Tilburg University
Het verklaren van leesgedrag met een impliciete attitudemeting
van Bel, D.
Publication date: 2008
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Link to publication in Tilburg University Research Portal
Citation for published version (APA):
van Bel, D. (2008). Het verklaren van leesgedrag met een impliciete attitudemeting. ADCReproservice.
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal
Take down policy
--I-ZZZ---1
-- I '
il-----8,3·_ .
1.--Het verklaren
van leesgedrag met een
Colofon
le druk 2008
©DanielThomas van Bel, 2008 ISBN: 978 90 8954 017 1
Vormgeving omslagenbinnenwerk: EvelienVeenstra
Druk:ADCReproservice, 'sHertogenbosch
Nicts uitdeze uitgave magworden verveelvc,udigd, opgeslagen in een geautomatiscerd gegeven:bestand en/„f
openhaargemaaktd„<,r middel van druk, fot<,k, ipie, microfilm c,f openigewijze (lan ook, zonder vcw,rafgaand schriftelilke t,iestemming vancleauteur endeuitgcverij.
This kx ik may mit he repn*lucedbyprint, phot„print, micri,film or any i,thermeans,withc,utwrittenpermission
Het verklaren
van
leesgedrag met een
impliciete
attitudemeting
Proefschrift
ter verkrijging van degraadvan doctor
aande UniversiteitvanTilburg,
op gezag van derector magnificus,
prof dr. RA. van der DuynSchouten,
in hetopenbaar teverdedigentenoverstaan van een door het college voorpromotiesaangewezencommissie
in de aula vandeUniversiteit
op vrijdag28maart 2008 om 14:15 uur
door
DanielThomas van Bel
Promotores
Prof. dr. H. Verdaasdonk t Prof. dr. W.L.H.vanLierop
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1:Inleiding
enonderzoeksdoelstellingen 11
1.1 Ontlezing en leesbevordering 11
1.2 Leesplezier wordtgevoeddoorbelevingsaspecten 12
1.3 Leesattitude 13
1.4 Validiteit vande huidige leesattitudemetingen 15
1.4.1 Constructvaliditeit 15
1.4.2 Validiteit van
effectmetingen 16
1.4.2.1 Reactiviteit 16
1.4.2.2 Veranderingen op een
impliciet
niveau 171.5 De validiteit van een impliciete leesattitudemeting 18
1.5.1 Betrouwbaarheid 18
1.5.2 Convergente
validiteit 18
1.5.3 Relatie met gedragen predictieve meerwaarde 18
1.5.3.1 Wanneerverklaren impliciete attitudemetingen variantiein
gedrag? 19
1.5.3.2 Derelatiemet leesomvang en het verklaren van uniekevariantie in
leesomvang 20
1.5.4 Het correspondentieprincipetoegepast op een
impliciete attitudemeting 20
1.5.5 Waarom zoudenimpliciete leesattitudemetingen unieke variantie
in
leesomvangverklaren? 21
1.6 De onderzoeksdoelstellingen 22
1.7 De indeling vanhet proefschrift 24
Hoofdstuk
2:Attitudes 25
2.1 Het
attitudeconcept 25
2.2 Connectionistische
attitudemodellen 26
2.2.1 Connectionistische modellen inhetalgemeen 26
2.2.2 Connectionistische modellen met
betrekking
tot deleesattitude 27
2.3 Expliciete
attitudemetingen 30
2.3.1 Inhoudelijke
operationalisatie 30
2.3.2 Attitudedomein 31
2.3.3 Semantischedifferentialen metbetrekking tot de
leesattitude 32
2.4 De utilitaire
versusde hedonistische attitudecomponent 342.5 Impliciete
attitudemetingen 35
2.5.1 Affectieve
Priming Procedure 36
2.5.2 Impliciete
Associatie Test 41
2.6 De
verschillen tussenexpliciete en implicieteattitudemetingen 43
2.6.1 De verschillen inpsychologischeprocessen 44
2.6.2 Affectieve conditionering, gewoontegedrag en de hedonistische
component 45
2.6.3 Cognitivisatie 46
2.6.4 Motivationele
invloeden 47
2.6.5 De relatie tussen explicieteen impliciete
attitudemetingen 48
2.7 De beperkingen van
impliciete attitudemetingen 50
2.7.1 Betrouwbaarheid 50
2.7.2 Validiteit 51
2.7.3 Bruikbaarheid 52
2.8 De
APPversus de IAT 52
Hoofdstuk
3:Attitudes
engedrag 55
3.1 Hetverklarenvan gedrag met impliciete versus expliciete
attitudemetingen 56
3.1.1 Overwogen versus automatisch
gedrag 56
3.1.2 Gewoontegedrag 59
3.1.3 Spontaanaffect enhetverklaren vanunieke variantie in
gedrag 59
3.2 De invloed vande meetmethode op de
attitude-gedragsrelatie 61
3.2.1 Het
correspondentieprincipe 61
3.2.2 Leesomvang 62
3.3 Hetverklaren van leesomvang meteen impliciete
leesattitudemeting 63
Hoofdstuk 5:
Deoperationalisatie 69
5.1 Het
onderzoeksobject 69
5.2 Hetmetenvan leesonnvang 71
5.3 Desemantische differentialen 73
5.4 De
op uitkomstengebaseerdeattitudemeting 74
5.4.1 Pilotstudie 1 74
5.4.2 Deverwerking vande antwoordgegevens 77
5.5 De impliciete
attitudemeting 78
5.5.1 Keuze van deprimes 78
5.5.2 Pilotstudie 2 78
5.5.3 Degekozen
primes 82
5.5.4 De gekozen
doelwoorden 83
5.5.5 Hetdesign en deprocedure bij deimpliciete
attitudemeting 85
5.5.6 Deverwerking van dereactietijdengegevens 87
Hoofdstuk 6:
Destudies 89
6.1 Studie 1 89
6.1.1 Deelnemers 89
6.1.2 Het design ende
procedure 89
6.1.2.1 Opbouw APP 89
6.1.2.2 Opbouw van de
trials 90
6.1.3 Resultaten 91
6.1.3.1 Verkenning variabelen
via
univariate statistieken 916.1.3.2 Hypotheses 1 tot en met 5 94
6.1.3.3 Hypothese 6:
Multivariate analyses 96
6.1.4 Conclusies
studie 1 99
6.2 Studie 2 99
6.2.1 Deelnemers 99
6.2.2 Hetdesign en deprocedure 100
6.2.2.1 Opbouw APP 100
6.2.2.2 Opbouw van de
trials
1016.2.3 Resultaten 102
6.2.3.1 Verkenning variabelen
via
univariatestatistieken 102
6.2.3.2 Hypotheses 1 tot en met 5 105
6.2.3.3 Hypothese 6:
Multivariate
analyses 107Hoofdstuk
7: Discussie 1117.1 Voorwaardenvooranalyses: verdeling en
betrouwbaarheid van devariabelen 111
7.1.1 Verdelingen 111
7.1.2 Betrouwbaarheid 111 4
7.2 Terugkoppeling naar onderzoeksdoelstellingen
enhypotheses 112
7.2.1 Expliciete leesattitudemetingenen leesomvang 113
7.2.2
Constructvaliditeit
implicieteleesattitudemetingen 1137.2.2.1 Divergentie implicieteen expliciete
leesattitudemetingen 113
7.2.2.2 Relatie impliciete leesattitudemetingen
en leesomvang 113
7.3 Vergelijkingmet andere studies 116
7.3.1 Betrouwbaarheid 116
7.3.2 Samenhang met expliciete attitudemetingen 116 7.3.3 PositieveAPP-index versus negatieveAPP-index 116
7.3.4 Relatie met gedrag 117
7.3.4.1 Hetcorrespondentieprincipe 118
7.3.4.2 Typegedrag 118
7.3.5 Verschillen in deprocedure 118
7.4 De verschillende leesattitudemetingenvergeleken 119
Hoofdstuk
8:Refectie,
aanbevelingen eneindconclusie 1218.1 De steekproef 121
8.2 De betrouwbaarheid 121
8.3 De procedure 122
8.3.1 Deprimes 122
8.3.2 Hetvoorkomenvan
uitdoving
1228.3.3 Effect toepassing correspondentieprincipe 123
8.4 De bruikbaarheid van de impliciete leesattitudemeting 123
8.4.1 De complexiteit van de taak 123
8.4.2 De schaalgrootte waarop demetingtoegepast
kan worden 124
8.4.3 Eeneenvoudigere taak 124
8.5 Verschillentussen de expliciete en de impliciete
attitudemetingen in deevaluatieveinformatie 125
Hoofdstuk
1:Inleiding
1.1 Ontlezingen leesbevordering
Uit gegevens vanhet SociaalCultureelPlanbureau blijkt dat
Nederlanders(ouder dan 12jaar) gemiddeldminder tijd zijn gaan besteden aan het lezenvanboeken. In 1975 besteedde men 1,6 uur per week aanhet lezen van boeken, in 2000 nog maar 0,9 uur(Breedveld & Vanden Broek, 2001).
12-tot 19-jarigen lezenhetminst van alle leeftijdcohorten. Eris sprake van een longitudinale eneen cross-sectioneletrend. Dat
wil
zeggen, 12- tot 19-jarigenlezenminder danopjongereleeftijd en lezenminderten opzichtevan eerdere cohorten 12- tot 19-jarigen (Huysmans et al., 2004'; VandenBroek, 2005). Dit geldt insterkste matevoor vmbo-leerlingen. Een geduchteconcurrent van het lezen is het spelenvan games (Tellegen,Alink & Welp, 2002).
Deze trendvanontlezingwordtals problematisch ervaren. Lezen in
de vrije tijd isnamelijk belangrijk voorhetonderhouden enverbeteren van
de leesvaardigheid, vooral onder achterstandsleerlingen (Cecil Smith, 1994;
Mickulecky, 1994). De leesvaardigheid is van groot belang om geYnformeerd te zijn en de wegtekunnenvinden inonzemoderne informatiemaatschappij (Schram, 1999).Wanneermen lange tijdteweinig leest, kan diteen negatieve spiraal in gangzetten inde ontwikkeling vande leesvaardigheid in samenhang
metweinigleesplezier. Zorgen hieromtrenthebbengeleidtotinspanningen om
de leesomvangtevergroten: Instellingen diezich hiermee bezig houden zijn bijvoorbeeldde Vereniging van OpenbareBibliotheken, de Stichting Lezen en deNederlandseTaalunie.
'
Zie http://www.scp.nl/nieuws/reactieasscher.shtml voorcenkritischediscussie over deze
gegevens.
Mengaatervan uit dat leesbevorderingsprojectende neergaande spiraal inde leesgewoontedoorbreken doorcen positieve impulste geven aan leesplezier(Stokmans, 2007). Leesplezier is debelangrijkste motivatie om te lezen indevrije tijd(Stalpers, 2005; Tellegen
&
Frankhuizen, 2002; Wigfield, 1997) en dusdesleuteltot leesbevordering (Jansen-Guldemond,1999). In hetverlengde hiervan
blijkt
eenbelevingsgerichteonderwijsmethodeen hetaanwakkerenvanbetrokkenheid enovergavetijdens hetlezen de leesomvang meerte stimuleren daneenafstandelijke tekstgerichte benadering (Van der Bolt,2001; Verboord,2003). Dergelijke inzichten leiden ertoe dat leesbevordering zich tegenwoordigricht ophetstimuleren van leesplezier en het overtuigenvanjongeren datlezen plezier kanopleveren.
1.2 Leesplezierwordtgevoeddoorbelevingsaspecten
Belevingsaspecten kunnen zich vertaleninleesplezier. Het lezen van boeken kan echteemoties oproepen(Tellegen
&
Frankhuizen, 2002), net als hetkijkennaarfilms (Tan, 2000). Devariatie aan gevoelensdie tijdens het lezen van eenboekervaren worden, is enorm. De matevan inleving inhetverhaal -dit
betrefthetbelevenvansympathieen empathie voor depersonages (Tellegen et al., 2002) - iseenfactor die medebepalend is voor de gevoelensdieervaren worden inrelatie totdebeschrevengebeurtenissen. De mogelijkheid tot identificatie met een personage isnoodzakelijkom plezier te beleven (Jansen-Guldemond, 1999). Daarnaastwordt lezenvaakgebruikt om
de stemmingtereguleren, vooral doorfrequente lezers (Van der Bolt, 2001). Eenverderevoorwaardevoor leesplezier is het ervaren vandejuiste
mate vangeestelijke stimulatieenuitdaging in detekst. Lezen kan ook als frustrerend
of
vervelend ervaren worden (Ganzeboom, 1982;Mathewson,1994).Het leesproces zelfis immers ineersteinstantie eencognitieve
activiteit,waarbij de lezerbetekenis verleentaan teksten (Frank, Koppen,
Noordman & Vonk,2003; Noordman, Vonk
&
Kempff, 1992). Hetleesproces1.3 Leesattitude
Het plezier in lezenwordtvaak aangeduid met eenpositieve leesattitude (Stokmans, 2007).De leesattitude bevatdeevaluatieve neerslagvan leeservaringen (McKenna, 2001). Bij herhaaldelijke positieve leeservaringen ontstaat bijvoorbeeldeenpositiefgevoel bij het lezenvan boeken alsvrijetijdsbesteding. De leesattitude, leesomvang en leesvaardigheid bernvloeden elkaar, waarbij leesattitudedemotoris achter leesomvang(Greaney
&
Neuman, 1990;Mathewson, 1994;McKenna, 1994; Miesen, 2003; Stalpers, 2005; Stokmans, 1999; Stokmans, 2003). Aangeziendepleziercomponent van de leesattitude eengroot deel van deverschillen in leesgedragverklaart,
lijkt
hetzinvol om diteenbelangrijk leesbevorderingsdoeltemaken(Van Schooten &De Glopper,2002). Binnen het leesonderzoekneemt leesattitude dan ookeen steedsprominenterepositie in (Stokmans,2007). Steedsmeer evalueertmenbijvoorbeeld leesmethoden niet alleen intermen vantoegenomen leesvaardigheid, maar ookintermen van leesattitude (McKenna, Kear&
Ellsworth, 1995).Vanuiteencognitiefpsychologische invalshoekdefinieren wij een
attitude als eenonderdeel vaneen geheugenstructuur, waarinde representatie
van eenattitudeobject verbonden is aanevaluatieve informatie. Erbestaat consensus onder onderzoekers dat eenattitude eenevaluatief karakter heeft en dat eenattitude verschillende componenten bevat (Breckler, 1984;
Triandis, 1977). Erwordtechter opzeerverschillendewijze
invulling
gegeven aan deze componenten. Bij attitudestenaanzienvanverschillende attitudeobjecten onderscheidtmenverschillende componenten. Zelfs bij dezelfde attitudeobjecten verschillende dimensies diemenonderscheidt. Dit is ook in het gevalbij leesattitudes (Stalpers, 2005; Stokmans 2007). Wij gaan bu ons onderzoek uit van twee componenten, die naaronzeopvatting steeds in leesattitudeonderzoek naar voren komen.Deze componenten zijn ontleendaanonderzoek naar
consumentengedrag, waarin men een utilitairecomponent eneen hedonistische component onderscheidt bij de attitude tenaanzien van hetconsumeren
van eenproduct. De eerstecomponent bevat evaluatieve informatie die
informatie diebetrekkingheeftop hedonistische uitkomsten (Ahtola, 1983; Voss, Spangenberg
&
Grohmann, 2003). Inhet geval vanleesattitudes bevat deutilitaire
componentvoornamelijkcognitieve informatieover duurzame resultaten van lezen, zoals hetverwerven van kennis, inzichten vaardigheden.Dehedonistische componentisaffectief van aarden heeft betrekking op de
beleving vanontspanningenplezier tijdens en kort na hetlezenvanboeken (Stokmans, 1999;Miesen, 2003).
Triandis(1977) benoemteenderdeattitudecomponent die bestaat uit
de spontanegevoelsassociaties die men heeft bij hetattitudeobject. Mathewson (1994) en McKenna(1994)veronderstellenietssoortgelijksbij leesattitudes.
Innavolging hiervan stellen wij dateenbelangrijke component van de leesattitudebestaatuitevaluatieveinformatiedie automatisch kan worden geactiveerd. Daarom beschouwen wij deleesattitude alseen combinatie van de volgende drie componenten: deovertuigingdat hedonistischeuitkomsten
zich voordoen bij lezen, deovertuigingdat
utilitaire
uitkomsten zich voordoen bij lezen ende spontanegevoelsassociaties die menheeft bij lezen. Deze spontaanactiveerbaregevoelsassociaties schrijven wij eenbelangrijke rol toe bij leesattitudes, die gerelateerd is aanleessocialisatie en leesgewoonten.Hoewel leessocialisatieeen proces is dateenleven lang doorgaat, beschouwt mendejeugd alsde periodewaarindebelangrijkste
ontwikkelingenplaatsvinden. In het gezin enop schoolwordt het fundament
gelegd voordc leesgewoonte(Verboord, 2003). Hiermee isdejeugd de
essentieleperiode voorde leesomvang en hetleesplezier(Kraaykamp, 2002).
Een sterke leesgewoonteontstaatals kinderenvanjongs afaan opgroeien methetbesefdat lezeneen plezierigeen stemmingsregulerendeactiviteit is
(Tellegen et al., 2002). Hierbij spelen de in devorige paragraafgenoemde affectieve ervaringen eencentrale rol. Tijdenshetherhaaldelijk optreden van deze affectieve ervaringen ontstaanvia conditioneringsprocessen (Kim, Lim & Bhargava, 1998; Strick, VanBaaren, Holland &VanKnippenberg, 2006; Stuart, Shimp
&
Engle, 1987; Zajonc, 1980)automatisch activeerbare mentalelinks-waarvan men zich grotendeels niet bewust is-tussen deze gevoelens
en deactiviteitlezen. Dergelijke gevoelsassociatiesbij lezen endevorming
associaties de kans dat men leest en aan de anderekant versterken positieve leeservaringendeassociatietussen lezen enpositievegevoelens.
1.4 Validiteit van de huidige leesattitudemetingen
Tot aan hethuidige onderzoek isin leesattitudeonderzoek de leesattitude gemeten meteenexpliciete attitudemeting, dat
wil
zeggen meteen vragenlijstmethode. Aan de hand van deitems in eenvragenlijst gaat de deelnemer aanhetonderzoekbij zichzelf na wat deze van het attitudeobject
vindt. Dedeelnemer reageert opdeitems indevragenlijsten rapporteert zo
zelfde
leesattitude. Bij een opzelfrapportagegebaseerdeattitudemeting is hetvoorde deelnemer min ofmeerduidelijk dat zijn ofhaar houding onderzocht
wordt. Daarom worden dergelijke attitudemetingen ook wei expliciete
attitudemetingen genoemd. In het vervolg van
dit
proefschrift zal voor dit typeattitudemeting dan ook de term expliciete attitudemetinggebruiktworden. De deelnemerskunnengedurende eenexpliciete attitudemeting overwegen
hoezezullenreageren. Metanderewoorden, zekunnen hunresponsen
controleren. Tijdensdezemetingkrijgen overwogen responsen in het
algemeenvoorrang boven spontanegevoelsmatigereacties (Wilson,Lindsey, & Schooler, 2000). Opbasishiervan geloven wij datdeze spontane reacties onvoldoendevertegenwoordigd zijn ineen expliciete leesattitudemeting.
Impliciete attitudemetingen meten
juist
dergelijkespontaan activeerbaregevoelsassociatieszonder introspectieen overweging vandedeelnemer (in hoofdstuk2 wordtdezemethodeuitvoerigbesproken).
1.4.1 Constructvaliditeit
Expliciete leesattitudemetingen bevattenmeestalitems met opvattingen diezo algemeengeaccepteerd zijn -bijvoorbeeld datmenleertvan boeken
lezen -dat iedereen dezegemakkelijk onderschrijftzonder daar altijd echt gevoelsmatig achterte staan. Velenkrijgenvanthuis enopschool mee dat boeken lezen goed voor
je
ontwikkeling isen internaliserenwaarschijnlijk die norm, zelfs als zezelf
weinigpositieve leeservaringenhebben.Tijdens een expliciete leesattitudemeting kunnen daardoor overwegingen dieDit
fenomeen wordt ook welcognitivisatie genoemd(Wilson & Dunn, 2004). Verder bedreigen motivationele invioeden, zoals sociaal wenselijke antwoordtendenties, zelfpresentatiemotieven endemandcharacteristics(Arndt & Crane, 1975;Knowles&
Condon, 1999) devaliditeit vaneenexpliciete leesattitudemeting (Stokmans, 2007). Erzijn namelijkaanwijzingen dat sommigen (hoogopgeleiden)hetlezenvan boekenbeschouwenals sociaal wenselijk gedrag(Allen, Cipielewski&
Stanovich, 1992).Impliciete leesattitudemetingen bieden directere toegangtotspontaan activeerbare gevoelsassociatiesdan expliciete attitudemetingen (Greenwald & Banaji, 1995; Wilson & Dunn, 2004; Wilson
&
LaFieur, 1995). In paragraaf1.3 hebbenwe betoogd datdezeevaluatieve informatieeenwezenlijk onderdeel is vandeleesattitude. Verderzijn implicieteattitudemetingen ongevoelig voor motivationele invloeden,aangeziende responsen die
verkregen worden spontaan zijn en niet gecontroleerd kunnen worden door de deelnemers. Impliciete attitudemetingen bevattenduswaarschijnlijkandere evaluatieveinformatiedan expliciete attitudemetingen endezeinformatie
vormteen wezenlijkonderdeel van de leesattitude.
1.4.2 Validiteit van effectmetingen
Om de effectiviteitvan leesbevorderingsinterventiestetestenworden vaak leesattitudes gemeten(McKenna et al., 1995; VanSchooten & De Glopper, 2002). In experimentele overtuigingsstudies wordtde invloed van eenmanipulatie (meestal eenboodschap) opdeattitude gemeten. In quasi-experimentele studies meet mendoorgaans attitudeveranderingen om de effectiviteit van eeninterventie vast testellen, bijvoorbeeld bij een leesbevorderingsprogrammaals Bazar. Als menin dergelijkonderzoek een expliciete leesattitudemeting gebruikt, bestaat er kansop validiteitsproblemen (Stokmans, 2007).
1.4.2.1 Reactiviteit
Als in hetkader van cen effectmetingattitudeveranderingen gemeten
worden met een explicieteattitudemeting - dusviazelfrapportage- hebben
leggenvervolgenshetverbandtussende leesattitudemeting en de
leesbevorderingsinterventie. Ditkanvervolgensoponvoorspelbarewijze de rapportage vande attitude verstoren. Eendeelnemerkan corrigeren voor de interventie, waarbij deze eenminder positieve attitude rapporteert. Ook kan eendeelnemer juist een meer positieve attitude rapporteren ineenpoging om de onderzoekerterwille te zijn(Schwarz
&
Bless, 2007).Dit
verschijnsel,reactiviteitgenaamd, heeftalsgevolg datdevaliditeit vanhet onderzoek
ondermijndwordt ('tHart, Boeijen & Hox, 2005).
Daar komt nog eens bij dat in nietzuiverexperimenteel onderzoek naar effecten vanbijvoorbeeld leesbevorderingsprogramma's zowel eenvoormeting als eennameting nodig zijnom voldoendestatistische powerteverkrijgen met als doel de vaakzwakke effecten tekunnen meten endeinvloed van storende variabelentebeperken(Swanborn, 2004).
Dit
betekent dat de expliciete leesattitudemeting tweemaal afgenomenwordt, wat hethierboven geschetste validiteitsprobleem verder versterkt. Bijeenonderzoeksontwerp met eenvoormeting eneennameting zal dedeelnemer nog sterkergeneigdzijn ditverband waartenemen dan bij een onderzoeksontwerp met alleen
eennameting,aangezien deze tweemaal geconfronteerd wordt met de attitudemeting ('t Hart et al., 2005) . Bovendien kandevoormeting ook nog
eensdeperceptieenverwerking van deboodschap
of
interventiebernvloeden.Een implicieteattitudemeting biedteenoplossing voor de reactiviteit van de
zelfgerapporteerdeattitudemeting, aangezien dedeelnemershun responsen nietkunnen controleren. Bovendien hebbendedeelnemers vaak niet eens door dathunattitudegemetenwordt,gezien hetrelatiefonopvallende karakter van
implicieteattitudemetingen (Frings
&
Wentura, 2003).1.4.2.2 Veranderingen op een impliciet niveau
Leesbevorderingsprogramma's richten zich steedsvaker op het tot standbrengen van leesplezier (Kraaykamp, 2002) viahetopdoen van positieve leeservaringen. Hierbij spelenaffectieve conditioneringsprocessen
waarschijnlijk eencentrale rol. Zoalshierboven albeschreven is, zijn
kan naeenbernvloedingstechniekopbasis van affectieve conditionering geen verandering indeexplicieteattitudemetingoptreden, maar wel indeimpliciete
attitudemeting (Strick et al., 2006).
1.5 De validiteit vaneenimpliciete leesattitudemeting
Voldoendeconstructvaliditeit iseenvoorwaarde omeen impliciete leesattitudemetingtekunnen gebruiken inleesattitudeonderzoek.
1.5.1 Betrouwbaarheid
Een voorwaardevoorvaliditeit isdebetrouwbaarheid van het instrument. Overhetalgemeen laat debetrouwbaarheid vanimpliciete attitudemetingen tewensen over. Dit is duseenaandachtspunt, ook bij een
implicieteleesattitudemeting.
1.5.2 Convergente validiteit
Tot nu toe is ergeen eenduidigalgemeenbeeldontstaantenaanzien vande samenhang tussenimpliciete enexpliciete attitudemetingen. Gemiddeld genomen bestaat erweliswaareen samenhang, maar deze is zwak. Wij
verwachten hooguiteenzwakkerelatietussenexplicieteenimpliciete leesattitudemetingen.
1.5.3 Relatie met gedrag en predictieve meerwaarde
Bij attitudemetingen zijn de onderlinge relaties enderelatie met gedragmaatgevend voordeconstructvaliditeit(Nosek
&
Smyth, 2007). Convergentevaliditeit is indezecontextslechts in beperktemate adequaat, omdatwij veronderstellen datde explicieteenimplicieteleesattitudemetingen verschillende informatie bevatten. Wij beschouwen dusvooral een sterke relatietussende implicieteleesattitudemeting ende leesomvang alseenbelangrijk criterium voorde constructvaliditeit van de impliciete
leesattitudemeting.Wij verwachten dat eendergelijke relatiebestaat,
diegemetenwordt meteen impliciete leesattitudemeting uniekevariantie in
leesomvang kan verklaren.
1.5.3.1 Wanneer verklaren impliciete attitudemetingen variantie in gedrag?
Met impliciete attitudemetingen wordenvoornamelijkspontaan
activeerbaregevoelsassociaties gemeten. Cruciaal voorde voorspellende
meerwaarde van eenimpliciete leesattitudemeting is dan ookhet belang van despontaan activeerbaregevoelsassociatiesten aanzienvan lezen bij hettotstandkomenvan leesomvang en de mate waarindezeassociaties niet vertegenwoordigd zijninexplicieteattitudemetingen. Hoewelspontaan activeerbaregevoelsassociaties mogelijk ook tendele gemetenworden met expliciete attitiudemetingen, biedenimplicieteattitudemetingen directer toegang totdezeevaluatieveassociaties.
Veelalwordtverondersteld dat overwogen evaluatieveresponsen
overwogen gedrag sturen endatautomatisch activeerbare evaluatieve reactiesautomatischgedrag sturen. Daarom verwacht mendatexpliciete attitudemetingen overwogengedragbeterverklarendanimpliciete
attitudemetingen,
terwijl
implicieteattitudemetingenimpulsief,automatischen spontaangedrag beter verklaren.
In
onderzoekvanFrieseen collega'sis ondersteuning voordezeveronderstelling gevonden(Friese, Waenke & Plessner, 2006). Hetisaannemelijk dat zowel automatisch activeerbare evaluatieveassociaties als overwogen evaluatieveresponsenmengvormen van automatischenoverwogen gedrag verklaren. Inonderzoekwordt over het algemeen dan ookeenrelatiegevonden tussen implicieteattitudemetingen
eneenmengvormvanautomatischen overwogen gedrag,zoalstvkijken en kiezen tussen Coca Colaen PepsiCola (Frings
&
Wentura,2003; Karpinski, Steinman&
Hilton, 2005; Perugini, 2005). Maarderelatietussen implicieteattitudemetingenen dergelijke mengvormen vanautomatisch enoverwogen
gedragis
vrijwel
altijdbescheiden. Bovendien is crweinigbewijs datimplicieteattitudemetingen unieke variantie verklaren in eenmengvorm van
automatischen overwogengedrag alsgecontroleerdwordt voordeexpliciete
attitudemeting(Bosson,Swann, & Pennebaker,2000; Maison, Greenwald, &
1.5.3.2 De relatie met leesomvang en het verklaren van unieke variantie in leesomvang
Wij beschouwende keuze om een boek tegaan lezen als een mengvormvan automatischenoverwogen gedrag. Hetisaannemelijk dat
implicieteattitudemetingen bijdragen aanhetverklarenvanmengvormen van
automatischen overwogen gedrag (Vargas, 2004)(ziehoofdstuk3). Aangezien het lezenvan boeken eengewoontegedragis(Knulst
&
Kraaykamp, 1996), ishetbovendien aannemelijk dat spontaan activeerbare gevoelsassociaties leesgedragsturenvolgensde "affectreferral decision rule". Deze regelwordt vaak toegepastbij geroutineerd keuzegedrag (Leemans&
Stokmans, 1992). Volgens dezeeenvoudigebeslissingsregel kiestdeconsument een alternatief op grond vaneeneersteindruk,herkenning, vertrouwdheidof
primaireaantrekkelijkheid, dat
wil
zeggenzonderenigecognitieveuitwerking (VanRaaij
&
Antonides, 2002).Het volgende scenario illustreert dit. Iemand zit inzijn vrije tijdthuis in zijnstoel enoverweegt wat hij of zij gaat doen. Stel nu, dat het lezen van een boekeengedragsoptie is, dan ishetwaarschijnlijkdat naastinformatie uit
overwogendenkprocessen ook spontaan activeerbaregevoelsassociaties een belangrijke rol spelen bij de keuze om een bock tegaan lezen. Het concept lezen vanboekenroept evaluatieveassociaties opdie gebaseerd zijn op eerdere affectieve ervaringenmet boeken lezen. Doordatlezenbijvoorbeeld een
gewoonteis gewordenenverbonden isgeraaktmetpositievegevoelsassociaties zal dezegedragsoptie "top of mind" zijn bij de keuze om tijdte besteden aan het lezen van een boek.
1.5.4 Het correspondentieprincipe toegepast op een impliciete attitudemeting Een gebrek aancorrespondentietussen de impliciete attitudemeting
enhetgedrag inkwestie kanbijdragen aan eenlagecorrelatietussen de twee. Het correspondentieprincipe houdt in dat hoe meerdespecificiteitsniveaus
Bijvoorbeeld, deattitude diemenheeft metbetrekking tothetgebruik van de anticonceptiepil heefteensterkererelatie met het gebruik van de pit dan de attitude metbetrekking totde anticonceptiepil (Davidson
&
Jaccard, 1979).Doordathet lezen van boeken eenattitudeobjectop gedragsniveauis, wordt bij eenconsistente toepassing van de explicieteattitudemetingen, impliciete
attitudemetingen ende gedragsmeting op hetdomeinvan boeken lezen
als vanzelfhetcorrespondentieprincipetoegepast. Weverwachten dat het
toepassen van hetcorrespondentieprincipeleidt toteen sterkererelatie met gedrag(leesomvang) danineerdere studiesnaarimplicieteattitudemetingen met betrekking totandereattitudeobjecten.
1.5.5 Waarom zouden impliciete leesattitudemetingen unieke variantie in leesomvang verklaren?
Huidige theoretische inzichten bieden voldoende aanknopingspunten om aan tenemen datmetimpliciete leesattitudemetingen extra evaluatieve
informatiegemeten kan worden, die helpt omleesgedragbeterteverklaren.
Maar ditisvanuitempirisch oogpuntgeenuitgemaaktezaak, aangezien
implicieteattitudemetingen weliswaar(inbescheiden mate) samenblijken
te hangenmet gedrag, maar tot nutoezeldenverklaringskrachttoevoegen. Het tot nutoe gevondengebrekaan toegevoegde verklarendevariantie kan toegeschrevenworden diverse mogelijkheden: (1) Deexpliciete attitudemetingen indezeonderzoeken bevattenalvoldoendeautomatisch activeerbare evaluatieveasssociaties. (2) Hetgedrag datverklaard wordt komt
voornamelijkop basisvanoverweging tot stand. (3) Er iseengebrek aan
correspondentietussende impliciete attitudemetingen endegedragsmetingen. (4) Delagebetrouwbaarheid envaliditeit van deimplicieteattitudemetingen
onderdrukken derelatie met hetgedrag.
Uit
bovenstaandepunten (1) en(2)blijkt dathetbelang van de spontaanactiveerbaregevoelsassociaties tenaanzienvanlezen bij het tot standkomenvan leesomvang en de mate waarindezeassociaties niet vertegenwoordigd zijn in explicieteattitudemetingencruciaal zijn voor de voorspellende meerwaarde vaneenimpliciete leesattitudemeting. Watbetreftbij het verklaren van gedragmetimplicieteattitudemetingen verholpen door hetcorrespondentieprincipe (Ajzen, 1991) toe tepassen op een impliciete
attitudemeting, wat -voor zover bekend - nog niet eerder is gedaan. De
attitudemeting en degedragsmeting zijn ophetzelfde niveau vanspecificiteit gemeten watbetreft objectenhandeling. Deimpliciete attitudemetingvindt dus plaats opgedragsniveau en nietop objectniveau,zoalsgebruikelijk.
1.6 De onderzoeksdoelstellingen
Wij betogen dateen relatiefnieuwe methode omattitudeste meten,
de zogenaamdeimplicieteattitudemeting, hetbestaande arsenaal van leesattitudemetingen aanvult. We veronderstellen daarbij dat automatisch activeerbare evaluatieveassociaties eenwezenlijke rolspelen bij leesattitudes
en leesgedrag en datdaardoor in potentieeen belangrijke rol weggelegd is voor
implicieteattitudemetingen. Wij menen datimplicieteattitudemetingen een
belangrijkerolkunnen spelen in leesonderzoek op basis vanhet volgende: (1)
Impliciete leesattitudemetingen bevatten (unieke) evaluatieveinformatie, die
bijdraagt aanhetverklarenvan(unieke) variantie in leesomvang. (2)Impliciete
leesattitudemetingen biedenmeerwaarde bij effectstudies (zie paragraaf 1.4.2).
Onsonderzoek heeftde volgende doelstellingen.
Demaatschappelijke doelstelling:
Aangezien er noggeen implicieteleesattitudemeting bestaat en (onderzoek naar) leesbevordering hiermee verbeterd kan worden, wordt een eersteaanzet gegeven tot hetontwikkelen van eenzobetrouwbaar en
bruikbaarmogelijke impliciete attitudemetingten aanzien vanhet lezen van
boeken meteenvoldoende sterke relatie metleesomvang.
Dewetenschappelijke doelstellingen:
1 Meer inzicht verkrijgen inde constructvaliditeit van de
2 Vaststellen ofeen impliciete leesattitudemeting unieke variantie
verklaart inleesomvang.
3 Inzicht verkrijgen inderelaties tussen deverschillende expliciete
leesattitudecomponenten ende implicieteleesattitudemeting.
Gezienhaar potentiele meerwaarde, trachten we inhethuidige onderzoek voorhet eerst eenimpliciete leesattitudemetingteontwikkelen.
Deconstructvaliditeittesten we doorderelatie vande impliciete
leesattitudemeting met leesomvang vastte stellen.Deze samenhang is in ons onderzoek hetdoorslaggevendecriterium voordeconstructvaliditeit
vande implicieteleesattitudemeting. Daarnaast onderzoeken we derelaties
van de implicieteleesattitudemetingmetexpliciete leesattitudemetingen.
Inhethuidige onderzoekwordt voorheteerst een implicieteattitudemeting ten aanzien van gedraggemeten. Weverwachten datde toepassing van het correspondentieprincipede relatietussende implicieteattitudemeting en gedrag versterkttenopzichte vaneerdere studiesnaarimpliciete
attitudemetingen. Verder onderzoeken we ofde implicieteattitudemeting
uniekevariantie
in
leesomvang verklaart. Daarnaast onderzoeken we crucialeaspecten als debetrouwbaarheid,constructvaliditeit,depredictievemeerwaarde endebruikbaarheid vande impliciete leesattitudemeting.
Centraal inditonderzoekstaatderelatie tussen deimpliciete
leesattitudemetingen leesomvang.
Dit
proefschrift richt zich op het lezen van boeken alsvrijetijdsbesteding endeattitude tenopzichte van ditgedrag. Er is gekozenvoorvrijwillig
lezen inde vrije tijd(zie McKenna & Kear, 1990),aangezien dithetbelangrijkste leesgedrag is (zieparagraaf 1.1)enbovendien logischerwijs veel meer doorde leesattitude gestuurdwordtdan verplicht lezen. Wij geven devoorkeur aan de leesomvangboven leesintentie en leesniveau,omdat ditde meestconcrete maat is.
Aangezien heteennieuwtoepassingsgebiedbetreft, isditonderzoek
innovatiefendaarmee ookrisicovol. Ons eerste doel is hetopzetten van een
gedrag.De relatie met gedrag is uitonderzoek op andereattitudedomeinen doorgaans zwakgebleken ende predictieve meerwaarde is nognictaangetoond
bij niet volledig automatischgedrag, zoalshetlezenvanboeken indevrije tijd.
Daarnaast weten wedat impliciete attitudemetingen een lagebetrouwbaarheid
hebben.
1.7 De indeling van het proefschrift
Hoofdstuk
2:Attitudes
In dithoofdstuk komt eersthetattitudeconcept aan deorde. Vervolgens wordteen specifieke theoretische visie op attitudes uitgewerkt. Hetbetreft hier
eenconnectionistisch attitudemodel. Dezebenaderingis gekozen,omdat deze aansluit bij zowelhetconcept van implicieteattitudemetingen alshetconcept van expliciete attitudemetingen. De connectionistische benadering dient dus ookals opstap voordebespreking van twee types attitudemetingen: expliciete
en impliciete attitudemetingen. Vervolgens wordendeverschillen tussen deze
methodesbesproken. Indezeverschillenschuiltderelevantie van impliciete attitudemetingenmetbetrekking tothetmeten vandeattitude ten aanzien van boekenlezen.
2.1 Het attitudeconcept
Oorspronkelijkbetekent attitude lichaamshouding, maar in de
psychologie heeft attitudede betekenis gekregen van"geestelijke houding". Dit houdt in dateen attitude informatiebevat overhoenegatief
of
positief een persoon "staat" tegenovereenattitudeobject. Attitudes zijnevaluatief van aard: eenvalentie (dit is eengevoelslading meteenwaarde lopendvan negatieftot positief) isverbonden aan hetattitudeobject (Eagly
&
Chaiken, 1993;Oskamp
&
Schultz, 2005). Wij conceptualisereneenattitude alseenonderdeel vaneen geheugenstructuurwaarinde representatie vanhetattitudeobject verbonden isaan evaluatieveinformatie. Dezeevaluatieve informatie ligt tengrondslag aaneen globale affectieveladingtenaanzien van hetattitudeobject.
Attitudeobjectenkunnen varieren vaneen symbool,een levenloos object,
een product,eenpersoon, een groep personen toteenorganisatie. Men kan eenattitudehebben tenaanzien van eenfilmster,hethuismerk pindakaas
van Albert Heijn ofde PvdA. Ook kan meneen attitudehebbentenaanzien
van eengedrag(bijvoorbeeldhetdragen vande autogordel ofhet lezen van boeken).
Attitudesworden overhet algemeenbeschouwdals kenmerken van
een individu. Verderzijnattitudes aangeleerd(Triandis, 1971): wij gaan er
op eigenervaringen met lezen(Mathewson, 1994;McKenna, 1994). Deze evaluatieve informatie isopgedaan tijdens ervaringen methetattitudeobject.
Attitudeswordendoorgaansbeschouwd alsrelatiefstabiel(Oskamp
&
Schultz,2005), watimpliceert dateenattitude vaneen persoonweinig varieert in verschillende situaties.Ondanks alternatieve opvattingentenaanzien van stabiliteit (Bem, 1972; Holland, Verplanken, &Van Knippenberg, 2002)
wordt inhethuidige onderzoekde conceptualisatie van attitude alseen relatief
stabielerepresentatie in het geheugen aangehouden. Alleeneenenigszins stabiele attitude kan immerseen stabielerelatie met gedraghebben en de relatietussen attitudeen gedrag staatcentraal inonsonderzoek. Hiermee is echterdemogelijkheidvanzelfperceptie(bijvoorbeeld: "Ik lees veel, dus ik vind het leuk.") niet uitgesloten.
Eenbelangrijkeeigenschap van hetattitudeconcept isderelatie met gedrag: hoepositieverde attitude is die iemand heefttenaanzien van een gedrag, hoe meerdezepersoon overhetalgemeen datgedrag vertoont (Ajzen,
1991). Eenbelangrijk validiteitscriterium voorhetattitudeconstruct is dan
ook haar relatie metgedrag. In hoofdstuk 3 komtde relatietussenattitudes en gedrag uitgebreid aan deorde. Ondanks dat attitudes overhetalgemeen vrij stabiel zijn, wordt ook veronderstelddatattitudeskunnen veranderen(Eagly & Chaiken, 1993). Het attitudeconstruct wordt dan ook vaak gebruikt om gedragsveranderingenteverklaren.
2.2 Connectionistische modellen
De cognitieve psychologie richt zich opde manier waarop de
menselijke geestinformatie structureert enopslaat. Binnende cognitieve psychologie wordt vaakgebruik gemaakt vanassociatieve netwerkmodellen, ook wel connectionistische modellengenoemd.
2.2.1 Connectionistische modellen in het algemeen
persoon, een object,concept ofeenevaluatie bevatten. Deze knopen kunnen varieren in hunstaatvan activering enzijnverbonden met elkaarvialinks.
De activering van de eneknoop kan zich verspreiden via hetassociatieve netwerknaar andereknopen die gerelateerd zijn aandezeknoop. Deprincipes vanknopen,associaties en activeringzijn centrale elementeninassociatieve netwerktheorieen enworden breed toegepastom socialecognitie tebegrijpen (Rosch, Mervis,Graw,Johnson
&
Boyes-Braem, 1976).Figuur2.1:Voorbeeld vaneenkleinonderdeel vaneenassociatiefnetwerk
Ziekenhuis Dokter Witte Jas
We hebben onzedefinitievan attitudegebaseerd ophet begrippenkader vanhet connectionisme, opdatonzeattitudetheorie aansluitbij zowel
onzeimplicieteattitudemeting alsonzeexplicieteattitudemeting. In
geheugenstructuren is het attitudeobject verbonden aandiverseinformatie,
waar onder evaluatieve informatie. Alsweervan uitgaan dat attitudeobjecten verbonden zijn met evaluatieve informatie,kunnen we eenattitude
conceptualiseren alseen associatie tussen hetattitudeobject ende evaluatieve informatie. Alsevaluatieve informatiegeorganiseerd isalsknopen in een associatief netwerk, kaneenattitude beschouwdworden als een associatie tussen tweeknopen: dementale representatie vanhetattitudeobject en een knoop met globaal affectieve evaluatieve informatie.
2.2.2 Connectionistische modellen met betrekking tot de leesattitude
In figuur2.2staat een vereenvoudigd voorbeeld vaneenassociatief
netwerkmodel met daarineen attitudestructuurmetbetrekking totlezen weergegeven. Verschillende uitkomsten vanhet lezen vanboeken zijn
lezenverspreidt zich inhetassociatievenetwerk en zoworden verschillende geassocieerde conceptengeactiveerd.
Figuur 2.2:Eenvoorbeeld van een ded vaneenconnectionistisch netwerk dat een attitudestructuurbevat.
Niveau1:Associatiesmetglobale valenties
Boeken
Negatief lezen Positief
. . * . . * ..:4:'' I. : I. I. :. . I. I.
Saal Plezierig Nuttig
Het attitudeobject kandirectverbonden zijn meteenglobale valentie. Inhetvoorbeeldin figuur2.2wordtdezeassociatieweergegeven met de ononderbroken
lijn
waarlangs viaeendirecte routedeassociatiepositief of negatief geactiveerd wordt. Daarnaast kanhetattitudeobjectinformatie overde consequentiesvanboeken lezenactiveren. Dezeuitkomsten zijn op hun beurt weer verbonden met evaluatieveinformatie. Eenvoorbeeldhiervan is de activering van het concept "nuttig"datvervolgens het begrippositief activeert, weergegeven metde onderbrokenlijnen in figuur 2.2. De attitude kan beschouwd worden als het totale decl van de evaluatieve associatiestructuur (beide niveausinfiguur 2.2). Op het onderliggende niveau kunnen twee soortenvan consequenties onderscheidenworden: hedonistischeenutilitaire
consequenties. Voordeontwikkelingvaneffectieve leesbevordering is
inzicht indeonderliggende attitudestructuur nodig. Als menweetwaarom
men eenpositieve
of
negatievehouding heefttenaanzien van lezen, kan men dezekennisinzetten tenbehoeve vanleesbevorderingsinterventies. Deze onderliggende evaluatieve informatiemoet verbonden zijn aandeglobale valentie om bij tedragen aan deleesattitude. Deze bidimensionele visie op attitudeswordtverderuitgewerkt inparagraaf 2.5.Op globaal niveau kande leesattitude beschouwd worden als een globale valentietenaanzienvanboeken lezen, met anderewoorden: als een unidimensioneel construct enkelgebaseerd op de associatie tussen het lezen van boekenen globale affectieveinformatie (alleenop niveau 1 vanfiguur
2.2) (Ajzen, 1991),waarbij informatieovercognitieve/utilitaireen affectieve/ hedonistischeuitkomstengezienkunnen worden alsdeantecedenten van
dezeaffectieve representatie (McKenna, 1994). Het voordeel vande globale
benadering is datdezetoelaat dateen leesattitudeook geactiveerd kanworden zonder onderliggende cognitieve structuur, wat goed past bij hetconcept van impliciete attitudemetingen. Het nadeel vandeze benadering is datdereductie van hetattitudeconstruct toteenglobaal affectiefverschijnselwaarschijnlijk
eenteeenvoudigeweergave is van eenleesattitude (Lewis
&
Teale, 1980;Lewis
&
Teale, 1982; Wigfield, 1997). Verderkrijgt men in een onderzoek met enkel eenglobale affectieve attitudemetinggeen inzicht in de onderliggende2.3 Explicieteleesattitudemetingen
Dezedissertatie richt zich op attitudestenaanzien van boekenlezen als vrijetijdsbesteding. Tot nu toezijnleesattitudes met expliciete attitudemetingen gemeten. In verschillende onderzoekennaarleesattitudes isaangetoond dat de leesattitude eenbelangrijke determinant is vande leesomvang (Miesen,
2003; Stokmans, 1999; Stokmans, 2003;VanSchooten & De Glopper, 2002). Hiermee isdeconstructvaliditeitvan expliciete leesattitudemetingen al
vastgesteld.
Aangezienhetleesattitudeconcept eenlatent construct is, moet de leesattitude via indicatoren gemeten worden. De leesattitudeis alleen af te leidenuitwaarneembareresponsen die indicatief zijn voor
dit
construct. Deze indicatorenmoeten evaluatieveinformatiedie verbonden is aan de representatie van eenattitudeobjectmeten.Demeest gangbaremethode om leesattitudestemeten isommensendirecttevragen naar hun oordelen. Hierbijwordtde leesattitude vastgesteld met vragenlijstmethodes. Vaaktoegepaste
vragenlijstmethodes om leesattitudestemeten zijneen schaalvan semantische differentialen eneenuitkomstgebaseerde meting. Hierbij isde onderliggende
assumptie dat mensenviaintrospectiedeevaluatieve informatietenaanzien van lezen kunnenophalen.
Indezeparagraaf besprekenweverschillende operationalisaties van leesattitude, zoals dieal toegepast zijn in verschillende onderzoeken. Ditheeft
betrekkingop inhoudelijkeaspecten, bijvoorbeeld hoedevragengesteld zijn,
maar ook ophetattitudedomein, dat
wil
zeggen op welkgedragdemeting preciesbetrekkingheeft.2.3.1 Inhoudelijke operationalisatie
In dc studies op hetgebied van leesattitudes lopen deoperationalisaties vanleesattitude nogal uiteen. In veel studies wordt bovendiensterk afgeweken van dewijzewaarophet attitudeconstruct doorgaansgemeten wordt (Oskamp & Schultz, 2005). Stokmans (2007)en Stalpers (2005)spreken van verwarring
waarin items als "I like reading..." gebruiktwerden voorde attitudemeting.
Met de term
"liking"
wordtstrikt
genomeneenpreferentiegemeten inplaats van eenattitude: men meet eenvoorkeur vooreenobjectof
activiteit invergelijkingmet andereobjecten en activiteiten. Het attitudeconstruct heeft
juist
betrekkingopevaluatieve informatie, eenvalentie: men heeft negatieve versus positieve gevoelsassociaties bij eenobjectof
activiteit (Oskamp &Schultz, 2005) endezevalentie staat los vaneenvergelijking meteenander attitudeobject. Ook Van Schooten en DeGlopper (2002)gebruiken items die meer preferenties tenaanzienvan verschillendegenres lijken temeten dan watdoorgaansbeschouwdwordt als een attitude inde sociaal-psychologische
literatuur.
2.3.2 Attitudedomein
Erzijn verschillende potentiele domeinen bij leesattitudeonderzock. Men kan bijvoorbeeld, afhankelijk vandefocus vanhetonderzoek, de attitude metentenaanzienvanlezen in hetalgemeen,hetlezen vanboeken
of
nog specifiekerhet lezenvan fictieboeken. Het isvanbelang dat het specificiteitsniveau van degebruikte items corresponderen met die vanhet vastgestelde attitudedomein (zie 3.2.1).Relevante dimensies voor
correspondentie betreffenhetobject, dehandeling ten aanzien van
dit
object, de context en detijd
(Ajzen&
Fishbein, 2005). Volgens dit principe betrefthet item "Ik vind het leukom poezie te lezen" (Van Schooten &De Glopper,
2002) eente specifiek gedrag omdeattitudetemeten tenaanzien van het lezen van boeken inde vrije tijd. Het item
"Ik krijg
graag jeugdboeken opmijn verjaardag" (Van Schooten & De Glopper, 2002) valt volgensdit principe buitenhetgedragsdomein van het lezenvanboeken indevrije tijd. Inander onderzoeknaarleesattitudes (Miesen, 2003; Stokmans, 1999; Stokmans, 2003)
2.3.3 Semantische differentialen met betrekking tot de leesattitude Een veelgebruikte vragenlijstmethode voorhetmeten vanattitudes ten aanzien van gedrag isde semantischedifferentiaal schaal (Ajzen, 1991; Ajzen
&
Driver, 1991;Ajzen&
Driver, 1992). Dezemethodeisgebaseerd opeen grootschalig onderzoek naarde betekenis vaneenuitgebreide lijst van objecten (Osgood, Suci
&
Tannenbaum, 1957). Hieruitkwamen drieprimairebetekenisdimensiesnaarvoren. De belangrijkste dimensie wasdeevaluatieve dimensie. De andere twee dimensies waren sterkteenpotentie. Adjectieven dievallen onderdeevaluatievedimensieworden meestalgebruiktomattitudes
temeten (Ajzen, 1991). Dezemethode maaktgebruikvanadjectief-paren op eenevaluatieve dimensie,zoals negatief-positief,slecht-goed, onaangenaam-aangenaam,nutteloos-nuttig, etc. De woordparen worden opdeuiteindes van puntsschalengeplaatst. Eenvoorbeeld van een item meteenzevenpuntsschaal
is: "Ik vind
hetlezen vanboeken in mijn vrije tijd...."Onaangenaam 1 2 3 4 5 6 7 Aangenaam
Door telkenseencijfertekiezen bij elkwoordpaargevendedeclnemers aan hoc zij hetobjectbeoordelen. De uiteindelijkeoverall attitudescore wordt berekend doorhetgemiddeldetenemen vandezebeoordelingen.
Metde semantischedifferentiaal kunnen zowel globale oordelen
("lezen ispositief') alsoordelenaangaande deonderliggendecognitieve
structuur(bijvoorbeeld: "lezen isnuttig/leerzaam")gegevenworden: dus wordt
er in termen vanfiguur2.2 informatie ophet eersteen tweedeniveaugemeten. In vergelijking met de opuitkomsten gebaseerdeattitudemeting is deze
methode echterrelatiefglobaal. Deze methode isreedsbruikbaargebleken bij
attitudemetingenmetbetrekkingtot vrijetijdsbestedingen (Ajzen
&
Driver,1991; Ajzen
&
Driver, 1992) en het lezen vanfictieboeken inde vrije tijd(Stalpers, 2005; Stokmans, 2007).
2.3.4 Op uitkomsten gebaseerde leesattitudemeting
uitkomstengebaseerdeattitudemeting. Dezemeetmethodewordt gebruikt om de attitudetenaanzienvangedragtemeten enis gebaseerd op de
consequenties (ook wel uitkomsten genoemd) van het gedrag in kwestie. Deze methodegaatervan uit datde attitudetenaanzien van eengedraggebaseerd is opde evaluatieve informatiemetbetrekking totde uitkomsten van dat gedrag. Bijdezebenadering gaat men er dus van uit datdebeoordelingen
vandeuitkomsten vanhet gedragdegrondslag vormen vandeattitude. Uit
onderzoek naar leesattitudes komt naar voren dateen leesattitude gebaseerd is op verwachte consequenties van hetlezenvan boeken (Miesen, 2003). Eenpersoonstaatpositieftenopzichte van het lezenvan boeken als deze positieve consequenties vanhet lezen vanboekenverwacht. Deopuitkomsten gebaseerde attitudemetingisindirecter en meer bottom-up dan desemantische
differentiaalmethode. De gemeten informatie ligtdus voornamelijk op het
tweede niveau vanhetmodel infiguur 2.2.
Een opuitkomstengebaseerdeattitudemeting wordtop basis van een voorstudieingericht. Indezevoorstudie wordtde zogenaamde set"salient" uitkomsten vastgesteld meteenvrijeontlokkingsprocedure (Ajzen, 1991;
Ajzen, Nichols,
&
Driver, 1995). Hierbij wordtproefpersonen gevraagdzoveelmogelijkuitkomsten optenoemen vanhet gedrag dat dientalsattitudeobject.
Een setvan (bijvoorbeeldzeven van)de meest genoemdeuitkomsten wordt als de setvan "salient" uitkomstengebruikt inde hoofdstudie. Eenvoorbeeld van cen"salient" uitkomstvan boeken lezen is "mijn kennis uitbreiden" (Miesen, 2003).
In de hoofdstudie wordt de set"salient" uitkomstenterbeoordeling voorgelegd aan de deelnemers. Bij elkeuitkomstgeeftde deelnemer aan hoe
waarschijnlijkhij/zij het acht dat bijhetuitvoeren van het betreffende gedrag
dezeuitkomst optreedt enhoe aantrekkelijkhij/zij het optreden van die uitkomstvindt.Aansluitend bij het eerder genoemdevoorbeeldvan "boeken lezen" geeft dedeelnemer bijvoorbeeld aan opeen schaal hoewaarschijnlijk het is dat"mijnkennis uitbreiden"eenuitkomst is van hetgedragboeken lezen.
Via eentweede schaal wordteen beoordeling van de aantrekkelijkheid van elke uitkomstgegeven. Dedeelnemer geeft bijvoorbeeld aanhoenegatief of
Bijdezemethodewordtdeattitudebeschouwd als de resultante vantwee soorteninformatie: kansinschattingenenevaluaties. De op
uitkomstengebaseerdemethode gaat uit vaneenrekenkundige integratie van
attituderelevanteinformatietenaanzien vandezeuitkomstenvolgens een waardeverwachtingsmodel.De totaleattitudescore wordtberekend door de waarschijnlijkheid en de evaluatie per uitkomstmetelkaartevermenigvuldigen en vervolgens van aldezeproducten hetgemiddeldetenemen. Meestalwordt
eenzevenpuntsschaalgebruikt. Dewaarschijnlijkheidsschaal loopt van 1 tot en met 7. Deaantrekkelijkheidsschaal moetvolgensAjzen(1991)lopen van -3 tot en met +3. Ditlevertechterwel problemen opbij scores vannul,aangezien die productscores vannulopleveren3. Met deop uitkomsten gebaseerde attitudemeting ligtdeevaluatieveinformatiedie gemetenwordt voornamelijk
op het tweedeniveauvan figuur 2.2. Het gaat hier omdeonderliggende evaluatieveinformatie. Overhet algemeen hangen opuitkomstengebaseerde leesattitudemetingenenleesattitudemetingengebaseerd op semantische differentialen
vrij
sterk samen(Van Schooten &De Glopper, 2002).2.4 Deutilitaireversusdehedonistischeattitudecomponent
Zoalsvermeldinparagraaf 1.3 vanhoofdstuk 1, gaan wij uit van twee leesattitudecomponenten: eenutilitaire eneenhedonistische. Deutilitaire component bevatvoornamelijk cognitieve informatieoverduurzameresultaten van lezen, zoals hetverwerven van kennis, inzichtenvaardigheden. De hedonistischecomponentisaffectief van aardenheeftbetrekking op de belevingvanontspanningenplezier tijdens en kort nahet lezen van boeken. Dehedonistischecomponent vande leesattitude is vooreenbelangrijk deel de
neerslag vandeaffectieve/hedonistische ervaringen diemenheeftopgedaan tijdenshet lezen van boeken. Leesgedrag (leesomvang)wordt beter verklaard metde aparteattitudecomponenten dan met6dngemeenschappelijk attitude.
Hetisbovendien gebleken dat leesomvang betervoorspeld wordt door de
hedonistische/affectieve component dan doordeutilitaire/cognitieve component
(Stokmans, 1999; Stokmans, 2003; Stalpers, 2005; Tellegen
&
Catsburg, 1987; Tellegen&
Frankhuizen, 2002).Ilet
onderscheidtussen eenutilitaire eneen hedonistische attitudecomponentis afkomstig uitonderzoek ophetgebied van consumentengedragen marketing (Batra&
Athola, 1990)en lijkt van toepassing te zijnop verschillende vrijetijdsbestedingen(Spangenberg, Voss & Crowley, 1997).Inonderzoeknaaroutdoor vrijetijdsbestedingen werd bijvoorbeeldeen soortgelijke dichotomie gevonden meteen affectieve/ experientiele eneencognitieve/instrumentele dimensie (Ajzen&
Driver, 1991; Ajzen&
Driver, 1992; Ajzen, Nichols&
Driver, 1995). Afhankelijk van deproduct-
of
gedragscategorie zalde bijdrage van elk van deze twee dimensiesaanhet verklarenvangedrag varieren. Overhet algemeenvoorspellen de twee aparteconstructen gedrag beter dande overall attitude alleen.Desondanks hangende hedonistischeen
utilitaire
attitudecomponent overhet algemeenvrij
sterksamen (Voss, Spangenberg,&
Grohmann, 2003).Dit
geldt ook voor leesattitudes (Stokmans, 1999).2.5 Implicieteattitudemetingen
Impliciete attitudemetingen meten alleen evaluatieveinformatie die
spontaanwordtgeactiveerd bude activering vanderepresentatie van het attitudeobject (Fazio, Sanbonmatsu, Powell,
&
Kardes, 1986). Metimplicieteattitudemetingen kanmenevaluatieveinformatie metendie verbonden is met de representatie vaneenattitudeobject. Het gaat hier om deglobale affectieve
ladingzoals weergegeven op niveau 1 infiguur 2.2. Dezemethode is gebaseerd op spontane processen, omdatde responsenbij impliciete attitudemetingen niet overwogen
of
gecontroleerd kunnen worden.Implicieteattitudemetingen maken geengebruikvan zelfrapportage,
maar van eenmethodiek uitdeexperimentele cognitieve psychologie. Erzijn verschillendeimplicieteattitudemeetmethodes.
Alle
impliciete attitudemeetmethodes gebruiken reactietijden ineenattitudemeetmethodes zijndeAffectieve PrimingProcedure (Fazio et al., 1986) en de ImplicieteAssociatieTest(Greenwald, McGhee
&
Schwartz, 1998). In dezeparagraaf wordende proceduresvan beide methodes en deprincipes die ten grondslag liggen aan dezemethodesuitgelegd.2.5.1 De Affectieve Priming Procedure
Het doel vande Affectieve PrimingProcedure (APP) is omdevalentie van deevaluatieveassociaties temetendie geactiveerd worden bij activering
van de mentalerepresentatie van eenattitudeobject doorde presentatie van een
attitudeobject. Deze methodeis gebaseerd ophet klassiekeprimingonderzoek van Neely (1977).Via primingtreedt spreidendeactivering inassociatieve
netwerken (Bower, 1981; Fazio et al., 1986). Zo kan bijvoorbeeld deprime
"Barcelona" hetbegrip "voetbal" activeren. Viaspreidendeactivering kan
vervolgenshetbegrip "tennis" geactiveerd worden. Binnenenketehonderden millisecondes kandeactivering vaneenconcept zoallerleigerelateerde concepten activeren. Hetbasale ideebijpriming onderzoek is dateenprime een deel van eenassociatief netwerkactiveert.
Dit
spreidendactiveringsprocesvindtplaatszonder intentie
of
inspanning.Het verwerken van deprimeactiveertgerelateerdewoorden en hiermee worden beslissingen betreffendedeze gerelateerdewoorden
makkelijker(Neely, 1977; Rosch, 1978). Inpriming onderzoekis aangetoond
datdepresentatie vaneenprime (meestal eenwoord)anderewoorden die geassocieerd zijn metde prime automatischactiveert inhet geheugen. Deze metdeprime geassocieerdewoordenworden napresentatie vandeprime
makkelijkerherkend ineen lexicale beslissingstaak.Als bijvoorbeeld het
woord "verpleegster"aangeboden wordtalsprime,zal vervolgens het woord "dokter"te middenvan anderewoorden ennon-woorden sneller herkend worden als eenbestaandwoorddanandere bestaandewoorden die niet gerelateerd zijn aande prime(Meyer
&
Schvaneveldt, 1971).Dit principekan doorgetrokken worden naarhetmeten van attitudes.
negatieve evaluatieveassociaties (Bargh, Chaiken, Govender,
&
Pratto, 1992; Fazio, 2001; Hermans, De Houwer&
Eclen, 1994; Fazio, Jackson, Dunton,& Williams, 1995). Hierdoorwordt vervolgenseen negatie
f
evaluatiefwoord(zoalsafschuwelijk) snellerherkend.
De APP is gebaseerd op eensoortgelijkpriming effect als bij
klassiekprimingonderzoek meteen lexicale beslissingstaak (Fazio et
al., 1986). In de APP dient hetattitudeobject als een vandeprimes. Deze prime activeert evaluatieveinformatie die in eenconnectionistisch netwerk verbonden is aanhet attitudeobject. Louter doorhetwaarnemen vandeprime
wordenevaluatieve associatiesgeactiveerd viaautomatische processen die
onontkoombaar, non-intentioneelen oncontroleerbaar zijn. In de APPwordt
de activeringvanevaluatieve informatie doordepresentatie van verschillende primes gemeten. Hiertoeworden twee setsvanstimuligebruikt, een set van primes en een set van doelwoorden. De primes zijn meestalwoorden, maar kunnen ook plaatjes zijn. Een vandeprimes is hetattitudeobject. De doelwoordenzijnevaluatieve adjectieven; hetbetreft hiernegatieveadjectieven
(bijvoorbeeld "slecht")enpositieve adjectieven (bijvoorbeeld "goed"). In de APP wordteen serievantrialsvoorgelegdaanproefpersonen. In elketrial
wordteerst eenprime getoond, diewordtgevolgd dooreendoelwoord.
Dedeelnemers geven zo snelmogelijkaan
ofhet
doelwoord negatiefofwel positief is door op een van tweetoetsentedrukken: eenrodetoets na
eennegatief doelwoord en eengroenetoets na eenpositiefdoelwoord. De reactietijden vandezetoets-druk-responsen worden bij elke
trial
geregistreerdvanafde aanvang vandedoelwoord-presentatie. Aangenomen wordt dat in elke
trialde presentatie vandeprime die voorafgaat aanhetdoelwoord het mentale
concept vande primedie gerepresenteerd is in hetgeheugen automatisch activeert. Deactivering van hetconcept activeertvervolgensviaspreidende
activeringsprocessen evaluatieve associaties inhetgeheugennetwerk (Bower,
1981). Deze activeerbare evaluatieveassociatiesbeinvloedendebeoordeling van het opdeprime volgend doelwoord.
De methodeis gebaseerd opde aanname dat de matevanevaluatieve overeenkomst tussenprimeendoelwoordde snelheid van reageren bepaalt. Des
Hoe incongruenterdeprime en hetdoelwoord zijn,hoe langerdereactietijd is. Uitditprincipekanafgeleid worden dateenrelatiefkorte reactietijd na een
positiefdoelwoord duidtopfacilitatie vande herkenning van het positieve
doelwoord.
Dit
duidt opde activeringvanpositieve associatiesbij presentatie vandeprime. Dit impliceerteenpositieve impliciete attitude ten aanzien vanhetattitudeobject. Volgenshetzelfde principe duidteen langereactietijd na
eenpositiefdoelwoord op eennegatieveimplicieteattitude ten aanzien van de
prime. Een langereactietijd naeennegatief doelwoord duidt op eenpositieve impliciete attitudeten aanzien van deprime. Eenkorte reactietijd na een negatief doelwoord duidt opeennegatieve implicieteattitude (zie ooktabel 2.1).
Metdezeprocedure kan zo deevaluatieve overeenkomstgemeten wordentussende doelwoorden en deevaluatieveassociatiesdiespontaan geactiveerd zijn doordeprimes. De reactietijden kunnen omgerekend worden
naareen impliciete attitudescore. Hetisdaarbij echter weidevraag of er
geen sprake is vantweeafzonderlijk affectievesystemen, eennegatief en een
positiefsysteem(Ito, Cacioppo & Lang, 1998; Ito, Larsen, Smith,
&
Cacioppo,1998). In datgeval kan men zich afvragen
ofde
scores op deze afzonderlijke groepentrialszomaar opgeteld mogen worden. Inveel onderzoek worden alleen descores opde positievetrials gebruikt(Frings&
Wentura, 2003; Custers&
Aarts, 2005).Tabel2.1:Betekenis vanreactietijden
Relatiefkorte reactietijd Relatief lange reactietijd
Positiefdoelwoord Positieve impliciete attitude Negatieve impliciete attitude
Negatief doelwoord Negatieve impliciete attitude Positieve impliciete attitude
Een voorbeeld vaneen
trial
staatuitgewerkt in figuur 2.3. In figuuractiveringsproces optreedt. De deelnemer
krijgt
alsprime bijvoorbeeld het woord "kakkerlak" te zien.Dit
activeert automatisch negatieve evaluatieveinformatiediegeassocieerd is methetwoord "kakkerlak".Vervolgens
beoordeeltdedeelnemer of het daarop volgende doelwoord "akelig"positief
of negatief is.De beoordeling van het doelwoord"akelig" is nu relatief eenvoudig,aangezien negatieveinformatieal geactiveerd is die verbonden is methetwoord "kakkerlak".
Dit
leidt toteenrelatiefkorte reactietijd op deze beoordeling viadetoets-drukrespons.Figuur 2.3:Eentrial bijdeAffectievePrimingProcedure
prime -- doelwoord -- toets-drukrespons
Voorbeeld:
"kakkerlak" -- "akelig" -- rode knop indrukken
Figuur 2.4: Een decl vaneenmogelijkbestaandevaluatief associatief netwerk bijhetconcept
kakkerlak
Kakkerlak Negatief Akelig