect implicaties kunnen hebben voor de gezondheid van mensen. In Nederland bestaat er een hoge prevalentie van overspannenheid en burn-out (NCvB, 2014). Emotionele uitputting, wat een kernfactor is van burn-out, komt voor onder 13% van de werknemers (Van Zwieten et al., 2014). Als het duidelijk wordt wat voor soort feedback positief wordt geëvalueerd door werknemers, dan kunnen werkgevers en leidinggevenden hierop inspelen. Het is waarschijnlijk dat het geven van feedback dat positief wordt geëvalueerd, een positieve invloed heeft op het emotionele welzijn van de werknemer. Zo ervaren werknemers een hogere mate van welzijn wanneer zij dagelijks feedback krijgen die zij waarderen, wat ook weer een positieve invloed heeft op gezondheid (Stocker,

Jacobshagen, Krings, Pfister, & Semmer, 2014).

Kennis over de evaluatie van feedback is dus niet alleen wetenschappelijk relevant, maar kan uiteindelijk ook praktisch worden toegepast. Het huidige onderzoek kan dienen als inspiratiebron voor vervolgonderzoek, waarbij het affectieve priming paradigma mogelijk ook toegepast kan worden om de impliciete evaluaties te onderzoeken van andere soorten

(30)

30

onderliggende processen worden blootgelegd die bepalen in hoeverre en wanneer feedback effectief kan zijn in het verhogen van motivatie, prestatie en welzijn. Ondanks dat er op basis van dit onderzoek nog geen definitief antwoord kan worden gegeven op de vraag wanneer feedback daadwerkelijk “de meest krachtige invloed heeft op leren en prestatie” (Hattie & Timperley, 2007), geeft dit onderzoek wel een eerste indicatie van wanneer feedback nu de meest gewaardeerde invloed heeft op prestatie!

(31)

31 Referenties

Aarts, K., De Houwer, J., & Pourtois, G. (2012). Evidence for the automatic evaluation of self-generated actions. Cognition, 124(2), 117-127.

Azmat, G., & Iriberri, N. (2010). The provision of relative performance feedback information: An experimental analysis of performance and happiness. Evidence from a natural experiment using high school students. Journal of Public Economics, 94(7), 435-452.

Bandura, A., & Locke, E. A. (2003). Negative self-efficacy and goal effects revisited. Journal of applied psychology, 88(1), 87-99.

Belschak, F. D., & Den Hartog, D. N. (2009). Consequences of Positive and Negative Feedback: The Impact on Emotions and Extra‐Role Behaviors. Applied

Psychology, 58(2), 274-303.

Braem, S., Coenen, E., Bombeke, K., van Bochove, M. E., & Notebaert, W. (2015). Open your eyes for prediction errors. Cognitive, Affective, & Behavioral

Neuroscience, 15(2), 374-380.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1982). Control theory: A useful conceptual framework for personality–social, clinical, and health psychology. Psychological bulletin, 92(1), 111-135.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2012). Cybernetic control processes and the self-regulation of behavior. The Oxford handbook of human motivation, 28-42.

Chang, S. W., Brent, L. J., Adams, G. K., Klein, J. T., Pearson, J. M., Watson, K. K., & Platt, M. L. (2013). Neuroethology of primate social behavior. Proceedings of the National Academy of Sciences, 110(Supplement 2), 10387-10394.

(32)

32

Danielmeier, C., & Ullsperger, M. (2011). Post-error adjustments. Frontiers in Psychology, 233(2), 1-10.

Dreisbach, G., & Fischer, R. (2012). Conflicts as aversive signals. Brain and cognition, 78(2), 94-98.

Dweck, C. S. (2007). The perils and promises of praise. Kaleidoscope, Contemporary and Classic Readings in Education, 12, 34-39.

Fazio, R. H. (2001). On the automatic activation of associated evaluations: An overview. Cognition & Emotion, 15(2), 115-141.

Fazio, R H, Sanbonmatsu, D. M., Powell, M. C., & Kardes, F. R. (1986). On the automatic activation of attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 229-238.

Fishbach, A., Eyal, T., & Finkelstein, S. R. (2010). How positive and negative feedback motivate goal pursuit. Social and Personality Psychology Compass, 4(8), 517-530.

Gray, J. A. (1981). A critique of Eysenck’s theory of personality. In A model for personality (pp. 246-276). Springer Berlin Heidelberg.

Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of educational research, 77(1), 81-112.

Henderlong, J., & Lepper, M. R. (2002). The effects of praise on children's intrinsic motivation: a review and synthesis. Psychological bulletin, 128(5), 774-795.

Hermans, D., Houwer, J. D., & Eelen, P. (1994). The affective priming effect: Automatic activation of evaluative information in memory. Cognition & Emotion, 8(6), 515-533.

(33)

33

Ilies, R., & Judge, T. A. (2005). Goal regulation across time: the effects of feedback and affect. Journal of applied psychology, 90(3), 453-467.

Ilies, R., Judge, T. A., & Wagner, D. T. (2010). The influence of cognitive and affective reactions to feedback on subsequent goals. European Psychologist, 15(2), 121-131.

Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: a historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention

theory. Psychological bulletin, 119(2), 254-284.

Latham, G. P., & Locke, E. A. (1991). Self-regulation through goal setting. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 212-247.

Luu, P., Tucker, D. M., Derryberry, D., Reed, M., & Poulsen, C. (2003). Electrophysiological responses to errors and feedback in the process of action regulation. Psychological Science, 14(1), 47-53.

Marshall, M. A., & Brown, J. D. (2004). Expectations and realizations: The role of expectancies in achievement settings. Motivation and Emotion, 28(4), 347-361.

Mischel, W., & Shoda, Y. (1995). A cognitive-affective system theory of personality: reconceptualizing situations, dispositions, dynamics, and invariance in personality structure. Psychological review, 102(2), 246-268.

Meyer, W. U. (1992). Paradoxical effects of praise and criticism on perceived ability. European review of social psychology, 3(1), 259-283.

Mueller, C. M., & Dweck, C. S. (1998). Praise for intelligence can undermine children's motivation and performance. Journal of personality and social psychology, 75(1), 33-52.

(34)

34

NCvB (2014). Beroepsziekten in Cijfers 2014. Amsterdam: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.

Nisbett, R. E., & Wilson, T. D. (1977). Telling more than we can know: Verbal reports on mental processes. Psychological review, 84(3), 231-259.

Oppenheimer, D. M., Meyvis, T., & Davidenko, N. (2009). Instructional manipulation checks: Detecting satisficing to increase statistical power. Journal of Experimental Social Psychology, 45(4), 867-872.

Quirin, M., Kazén, M., & Kuhl, J. (2009). When nonsense sounds happy or helpless: The Implicit Positive and Negative Affect Test (IPANAT). Journal of personality and social psychology, 97(3), 500-516.

Rascle, O., Le Foll, D., Charrier, M., Higgins, N. C., Rees, T., & Coffee, P. (2015). Durability and generalization of attribution-based feedback following failure: Effects on

expectations and behavioral persistence. Psychology of Sport and Exercise, 18, 68-74.

Satterthwaite, T. D., Ruparel, K., Loughead, J., Elliott, M. A., Gerraty, R. T., Calkins, M. E., ... & Wolf, D. H. (2012). Being right is its own reward: Load and performance related ventral striatum activation to correct responses during a working memory task in youth. Neuroimage, 61(3), 723-729.

Schindler, S., Reinhard, M. A., & Dickhäuser, O. (2016) Boon and bane of being sure: the effect of performance certainty and expectancy on task performance. European Journal of Psychology of Education, 1-9.

Schouppe, N., Braem, S., De Houwer, J., Silvetti, M., Verguts, T., Ridderinkhof, K. R., & Notebaert, W. (2015). No pain, no gain: the affective valence of congruency

(35)

35

conditions changes following a successful response. Cognitive, Affective, & Behavioral Neuroscience, 15(1), 251-261.

Shute, V. J. (2008). Focus on formative feedback. Review of educational research, 78(1), 153-189.

Silvetti, M., Seurinck, R., & Verguts, T. (2011). Value and prediction error in medial frontal cortex: integrating the single-unit and systems levels of analysis. Frontiers in Human Neuroscience, 5, 1-15.

Simon, D., Becker, M. P., Mothes-Lasch, M., Miltner, W. H., & Straube, T. (2014). Effects of social context on feedback-related activity in the human ventral

striatum. NeuroImage, 99, 1-6.

Späti, J., Chumbley, J., Brakowski, J., Dörig, N., Grosse Holtforth, M., Seifritz, E., & Spinelli, S. (2014). Functional lateralization of the anterior insula during feedback processing. Human brain mapping, 35(9), 4428-4439.

Stocker, D., Jacobshagen, N., Krings, R., Pfister, I. B., & Semmer, N. K. (2014). Appreciative leadership and employee well-being in everyday working life. Zeitschrift fuer

Personal forschung. German Journal of Research in Human Resource Management, 28(1-2), 73-95.

Ullsperger, M., & Von Cramon, D. Y. (2003). Error monitoring using external feedback: specific roles of the habenular complex, the reward system, and the cingulate motor area revealed by functional magnetic resonance imaging. The Journal of

neuroscience, 23(10), 4308-4314.

University of Essex, z.j. Dealing with the Normality requirement. Opgehaald 18 maart 2016 van, privatewww.essex.ac.uk/~scholp/Trnsformations.rtf.

(36)

36

Van Zwieten, M. H. J., de Vroome, E. M. M., Mol, M. E. M., Mars, G. M. J., Koppes, L. L. J., & van den Bossche, S. N. J. (2014). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2013: Methodologie en globale resultaten. Hoofddorp/Heerlen: TNO/CBS.

Voerman, L., Korthagen, F. A., Meijer, P. C., & Simons, R. J. (2014). Feedback revisited: Adding perspectives based on positive psychology. Implications for theory and classroom practice. Teaching and Teacher Education, 43, 91-98.

Vonk, R. (2002). Self-serving interpretations of flattery: why ingratiation works. Journal of personality and social psychology, 82(4), 515.

(37)

37 Bijlage 1: Targetwoorden

Tabel 1.

Gebruikte Targetwoorden

Positieve targetwoorden Negatieve targetwoorden

Hawaii trouw engel lente goud baby regenboog parfum bruid knuffel applaus feest mooi oprecht geboorte zomer vrede humor spel bloemen geschenk omhelzing cadeau vakantie trots droom melodie leven romantiek succes pech stank haat ziek moord virus aids puist vals kots pijn oorlog dief kanker dood slecht graf vies sluw ongeval wrat brutaal koud vulgair zwak ongezond spin rot vuil vijandig

(38)

38 Bijlage 2: Printscreens van stimuli en items

Stimuli

Figuur 1. Signaalstimuli: groen vierkant of rode driehoek.

(39)

39

Figuur 3. Scherm wat werd getoond zodra de ballen verdwenen en een respons vereist was.

Figuur 4. Positieve of negatieve feedback op respons.

(40)

40

Figuur 6. Negatief targetwoord.

Items

(41)

41 Figuur 8. Items affect en specifieke zelfbekwaamheid na de trainingsfase.

Figuur 9. Items affect, motivatie, moeilijkheid trials, en vermoedens over hypothese na de

(42)

42

Figuur 10. Item of er iets algemeens was opgevallen in het onderzoek.

Figuur 11. Item of er iets specifieks was opgevallen met betrekking tot de makkelijke en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• brengen deelnemers knelpunten naar voren die te maken hebben met arbeid op het bedrijf • gaan zij na welk(e) gezamenlijk knelpunt(en) het. netwerk aan

Uit bovenstaande punten (1) en (2) blijkt dat het belang van de spontaan activeerbare gevoelsassociaties ten aanzien van lezen bij het tot stand komen van leesomvang en de mate

narratief van Belgische eenheid is echter niet geheel uit tactische overwegingen geopperd, de jongste geschiedenis van België en het Vlaams-nationalisme had Pirenne volgens Geyl

Uit onderzoek blijkt dat impliciete meetmethoden niet zo geschikt zijn om states te meten (Huntjens et al., 2013), dus wordt er geen significante samenhang tussen de impliciet

These adaptation methods are a product of the This article examines adaptation measures used to sustain indigenous practices and the use of indigenous knowledge systems (IKS) to

The national Act on Higher Education and Scientific Research (WHW article 7.3c) allows higher education institutions to establish joint degree programmes, both with Dutch

Current-phase relation in the absence of interface Rashba spin-orbit interaction (λR) for (a) the chiral p wave (Eu) in the single- band model, (b) the chiral p wave (E u ) in

Furthermore, although the moderating effects were small, the study found that the relationship between PJ fit and job satisfaction was positively moderated by colleague