• No results found

De toekomst van de Nederlandse bronbelasting op rente, royalty's en dividend in misbruiksituaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toekomst van de Nederlandse bronbelasting op rente, royalty's en dividend in misbruiksituaties"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam

I. Feijen

Studentnummer

11006072

E-mail

iris.feijen@gmail.com

Begeleider

dr. mr. N.G.H. Speet RA

Datum

25 juni 2018

De toekomst van de Nederlandse

bronbelasting op rente, royalty’s

en dividend in misbruiksituaties

Bachelorscriptie Fiscale Economie

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Iris Feijen, dat ik deze scriptie zelf heb geschreven en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op mij neem voor de inhoud.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Inhoudsopgave

VERKLARING EIGEN WERK ... 1

AFKORTINGENLIJST ... 4

HOOFDSTUK 1 INLEIDING ... 5

§1.1 DE AANLEIDING VOOR HET ONDERZOEK ... 5

§1.2 CENTRALE VRAAG EN SUBVRAGEN ... 6

§1.3 DE ONDERZOEKSMETHODE ... 6

HOOFDSTUK 2 MOTIEVEN VOOR DE INVOERING VAN BRONBELASTING EN AFSCHAFFING DIVIDENDBELASTING... 8

§2.1 INLEIDING ... 8

§2.2 BELASTINGPLICHT ... 8

§2.2.1 Binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen ... 8

§2.2.2 Verrekenbaarheid ... 9

§2.2.3 Afschaffing ... 10

§2.3 HUIDIGE ANTIMISBRUIKBEPALINGEN ... 11

§2.3.1 Substance onder de deelnemingsvrijstelling in de Vpb ... 11

§2.3.2 Kunstmatige constructies in de Vpb ... 12

§2.3.3 Andere substancemaatregelen ... 13

§2.4 NATIONALE EN EUROPESE ONTWIKKELINGEN ... 13

§2.4.1 Nationale ontwikkelingen ... 13

§2.4.2 Europese ontwikkelingen ... 13

§2.5 SUBCONCLUSIE ... 14

HOOFDSTUK 3 DOELSTELLINGEN INVOERING BRONBELASTING ... 15

§3.1 INLEIDING ... 15

§3.2 EFFECTIVITEIT ... 15

§3.2.1 Inperking doorstroomlandfunctie met behoud grondslag ... 15

§3.2.2 Kunstmatige constructies ... 17

§3.2.3 Vestigingsklimaat ... 18

§3.2.4 Laagbelaste entiteiten ... 19

§3.2.5 Overzicht knelpunten ... 19

§3.3 EFFICIËNTIE ... 20

§3.3.1 Budgettaire aspecten en verrekenbaarheid ... 20

§3.3.2 Belastingmix ... 21

§3.3.3 Overzicht knelpunten ... 22

§3.4 INPASBAARHEID INTERNATIONALE ONTWIKKELINGEN ... 22

§3.4.1 Verdragen en misbruiktoetsen ... 22

§3.4.2 Harmonisatie ... 24

§3.4.3 Overzicht knelpunten ... 24

§3.5 UITVOERBAARHEID ... 25

§3.5.1 Instrumentele functie ... 25

§3.5.2 Handhaving en capaciteit Belastingdienst ... 25

§3.5.3 Overzicht knelpunten ... 26

§3.6 SUBCONCLUSIE ... 26

HOOFDSTUK 4 TOEKOMSTPERSPECTIEF BRONBELASTING ... 28

§4.1 INLEIDING ... 28

§4.2 INTERNATIONALE VERGELIJKING ... 28

§4.2.1 Tsjechië ... 28

(4)

§4.2.3 Ecuador ... 30

§4.3 TOEKOMSTPERSPECTIEF EN ALTERNATIEVEN ... 31

§4.3.1 Optie 1: Behoud dividendbelasting en geen invoering bronbelastingen ... 32

§4.3.2 Optie 2: Afschaffing dividendbelasting en invoering bronbelasting in misbruiksituaties ... 33

§4.3.3 Optie 3: Invoering bronbelasting in ook niet-misbruiksituaties ... 34

§4.3.4 Andere alternatieven ... 35

§4.4 SUBCONCLUSIE ... 36

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ... 38

§5.1 Inleiding ... 38

§5.2 Subvragen ... 38

§5.3 Conclusie... 40

§5.4 Aanbevelingen ... 40

(5)

Afkortingenlijst

A-G Advocaat-Generaal

Art. Artikel

ATAD Anti-Tax Avoidance Directive BEPS Base Erosion and Profit Shifting EER Europese Economische Ruimte

EG Europese Gemeenschap

EU Europese Unie

HvJ Hof van Justitie IB inkomstenbelasting

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Vpb vennootschapsbelasting

Wet DB 1965 Wet op de dividendbelasting 1965 Wet Vpb 1969 Wet op de vennootschapsbelasting 1969

(6)

Hoofdstuk 1

Inleiding

§1.1 De aanleiding voor het onderzoek

Het plan van Kabinet Rutte III om de dividendbelasting af te schaffen heeft op 25 april 2018 geleid tot het indienen van een motie van afkeuring door de oppositie.1 Dat de afschaffing van de dividendbelasting een politiek gevoelige kwestie is, is zeker. Eén van de beleidsvoornemens van het kabinet is om de komende regeerperiode2 bedrijven te stimuleren zich meer te richten op hun bijdrage die zij leveren aan de maatschappij. Dit in tegenstelling tot lege maatschappijen, die louter om fiscale redenen in Nederland zijn gevestigd en feitelijk als fiscale doorstroommaatschappij functioneren. In de internationale politieke en maatschappelijke context liggen dergelijke structuren onder vuur. Het kabinet wil dit voornemen fiscaal inrichten door onder andere het afschaffen van de dividendbelasting en invoering van bronbelasting op dividenden, rente en royalty’s in misbruiksituaties, naast enkele andere fiscale maatregelen.3 Met name de afschaffing van de dividendbelasting heeft vervolgens in Nederland voor ophef gezorgd in de media en de nodige debatten veroorzaakt.4

In de vakliteratuur wordt al enkele jaren gepleit voor de afschaffing van de dividendbelasting.5 Waar de dividendbelasting voor een Nederlandse aandeelhouder in de regel geldt als een voorheffing en dus verrekenbaar is, bestaat deze mogelijkheid voor een buitenlandse aandeelhouder doorgaans niet. Om deze reden hebben buitenlandse beleggers die deel uit maken van een land waarmee Nederland een verdrag heeft, in bepaalde gevallen de mogelijkheid om deze Nederlandse belasting terug te vragen. Met verdragen trachten staten voorkoming van dubbele (niet-)heffing te bereiken.

Ook heeft de dividendbelasting op EU-niveau de nodige kritiek moeten verdragen, wat geleid heeft tot een aantal spraakmakende arresten als Amurta en Denkavit.6 Een buitenlandse belastingplichtige heeft namelijk volgens het Europese HvJ namelijk minimaal recht op de behandeling van een binnenlandse belastingplichtige.7 Wanneer de behandeling van laatstgenoemde gunstiger is, leidt dit niet tot problemen op het niveau van de EU.

De discussie die in de politiek is opgelaaid ziet daarmee mede op de zogenoemde “cadeaus aan buitenlandse belastingdiensten”. Buitenlandse overheden kunnen namelijk, na het afschaffen van de Nederlandse dividendbelasting, over de gehele dividenduitkering hun belastingpercentage heffen zonder rekening te hoeven houden met de reeds ingehouden Nederlandse belasting en een credit te geven voor deze belasting.8 Los van de geschetste discussie rondom de Nederlandse dividendbelasting, is het onzeker wat de toekomst is van de dividendbelasting in het kader van de verdragsvrijheden van de EU.

Wat in de politieke discussies echter onderbelicht blijft, is een misbruikheffing die het kabinet voornemens is in te voeren. Zij wil namelijk in misbruiksituaties of bij financiële stromen richting low

tax jurisdictions9 de dividendbelasting in stand houden. Daarnaast is het kabinet voornemens om in

misbruiksituaties een bronbelasting op rente en royalty’s in te voeren.10 Met name de belasting op rente en royalty’s geldt als een primeur in de nationale belastingwetgeving. Nederland heeft jarenlang profijt gehad van haar aantrekkelijke vestigingsklimaat zonder bronbelastingen, wat onder andere voor een toestroom van lege vennootschappen heeft gezorgd.11 De invoering van deze heffing wil het

1 ‘Rutte komt weer met de schrik vrij maar loopt wel nieuwe deuk op’, Het Financieele Dagblad, 26 april 2018. 2 Regeerperiode 2017-2021.

3 Regeerakkoord, 2017, p. 33 en 35.

4 B. Baarsma & M. Badir, ‘Met afschaffing dividendbelasting neemt Rutte III een dure gok’, Het Financieele Dagblad 7

november 2017.

5 Van Sprundel, 2009, p. 1 en 2, zie ook Hofland & Lorié, 2010, p. 1. 6 Zie bijv. van Sprundel, 2009, p. 7.

7 Ruijschop, NTFR 2017/2926, p. 1.

8 B. Baarsma & M. Badir, ‘Met afschaffing dividendbelasting neemt Rutte III een dure gok’, Het Financieele Dagblad 7

november 2017.

9 In deze scriptie wordt gesproken van: laagbelaste entiteiten. 10 Regeerakkoord, 2017, p. 38.

(7)

kabinet doen met het oog op het verminderen van zogenoemde “brievenbusmaatschappijen”. Deze maatschappijen worden regelmatig gebruikt om enkel als doorstroommaatschappij voor financiële stromen te functioneren. Op deze wijze wordt de Nederlandse grondslag uitgehold.

In de literatuur heerst onduidelijkheid op welke wijze heffing van bronbelasting geschied te gebeuren: aan welke eisen moet worden voldaan om als misbruiksituatie gekwalificeerd te worden12 en in hoeverre raakt de misbruikmaatregel huidige structuren die toegevoegde waarde leveren aan de maatschappij?13 Het kabinet verwacht na de invoering zelf een opbrengst van nihil, gezien het afschrikwekkende effect.14

§1.2 Centrale vraag en subvragen

In deze scriptie wordt de invoering van een bronbelasting op rente, royalty’s en dividend in misbruiksituaties en naar laagbelaste entiteiten onderzocht, zoals gesteld in het regeerakkoord.15 De invoering van een bronbelasting geldt als een Nederlandse primeur. Hiertoe wil ik inzicht en een invulling geven in de toekomst en toepassing van deze belasting. Onder misbruiksituaties versta ik voor de toepassing van deze scriptie ook de gebruikmaking van laagbelaste entiteiten.

De centrale vraag luidt: Op welke wijze moet Nederland in de toekomst bronbelasting gaan heffen op

uitgaande dividenden, rente en royalty’s in misbruiksituaties?

Om een antwoord te kunnen formuleren op de centrale vraag, wordt er gebruik gemaakt van de volgende subvragen:

1. Wat is de aanleiding van het kabinet voor het invoeren van een bronheffing op rente, royalty’s en dividenden?

2. Welke doelstellingen moeten in acht worden genomen voor de invoering van bronbelasting op rente, royalty’s en dividenden?

3. Wat is een alternatief van bronheffing op rente, royalty’s en dividenden in enkel misbruiksituaties en wat is daarbij mijn toekomstverwachting?

Aan de hand van subvragen en bijbehorende subconclusies kan er een antwoord worden gevonden op de centrale vraag. Op deze manier kan de lezer een eigen mening vormen over de (toepasbaarheid van de) heffing van bronbelasting in misbruiksituaties. Daarnaast kan de lezer ook een oordeel vormen in hoeverre deze invoering de juiste manier is om het internationale vestigingsklimaat van Nederland te verbeteren en de grondslag te beschermen, of dat deze belasting wellicht zijn doel voorbijstreeft of versterkt dient te worden.

§1.3 De onderzoeksmethode

Er wordt aan de hand van kwalitatief literatuuronderzoek antwoord gegeven op de subvragen. Om per hoofdstuk tot een subconclusie te kunnen komen, wordt gebruik worden gemaakt van onder andere wet- en regelgeving, (internationale) rapporten, richtlijnen, kamerstukken en literatuur inzake de dividend- en bronbelasting. Met behulp van de subconclusies wordt een antwoord gegeven op de centrale vraag.

In het tweede hoofdstuk wordt de eerste subvraag beantwoord. In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie in Nederland beschreven en de bijbehorende problematiek geanalyseerd. Hierdoor komt de aanleiding van het kabinetsplan naar voren. Ook de Europese ontwikkelingen en aandachtspunten op dit terrein worden in acht genomen. Daarnaast worden recente wetswijzigingen omtrent de verbreding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting behandeld. Verder worden verschillende meningen rondom de versobering van de dividendbelasting en invoering van bronbelasting in aanmerking genomen.

In het derde hoofdstuk wordt de tweede subvraag beantwoord. In dit hoofdstuk wordt onderzocht op welke wijze de invoering van bronbelasting past binnen de Nederlandse wetgeving,

12 Schellingerhout, 2018, p. 6. 13 Vleggeert & Vording, 2018, p. 2. 14 Regeerakkoord, 2017, p. 67. 15 Regeerakkoord, 2017, p. 35.

(8)

mede gezien in het licht van de huidige (antimisbruik)bepalingen in de Vpb. Aan de hand van vier criteria wordt getoetst welke doelstellingen in acht dienen te worden genomen voor de invoering van de nieuwe bronbelasting en hoe deze criteria een effect kunnen hebben op de inrichting van deze invoering. Met inachtneming van de recente ontwikkelingen en knelpunten die worden behandeld in het voorgaande hoofdstuk, kan er worden geanalyseerd in hoeverre de nieuwe belasting implementeerbaar is in de Nederlandse wetgeving.

In het vierde hoofdstuk wordt vervolgens de laatste subvraag beantwoord. Om tot een toekomstverwachting te komen, wordt er allereerst een internationale vergelijking gemaakt met de landen Tsjechië, Frankrijk en Ecuador. Deze landen kennen allen een (verhoogde) bronheffing in geval van misbruiksituaties. Vanzelfsprekend hanteren verschillende criteria voor de kwalificatie van een misbruiksituaties, welke worden onderzocht. Verder wordt er in dit hoofdstuk gekeken naar een alternatief voor het huidige voorstel zoals beschreven in het regeerakkoord. Binnen dit alternatief wordt een beschouwende toekomstverwachting gegeven, in het licht van de informatie uit voorgaande hoofdstukken en internationale ontwikkelingen.

Ten slotte wordt er in het vijfde hoofdstuk een overzicht van de subconclusies gegeven. Vervolgens kan er een antwoord op de centrale vraag worden geformuleerd en aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gedaan.

(9)

Hoofdstuk 2

Motieven voor de invoering van bronbelasting en

afschaffing dividendbelasting

§2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de subvraag: Wat is de aanleiding van het kabinet voor

het invoeren van een bronheffing op rente, royalty’s en dividenden? Dit impliceert allereerst de

afschaffing van de bestaande dividendbelasting. In de tweede paragraaf wordt de huidige belastingplicht in de dividendbelasting besproken. Ook worden de redenen van het kabinet voor afschaffing van de dividendbelasting geanalyseerd. In de derde paragraaf wordt een overzicht gegeven voor de huidige antimisbruikbepalingen die reeds zijn ingevoerd. In de vierde paragraaf worden de recente ontwikkelingen in de dividend- als bronbelasting op zowel nationaal als Europees niveau besproken. Tot slot wordt in de vijfde paragraaf een tussenconclusie getrokken bij de vermelde eerste subvraag.

§2.2 Belastingplicht

§2.2.1 Binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen

Dividendbelasting is een directe belasting die wordt geheven op het moment van uitkering van dividend op aandelen, winstbewijzen en geldleningen in vennootschappen.16 Van de uitkering wordt een tarief ad 15% ingehouden, wat resulteert in een effectieve opbrengst van 85% van de uitkering voor de aandeelhouders.17 De dividendbelasting geldt als een voorheffing voor de IB en Vpb. Voor het begrip verrekenbaarheid is het van belang een onderscheid te maken tussen binnen- en buitenlandse belastingplichtigen.

Binnenlandse belastingplichtigen

In een uitsluitend binnenlandse situatie is de dividendbelasting volledig verrekenbaar, mits de verschuldigde heffing in de IB of Vpb groot genoeg is.18 Indien er meer dividendbelasting is ingehouden dan het bedrag dat daadwerkelijk is verschuldigd in de vorm van IB of Vpb, kan de teveel ingehouden dividendbelasting worden terugkregen door middel van een teruggaaf.19 Daarnaast kent de wet ook mogelijkheden om niet aan de heffing toe te komen, zogenoemde vrijstellingen. Enkele belangrijke vrijstellingen voor de inhouding van dividendbelastingen vloeien voort uit de nationale wet. Als bijvoorbeeld de deelnemingsvrijstelling uit de Wet Vpb 1969 van toepassing is, hoeft een vennootschap geen dividendbelasting in te houden.20 Deze regeling ziet op het voorkomen van economisch dubbele heffing. Economische dubbele heffing ontstaat wanneer er over hetzelfde object, de belastbare grondslag, meerdere keren bij verschillende subjecten wordt geheven. Omdat er bij de deelnemingsvrijstelling geen Vpb wordt ingehouden over uitkeringen die vanuit een dochtermaatschappij naar een moedermaatschappij gaan, heeft de wetgever het wenselijk geacht om daarmee ook de dividendbelasting van een vrijstelling te voorzien. De deelnemingsvrijstelling maakt hierbij geen onderscheid tussen binnen- en buitenlandse dochters, behoudens de antimisbruikbepalingen.21 Dit komt ten gunste van het Nederlandse vestigingsklimaat.22 Het

16 art. 1 jo. 2 Wet DB 1965, betreffende naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte

aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld (hier: vennootschappen).

17 art. 5 Wet DB 1965. 18 Hofland & Lorié, 2010, p. 2.

19 art. 15 AWR, art. 9.2 lid 1 onderdeel b en art. 9.4 lid 1 Wet IB 2001 jo. art. 45 Uitv.reg. Wet IB 2001 en art. 25 lid 1 en art.

25a Wet Vpb 1969 jo. art. 5 Uitv.besch. Wet Vpb 1969.

20 art. 4 lid 1 onderdeel a Wet DB 1965 jo. art. 13 Wet Vpb 1969. 21 art. 13 Wet Vpb 1969.

(10)

verbeteren van het vestigingsklimaat is een van de focuspunten van het kabinet voor de aankomende regeerperiode.23

Voor binnenlandse aandeelhouders is de dividendbelasting dus uitsluitend een kwestie van administratie, mede gezien de aangifteplicht. De afschaffing van de dividendbelasting zal leiden tot een administratieve lastenverlichting.24 Dit zal op zichzelf vanuit macro-economisch oogpunt ten goede komen aan het ondernemingsklimaat. Door het ontbreken van een belasting op kapitaal in niet-misbruiksituaties en niet naar laagbelaste entiteiten zal het aantrekkelijker zijn in te investeren in (Nederlandse) aandelen, welke de aandelenwaarde zal doen stijgen.25

Buitenlandse belastingplichtigen

Voor buitenlandse belastingplichtingen bestaat er soms een mogelijkheid tot het verlagen van de dividendbelasting met behulp van een verdrag. Nederland heeft als land met een kleine, open economie veel verdragen met andere landen afgesloten om dubbele (non-)heffing zo veel mogelijk te voorkomen.26 Een verdrag is uitsluitend van toepassing in grensoverschrijdende situaties. In de meeste bilaterale verdragen wordt het tarief van de in te houden dividendbelasting verlaagd naar 5% of 0%.27 Deze voordelige behandeling geldt meestal echter alleen voor vennootschappen en niet voor natuurlijke personen.28 De verlaging geldt daarentegen niet altijd. Als er geen verdrag is afgesloten met een land, past Nederland bijvoorbeeld de objectvrijstelling toe.29

Er gelden daarnaast enkele wettelijke mogelijkheden in de vorm van internationale fiscale structuren om niet onder de belastingplicht te vallen en daarmee de heffing van dividendbelasting te voorkomen. Een internationale structuur die in de praktijk veelvuldig voorkwam is de tussenhoudstercorporatie. Tot 1 januari 2018 gold voor de houdstercorporatie onder bepaalde voorwaarden namelijk geen inhoudingsplicht. Op deze manier kon dividend (vrijwel geheel) belastingvrij via Nederland geleid worden en per saldo tegen een hogere effectieve opbrengst aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. De wetswijziging die ziet op het tegengaan van deze ongewenste constructie, wordt in paragraaf 2.3.2 besproken.

§2.2.2 Verrekenbaarheid

In 2017 was het totaal aan bruto-inkomsten uit de dividendbelasting € 3,2 miljard.30 Door de mogelijkheden van verrekening met de IB en Vpb bedraagt de netto-opbrengst echter € 1,4 miljard.31 Omwille van het verrekenbaarheidseffect drukt de dividendbelasting effectief niet op binnenlands belastingenplichten.32 De ingehouden dividendbelasting kan, zoals ook hiervoor uiteengezet, door deze belastingplichten namelijk worden verrekend met een ander belastingmiddel, teruggekregen worden of er wordt een beroep gedaan op een vrijstelling.33 Door deze faciliteiten zijn het de buitenlandse aandeelhouders die effectief de dividendbelasting dragen.34 Anders gesteld, afschaffing van dividendbelasting heeft voornamelijk effect op buitenlandse belastingplichtigen en de facto de status van Nederland in internationaal fiscaal perspectief. Wat de precieze omvang van deze groep is, is mede door de mogelijkheid van verrekenbaarheid in het woon- of bronland, evenwel niet precies duidelijk.35

23 Regeerakkoord, 2017, p. 33. 24 Pötgens, 2017, p. 3.

25 Redactie van Vakstudie Nieuws, V-N 2017/50.3, p. 23. 26 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 14.

27 Zie bijv. art. 10 OESO-modelverdrag. 28 Van Sprundel, 2009, p. 1.

29 art. 1 lid 2 Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. 30 Miljoenennota, 2017, p. 2.

31 Brief Staatssecretaris van Financiën, V-N 2017/59.12, p. 105. 32 Hofland & Lorié, 2010, p. 2.

33 Hofland & Lorié, 2010, p. 2. 34Stevens, 2017, p. 7. 35 Hofland & Lorié, 2010, p. 3.

(11)

§2.2.3 Afschaffing

Hoewel het voorstel tot afschaffing van de dividendbelasting al vaker in de literatuur en de politiek aan de orde is geweest, is het er tot op heden nog niet van gekomen. In het regeerakkoord van het huidige kabinet Rutte III worden enkele redenen aangegeven om de dividendbelasting af te schaffen. Het kabinet Rutte III wil de administratieve lasten verlagen, een aantrekkelijk vestigingsklimaat creëren, kapitaalstromen uit andere landen vergemakkelijken en een bescherming bieden tegen overnames. Zij richt zich op bedrijven die “toegevoegde waarde hebben in plaats van bedrijven die Nederland alleen als postbus gebruiken”.36 Om deze zogenoemde post- of brievenbusmaatschappijen te verminderen en de Nederlandse grondslag te beschermen, pleiten zij voor een invoering van een bronbelasting op rente, royalty’s en dividenden op stromen naar laagbelaste entiteiten en in misbruiksituaties.37

Argumenten vóór afschaffing

Voorstanders voor de afschaffing van de dividendbelasting beroepen zich onder meer het aspect van de administratieve lasten. Het systeem van teruggaven in binnen- en buitenlandse situaties zorgt voor een grote administratieve last die vaak alleen een tijdelijke zekerheid biedt voor overheidsinkomsten. Een afschaffing is in het licht van deze argumentatie goed motiveerbaar.38 Bovendien wordt het, zoals eerder beschreven, aantrekkelijk om te investeren in Nederlands kapitaal te beleggen. Aldus zal op deze manier het Nederlandse vestigingsklimaat worden verbeterd.39 Daarnaast wordt in de literatuur vooral de combinatie met de misbruikheffing aangehaald. In de literatuur wordt gesteld dat dit tot extra belastinginkomsten zal leiden, gezien het feit dat veel grote onderneming een Nederlandse vestiging in hun internationale structuur hebben.40 Het kabinet is daarentegen van mening dat door snelle herstructurering deze baten na invoering van de bronbelasting nihil zullen zijn ofwel dat de afschaffing van de dividendbelasting en vervanging door een bronbelasting in combinatie niet voordelig zal zijn voor de Nederlandse schatkist.41 Tot slot wordt ook de houdbaarheid van de dividendbelasting in het licht van de EU aangehaald. Het belastingmiddel is al meer dan eens geacht niet verenigbaar te zijn met de verdragsvrijheden, hetgeen wat de uitspraak van het HvJ op 21 juni 2018 wederom bevestigd heeft.42 Al hoewel deze uitspraak een Deense zaak betreft, is het denkbaar dat voor Nederland een soortgelijke conclusie komt.43

Argumenten tegen afschaffing

Kritiek op de afschaffing van de dividendbelasting is echter ook ruimschoots aanwezig, die over het algemeen meer zichtbaar zijn in de media.44 Ook vanuit het CPB kwam, na het doorrekenen van de voorstellen uit het regeerakkoord, het commentaar dat de afschaffing van de Nederlandse dividendbelasting zal resulteren in een toename van overheidsinkomsten in het buitenland welke ten koste van de inkomsten voor de Nederlandse schatkist. Buitenlandse overheden kunnen dan namelijk over een grotere grondslag heffen. Ook betoogt het CPB dat de binnenlandse financiële baten zullen tegenvallen.45 De budgettaire effecten van de afschaffing zijn namelijk onduidelijk.46 Op 24 april 2018 zijn de notities over de afschaffing van de dividendbelasting tijdens het formatieproces van het huidige kabinet openbaar gemaakt.47 Zoals reeds in de inleiding aangegeven, heeft het proces rondom deze

36 Regeerakkoord, 2017, p. 35.

37 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 9. 38 Van Sprundel, 2009, p. 6.

39 Meussen, 2017, p. 3. 40 Van den Hurk, 2017, p. 1-2. 41 Regeerakkoord, 2017, p. 67. 42 HvJ EU, C-480/16, 21 juni 2018.

43 L. Berentsen, ‘Forse strop dreigt voor schatkist na arrest Europees Hof’, Het Financieele Dagblad 21 juni 2018. 44 B. Baarsma & M. Badir, ‘Met afschaffing dividendbelasting neemt Rutte III een dure gok’, Het Financieele Dagblad 7

november 2017.

45 Centraal Planbureau, 2017, p. 10. 46 Pötgens, 2017, p. 3.

(12)

openbaarmaking en specifiek de diffuse situatie rondom deze notities geleid tot het indienen van een motie van afkeuring door de oppositie.48 Ook het feit dat het voornemen in het regeerakkoord stond terwijl het in geen één partijprogramma stond, wordt in het publieke debat niet in dank afgenomen.49 Los van de kritiek over het vertrouwen in het kabinet rondom de gang van openbaarmaking van deze stukken, bevatten de notities zelf ook kritiek over de afschaffing van de dividendbelasting. Zo wordt er betoogd dat het effect van de afschaffing van minimale waarde is op Nederlandse vestigingsklimaat.50 Een verlaging van de Vpb of een verlichting op de arbeidslasten zal, naast elementen als opleidingsniveau van werknemers, infrastructuur en betrouwbaarheid van de overheid, relatief meer effect hebben op het investeringsklimaat.51 Vanuit het bedrijfsleven worden dit als relevante componenten voor uitbreidings- en investeringsbeslissingen beschouwd en niet zozeer de aan- of afwezigheid van dividendbelasting.52 De afschaffing van de dividendbelasting wordt bovendien als stimulans gezien om Nederland binnen internationale constructies als doorsluisland te gebruiken.53 Tot slot heeft het kabinet niet toegelicht wat binnen de nieuwe wetgeving onder een misbruiksituatie wordt verstaan. Hier wordt in de volgende paragraaf van dit hoofdstuk dieper op ingegaan.

§2.3 Huidige antimisbruikbepalingen

De Wet Vpb 1969 en de Wet IB 2001 zijn nauw verbonden met de werking van de dividendbelasting. In de tweede paragraaf is de verrekenbaarheid van de dividendbelasting met de IB en Vpb besproken. Op dit moment kent de Wet Vpb 1969 enkele maatregelen om misbruiksituaties te voorkomen en zo de Nederlandse fiscale heffingsgrondslag te beschermen. Nederland beoogt actief bij te dragen aan het internationaal verminderen van belastingontwijking en tevens aan het beschermen van de grondslag. Een grondslagbescherming zorgt namelijk voor het waarborgen van de belastingmoraal en een internationaal aantrekkelijk investeringsklimaat.54 In deze paragraaf worden de belangrijkste antimisbruikregelingen toegelicht. Deze regelingen kunnen in acht worden genomen voor de formulering van misbruiksituaties voor de bronbelasting. Daarnaast kent de dividendbelasting zelf ook enkele antimisbruikmaatregelingen, zoals die tegen dividendstripping.

§2.3.1 Substance onder de deelnemingsvrijstelling in de Vpb

De deelnemingsvrijstelling geldt als een van de kroonjuwelen van de Nederlandse fiscale wetgeving.55 Deze fiscale maatregel tracht economisch dubbele heffing te voorkomen.56 Omdat de deelnemingsvrijstelling echter een van de meest gunstige manieren is om (dubbele) belastingheffing te voorkomen, heeft de wetgever deze maatregel actief willen beschermen door de invoering van een antimisbruikbepaling. Deze antimisbruikbepaling ziet op het verstrekken van een vrijstelling, alleen als er sprake is van een materiële of kwalificerende beleggingsdeelnemingen. Op deze manier worden lege maatschappijen van de vrijstelling geëlimineerd. Om als kwalificerende beleggingsinstelling aangemerkt te worden, moet de deelneming ofwel onderworpen zijn aan reële heffing of slagen voor de bezittingentoets.57

Voor de kwalificatie van reële heffing moet de deelneming onderworpen zijn aan een minimale heffing van 10% over de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst. Stelselwijziging en grondslagverschillen zijn dus belangrijk voor de reële heffingstoets. Op deze manier vallen dividenden die vanuit dochtermaatschappijen komen gevestigd in laagbelaste entiteiten in een vangnet. Indien de geldstromen uit materiële ondernemingen komen, vindt de deelnemingsvrijstelling in het algemeen

48 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Debat over memo’s afschaffing dividendbelasting, 25 april 2018. 49 Van den Hoek, 2018, p. 2.

50 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 1, 24 april 2018, p. 5. 51 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 2, 24 april 2018, p. 1. 52 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 1, 24 april 2018, p. 5. 53 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 1, 24 april 2018, p. 1. 54 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 1. 55 Kamerstukken I, 2015/16, 25087, L, p. 13.

56 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 1. 57 art. 13 lid 11 Wet Vpb 1969.

(13)

alsnog haar toepassing. Voor het raken van de laagbelaste entiteiten onder de bronbelasting kan deze kwalificatie overgenomen worden.58

Voor het slagen van de bezittingentoets en aldus het hebben van een zekere vorm van relevante substance, moet de deelneming voor meer dan de helft bezittingen hebben die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van een onderneming.59 Dit zijn bijvoorbeeld machines. Op deze manier worden deels lege maatschappijen uitgesloten van de deelnemingsvrijstellig en behoudt Nederland haar heffingsgrondslag. Voor de kwalificatie van een brievenbusmaatschappij zoals gesteld in het regeerakkoord kan er naar de bezittingstoets worden gekeken.

§2.3.2 Kunstmatige constructies in de Vpb

Niet in Nederland gevestigde vennootschappen die Nederlands inkomen genieten, zijn belastingplichtig voor de Vpb.60 Onder dit Nederlandse inkomen wordt onder andere verstaan het inkomen uit een aanmerkelijk belang in een in Nederlands gevestigde vennootschap, indien er voldaan is aan twee misbruikbepalingen.61 Door dit inkomen belastbaar te maken, probeert de wetgever misbruiksituaties te voorkomen. De eerste bepaling omschrijft het aanwezig zijn van het hoofddoel om heffing van inkomstenbelasting62 bij een ander te ontgaan. In de praktijk wordt hiertoe een buitenlandse maatschappij tussengeschoven waar het aanmerkelijk belang vervolgens in wordt geplaatst. De tweede bepaling omschrijft het aanwezig zijn van een kunstmatige constructie. Deze constructie kan uit meerdere stappen (lagen of maatschappijen) bestaan. Daarnaast wordt het element kunstmatig aanwezig geacht “voor zover de constructie niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen”. Wanneer aan beide bepaling wordt voldaan, is het inkomen uit het aanmerkelijk belang dus belastbaar onder de Nederlandse grondslag. De bepaling vormt daarmee een bescherming tegen de uitholling van de grondslag.63 Deze antimisbruikbepalingen zijn in lijn met actiepunt 6 van het BEPS-project.64

Met name de kwalificatie van een kunstmatige constructie kan een leidraad zijn voor de kwalificatie van een misbruiksituatie binnen de bronbelasting.65 Binnen de kwalificatie van kunstmatigheid is doorslaggevend de aanwezigheid van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Een geldige zakelijk reden volgens de wetgever kan op drie manieren aanwezig zijn. In het eerste geval moet de aandeelhouder materiële onderneming drijven (de zogenoemde rokende schoorsteen) en valt het belang onder het ondernemingsvermogen. Dit is de meest voor de hand liggende reden. In het tweede geval is de aandeelhouder een tophoudster “die een wezenlijke functie vervult op bestuurlijk, beleidsvormend of financieel terrein ten dienste van de bedrijfsuitoefening van de groep”. In het derde geval gaat het om een tussenhoudster.66 Aangezien dit de meest risicovolle maatschappij betreft, zijn hier aanvullende substance eisen voor geformuleerd. De eisen komen overeen met die uit het ATR-besluit.67 Dit besluit gaat over de voorwaarden om zekerheid vooraf te krijgen over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie. Een nieuwe aanvullende eis voor de tussenhoudster is bijvoorbeeld de loonkosteneis. Deze stelt dat “de tussenhoudster een bedrag betaald aan loonkosten dat een vergoeding vormt voor de werkzaamheden ten behoeve van een schakelfunctie en dat overeenkomt met wat vertaald naar Nederlandse maatstaven ten minste € 100.000 zou bedragen”.68

58 Vleggeert & Vording, 2018, p. 3.

59 art. 13 lid 11 onderdeel b jo. lid 12 onderdeel a Wet Vpb 1969. 60 art. 3 Wet Vpb 1969.

61 art. 17 lid 3 onderdeel b Wet Vpb 1969.

62 Tot 1 januari 2018 ging het om ontgaan van inkomsten- of dividendbelasting. 63 Albert, 2017, p. 2.

64 OESO/G20 BEPS, action 6, 2015, p. 11.

65 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 10. 66 Albert, 2017, p. 2.

67 Besluit DGB 2014/3099, 2014, 68 Albert, 2017, p. 3.

(14)

§2.3.3 Andere substancemaatregelen

Naast de bovenstaande aangepaste substance-eisen wil het kabinet drie andere maatregelen nemen om brievenbusmaatschappijen te verminderen en zo belastingontwijking te bestrijden. Ten eerste wil ze de informatie-uitwisseling bevorderen met het bronland indien een Nederlandse vennootschap niet aan de substance-eisen voldoet. Dit wordt vormgegeven door “een uitbreiding van informatie-uitwisseling van de groep belastingplichtingen waarover informatie wordt uitgewisseld naar internationale houdstermaatschappijen”. 69 Ten tweede wil het kabinet de informatie-uitwisseling verzwaren, bijvoorbeeld door het delen van de loonkosteneis.70 Tot slot heeft het kabinet de wens om een artikel binnen de Vpb aan te scherpen die ziet op de aftrekbaarheid van royalty’s.71

§2.4 Nationale en Europese ontwikkelingen

§2.4.1 Nationale ontwikkelingen

Naast de aankondigingen in het regeerakkoord, hebben er zich in het afgelopen jaar meer ontwikkelingen in de dividendbelasting voorgedaan. De Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling heeft haar intrede op 1 januari 2019 gedaan. Dit wetsvoorstel omvat twee wijzingen: een uitbreiding van zowel de inhoudingsplicht als de inhoudingvrijstelling.72

Zoals in paragraaf 2.2.1 is besproken, geldt er geen inhoudingsplicht voor de dividendbelasting indien de deelnemingsvrijstelling geldt. Deze vrijstelling geldt ook voor de opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en bepaalde geldleningen indien deze geldstromen worden uitgekeerd aan een vennootschap gevestigd in de EU of in de EER.73 De uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling ziet op het toevoegen van een vrijstelling binnen uitkeringen naar verdragslanden.74 Op deze wijze ondervinden internationale constructies zo min mogelijk last van een bronheffing op kapitaal. Deze gedachte is in lijn met internationale ontwikkelingen en verdragen.75 Gelet op de ambitie van het kabinet om brievenbusmaatschappijen te beperken, is deze maatregel echter opmerkelijk. De verbreding van de vrijstelling betreft een eenzijdige maatregel en zal Nederland juist aantrekkelijker maken als doorstroomland, omdat zo van inhouding van dividendbelasting kan worden afgezien.76

De uitbreiding van de inhoudingsplicht ziet op de houdstercorporaties. Een corporatie was voorheen niet inhoudingsplichtig indien zij uitkeerde aan haar leden. Dit maakte een corporatie een aantrekkelijke Nederlandse schakel binnen internationale structuren. Als zij echter werd gebruik om belastingheffing te ontgaan, was de corporatie wel inhoudingsplichtig.77 Met name de uitwerking van de antimisbruikbepaling kan van toegevoegde waarde zijn voor de toepassing van de bronbelasting. Deze wordt in paragraaf 3.2.2 besproken.

§2.4.2 Europese ontwikkelingen

De EU streeft het algehele verbod van discriminatie op grond van nationaliteit tussen lidstaten na. Dit verbod is vormgegeven door een aantal verdragsvrijheden, waar onder andere de vrijheid van vestiging78 en het vrije verkeer van kapitaal79 vallen. Op deze manier tracht de EU een interne gemeenschap te creëren waar geen grenzen gelden voor burgers, bedrijven, goederen, diensten, werknemers en kapitaal. Ook heeft zij al enkele jaren de focus om binnen haar interne markt het voorkomen van dubbele belasting zo veel mogelijk te voorkomen.80

69 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 12. 70 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 19.

71 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 13. 72 Albert, 2017, p. 1.

73 art. 4 lid 2 onderdeel 1 sub 1° Wet DB 1965.

74 In deze verdragen moet echter wel een dividendartikel aanwezig zijn. 75 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 3.

76 Albert, 2017, p. 5. 77 Albert, 2017, p. 4. 78 art. 49 VWEU. 79 art. 63 VWEU.

(15)

Het rechtsprekende orgaan van de EU, het HvJ, oordeelt echter alleen over zaken die twee lidstaten aangaan en niet enkel een nationaal conflict betreft. Haar gedachtegang is dat een inkomende buitenlandse belastingplichtige minimaal recht heeft op de behandeling van een binnenlandse belastingplichtige.81 Wanneer de behandeling van laatstgenoemde gunstiger is, leidt dit niet tot problemen op het niveau van de EU.82 Indien het HvJ concludeert dat een van de verdragsvrijheden gediscrimineerd wordt en dus de nationale wetgeving in strijd is met het EU-recht, dient de betreffende lidstaat haar nationale wetgeving aan te passen.83

Op het gebied van dividendbelasting heeft het HvJ al meer dan eens geoordeeld dat inhouding van dividendbelasting in strijd is met EU-recht. Dit heeft onder andere geleid tot arresten als Amurta en Denkavit.84 Dit roept de vraag op in hoeverre de dividendbelasting houdbaar is in het licht van de EU-wetgeving85, hetgeen wat ook betwijfeld is in de dividendmemo’s.86 Vanuit het oogpunt van de EU geldt voor de meeste gevallen de moeder-dochterrichtlijn. Deze richtlijn ziet op het voorkomen van economisch dubbele heffing.

§2.5 Subconclusie

In dit hoofdstuk is onderzoek gedaan naar een antwoord op de eerste subvraag: Wat is de aanleiding

van het kabinet voor het invoeren van een bronheffing op rente, royalty’s en dividenden? Het kabinet

wil een bronheffing invoeren om misbruiksituaties te voorkomen en zo de grondslag te beschermen. Zij is voornemens strengere eisen te stellen aan de aanwezigheid van maatschappijen in Nederland, zodat deze niet enkel als doorstroommaatschappij worden gebruikt. Dit is in lijn met recente Nederlandse en Europese ontwikkelingen, de fiscale en economische beleidsdoelstellingen van het Kabinet Rutte III en de EU-jurisprudentie. Afschaffing van de bestaande dividendbelasting is hierbij de eerste stap, de invoering van een bronheffing op rente, royalty’s en dividenden is als meest logische alternatief de volgende stap.

Voor binnenlandse belastingplichtigen zal de afschaffing van de dividendbelasting leiden tot een administratieve lastenverlichting. Aangezien de dividendbelasting een voorheffing is op de IB en Vpb, wil het kabinet hierin tegemoetkomen. Dit zal met name het ondernemingsklimaat bevorderen. Het effect van de administratieve verlichting is mijns inziens echter voor ondernemingsbeslissingen van beperkt belang omdat hier meerdere factoren meespelen.

Zoals in dit hoofdstuk uiteengezet heeft de beoogde afschaffing van de dividendbelasting vooral effect op buitenlandse belastingplichtigen. De effecten op zowel de Nederlandse schatkist als het vestigingsklimaat van Nederland in internationaal perspectief zijn vooralsnog niet eenduidig te becijferen en de meningen over de effecten lopen aanzienlijk uiteen, ofwel er is geen communis opinio. Een van de sterke internationale punten van de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving is het zeer uitgebreide fiscale verdragenstelsel. Dit verdragenstelsel faciliteert in voorkoming van dubbele fiscale heffing en antimisbruik. Vanuit Nederlands perspectief kan in dit kader in mijn visie betoogd worden dat het verstandig is om de dividendbelasting in stand te houden, om op deze manier (in internationaal perspectief) een verlaging van tarieven te kunnen regelen waarin de bestaande of toekomstige verdragen goed kunnen faciliteren. Daarnaast ben ik ook van mening van de dividendbelasting, met de nodige aanpassingen vanuit Europeesrechtelijk perspectief, in stand dient te worden gehouden, gezien het onduidelijke budgettaire effect.

81 Ruijschop,NTFR 2017/2926, p. 1.

82 Zie bijvoorbeeld de 30% regeling voor ingekomen werknemers in de loonbelasting. 83 Van Sprundel, 2009, p. 1.

84 Van Sprundel, 2009, p. 7. 85 Ruijschop, WFR 2017/208, p. 1.

(16)

Hoofdstuk 3

Doelstellingen invoering bronbelasting

§3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de tweede subvraag beantwoord: Welke doelstellingen moeten in acht worden

genomen voor de invoering van bronbelasting op rente, royalty’s en dividenden? Aan de hand van vier

criteria wordt getoetst welke elementen in acht dienen moeten worden genomen voor de invoering en hoe deze criteria effect kunnen hebben op de invoering. Deze criteria zijn gebaseerd op het beleidsplan ‘Zicht op wetgeving’87, waar enkele eisen ter waarborging van de kwaliteit van wetgeving zijn geformuleerd. In dit hoofdstuk zullen de effectiviteit, efficiëntie, inpasbaarheid binnen internationale ontwikkelingen en uitvoerbaarheid van de wetgeving centraal staan.

In de tweede paragraaf wordt het criterium effectiviteit besproken. Dit criterium bespreekt de doeltreffendheid van wetgeving.88 In de derde paragraaf wordt het criterium efficiëntie besproken. Dit omvat de doelmatigheid van wetgeving.89 Vervolgens wordt in de vierde paragraaf de inpasbaarheid van de wetgeving binnen internationale ontwikkelingen besproken. In de vijfde paragaaf wordt de uitvoerbaarheid besproken. Aan het eind van elke paragraaf met een criterium wordt een overzicht met de knelpunten gegeven. Tot slot wordt in de zesde paragraaf een tussenconclusie getrokken bij de vermelde eerste subvraag.

§3.2 Effectiviteit

In deze paragraaf wordt het criterium effectiviteit besproken. Dit omvat de doeltreffendheid van de wetgeving: in hoeverre zal de (nieuwe) wetgeving de doelstellingen van het kabinetsbeleid bereiken?90 Om dit te onderzoeken, worden motieven voor invoering van een bronbelasting en vervanging van de huidige dividendbelasting die in het regeerakkoord zijn geformuleerd meegenomen. Het kabinet wil een bronheffing invoeren om ten eerste Nederland als doorstroomland in te perken doch tegelijkertijd de fiscale grondslag te beschermen. Zij is ten tweede voornemens strengere eisen te stellen aan de aanwezigheid van (buitenlandse) maatschappijen in Nederland. Op deze manier hoopt zij kunstmatige constructies te verminderen respectievelijk misbruiksituaties aan te kunnen pakken, die voornamelijk het doel hebben om de vigerende Nederlandse fiscale faciliteiten te benutten zonder daadwerkelijke activiteiten binnen of ten dienste van de Nederlandse economie. Ten derde wil het kabinet Nederland als vestigingsklimaat versterken.91 De afschaffing van de dividendbelasting ondersteunt dit beleidsvoornemen. Deze doelstellingen worden in deze subparagraaf uitgewerkt aan de hand van een viertal elementen.

§3.2.1 Inperking doorstroomlandfunctie met behoud grondslag

Nederland streeft belastingvrije kapitaalstromen binnen deelnemingsverhoudingen na, voor zover dit reële ondernemingsstructuren betreft.92 Dit is in lijn met de gedachte van de EU om dubbele heffing zo veel mogelijk te voorkomen.93 Dit leidt er echter toe dat de Nederlandse faciliteiten, zoals de deelnemingsvrijstelling, binnen internationale structuren gebruikt worden om de effectieve belastingdruk te verlagen. De invoering van een bronbelasting moet volgens het kabinet het imago van Nederland als doorstroomland inperken en tegelijkertijd de grondslag beschermen.94 Uit het rapport werkgroep Fiscaliteit blijkt dat in 2014 in totaal bijna $ 9.000 miljard aan buitenlandse investeringen

87 Kamerstukken II, 1990/91, 22 008, nr. 2, p. 23. 88 Kamerstukken II ,1990/91, 22 008, nr. 2, p. 25. 89 Kamerstukken II, 1990/91, 22 008, nr. 2, p. 25. 90 Kamerstukken II, 1990/91, 22 008, nr. 2, p. 15. 91 Regeerakkoord, 2017, p. 35. 92 Schellingerhout, 2018, p. 6.

93 OESO/G20 BEPS, action 6, 2015, p. 19.

(17)

in- en uitstroomde. Dit was meer dan 10 keer het bruto binnenlands product. Tachtig procent van deze investeringen liep via brievenbusfirma’s.95

Behalve in Nederland wordt ook in andere EU-landen, zoals Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, veelvoudig gebruik gemaakt van brievenbusmaatschappijen. Op deze wijze kan er gebruik worden gemaakt van een (gunstig) bilateraal belastingverdrag wat resulteert in een lagere effectieve belastingdruk. Dit wordt omschreven als treaty shopping.96 Uit onderzoek blijkt dat bronbelastingen een effectieve manier zijn om dit soort internationale belastingontwijking tegen te gaan.97 Het meest effectief is om deze bronbelasting toe te passen op de buitengrenzen van de EU, zoals op dit moment bij het importeren van goederen of diensten in de BTW geldt. Op deze manier kan een bedrijf niet zomaar de EU binnenkomen via een lidstaat met een laag Vpb tarief of een gunstig bronbelastingregime en vervolgens het geld uitkeren aan een andere lidstaat met bijvoorbeeld een gunstig bilateraal verdrag.98 Van ’t Riet en Lejour pleiten voor een bronbelasting van vijf procent op uitgaande dividendstromen aan de buitengrenzen van de EU. Naar verwachting zal de winst die wordt behaald met treaty shopping dalen met dertig procent.99 Voorts zal de zogenoemde spilfunctie van zogenaamde doorstroomlanden ooksubstantieel afnemen. Hoewel dit om een oplossing op het niveau van de EU gaat, neemt Nederland een voortrekkersrol aan door deze bronbelasting in te voeren. Dit is in lijn met de actieve rol die Nederland heeft binnen de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking.100

Uit de literatuur komt naar voren dat een bronbelasting op rente en royalty’s, naast die op dividend, een effectieve manier is tegen het bestrijden van internationale belastingontwijking.101 Door in Nederland een bronbelasting te heffen, die gecrediteerd kan worden in de andere (woon)staat, wordt de grondslag beschermd. Dit vereist echter wel samenwerking en informatie-uitwisselingen tussen landen. Voor de creatie van een creditsysteem is verder een wijziging van de verdragen en de EU-richtlijnen nodig. Volgens Finke e.a. geldt het heffen van een bronbelasting enerzijds en het verlenen van een credit anderzijds als een geschikte oplossing voor beschermen van de internationale grondslagen.102 Door deze regeling ook op te nemen in bilaterale verdragen, wordt treaty shopping verminderd. Vleggeert en Vording stellen dat de effectiviteit van de doelstelling ter bescherming van de grondslag in de vorm van bronbelasting pas bereikt wordt indien de uiteindelijk gerechtigde voldoende wordt belast. Aldus kan worden afgezien van de door hun beschreven conditionele heffing en wordt het doorstromen van kapitaal bemoeilijkt.103

Bovenstaande onderzoeken houden echter geen rekening met de macro-economische effecten. Een bronbelasting op dividend resulteert in deze context tot kosten van kapitaal en derhalve tot een verstoring van de economie.104 Door de aanwezigheid van dit soort belastingen zullen de koersen van Nederlandse aandelen dalen en daarmee zal het investeringsklimaat minder gunstig worden.105 Hetzelfde geldt voor een bronbelasting op rente en royalty’s, die financiering met vreemd vermogen en licentieafgifte vermoeilijken.106 Een bronbelasting op deze twee componenten zal in beginsel resulteren in een kostenstijging van vreemd vermogen (door middel van stijging rentekosten) respectievelijk grensoverschrijdende activiteiten (royalty’s). Echter, door adequate herstructurering zal de Nederlandse overheid naar verwachting geen financiële baten toekomen. Dit blijkt dan ook uit

95 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 20. 96 M. van ’t Riet & A. Lejour, 2017, p. 2. 97Finke e.a. 2014, p. 2.

98 M. van ’t Riet & A. Lejour, 2017, p. 2. 99 M. van ’t Riet & A. Lejour, 2017, p. 2.

100 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 2. 101 Finke e.a. 2014, p. 2.

102 Finke e.a. 2014, p. 15.

103 Vleggeert & Vording, 2017, p. 21. 104 Hofland & Lorié, 2010, p. 3. 105 Hofland & Lorié, 2010, p. 4. 106 Finke e.a. 2014, p. 14.

(18)

het Regeerakkoord. Ter bevordering van de economische groei zal een verlaging van het tarief in combinatie met een grondslagverbreding binnen de Vpb meer voor de hand liggen.107

Een invoering van een bronbelasting op dividend in misbruiksituaties zal de uitstroom van kapitaal naar laagbelaste entiteiten en binnen kunstmatige constructies wel bemoeilijken. Een mogelijk ongunstig effect is dubbele heffing. De betalingen die niet aftrekbaar zijn in het bronland, zijn nog belast in het woonland. Door middel van goede informatie-uitwisseling en de invoering van een creditsysteem kan dit risico beperkt worden. Het Multilateraal Verdrag speelt bij de grondslagbescherming ook een belangrijke rol.108 Deze zal in paragraaf 3.4.1 worden besproken.

§3.2.2 Kunstmatige constructies

Een probleem bij het toepassen van een bronbelasting is de toetsing van de aanwezigheid van substance. Dit omvat de beschrijving van misbruiksituaties binnen de bronheffing. Op dit moment geldt dat er in beginsel geen belasting wordt geheven over winst die behaald wordt bij bijvoorbeeld de online verkoop van producten of het uitoefenen van de functies, zolang er geen daadwerkelijke economische activiteit in het betreffende land is, zoals een vaste inrichting.109 Veelal gebeurt dit door kunstmatige constructies die enkel om fiscale redenen zijn opgezet. Ten einde het effectief bestrijden van misbruiksituaties in de vorm van kunstmatige structuren, wordt onder andere getoetst aan de hand van substance, ofwel reële (vaak economische) aanwezigheid. Deze toets is ook relevant voor het krijgen van zekerheid vooraf.110 Hier komt de conditionele element van de bronbelasting naar boven. Substance is al langer een discussiepunt binnen Nederland en de EU. Speciale aandacht, in de vorm van een motie ingediend door VVD-lid Lodders, ging dan ook naar “bedrijven die slechts in Nederland zitten met voornaamste doel om de Nederlandse belastingwetgeving en verdragen te misbruiken, zonder reële aanwezigheid of reële bijdrage aan de Nederlandse economie”.111 Lodders wil de effecten van de nieuwe bronbelasting zo min mogelijk laten neerkomen op bedrijven die reële waarde toevoegen aan de samenleving en nieuwe investeerders die voor werkgelegenheid zorgen.112 Ook al wordt er gebruikt gemaakt van een doorstroommaatschappij, zolang een bedrijf actieve aanwezigheid heeft in Nederland en iets toevoegt aan de maatschappij of economie, vindt Lodders dat er geen bronheffing dient plaats te vinden. Het op een juiste manier toetsen van (economische) aanwezigheid en daarmee het effectief raken van misbruiksituaties binnen de nieuwe bronbelastingwetgeving verdient derhalve speciale aandacht. Aangezien er in het Regeerakkoord geen duidelijke omschrijving van misbruiksituaties is geformuleerd, zal de effectiviteit van de wetgeving getoetst worden aan de hand van huidige antimisbruikbepalingen ter oordeelsvorming over substance. In paragraaf 2.4.1 is besproken dat de antimisbruikbepaling voor houdstercorporaties zoals deze vanaf 1 januari 2018 geldt in de dividendbelasting relevant kan zijn voor de nieuwe bronbelasting.113 Hier wordt aan de hand van twee toetsen bepaald of er sprake is van misbruik.114 De inpasbaarheid van deze twee toetsen in de EU worden in de vierde paragraaf van dit hoofdstuk besproken.

De eerste toets omvat het subjectieve element: de aandelen in de Nederland gevestigde vennootschap of houdstercorporaties worden gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan. Hier moet de ‘wegdenkgedachte’ worden toegepast. Op het moment van uitkering van dividend moet worden bepaald of zonder tussenkomst van de belastingplichtige in Nederland een hogere dividendbelastingclaim wordt verkregen. Als dit zo is, is er sprake van het ontgaan van heffing.115 Gezien het cumulatieve element

107 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 59.

108 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 9. 109 Finke e.a. 2013, p. 16.

110 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 17. 111 Kamerstukken II, 2017/18, 25 087, nr. 199, p. 1.

112 Kamerstukken II, 2017/18, 25 087, nr. 199, p. 1. 113 Redactie van Vakstudie Nieuws, V-N 2017/50.3, p. 23. 114 art. 4 lid 3 onderdeel c Wet DB 1965.

(19)

van de antimisbruikbepaling, moet vervolgens ook de tweede antimisbruikbepaling worden getoetst voordat gesproken kan worden van misbruik.

De tweede toets omvat het objectieve element: er is sprake van een kunstmatige constructie of transactie.116 In de lijn met het toetsingskader uit art. 17 lid 2 onderdeel b Wet Vpb 1969 (zie paragraaf 2.4.1), wordt een constructie als kunstmatig beschouwd voor zover “zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen”. De economische realiteit kan voor deze objectieve toets wederom op drie manier worden bevestigd.117 De eerste vorm is indien het lichaam dat het belang houdt zelf een materiële onderneming drijft. De tweede vorm is indien het lichaam dat het belang houdt als schakelende tussenhoudster kan worden aangemerkt en daarnaast over relevante substance beschikt. Van een schakelfunctie is sprake indien “de tussenhoudster een relatie legt tussen de bedrijfsmatige activiteiten of hoofdkantooractiviteiten van de moedermaatschappij en de activiteiten van haar kleindochtermaatschappij(en)”.118 De term relevantie omschrijft de twee nieuwe aanvullende eisen: de loonkosteneis ad € 100.000 en het beschikken over een kantoorruimte die ten minste 24 maanden ter beschikking staat.119 Andere substancemaatregelen die genomen worden zijn de verbetering van informatie-uitwisseling.120

Door middel van het doorkijken binnen structuren en materiële eisen te stellen aan misbruiktoetsen en in het bijzonder substance, kan wetgeving effectief zijn ter beschermen van de grondslag en voorkomen van het gebruik van Nederland als doorstroomland. De vraag is echter of onbedoeld bedrijven die wel waarde toevoegen aan de Nederlandse samenleving geraakt worden.121 Hier zal in het wetgevingsproces aandacht naar uit moeten gaan. Ook is kritiek geuit op de (te) hoge loonsomeis.122

§3.2.3 Vestigingsklimaat

Nederland is binnen de internationale fiscale praktijk altijd als een aantrekkelijk investeringsland aangemerkt, waarin de afwezigheid van bronbelasting een belangrijk aandeel heeft.123 De doelstelling van het kabinet om het vestigingsklimaat te verbeteren, iets wat zoals hiervoor aangegeven prominent uit het Regeerakkoord naar voren komt, leidt weer tot een goed investeringsklimaat.124 Investeringen hangen nauw samen met duurzame economische groei en werkgelegenheid. Een invoering van een nieuwe bronbelasting op rente en royalty’s zal niet zonder meer leiden tot het verbeteren van het vestigingsklimaat.125 Daarnaast kan een bronbelasting ook het investeringsklimaat verhinderen.126 In dit opzicht vindt het kabinet het verminderen van Nederland als doorstroomland belangrijker dan eventuele budgettaire redenen, gezien het risico van herstructurering.127 De toegevoegde waarde van afschaffing van de dividendbelasting op het vestigingsklimaat kan verder ook betwijfeld worden.128 Een algemene verlaging van het Vpb tarief wordt in dit opzicht effectiever geacht, zoals door de Staatssecretaris van Financiën in de dividendmemo’s wordt betoogd.

Daarnaast heerst in de media, naast de genoemde redenen in het Regeerakkoord, de overtuiging dat minister-president Rutte de dividendbelasting wil afschaffen onder het mom van behoud van hoofdkantoren van enkele multinationals.129 Dit kwam ook uit de dividendmemo’s naar

116 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 7. 117 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 7. 118 Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, blz. 59.

119 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 7. 120 Bijlage bij Brief Staatssecretaris van Financiën, 23 februari 2018, p. 13. 121 Schellingerhout, 2018, p. 3.

122 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 12. 123 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 14. 124 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 18.

125 Redactie van Vakstudie Nieuws, V-N 2017/50.3, p. 19. 126 Finke e.a. 2013, p. 14.

127 Pötgens, 2017, p. 4.

128 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 1, 24 april 2018, p. 2.

(20)

voren.130 Uit onderzoek van de Boston Consulting Group blijkt dat Nederland in 2008 op de vijfde plaats stond wat betreft de vestiging van Europese hoofdkantoren.131 Belangrijk is om hier een onderscheid te maken tussen tophoudster en multinationals. De meerwaarde van de afschaffing van dividendbelasting ter behoud van hoofdkantoren (tophoudster) kan betwijfeld worden. Als doorslaggevende factor kan juist de aanwezigheid van een multinational worden genoemd. Een multinational, een relatief groot internationaal bedrijf, draagt bij aan de werkgelegenheid en de groei van economische activiteit. Over de toegevoegde waarde van een tophoudster of brievenbusmaatschappij is geen empirisch bewijs beschikbaar.132 In 2010 werkte bijvoorbeeld bij ongeveer driekwart van de brievenbusmaatschappijen niemand.133 Gesteld kan worden dat zij directe werkgelegenheid creëren voor bijvoorbeeld advocaten en fiscalisten.134 Uit het Rapport werkgroep Fiscaliteit blijkt echter dat deze activiteiten niet doelmatig worden geacht vanuit welvaartperspectief.135 Het is in internationaal perspectief aantrekkelijk om meerdere tophoudsters te hebben. Dit blijkt van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Echter, met het toenemende wereldwijde ethische besef van belastingen kan het imago van doorstroomland afbreuk doen aan dit vestigingsklimaat.136 Daarnaast kan een land ook zonder de aanwezigheid van enkele tophoudsters een goed lopende economie hebben, zoals Canada en Noorwegen.137

§3.2.4 Laagbelaste entiteiten

De nieuwe bronheffing geldt ter bestrijding van laagbelaste entiteiten en derhalve de bescherming van de Nederlandse grondslag. De vraag is echter wat in dit geval onder laagbelaste entiteiten wordt verstaan. Uit eerdere rapporten kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van landen waar een statutair Vpb tarief van maximaal tien procent geldt.138 In de huidige wetgeving zorgt de toepassing van de reële heffingstoets binnen de deelnemingsvrijstelling dat er een minimale heffing dient te zijn van 10% over de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst. Teneinde effectief de grondslaguitholling aan te pakken, zal een statutair tarief op zichzelf niet genoeg zijn en een brede reikwijdte toepasselijker zijn door het tarief te koppelen aan de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst.139 Voor de kwalificatie van de laagbelaste entiteiten binnen de nieuwe bronbelasting zou, in lijn met huidige wetgeving, een effectief tarief van minimaal tien procent de grens kunnen bepalen. Door middel van een verwijzing binnen de nieuwe bronbelastingwetgeving naar de reële heffingstoets kan hier invulling aan worden gegeven.

§3.2.5 Overzicht knelpunten

In deze paragraaf is de effectiviteit van de nieuwe wetgeving besproken. Een bronbelasting op rente, royalty’s en dividend lijkt in eerste opzicht een effectieve manier om de Nederlandse grondslag te beschermen. Nederland zal minder aantrekkelijk worden als doorstroomland. De overige economische effecten dienen echter beter in kaart te worden gebracht. De combinatie van het afschaffen van de dividendbelasting en de invoering van een bronbelasting op rente, royalty’s en dividend zal namelijk naar verwachting het vestigingsklimaat niet ten goede komen. Een beter alternatief zou een verdere verlaging van het Vpb tarief zijn.

Voor de invulling van misbruiksituaties kunnen de toetsen die op dit moment in de Vpb en dividendbelasting wat betreft kunstmatige constructies worden toegepast. De ondernemingen die toegevoegde waarde bieden aan de Nederlandse samenleving, dienen daarbij in bescherming te

130 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 2, 24 april 2018, p. 1. 131 The Boston Consulting Group, 2008, p. 11.

132 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 19. 133 SEO, 2013, p. 113.

134 The Boston Consulting Group, 2008, p. 10. 135 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 21. 136 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 21. 137 The Boston Consulting Group, 2008, p. 12. 138 Ombuigings- en intensiveringslijst, 2017, p. 46. 139 Vleggeert & Vording, 2018, p. 3.

(21)

worden genomen. Verder zou voor de toepassing van laagbelaste entiteiten binnen de nieuwe bronbelastingwetgeving een tarief van 10% over de naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst kunnen worden gehanteerd, hetgeen wat in lijn is met de huidige wetgeving binnen de Vpb op dit gebied. Door in de bronbelastingwetgeving een verwijzing naar de reële heffingstoets zoals deze geldt in de Vpb op te nemen, kan effectief gebruik worden gemaakt van dit leerstuk.140

§3.3 Efficiëntie

In deze paragraaf wordt het criterium efficiëntie besproken. Zoals in het beleidsplan ‘Zicht op wetgeving’ staat geformuleerd, houdt dit in dat er niet een te ongunstige verhouding tussen de baten en lasten mag ontstaan. In deze paragraaf wordt gefocust op economische efficiëntie.

§3.3.1 Budgettaire aspecten en verrekenbaarheid

Aangezien de dividendbelasting een voorheffing is, vloeit de efficiëntie in binnenlands verband vooral uit de zekerheid van belastinginkomsten. De dividendbelasting kan in het algemeen altijd verrekend worden. Dit betekent dat de dividendbelasting effectief drukt op buitenlandse belastingenplichten.141 De afschaffing van deze belasting zal structureel leiden tot een verlaging van de inkomsten uit dividendbelasting. Daarnaast kan de administratieve lastenverlichting voor binnenlands belastingplichtigen ook betwijfeld worden.142 De invoering van een bronbelasting anderzijds, leidt ook niet tot een compensatie van deze verderving van inkomsten.143 Zonder gedragsveranderingen van internationale structuren, zoals herstructurering, zou een bronbelasting van vijf procent tot een opbrengst van € 1,5 miljard leiden.144 Met inachtneming van gedragsveranderingen moet echter ook rekening worden gehouden met bijkomende effecten. Deze effecten omvatten bijvoorbeeld de afname van inkomsten binnen de vennootschaps- en loonbelasting en bovendien ook negatieve werkgelegenheidseffecten.145 Een invoering van een bronbelasting zal tezamen met de andere effecten naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een negatieve opbrengst. Anders dan hoe het kabinet denkt, beargumenteert de heer Van den Hurk dat de opbrengsten van de nieuwe bronbelasting het verlies ad € 1,4 miljard ruimschoots compenseren. Internationale herstructurering zal niet van de ene op de andere dag gebeurd zijn en er stroomt een aanzienlijk bedrag aan royalty’s door Nederland.146

VNO-NCW betoogt evenwel dat ook bij behoud van de dividendbelasting de inkomsten op de lange termijn vanzelf zullen verdampen door onder andere zetelverplaatsing of overnames.147 Ook zal de invoering van de nieuwe Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling leiden tot een verlies van € 30 miljoen aan dividendinkomsten.148 Daarentegen heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal voorbeelden gegeven onder de huidige wetgeving waarin de dividendbelasting als eindheffing geldt.149 Deze toelichting ziet vooral op de buitenlandse belegger met een minderheidsbelang van veelal kleiner dan vijf procent in het aandelenkapitaal van een vennootschap.150 Een van de meest voorkomende voorbeelden in de brief is het verschil in tarief. Omdat in het woonland van de buitenlandse belegger het tarief van dividendbelasting lager is dan deze in Nederland of op basis van een bilateraal verdrag, kan de ingehouden belasting in het bronland niet worden teruggeven in het woonland. Dit geldt bijvoorbeeld voor Italië en Australië. Ook het beleggen via een buitenlands beleggingsfonds leidt in sommige gevallen tot het niet kunnen verrekenen van de dividendbelasting. Deze fondsen beleggen onder andere in Nederlandse aandelen. Beleggingsfondsen

140 art. 13 lid 11 onderdeel a Wet Vpb 1969. 141 Hofland & Lorié, 2010, p. 2.

142 Redactie van Vakstudie Nieuws, V-N 2017/50.3, p. 23. 143 Regeerakkoord, 2017, p. 66.

144 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 3, 24 april 2018, p. 74. 145 Ombuigings- en intensiveringslijst, 2017, p. 46.

146 Van den Hurk, 2017, p. 2.

147 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 3, 24 april 2018, p. 74. 148 Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 13.

149 Brief Staatssecretaris van Financiën, 14 november 2017, p. 1. 150 Brief Staatssecretaris van Financiën, 14 november 2017, p. 4.

(22)

zijn in de regel vrijgesteld van belasting waardoor er geen verrekening kan plaatsvinden op het niveau van het fonds. Ook zal op het niveau van de belegger niet altijd een verrekening kunnen worden verleend. Het is namelijk het fonds dat het dividend ontvangt en niet direct de belegger. Bij de laatstgenoemde vindt dus geen rechtstreekse heffing van dividendbelasting plaats.151 In deze brief benoemt de Staatssecretaris van Financiën ook de afwezigheid van beleggers die op dit moment niet in Nederlandse aandelen beleggen vanwege de dividendbelasting. Deze beleggers zijn niet te kwantificeren.152

§3.3.2 Belastingmix

Belastingheffing heeft als een van de primaire functies het herverdelen van inkomen en vermogen.153 Niet elke belastingsoort is daar even geschikt voor.154 Het Rapport werkgroep fiscaliteit spreekt van een economisch efficiënt belastingstelsel indien “deze keuzes zo min mogelijk beïnvloedt”.155 Factoren die deze keuzes beïnvloeden zijn onder andere de dichtheid, elasticiteit en de vormgeving van de belasting. Bij de dichtheid moet gedacht worden aan het aantal mensen dat wordt beïnvloed door de heffing en bij elasticiteit hun gevoeligheid voor de heffing. Bij vormgeving kan er bijvoorbeeld gedacht worden aan de invulling van vrijstellingen en kortingen. Het maakt verder ook uit wie (binnen- of buitenlands belastingplichtigen) de belasting draagt.156 Omwille van het behoud van een evenwichtige belastingmix kan beargumenteerd worden dat de derving van de dividendinkomsten en de verwachte inkomsten ad nihil van de nieuwe bronbelasting in andere belastingsoorten gezocht moet worden.157 Het meest voor de hand liggende alternatief zou een grondslagverbreding van de Vpb zijn. Het kabinet wil dit bewerkstelligen door bijvoorbeeld de versobering van de verliesverrekening en de invoering van de earningsstrippingsmaatregel.158 Vanuit het oogpunt van een efficiënte belastingmix kan een verlaging van het Vpb tarief ook beargumenteerd worden. Dit leidt namelijk tot minder economische verstoring.159 Een verbreding van de grondslag in combinatie met een verlaging van het tarief is minder verstorend dan een smallere grondslag met een hoger tarief die resulteert in dezelfde belastingopbrengst.160

Aan de andere kant zou naast de afschaffing van de dividendbelasting en invoering van bronbelasting als compensatie juist een verhoging van de Vpb kunnen worden ingevoerd. Op deze manier wordt de Vpb als aanvullend in plaats van vervangend element gebruikt. Hofland en Lorié betogen dat deze verhoging een minder groot negatief effect heeft dan de afschaffing van de dividendbelasting en met name positieve macro-economische effecten heeft. Zij spreken van een hogere aandelenkoers, meer investeringen en minder financiering met vreemd vermogen.161 Dit zijn doelstellingen van het kabinet, zie paragraaf 3.2. Verder beargumenteren zij dat bij ongewijzigde belastinginkomsten door middel van deze beschreven verschuiving van de belastingmix, de negatieve effecten van belastingheffing zullen verminderen. Dit resulteert in een verbetering van de belastinggrondslag en -opbrengst.162 Volgens de OESD heeft een belasting op winstinkomen echter van nature een verstorende werking op de economie. Investeringen worden duurder en kapitaalstromen zijn mobiel, deze kunnen relatief eenvoudig worden herleid.163

151 Brief Staatssecretaris van Financiën, 14 november 2017, p. 2. 152 Brief Staatssecretaris van Financiën, 14 november 2017, p. 4. 153 Gribnau, 2018, p. 3.

154 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 81. 155 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 5. 156 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 5.

157 Bijlage bij Brief Minister-President, notitie 4, 24 april 2018, p. 2. 158 Regeerakkoord, 2017, p. 69.

159 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 9. 160 Rapport werkgroep fiscaliteit, 2016, p. 44. 161 Hofland & Lorié, 2010, p. 4.

162 Hofland & Lorié, 2010, p. 5. 163 OESO, 2010, p. 129-133.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bronbelasting is ook verschuldigd bij kunstmatige structuren die zijn bedoeld om de belasting te ontwij- ken: “Hiertoe bestaat naar de mening van het kabinet noodzaak omdat

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Teken in Excel de groeigrafiek van het voorbeeld op pagina 1 Lees uit de grafiek af na hoeveel tijd het aantal bacteriën 200 is.. Teken in excel de groeigrafiek van het voorbeeld

Dit heeft tot consequentie, dat de in te calculeren rente over het eigen vermogen tweemaal zo hoog wordt, als de algemene rentevoet aangeeft. Aangenomen moet worden, dat

Professor van Rietschoten heeft evenwel bovenstaande vraag niet op­ geworpen, maar zich beperkt tot de belasting over de rente van eigen ver­ mogen, welke rente -

Er is bedrijfseconomisch eerst van winst (ondernemerspremie) sprake zodra er een voordelig verschil bestaat tussen opbrengst en kostprijs, waar­ bij in de kostprijs ook de

Professor van Rietschoten behandelt de vraag of een belasting geheven naar de „winst” , voor zover deze berekend wordt over de rente van eigen vermogen, al dan

Indien de opbrengst de kostprijs dekt en er geen lasten buiten de kostprijs uit de opbrengst behoeven te worden bestreden, zal de gecal­ culeerde vergoeding voor