• No results found

A.J. Hoving, A.A. Lemmers, J. Gerritsma, N.T. Harpen, T. Lantau, In tekening gebracht. De achttiende-eeuwse scheepsbouwers en hun ontwerpmethoden, met daarin opgenomen De groote Nederlandsche scheepsbouw op een proportionaale Reegel voor Gestelt, door Pie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.J. Hoving, A.A. Lemmers, J. Gerritsma, N.T. Harpen, T. Lantau, In tekening gebracht. De achttiende-eeuwse scheepsbouwers en hun ontwerpmethoden, met daarin opgenomen De groote Nederlandsche scheepsbouw op een proportionaale Reegel voor Gestelt, door Pie"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

124

Recensies

In de tekst worden bovendien veronderstellingen met enige regelmaat vrijwel tot zekerheden. Een voorbeeld: het Duitse boek met ‘oorlogsfiguren’ uit de inventaris van 1656 zou de wereldkroniek van J. L. Gottfried kunnen zijn, geïllustreerd door M. Merian, en misschien zou Rembrandt’s leermeester Lastman de schilder tot Gottfried hebben geïntroduceerd, want hun beider beeldtaal leek deels geïnspireerd door Merian. En het andere Duitse boek uit de inventaris zou een Liviuseditie met houtsneden van T. Stimmer kunnen zijn. Uiteindelijk is de conclusie: ‘It may have served, as apparently the two other German volumes of Gottfried and Josephus did, as an instructional tool.’(156) Ook een betwistbare suggestie van H. Brunsting, dat de achtergrond van Rembrandt’s schilderij voor het Amsterdamse Stadhuis ‘De samenzwering van Claudius Civilis’ geïnspireerd zou zijn op de Valkhofkapel in Nijmegen, wordt gretig overgenomen met de conclusie dat het daarom als Gelders door de Amsterdamse regenten zou zijn geweigerd. Maar dit zijn en blijven allemaal vermoedens. Eigenlijk is de meest correcte mededeling van de auteur over haar onderwerp op bladzijde 212 te vinden, waar het om de beeldtaal van Caravaggio gaat: zijn ‘allusions may well have come not from books but from his own experience ... and conversations with acquaintances. The correlation, therefore between complex imagery, reading and bookownership, is not automatic, but is an individual matter.’ Dat geldt ook voor Rembrandt. Het is spijtig dat dit zo’n onvoldragen boek is geworden, dat zeker voor de uitgave nauwkeurig bekeken had moeten zijn.

E. O. G. Haitsma Mulier

A. J. Hoving, A. A. Lemmers, met bijdragen van J. Gerritsma, N. T. van Harpen, T. Lantau, In tekening gebracht. De achttiende-eeuwse scheepsbouwers en hun ontwerpmethoden, met daarin opgenomen De groote Nederlandsche scheepsbouw op een proportionaale regel voor gestelt door Pieter van Zwijndregt Pauluszoon (1757) (Bijdragen tot de Nederlandse Marine-geschiedenis XII; Amsterdam: De Bataafsche leeuw, 2001, 316 blz., ISBN 90 6707 541 8). Scheepsbouw kan de gemoederen verhitten. In de achttiende eeuw ontspon zich in Nederland een heftige controverse over de vraag wat de beste methode was om oorlogsschepen te bouwen, waarbij de scheidslijn grofweg liep tussen enerzijds Nederlandse scheepsbouwers werkzaam buiten Amsterdam en anderzijds Engelse timmermansbazen in dienst van de Admiraliteit van Amsterdam, gesteund door de immer kritische luitenant-admiraal Cornelis Schrijver. Dit conflict, dat werd uitgevochten in adviezen, pamfletten, tractaten, benoemingsprocedures en zelfs een zeilwedstrijd tussen oorlogsschepen, bereikte haar hoogtepunt in het begin van de jaren vijftig. In het centrum van de discussie stonden vragen als: waren schepen van Nederlandse bouwers inferieur aan producten van buitenlandse ontwerpers? Hadden Nederlandse scheepsbouwers een gebrek aan theoretische bagage? Moest de bouw van oorlogsschepen bij alle Admiraliteiten volgens een uniform systeem verlopen? Voor Schrijver en de zijnen was het antwoord op elk van deze vragen: ja. De scheepsbouwers buiten Amsterdam bestreden dat. Voor de historicus is de hele twist natuurlijk vooral interessant omdat door al het geschrijf over en weer veel meer informatie over de bouwpraktijk beschikbaar is gekomen dan zonder de polemiek het geval zou zijn geweest.

Eén van de belangrijkste stukken die in het kader van deze discussie werd geproduceerd, was een verhandeling van de Rotterdamse scheepsbouwmeester Pieter van Zwijndregt Pauluszoon, getiteld De groote Nederlandsche scheepsbouw, die vermoedelijk omstreeks 1757 werd geschreven. Deze verhandeling verscheen evenwel niet in druk. Een exemplaar van de tekst

(2)

125

Recensies

kwam jaren later op het Scheepvaartmuseum in Amsterdam terecht, de bijbehorende tekeningen belandden in de collectie van het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ in Rotterdam. Dankzij de inspanningen van twee kenners van de achttiende-eeuwse scheepsbouw is nu, bijna 250 jaar later, een complete uitgave van het handschrift ter beschikking gekomen. Ze is als bijlage toegevoegd aan het onderhavige boek.

Zoals de titel laat uitkomen, hebben Ab Hoving en Alan Lemmers echter veel meer gedaan dan het bezorgen van een oud manuscript. De hoofdmoot van het boek bestaat uit een uitgebreide beschrijving van de ontwerpmethoden die in verschillende regio’s van Nederland in de achttiende eeuw werden toegepast, voorafgegaan door een inleiding over de ontwikkeling van de Staatse vloot na 1680, de komst van de Engelse bazen in de jaren twintig en de uitbarsting van het conflict in de jaren veertig, en gevolgd door een korte evaluatie van de uitkomst en nawerking. Bij de beschrijving van de ontwerpmethoden gaan de auteurs ook meer in detail in op de betekenis van het werk van Van Zwijndregt. De historische invalshoek wordt aangevuld door enkele bijdragen van ingenieurs, waarin een aantal door verschillende achttiende-eeuwse bouwmeesters ontworpen schepen aan de hand van huidige inzichten op hun zeileigenschappen en stabiliteit worden geanalyseerd.

In tekening gebracht brengt in dubbel opzicht een nuancering en verfijning aan in het beeld van de ontwikkeling van de scheepsbouw in de Republiek. Er blijkt binnen Nederland veel meer verscheidenheid in ontwerpmethoden te zijn geweest dan tot nu toe werd gedacht en het peil van de theoretische kennis en praktische vaardigheden was duidelijk hoger dan Schrijver cum suis het voorstelden. Anders dan tot nu toe werd aangenomen, maakten niet alleen Engelse bazen, maar ook Nederlandse scheepsbouwers op grote werven al in het tweede kwart van de achttiende eeuw gebruik van tekeningen bij het ontwerpen van schepen; alleen de manier waarop ze dit deden verschilde per regio. Het meest interessante en vernieuwende aspect van het boek is de reconstructie van de tekenmethode die door de Van Zwijndregts in Rotterdam werd ontwikkeld. Hoving en Lemmers laten zien hoe zij de vorm van een groot aantal spanten tevoren konden bepalen met behulp van meetkundig gedefinieerde gebogen lijnen. De analyse van de scheepsbouwkundig ingenieurs wijst bovendien uit dat er qua zeilprestaties tussen ‘Amsterdamse’ en ‘andere’ schepen slechts marginale verschillen bestonden. De auteurs concluderen dus met recht dat Schrijver en de zijnen op het technische vlak geen gelijk hadden en dat hun aanval op de bazen buiten Amsterdam waarschijnlijk eerder door politieke motieven was ingegeven dan door zorg om de vermeende achterlijkheid van de Nederlandse scheepsbouw-kunst. Schrijver wilde vermoedelijk door het opleggen van het Amsterdamse ‘model’ (onder leiding van een vertrouwde Engelsman) greep krijgen op de hele Nederlandse marine-scheepsbouw. Standaardisering in de bouw van oorlogsschepen vond vóór het eind van de achttiende eeuw in werkelijkheid nauwelijks plaats. Verandering in de praktijk van het bouwen kwam er wel (bouwmeesters gingen meer ‘op afstand’ toezicht houden en opdrachtgevers kregen meer zicht op het ontwerp- en uitvoeringsproces), maar deze had eerder te maken met de invoering van het scheepstekenen dan met de invloed van de Amsterdamse vlagofficier.

Met deze zorgvuldig beargumenteerde en grondig gedocumenteerde studie hebben Hoving en Lemmers een prachtige bijdrage zowel aan de Nederlandse zeegeschiedenis als aan de vroegmoderne techniekgeschiedenis geleverd. Voor de fraaie uitvoering van het boek (voorzien van tientallen illustraties) past weer een compliment aan de onvolprezen Leeuw.

(3)

126

Recensies

NIEUWSTE GESCHIEDENIS

R. van der Laarse, ed., Van goeden huize. Elite in en rondom Alkmaar in de negentiende eeuw (Themanummer van Oud Alkmaar, XXV (2001) iii; Alkmaar: Historische vereniging Alkmaar, 2001, 152 blz., €15,-, ISBN 90 806806 1 3).

Wie op zoek gaat naar een globale karakteristiek van het Nederland van de negentiende eeuw zal steevast stuiten op de typeringen ‘standensamenleving’ en ‘burgerlijke cultuur.’ Juist in de afgelopen jaren zien we dat in het onderzoek van cultuurhistorici steeds meer vragen rijzen in verband met deze typeringen. Kennelijk is er behoefte om meer inzicht te krijgen in de aard, werking en dominantie van die burgerlijke cultuur. En wat is haar verbondenheid met de meer specifieke hiërarchieën die schuilgaan achter de notie standsverschillen? Zo merken de redacteuren Aerts en Te Velde in hun inleiding van de bundel De stijl van de burger (1998) bijvoorbeeld op: ‘Als men de [negentiende-eeuwse] standensamenleving wil begrijpen, dan moet men aan het ‘lagen’-model de voorstelling van een wereld die uit ‘kringen’ bestond, toevoegen. Die kringen waren allereerst lokaal. De standensamenleving had veel te maken met de zichtbaarheid die de stabiele plaatselijke — in de praktijk stedelijke — gemeenschap bood; en de daarin zo belangrijke reputatie werd gevestigd door horen en zeggen.’

Het leven in lokale, elitaire kringen — dat is toch vooral wat beschreven en geanalyseerd wordt in de bundel Van goeden huize. Daarin komen we mannen en vrouwen uit een aantal voorname, geadelde en niet-geadelde, families tegen. Zij hadden huizen en bezittingen in en bij Alkmaar rond 1900. Ze verschilden wel aanzienlijk in rijkdom en intellect, maar voor hun omgeving wilden ze allemaal respectabel en fatsoenlijk ogen. Hun nagelaten papieren, zoals brieven, dagboeken, geschreven herinneringen en eigendomsstukken, zijn te vinden in familie-archieven die bewaard worden in het Regionaal Archief Alkmaar (RAA). Onder begeleiding van historicus Rob van der Laarse (Universiteit van Amsterdam) en archivaris Harry de Raad (RAA) deden studenten geschiedenis onderzoek in deze familiearchieven. Dat resulteerde in vier afstudeerscripties, die speciaal voor deze uitgave werden bewerkt tot artikelen. Ze gaan over de familie Van Foreest op het landgoed Nijenburg bij Heiloo (auteur Maarten Prins), over de familie Fontein Verschuir en hun drang naar deftigheid in het Alkmaarse (Sonia de Waal) en over leden van de familie Van Reenen als stichters van de badplaats Bergen (Wouter de Haan). Het vierde artikel (van Elsbeth Polman Tuin) is meer het portret van één persoon: de Friezin Cornelia Tigler Wybrandi, die trouwde met een telg uit de Alkmaarder ondernemersfamilie De Lange. Zo blijkt dat de familie Van Foreest steeds meer opging in het buitenleven, zonder dat dat tot een sterkere identificatie met haar adellijke wortels leidde. Bij de familie Fontein Verschuir, daarentegen, spande men zich meer in om een pas verworven adellijke status verder op te poetsen met de aankoop van land en buitenhuis. Huwelijken met adellijke partners bleven echter uit. Met het echtpaar De Lange-Tigler Wybrandi belanden we bij de ietwat minder deftige, tweede coterie van Alkmaar. Ook hier spelen visites, dienstpersoneel en inrichting van het huis een belangrijke rol in de representatie. Tenslotte komt uit het verhaal over drie generaties Van Reenen naar voren hoezeer zij, als burgemeesters en grootgrondbezitters, in een sfeer van invention of tradition, Bergen tot een gedistingeerde badplaats wilden maken. Daarbij was de hoofdrol weggelegd voor de Duitse echtgenote van een oudste zoon Van Reenen; zij was nota bene eerst zijn gouvernante geweest.

De artikelen laten zich ook goed lezen als variaties op één groter en omvattender thema, dat helder en prikkelend wordt uiteengezet in Rob van der Laarse’s inleiding bij deze bundel:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Inrichting voor het schakelen van ontvangers aan draadomroepoverdraaglijnen voor het onderdrukken van de in deze ontvangers optredende terugkoppelspanningen, waarbij

Boswells vader, die zelf tijdens zijn studie in Leiden Nederlands had geleerd, had hem al in een brief van december 1763 geprezen voor het feit dat hij niet neerkeek op de

In uw vergadering van 31 mei 2011 heeft uw raad een motie aangenomen om het VNG-bestuursakkoord niet te steunen onder verwijzing van de 3 argumenten zoals vervat in de brief van

Er komt echter in die gevallen een opmerkelijk genderverschil aan het licht ten aanzien van de opeenvolging van hoofdformule en subformules: in 88% van de door mannen geschreven

Die brief van 11 november 1779, geschreven door zijn vrouw Johanna Petronella Ruijs, en de lange brief die Michiel zelf ruim een jaar later vanuit China naar zijn

Waar deze spectators de ontwikkeling van het Poolse volk in de achttiende eeuw opmerken, zijn er ook die een minder genuanceerd imago van de Polen bieden, zoals De Examinator

Voor het bepalen van de geschiedenis van de geschilderde afwerking van het interieur van de Blauwe Zaal is in het archief van de Hollandse Maatschappij der

Henry Hexham, Het groot woorden-boeck: gestelt in 't Nederduytsch, ende in 't Engelsch... Gestelt in 't Neder-duytsch, ende in 't Engelsch door