• No results found

Loopbaanbegeleiding, een vak apart: een discrepantieanalyse van beleid versus praktijk van loopbaanbegeleiding binnen het ROC van Amsterdam, opleiding Onderwijsassistent

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Loopbaanbegeleiding, een vak apart: een discrepantieanalyse van beleid versus praktijk van loopbaanbegeleiding binnen het ROC van Amsterdam, opleiding Onderwijsassistent"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Loopbaanbegeleiding, een vak apart

Een discrepantieanalyse van beleid versus praktijk van

loopbaanbegeleiding binnen het ROC van Amsterdam,

opleiding Onderwijsassistent

Student: Studentnummer: Opleiding: Opdracht: Datum: Afstudeerdocent: Trix Nederveen 500162337 Master Pedagogiek Eindscriptie Augustus 2011 Dr.P.Vuijk

(2)

Voorwoord

Voor u vindt u het afstudeeronderzoek geschreven ter afronding van de Master Pedagogiek in opdracht van de Hogeschool van Amsterdam. Het doel van dit scriptieonderzoek is het in kaart brengen van de wijze waarop loopbaanbegeleiders, binnen de opleiding Onderwijsassistent van het ROC van Amsterdam, hun taak uitvoeren, of deze begeleiding conform het afgesproken beleid wordt uitgevoerd en of de loopbaanbegeleiding voldoet aan de verwachting van de studenten.

Er is nog nooit onderzoek gedaan naar de manier waarop binnen de opleiding Onderwijsassistent van het ROC van Amsterdam loopbaanbegeleiding in de praktijk wordt toegepast. Aangezien de loopbaanbegeleider en loopbaanbegeleiding een grote rol vervullen binnen de opleiding Onderwijsassistent, is dit interessant om nader te onderzoeken.

Het onderzoek zal kleinschalig en beschrijvend van aard zijn.

Tijdens dit onderzoek heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de feedback van dr. P.Vuijk, de afstudeerdocent aan de Hogeschool van Amsterdam.

Duivendrecht, augustus 2011

(3)

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 3

2 Probleemstelling, onderzoeksvraag en deelvragen ... 5

3 Literatuuronderzoek ... 7

3.1 De loopbaan centraal ... 7

3.2 Loopbaanbegeleiding en de rol van de loopbaanbegeleider ... 8

4 Theoretisch kader ... 9

4.1 Structuur van het competentiegericht onderwijs ... 9

4.2 Samenhang tussen competentiegericht onderwijs en loopbaanbegeleiding ... 10

4.3 De theorie van Kuijpers en Meijers (2009) ... 10

4.4 Conceptueel model ... 12

5 Onderzoeksopzet ... 14

5.1 Onderzoeksmethode ... 14 5.1.1 Literatuuronderzoek ... 14 5.1.2 Veldonderzoek ... 14

6 Resultaten ... 15

6.1 Literatuuronderzoek binnen het ROCvA ... 15

6.2 Het veldonderzoek ... 17

6.2.1 Analyse resultaten interview loopbaanbegeleiders ... 17

6.2.2 Analyse resultaten vragenlijst studenten ... 20

7 Discussie ... 22

8 Conclusie ... 24

Nawoord ... 26

(4)

1 Introductie

“Loopbaanbegeleiding is hot! Gezien de tijd, energie en het geld dat in (studie)loopbaanbegeleiding wordt geïnvesteerd, mogen we bijna concluderen dat dit hét redmiddel van het onderwijs is “ (Mittendorff, 2010).

Tegenwoordig wordt er van studenten verwacht dat zij hun eigen loopbaan sturing kunnen geven. Loopbaanbegeleiding wordt binnen scholen ingezet om studenten een beter beeld te geven van zichzelf en van het beroepenveld, en om studenten te laten reflecteren op de eigen (arbeid)identiteit (Mittendorff, 2010). Volgens Mittendorff (2010) wordt loopbaanbegeleiding gezien als het redmiddel van het onderwijs, omdat loopbaanbegeleiding de studenten zou motiveren om te leren en daardoor zou voortijdige uitval voorkomen worden. Meer studenten zouden door loopbaanbegeleiding hun studie afronden en er zou meer doorstroom naar hogere opleidingen plaats vinden. Uit de bestaande literatuur over loopbaanbegeleiding blijkt dat veel studenten niet weten wat zij willen worden en dat nomadisch switchgedrag tussen opleidingen en voortijdige uitval uit het onderwijs op hetzelfde niveau blijven (Luken, 2011). De conclusie dat als je veel investeert het ook werkt klopt hier dus niet.

Ook het ROCvA is van mening dat zij een verantwoordelijkheid draagt jongeren te begeleiden op weg naar een leven lang leren en loopbaanontwikkeling. Binnen het ROCvA wordt veel tijd besteed aan individuele en groepsgesprekken over de studieloopbaan met de studenten en aan de ontwikkeling en het uitrollen van instrumenten op dit gebied, zoals het persoonlijk ontwikkelingsplan en portfolio.

Aangezien loopbaanbegeleiding zich bezighoudt met het sturen van de individuele loopbaan, ligt hier ook een grote verantwoordelijkheid binnen het ROCvA met betrekking tot de invulling van loopbaanbegeleiding.

De manier waarop loopbaanbegeleiding wordt ingevuld binnen het ROCvA is nogal verschillend. Sinds 2006 is het ROCvA gestart met de bol-opleiding Onderwijsassistent, een middelbare beroepsopleiding op niveau 4. Deze opleiding is competentie gericht opgezet.

De opleiding is tevens opgezet met een begeleidingsstructuur rondom studieloopbaanbegeleiding. Doel van deze begeleidingsstructuur is dat de student leert om te reflecteren op ervaringen en van daaruit leert over zijn waarden, normen, ambities, overtuigingen en talenten.

Bij de opleiding Onderwijsassistent zijn er veel klachten van de studenten over de loopbaanbegeleiding en is de voortijdige uitval nog op hetzelfde niveau als vóór de invoering van loopbaanbegeleiding. Zeventig procent van de studenten van de opleiding Onderwijsassistent behaalt niet het diploma voor Onderwijsassistent. De opleidingsmanager van de opleiding Onderwijsassistent, de opdrachtgever van dit onderzoek, wil dan ook dat er een onderzoek komt naar de invulling van loopbaanbegeleiding bij de opleiding Onderwijsassistent, en zo zicht krijgen op de wensen van de loopbaanbegeleiders en de studenten om deze relatief dure onderwijsvorm een stimulans te geven. De opleidingsmanager wil extra prioriteit geven

(5)

aan de ontwikkeling en vormgeving van loopbaanbegeleiding binnen de opleiding Onderwijsassistent, zodat de student de opleiding verlaat met een diploma.

Binnen het ROCvA bestaat er een visie op loopbaanbegeleiding. In die visie komen het wat (de inhoud van de loopbaanbegeleiding), het hoe (de wijze van loopbaanbegeleiding) en het waarom van de loopbaanbegeleiding aan de orde. Bij de opleiding Onderwijsassistent is er echter nooit een plan van aanpak uitgewerkt in het curriculum.

De loopbaanbegeleiding wordt uitgevoerd door docenten, die dit doen als deeltaak. Met de invoering van het competentie gericht onderwijs werden docenten ineens ook loopbaanbegeleiders. De loopbaanbegeleiders zijn echter nooit geschoold en kregen de rol van loopbaanbegeleider naast hun rol als docent. Het ROCvA verwacht van de loopbaanbegeleiders dat zij niet alleen kennis overdragen in hun rol als docent, maar ook coachen, een loopbaan begeleiden, leervragen stimuleren en begeleiden. De loopbaanbegeleiders worden gezien als duizendpoot wat veel vraagt van de competenties van een loopbaanbegeleider.

Er wordt eveneens niet gecontroleerd wat de loopbaanbegeleiders doen en of zij werken volgens het vastgestelde ROC beleid.

Geurts (2003) zegt dat de persoonlijke begeleiding van een student houvast en structuur dient te bieden bij de persoonlijke bekwaamheidsontwikkeling. Leren wie je bent, wat je kunt en wat je wilt, vraagt om deskundige reflectie op de beroepservaringen die een student opdoet. De loopbaanbegeleider dient dan ook bekwaam te zijn in het begeleiden van een student.

Tal van maatschappelijke veranderingen, zowel sociaal-culturele als sociaal-economische, maar ook technologische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt vragen van mensen tegenwoordig een veel grotere mate van sturing van de eigen loopbaan. Dat stelt hoge en andere eisen aan de loopbaanbegeleiding. Loopbaanbegeleiding zal daarom steeds hoger op de agenda komen te staan, zowel binnen het onderwijs als binnen het bedrijfsleven. Het gaat immers om een leven lang leren, tijdens de gehele loopbaan (Stufkens, 2008).

Van Esch en Neuvel (2009) constateren in hun onderzoek dat arbeidsidentiteit de meeste invloed heeft op de leermotivatie van studenten. Studenten met een sterke arbeidsidentiteit willen minder vaak met de opleiding stoppen. Studenten die zich onzeker voelen over zichzelf, hun opleiding en toekomst, zijn vaker van plan met de opleiding te stoppen of stoppen daadwerkelijk.

Het uiteindelijke doel van het ROC is om zich te ontwikkelen tot een loopbaancentrum dat zich gaat richten op het samenstellen van een passend traject voor elke student met aandacht voor de ontwikkeling van loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit (Netwerk Expertisecentra Loopbaanbegeleiding).

(6)

2 Probleemstelling, onderzoeksvraag en deelvragen

Met de komst van het competentie gericht onderwijs (CGO) is ook loopbaanbegeleiding (LB) op het ROCvA geïntroduceerd. Bij de opleiding Onderwijsassistent blijkt dat LB door iedere loopbaanbegeleider verschillend wordt ingevuld. Binnen de opleiding zijn verschillende manieren van aanpak ontstaan wat leidt tot onduidelijkheid bij de studenten, maar ook tot onzekerheid bij de loopbaanbegeleiders. Binnen het onderwijs en ook binnen het ROCvA is een enorme hoeveelheid materiaal in omloop om de studieloopbaan te begeleiden. Hierdoor zien de loopbaanbegeleiders door de bomen het bos niet meer en maakt iedere loopbaanbegeleider eigen keuzes ten aanzien van de begeleiding. De begeleiding richt zich daarnaast bij de opleiding Onderwijsassistent nog alleen op de studievoortgang en het zo snel mogelijk behalen van het diploma in plaats van op de loopbaanontwikkeling van de student.

De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt als volgt: “Op welke wijze wordt loopbaanbegeleiding

vorm gegeven bij de opleiding Onderwijsassistent van het ROC van Amsterdam en sluit dit aan bij de gestelde eisen van het ROC van Amsterdam zoals dit is weergegeven in het beleidsplan en bij de wensen van de studenten?”

De deelvragen van dit onderzoek kunnen als volgt worden geformuleerd; 1. Wat zegt de literatuur over de functie van loopbaanbegeleider?

2. Wat is het beleid van het ROCvA ten aanzien van loopbaanbegeleiding? 3. Wat is de definitie van loopbaanbegeleiding?

4. Wat is de functie van loopbaanbegeleiding? 5. Wat zijn de taken van een loopbaanbegeleider?

6. Hoe vindt loopbaanbegeleiding plaats bij de opleiding Onderwijsassistent?

7.Wat is de discrepantie tussen het beleid en de praktijk wat betreft loopbaanbegeleiding? 8. Wat zijn de klachten van de studenten ten aanzien van loopbaanbegeleiding?

9. Wat zijn de wensen van de studenten ten aanzien van loopbaanbegeleiding?

10.Hoe kan de opleiding Onderwijsassistent een verbeterslag maken ten aanzien van loopbaanbegeleiding?

De eerste vijf deelvragen zullen worden beantwoord door middel van literatuuronderzoek. Deelvraag zes, acht en negen zijn beantwoord door middel van veldonderzoek. Het antwoord op deelvraag zeven is verkregen door de informatie uit de eerste zes deelvragen. Deelvraag tien is beantwoord door te kijken naar de veranderingen die plaats gaan vinden in het schooljaar 2010-2011.

(7)

Leeswijzer

In het voor u liggende explorerende onderzoek is door middel van literatuuronderzoek en veldonderzoek onderzoek gedaan naar loopbaanbegeleiding op het ROCvA binnen de opleiding Onderwijsassistent..

Er is literatuuronderzoek gedaan naar het beleid, de definitie en functie van loopbaanbegeleiding, er is gekeken naar de taken van de loopbaanbegeleider binnen het ROCvA en er wordt ingegaan op het kwantitatieve onderzoek naar loopbaanleren van Kuijpers en Meijers (2009).

Het veldonderzoek heeft plaats gevonden binnen de opleiding Onderwijsassistent van het ROCvA. Door middel van een interview met studieloopbaanbegeleiders is er inzicht verkregen op de wijze waarop studieloopbaanbegeleiding bij de opleiding Onderwijsassistent van het ROCvA wordt vormgegeven door diverse loopbaanbegeleiders en in hoeverre deze werkwijze aansluit bij het geformuleerde beleid. Daarnaast zijn door middel van een vragenlijst de vragen beantwoord over de klachten en wensen van studenten ten aanzien van hun studieloopbaanbegeleiding.

Bovenstaand trof u de inleiding van het onderzoek aan, waar de introductie van het onderzoek, de opdrachtgever en het doel van het onderzoek staan beschreven. In hoofdstuk twee trof u de probleemstelling, de onderzoeksvraag en de deelvragen van het onderzoek aan. In hoofdstuk drie wordt door middel van literatuuronderzoek van Meijers, Kuijpers en Bakker (2006) gekeken naar het waarom van loopbaanbegeleiding en er zal een beeld geschetst worden van loopbaanbegeleiding en de rol van de loopbaanbegeleider. In het theoretisch kader in hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op het onderzoek van Kuijpers en Meijers (2009) en de samenhang van loopbaanbegeleiding en competentie gericht onderwijs zal worden beschreven. Het conceptueel model naar aanleiding van het theoretisch kader zal ook in hoofdstuk vier worden weergegeven. In hoofdstuk vijf wordt de onderzoeksopzet besproken en de onderzoeksmethoden die binnen dit onderzoek zijn gebruikt. In hoofdstuk zes vindt u de resultaten, die zijn gevonden in de literatuur en door middel van veldonderzoek binnen het ROCvA. In hoofdstuk zeven zal met alle verzamelde informatie uiteindelijk de leidende onderzoeksvraag beantwoord worden in de discussie.. In de conclusie in hoofdstuk 8 zal ter sprake komen welke veranderingen op komst zijn, die een bijdrage zullen leveren aan een vernieuwingsproces ten aanzien van loopbaanbegeleiding binnen de opleiding Onderwijsassistent. Vervolgens zal er ook een aanbeveling worden gepresenteerd voor een vervolgonderzoek.

(8)

3 Literatuuronderzoek

Uit onderzoek van Meijers, Kuijpers en Bakker (2006) blijkt dat loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding in het onderwijs nog redelijk geïsoleerde activiteiten zijn: geïsoleerd van de rest van de school en geïsoleerd van de echte wereld van arbeid en beroep. De ‘dialogische cultuur’ blijkt veelal te ontbreken. Als er al sprake is van een dialoog tussen student en loopbaanbegeleider, dan is dit vaak op initiatief van de loopbaanbegeleider en heeft dit vooral betrekking op studieproblemen. Met dit literatuuronderzoek zal eerst gekeken worden naar het waarom van loopbaanbegeleiding, vervolgens zal er een beeld geschetst worden van loopbaanbegeleiding en de rol van de loopbaanbegeleider. Door dit literatuuronderzoek zal deelvraag één beantwoord worden over de functie van loopbaanbegeleiding.

3.1 De loopbaan centraal

Allereerst is het belangrijk om een beeld te krijgen van het waarom van loopbaanbegeleiding.

In 2000 besluiten de Europese regeringsleiders in Lissabon dat Europa in 2010 de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld moet zijn. Dat wil zeggen dat Europa betere leerresultaten moet bereiken dan de rest van de wereld. Als je dit wilt bereiken, dan moeten er meer mensen een opleiding afmaken en hun leven lang blijven leren. Door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) wordt daarom een commissie opgesteld, die in 2001 de “Doorstoomagenda Beroepsonderwijs” publiceert. Deze commissie wordt ook wel “Commissie Boekhoud” genoemd. De centrale boodschap van de commissie is dat het rendement in het onderwijs, wat de voortijdige uitval betreft, verbeterd moet worden en de doorstroom vergroot. Men verwacht een oplossing voor het grote motivatieprobleem bij studenten dat resulteert in een hoog uitvalpercentage. Een voorwaarde hiervoor is dat de loopbaan van studenten centraal gesteld moet worden. Loopbaanbegeleiding moet de spil worden voor competentiegericht onderwijs, dat er immers vanuit gaat dat de student zichzelf stuurt en zelf leervragen formuleert (Meijers, 2005). Er moet vorm aan een optimale schoolloopbaanontwikkeling en schoolbegeleiding gegeven worden, zodat het een student boeit en bindt. Studenten zullen keuzes moeten maken die bij hen passen, waardoor ze gemotiveerd zijn om te blijven leren. Deze keuzes gaan niet vanzelf en studenten zullen hiermee begeleid moeten worden. Zonder deze loopbaanbegeleiding is het onmogelijk om de loopbaan van de student centraal te stellen (Meijers en Wardekker, 2001).

In navolging van de Commissie Boekhoud stelt ook het ministerie van OCW de (leer)loopbaan centraal binnen het beroepsonderwijs (Koers BVE. Het regionale netwerk aan zet, 2004). Die (leer)loopbaan wordt ondersteund door doorlopende leerlijnen VMBO – MBO - HBO, waarmee tegelijkertijd een betere doorstroom wordt beoogd. Daarnaast wordt grote nadruk gelegd op ‘een leven lang leren‘. Er wordt veel geïnvesteerd in loopbaanbegeleiding wat onder andere blijkt uit de aanvraag van innovatieprojecten. De helft van alle innovatieprojecten, die in 2007 bij Het Platform Beroepsonderwijs zijn aangevraagd, hebben betrekking op studieloopbaanbegeleiding of loopbaanleren (Meijers, 2008). De effecten van de grote investeringen in studieloopbaanbegeleiding zijn helaas onbekend (Onderwijsraad, 2008)

(9)

3.2 Loopbaanbegeleiding en de rol van de loopbaanbegeleider

Niet alleen het waarom, maar ook wat er in de theorie wordt geschreven over de functie van loopbaanbegeleiding en de rol van de loopbaanbegeleider zijn belangrijk om te onderzoeken voordat we gaan kijken hoe het ROCvA deze begrippen benadert.

Loopbaanbegeleiding is gericht op de begeleiding van studenten bij hun leerproces gedurende de gehele studie; startpunt bij de begeleiding is de intake. De begeleiding is gericht op het primaire proces en draait zowel om persoonlijke begeleiding als om het wat en hoe van het leren. Het gaat tijdens loopbaanbegeleiding ook om motivatie, inzet, het maken van keuzes, zelfstandig leren, samenwerken en het vermogen om kritisch naar de eigen ontwikkeling te kijken. Belangrijke hulpmiddelen daarbij zijn het portfolio waarmee de student de eigen leerontwikkeling en geleverde prestaties en het persoonlijk ontwikkelingsplan (pop) in beeld brengt. Daarbij richt loopbaanbegeleiding zich ook op de ontwikkeling van algemene vaardigheden en het ontwikkelen van een professionele attitude en professioneel gedrag: feedback geven, reflectie op eigen persoonlijke en professionele kwaliteiten, kunnen werken in teams, projectmatig werken, plannen, zelfstandig leren collegialiteit, enzovoorts. Door loopbaanbegeleiding leert de student vaardigheden die onmisbaar zijn om zijn leven, leren en werken vorm te geven.

De loopbaanbegeleider begeleidt de student tijdens zijn studie en kan zodoende gezien worden als intermediair tussen het aanbod van school en de wens van de student. De loopbaanbegeleider is het eerste aanspreekpunt bij school- en/of persoonlijke problemen en stemt deze af of verwijst de student door naar andere begeleiding.

(10)

4 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt de samenhang tussen de relatie van het competentie gericht onderwijs en loopbaanbegeleiding geschetst. Het onderzoek van deze scriptie spitst zich toe op de theorie van Kuijpers en Meijers (2009). Het doel van dit onderzoek is om te kijken of de theoretische benadering van Kuijpers en Meijers (2009) over loopbaanbegeleiding als uitgangspunt kan dienen voor het praktijkonderzoek of dat er een discrepantie aanwezig is tussen theorie en praktijk van loopbaanbegeleiding binnen de opleiding Onderwijsassistent. Als je wilt weten hoe je een verbeterslag kan maken ten aanzien van loopbaanbegeleiding (deelvraag 10), zul je eerst moeten weten er nodig is om invloed uit te kunnen oefenen op een loopbaan en hoe dit begeleid kan worden

Eerst zal de structuur van het competentiegericht onderwijs worden uitgelegd om vervolgens duidelijk te maken wat de samenhang is tussen competentie gericht onderwijs en loopbaanbegeleiding.

4.1 Structuur van het competentiegericht onderwijs

In het middelbaar beroepsonderwijs is in 2010 het competentiegericht onderwijs (CGO) ingevoerd. Dit is gebeurd omdat men door de invoering van CGO verwachtte een oplossing te vinden voor de volgende problemen:

In de eerste plaats verwachtte men dat er een oplossing zou komen voor de grote motivatieproblemen bij studenten die resulteren in een grote drop out, ten tweede moest CGO de kwalitatieve aansluitingsproblemen verminderen tussen VMBO, MBO en HBO en ten derde moest CGO ook zorgen voor de kwalitatieve aansluitingsproblemen tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Tenslotte verwachtte men dat CGO de problematische integratie van met name allochtone jongeren in de Nederlandse samenleving zou kunnen verminderen, deels doordat het hun drop out zou verminderen, deels doordat het CGO hen een veel betere kans zou geven sociaalcommunicatieve vaardigheden en burgerschapscompetenties te verwerven (Hoetjes en Van der Meule, 2006).

Competentiegericht onderwijs wordt vormgegeven vanuit twee documenten: 1. Het Kwalificatiedossier

2. Het document Loopbaan en Burgerschap (laatste versie, maart 2011).

De kwalificatie-eisen die in het Kwalificatiedossier worden beschreven, vormen samen met de kwalificatie-eisen die in het document Loopbaan en Burgerschap worden beschreven de inhoudelijke vereisten voor het onderwijs en voor de verwerving van het diploma, die uit de wet voortvloeien (MBO Raad, 2011). ROC’s hebben de taak de studenten startbekwaam te maken. Een startbekwame beroepsbeoefenaar moet de beroepscompetenties beheersen uit het kwalificatiedossier en de loopbaan en burgerschapscompetenties uit het Loopbaan en Burgerschapsdocument.

(11)

4.2 Samenhang tussen competentiegericht onderwijs en loopbaanbegeleiding

De spil van competentiegericht beroepsonderwijs is, volgens de door de minister van OCW ingestelde Commissie Doorstoomagenda (2001), loopbaanoriëntatie en studieloopbaanbegeleiding. Loopbaanoriëntatie en studieloopbaanbegeleiding dragen bij aan het vermogen van de student om zicht te krijgen op de eigen kwaliteiten, mogelijkheden en drijfveren en helpen de student om de juiste keuzes te maken ten aanzien van hun opleiding en hun toekomstige beroep.

Studenten moeten zich kunnen voorbereiden op een beroep of functie op de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt die steeds dynamischer wordt en steeds meer en sneller aan verandering onderhevig is. Ook is er sprake van een nieuwe generatie studenten, de eerste internetgeneratie, die anders in het leven staan en op een andere manier bezig zijn met zingeving (Free, 2004).

4.3 De theorie van Kuijpers en Meijers (2009)

Er is de laatste jaren veel informatie verschenen over de ontwikkeling en implementatie van loopbaanbegeleiding. Eén theorie domineert onderzoek, beleid en praktijk op dit gebied, namelijk de theorie van Kuijpers en Meijers (2009).

De kern van de theorie van Kuijpers en Meijers (2009) is dat voor een succesvolle loopbaan in het actuele onderwijs en in de postindustriële maatschappij moeten jongeren loopbaancompetenties en een arbeidsidentiteit ontwikkelen. Hiertoe moet hen een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving worden geboden (Meijers, Kuijper en Bakker, 2006).

Loopbaancompetenties hebben een centrale plaats in de theorie.

Kuipers (2003) beschrijft de vijf elementen die bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding aan bod komen als: 1.Capaciteitenreflectie: beschouwing van de capaciteiten die van belang zijn voor de loopbaan (waar ben ik goed in?)

2.Motievenreflectie: beschouwing van de wensen en waarden welke van belang zijn voor de loopbaan (wat wil ik?)

3.Werkexploratie: onderzoek naar werk en mobiliteit binnen de loopbaan (hoe kan mijn werkplek eruit zien?).

4.Loopbaansturing: loopbaangerichte planning en beïnvloeding van het leer- en werkproces (hoe maak ik keuzes?)

5.Netwerken: contacten opbouwen en onderhouden op de arbeidsmarkt, gericht op loopbaanontwikkeling (hoe leg ik contacten op de arbeidsmarkt?)

De eerste twee competenties worden ook wel gecombineerd als ‘loopbaanreflectie’. De derde en vierde als ‘loopbaanvorming’.

(12)

De basishypothese van de theorie is dat naarmate het onderwijs beter voldoet aan de kenmerken van een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving, er bij studenten meer sprake zal zijn van de ontwikkeling van loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit. De eisen aan de leeromgeving zijn:

1.Praktijk gestuurd zijn. Het opdoen van werkervaringen lijkt een positieve invloed te hebben op de ontwikkeling van een beroepsbeeld en de concrete loopbaanplanning.

2.Een dialoog over de ervaringen met de praktijk stimuleert. Juist omdat de loopbaan in toenemende mate een subjectieve constructie is (Savickas, 2005), is het essentieel studenten te stimuleren hun eigen loopbaanverhalen te creëren.

3.Keuzemogelijkheden bieden. De motivatiepsychologie laat zien dat actieve participatie en (mede)zeggenschap belangrijke factoren voor het verhogen van de motivatie zijn (Latham en Locke, 1991). Wanneer een student een actieve rol mag spelen en enige mate van controle krijgt over zijn eigen leerprocessen, neemt de motivatie voor deze leerprocessen toe.

(13)

4.4 Conceptueel model

In het onderstaande conceptuele model naar aanleiding van de theorie van Kuijpers en Meijers (2009) zijn de variabelen weergegeven die een rol spelen bij loopbaanoriëntatie en

loopbaanbegeleiding. Ook is weergegeven hoe zij elkaar beïnvloeden.

Figuur 1. Belangrijkste begrippen en relaties theorie Kuijpers en Meijers (2009).

Figuur 1 geeft een overzicht van de belangrijkste begrippen binnen de theorie van Kuijpers en Meijers (2009) en de relaties daartussen. Voor een succesvolle loopbaan in het actuele onderwijs en in de postindustriële maatschappij moeten studenten loopbaancompetenties en een arbeidsidentiteit ontwikkelen. Hiertoe moet hen een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving worden geboden (Kuijpers en Meijers, 2009). Het begrip arbeidsidentiteit is voortgekomen uit eerder onderzoek van Meijers (1995). Dit begrip wordt op verschillende manieren gedefinieerd, maar een kernaspect dat in de operationalisering wordt benadrukt is:”Arbeidsidentiteit is het vertrouwen van de student in de passendheid van het werk waarvoor hij wordt opgeleid”. (Meijers, Kuijpers en Winters, 2010, p.15).

De mate waarin loopbaancompetenties zich ontwikkelen hangt niet alleen af van de leeromgeving, maar ook van persoonlijke kenmerken. De belangrijkste in de theorie van Kuijpers en Meijers zijn : geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, studieprestaties en ‘locus of control’ (de mate waarin men falen of succes toeschrijft aan externe oorzaken of aan eigen inspanningen/capaciteiten).

(14)

Tot slot voorspelt de theorie dat loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit positief samenhangen met succes in de loopbaan, motivatie en de mate waarin studenten hun keuzen bij zichzelf vinden passen. Een negatieve samenhang wordt verwacht met uitvaldreiging.

(15)

5 Onderzoeksopzet

Hier zal een beschrijving van het onderzoek aan bod komen. De aard van het onderzoek wordt besproken en er wordt uitleg gegeven over de manier van onderzoeken. Ook wordt er beschreven op welke manier de data verzameld zijn. Het gehele onderzoek heeft drie maanden geduurd.

5.1 Onderzoeksmethode

Er is gebruik gemaakt van twee onderzoeksmethoden: Literatuuronderzoek

Veldonderzoek

5.1.1 Literatuuronderzoek

Het literatuuronderzoek is een onderzoek geweest binnen literatuur uit onderzoek van Meijers, Kuijpers en Bakker (2006) en binnen literatuur van het ROCvA. Er is informatie verzameld om de eerste zes deelvragen te kunnen beantwoorden. Het literatuuronderzoek is beschrijvend van aard.

5.1.2 Veldonderzoek

Het veld onderzoek is exploratief van aard en er is gekozen voor een kwalitatieve studie in de vorm van casestudy onderzoek.

De case is de opleiding Onderwijsassistent, een niveau 4 mbo-opleiding, binnen het ROCvA. Er is gekozen voor een casestudy, omdat het voor het onderzoek belangrijk is om kennis te hebben van de context en de processen die lopen. In de casestudy is gebruik gemaakt van een vragenlijst en een interview.

De vragenlijsten zijn afgenomen bij 41 eerstejaarsstudenten van de opleiding Onderwijsassistent en heeft bestaan uit negen vragen, die beantwoordt konden worden met een Likertschaal. De vragenlijst is een gestructureerde dataverzamelingsmethode. Het nadeel van deze methode is dat de onderzoeker niet kon achterhalen wat de beweegredenen waren van de respondenten om bepaalde antwoorden te geven.

Het interview is afgenomen binnen het ROCvA bij respondenten uit het team van de opleiding Onderwijsassistent. Het betreft loopbaanbegeleiders van de eerstejaars studenten van de opleiding Onderwijsassistent. Er is gebruik gemaakt van een gestructureerd interview. Bij dit semi-gestructureerde interview is gebruik gemaakt van een topiclijst en er is een audio opname gemaakt. Het interview vond plaats met alle vier de loopbaanbegeleiders tegelijkertijd.

(16)

6 Resultaten

Met het oog op het uiteindelijk beantwoorden van de onderzoeksvraag, zal er eerst in de resultatensectie begonnen worden met het beantwoorden van de deelvragen. Deelvraag één : “Wat zegt de literatuur over de functie van loopbaanbegeleider?” is reeds beantwoord in paragraaf 3.2.

In paragraaf 6.1 zullen de deelvragen twee tot en met zes behandeld worden, die door middel van literatuuronderzoek binnen het ROCvA beantwoord zijn. Met de verzamelde informatie uit de literatuur en veldonderzoek kan deelvraag zeven beantwoord worden. Daarna zullen in paragraaf 6.2 de deelvragen acht en negen behandeld worden, die beantwoord zijn door middel van veldonderzoek onder de loopbaanbegeleiders en onder de studenten. Deelvraag tien: “Hoe kan de opleiding Onderwijsassistent een verbeterslag maken ten aanzien van loopbaanbegeleiding?” zal uiteindelijk in de conclusie beantwoord worden.

6.1 Literatuuronderzoek binnen het ROCvA

Deelvraag 2: Beleid ten aanzien van LB binnen het ROCvA

Binnen het ROCvA is er beleid ten aanzien van loopbaanbegeleiding. Het ROC moet zich ontwikkelen tot een loopbaancentrum, dat zich gaat richten op het samenstellen van een passend traject voor elke student met aandacht voor de ontwikkeling van loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit. De loopbaanvragen van de student zijn dan het uitgangspunt. Loopbaanbegeleiding kan niet gescheiden worden van andere vormen van begeleiding, zoals de persoonlijke en sociaal-emotionele begeleiding, de studiebegeleiding en de praktijkbegeleiding. Het gaat om integrale en geïntegreerde begeleiding gericht op-en uitgaande van- eop-en zo groot mogelijke zelfsturing op-en de vorming van eop-en arbeids- op-en/of beroepsidop-entiteit (Competent ROCvA, 2008).

Deelvraag 3: Definitie van loopbaan/loopbaanbegeleiding en loopbaanbegeleider binnen het ROCvA

Loopbaan De weg die de deelnemer aflegt op de arbeidsmarkt en in het onderwijs Loopbaanbegeleider Docent met de taak deelnemers gedurende de opleiding te begeleiden bij hun

leer- en loopbaanproces.

Loopbaanbegeleiding De persoonlijke begeleiding die de deelnemer wordt geboden in het kader van zijn leren en loopbaan gedurende de tijd dat een opleiding wordt gevolgd binnen het ROCvA.

(17)

Deelvraag 4: Functie van loopbaanbegeleiding binnen het ROCvA

Voor de studieloopbaan begeleider is coaching als begeleidingsmethode dominant. De rol van adviseur (met name bij belemmeringen in leer en loopbaanontwikkeling) en van beoordelaar wordt door de SLB’er ingevuld vanuit de basis attitude van coaching. De SLB als coach is een expert in leerprocessen, competentieontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling. Het competentie ontwikkelproces kent een verloop in fasen van onbewust onbekwaam naar geautomatiseerde en in de persoon geïntegreerde handelingen die gedragen worden door waarden, emotionele beleving en intentie van de expert (Vandamme, 2006). Competentieontwikkeling is een complex proces dat over het algemeen niet lineair verloopt. In dit proces integreert de deelnemer nieuwe kennis, vaardigheden en beroepsgerelateerde waarden en normen. De functie van een SLB’er is om de fase in de ontwikkeling van de deelnemer te onderkennen en daar zijn aanpak op af te stemmen (Competent ROCvA, 2008).

Deelvraag 5: Taken van een loopbaanbegeleider binnen het ROCvA.

De kerntaak van een loopbaanbegeleider bij het ROCvA is dat deze zich actief bezighoudt met de ontwikkeling van de student. Beginnend bij de intake en eindigend bij het behalen van het diploma of het vinden van een baan en/of vervolgstudie.

De loopbaanbegeleider is bij het ROCvA het eerste aanspreekpunt voor de student, hij verzorgt voor hem de basale begeleiding. Voor de loopbaanbegeleiding is het van groot belang dat de loopbaanbegeleider signaleert dat er problemen spelen bij de student en dat hij weet wanneer en waar naar toe doorverwezen kan worden. Iedere student heeft een loopbaanbegeleider die minimaal vier keer per schooljaar pop-gesprekken met hem voert.

Binnen deze kerntaak worden de volgende werkprocessen onderscheiden: De loopbaanbegeleider op het ROCvA:

• Coacht de student bij het leren (leren), leren kiezen en het leren leven en bij het sturen en ontwikkelen van de eigen loopbaan

• Signaleert belemmeringen in het leer-en loopbaanproces bij de student en verwijst zo nodig in overleg met de zorgcoördinator door naar het Zorg Advies Team (ZAT) of het Loopbaan Expertise Centrum (LEC).

• Stelt de vorderingen van de student vast en geeft advies/neemt beslissingen ten aanzien van de voortgang van de opleiding

• Registreert de voortgang van de student in het student volgsysteem Trajectplanner

Nadere omschrijving van punt 2:

Belemmeringen kunnen divers van aard zijn, geestelijk of lichamelijk zoals o.a. leervermogen, sociaal-maatschappelijke omstandigheden, persoonlijke factoren of een onjuiste beroeps- en opleidingskeuze. De loopbaanbegeleider maakt in samenspraak met de student een inschatting van de belemmeringen en een plan van aanpak. Tijdens de studentbespreking kan de loopbaanbegeleider advies

(18)

vragen aan zijn collega’s over hoe om te gaan met de hulpvraag. Indien de hulpvraag de deskundigheid van het team overstijgt verwijst de loopbaanbegeleider via de zorgcoördinator de student door voor meer specifieke hulp. Dit doet hij indien er specifieke loopbaanbegeleiding wordt gevraagd, specialistische studiebegeleiding, als er sprake is van zorg om sociaal welzijn en bij overstap/dreigende uitval. De loopbaanbegeleider blijft verantwoordelijk voor zijn student. Hij blijft op de hoogte van wat er gebeurt met de student, ook als die is doorverwezen, door middel van de terugkoppeling vanuit de zorgcoördinator of het LEC.

Elk werkproces wordt omschreven in het Visiedocument Coaching van deelnemers werkmaatschappij RAI van het ROCvA. Hierin staan ook de gewenste resultaten van de deelnemers beschreven en de competenties waaraan een loopbaanbegeleider moet voldoen bij die kerntaak.

Deelvraag 6: De loopbaanbegeleiders (LB’er) binnen het ROCvA, de opleiding Onderwijsassistent

Bij aanvang van de opleiding krijgt iedere student een loopbaanbegeleider toegewezen. De begeleidingsuren worden in de jaartaak van de LB’er vastgelegd. De LB’er heeft per week twee contact uren in een groep van maximaal tien studenten. De LB’er is ook de stagebegeleider en legt in het eerste jaar twee stagebezoeken af. Elke week is er een contact uur in het rooster ingepland voor intervisie. Tijdens deze intervisie kunnen de studenten zelf thema’s en onderwerpen inbrengen die zij willen bespreken en problemen waar zij tegenaan lopen tijdens hun stage.

Als een student teveel verzuimt dan moet de LB’er een huisbezoek aanvragen of de leerplichtambtenaar inschakelen. Worden er problemen gesignaleerd met een student, dan kan de LB’er ondersteuning en hulp aanvragen bij de zorgcoördinator en het Loopbaan Expertise Centrum.

Aan het eind van elke periode heeft de LB’er een POP gesprek met een student.

6.2 Het veldonderzoek

6.2.1 Analyse resultaten interview loopbaanbegeleiders

Het interview met de loopbaanbegeleiders van de opleiding Onderwijsassistent

Er hebben vier loopbaanbegeleiders die eerstejaarsstudenten begeleiden meegewerkt aan het interview.

Taak als LB’er

Alle vier de LB’ers geven aan dat zij weten wat hun taak als LB’er inhoud. Twee LB’ers geven aan dat zij een vast omschreven programma, uitgereikt aan het begin van het schooljaar, erg prettig zouden vinden. Nu wordt er nog te vaak ad hoc beslist wat de invulling van het begeleidingsuur moet worden. Twee LB’ers geven aan dat zij te weinig goede begeleiding kunnen geven. Zij hebben een coachopleiding gevolgd, maar hebben te weinig tijd om individueel met de studenten aan de slag te kunnen. Zij vinden dat

(19)

de contact uren volgepropt worden met allerlei opdrachten, waardoor je niet aan die extra begeleiding toekomt. Zij zouden graag meer vrijheid willen hebben in de begeleiding.

Leerproblemen/vragen studenten

Alle vier de LB’ers vinden de groep van tien studenten veel te groot voor extra begeleiding.

Veel studenten hebben problemen met het maken van opdrachten en het plannen. Een LB’er geeft aan dat er een training bestaat “Leren, leren” en zou willen dat deze training tijdens een studiedag aangeboden zou worden. De andere drie stemmen daar mee in. Zij geven allen aan het moeilijk te vinden om in een grote groep te plannen, omdat er ook sprake is van verschil in leerniveau en inzet van de studenten.

Er wordt ook aangegeven dat de doelgroep problematischer wordt (gedrag) en dat men niet geschoold is in omgang met studenten met gedragsproblemen.

Verwijzing van studenten

Onduidelijk is voor alle vier het verwijzen van studenten, wanneer verwijs je precies door en naar wie?

Veel studenten hebben problemen (gedrag/emotioneel) waar geen tijd voor is om dit bespreekbaar te maken en hoever moet je gaan wat begeleiding betreft?

Contact met studenten

Alle vier de LB’ers geven les aan de eerstejaars studenten en gaan op stagebezoek. Zij hebben dus ook regelmatig contact in een andere rol. Dit wordt als prettig ervaren, omdat je daardoor een totaalbeeld van de studenten krijgt.

Alle LB’ers hebben hun eigen mobiele telefoonnummer en mailadres doorgegeven aan de studenten. Er is wel een paar keer laat in de avond of in een vakantie contact opgenomen met een LB’er. Dit wordt afgedaan als ‘stom’, maar niet echt als een probleem gezien.

POP/portfolio

Het POP formulier wordt gezien als het “invullen van een formuliertje”. Graag zouden de LB’ers meer afwisseling willen. Hoe zouden ze niet weten. Een LB’er geeft aan dat er POP spellen bestaan en dat we daar eens naar zouden moeten kijken. Het is nog onduidelijk welke formulieren nou wel en welke niet in het portfolio moeten zitten. Door deze onduidelijkheid weten studenten ook niet waar ze aan toe zijn. Alle vier de LB’ers zouden meer overleg willen over het hoe te gebruiken van instrumenten zoals POP en portfolio, maar geven meteen aan dat daar te weinig tijd voor is.

(20)

Scholing?

De LB’ers willen meer overleg en uitwisseling van ervaringen wat betreft de LB. Waar loop je tegenaan, hoe pak je dat aan, wat gaat goed ? Er wordt aangegeven dat een training zoals bijvoorbeeld ‘Leren leren’ maar ook intervisie daar een hulpmiddel bij zou kunnen zijn.

Met de informatie uit de theorie van Kuijpers en Meijers (2009), de beleidsstukken van het ROCvA en het veldonderzoek onder loopbaanbegeleiders kunnen we deelvraag zeven beantwoorden: De discrepantie

tussen het beleid en de praktijk wat betreft loopbaanbegeleiding.

. In het beleidsstuk ten aanzien van LB binnen het ROCvA staat dat er voor elke student een passend traject zal zijn met aandacht voor de ontwikkeling van loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit.

Het leerproces waarin loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit van studenten worden ontwikkeld komen echter pas op gang als er sprake is van een krachtige, loopbaangerichte omgeving. Als deze basis niet aanwezig is, dan zullen de studenten niet toekomen aan de vijf elementen die bij loopbaanoriëntatie en – begeleiding aan bod komen (Kuipers, 2003). Het ROCvA voldoet niet aan de eisen van een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving. Bij de opleiding Onderwijsassistent is er wel sprake van praktijkgerichtheid, maar er is geen sprake van keuzemogelijkheden voor de studenten. Alles draait nog om het aanbieden van leerstof in de vorm van modules. Ook is er geen sprake van een dialoog tussen loopbaanbegeleiders en studenten en tussen loopbaanbegeleiders onderling. In de praktijk blijkt dat loopbaanbegeleiders veel vragen hebben over de vormgeving van loopbaanbegeleiding. Wat is nu een goede pedagogisch-didactische benadering die studenten bindt en boeit? Loopbaanbegeleiders voelen zich dan ook niet competent genoeg om de dialoog aan te gaan met studenten. In de beleidsstukken staat dat een loopbaanbegeleider gezien wordt als een expert in leerprocessen, competentieontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling.

De kerntaak van een loopbaanbegeleider bij het ROCvA is dat deze zich actief bezighoudt met de ontwikkeling van de student. In de praktijk houdt de loopbaanbegeleider zich echter vooral actief bezig met het leerlingvolgsysteem.

Conclusie is dat als we kijken naar het beleid binnen het ROCvA dat we dan zien dat er een behoorlijke discrepantie bestaat tussen het beleid en de praktijk wat betreft loopbaanbegeleiding.

(21)

6.2.2 Analyse resultaten vragenlijst studenten

De vragenlijst ingevuld door studenten over hun loopbaanbegeleiding binnen het ROCvA, opleiding Onderwijsassistent.

Figuur 2 : studieloopbaanbegeleiding in de praktijk (vragenlijst studenten)

Analyse resultaten vragenlijsten studenten

In totaal hebben 41 eerstejaars studenten van de opleiding Onderwijsassistent van het ROCvA de vragenlijst ingevuld. De vragenlijst meet de resultaten van de studenten of zij weten wat een studieloopbaanbegeleider (SLB’er) voor hen kan betekenen, of ze regelmatig contact hebben met de SLB’er en worden zij voldoende geïnformeerd over een aantal zaken binnen het ROCvA (zie bijlage). Er is hier sprake van een bol-opleiding. De onderzoeksgroep bestaat voor 80 procent uit meisjes.

De vragenlijst is klassikaal en in aanwezigheid van een docent ingevuld. Er is sprake van een respons van 100 procent.

0

5

10

15

20

25

30

1

2

3

4

5

6

7

8

9

helemaal juist

juist

onjuist

helemaal

onjuist

niet van

toepassing

(22)

Ruim 80 procent van de studenten weet wat een studieloopbaan begeleider voor hem kan betekenen en voor 75 procent van de studenten is het belang van de studieloopbaan begeleider duidelijk. Iedere student weet wel wie zijn LB’er is, maar toch ziet een kwart van de studenten niet in wat de rol de LB’er voor de student kan spelen en wat het belang is van een LB’er.

75 Procent van de studenten heeft regelmatig contact met zijn LB’er, 20 procent geeft aan geen regelmatig contact te hebben en 5 procent geeft aan zij het niet van toepassing vinden. De 20 procent geeft aan dat zij buiten de verplichte contact uren geen contact hebben.

De weg naar de LB’er voor vragen en (leer)problemen weet 80 procent te vinden en 5 procent geeft aan hier geen gebruik van te hoeven maken.

Achttien procent van de studenten vinden dat de LB niet voldoende bereikbaar is. Zij geven aan dat er niet wordt gereageerd op mailtjes.

Een kwart van de studenten geeft aan dat zij onvoldoende worden geïnformeerd over hun studievoortgang/persoonlijke ontwikkeling en vinden dat zij onvoldoende ondersteunt worden in hun studie door de LB’er.

De momenten waarop opdrachten moeten worden ingeleverd of waarop gesprekken plaats vinden is voor 10 procent toch nog onduidelijk, terwijl in de opleiding duidelijk vastgelegd is (in opdrachtenboeken) wanneer een opdracht moet worden ingeleverd.

LB’ers kunnen studenten doorverwijzen naar de zorgcoördinator .Toch is er nog sprake van twee procent van de studenten die vinden dat zij niet op tijd zijn doorverwezen.

Met bovenstaande informatie kunnen we deelvraag acht en negen beantwoorden. Deelvraag acht: De klachten van de studenten waren dat zij de LB’ers vaag, ongeordend en weinig motiverend vonden. Deelvraag negen: De wensen van de studenten zijn, dat zij meer ondersteuning zouden willen hebben in het maken van opdrachten en meer structuur in de opleiding..

(23)

7 Discussie

In dit hoofdstuk dient met alle verzamelde informatie uiteindelijk de leidende onderzoeksvraag beantwoord te zijn:

“Op welke wijze wordt loopbaanbegeleiding vorm gegeven bij de opleiding Onderwijsassistent van het ROC van Amsterdam en sluit dit aan bij de gestelde eisen van het ROC van Amsterdam zoals neergelegd in beleid en bij de wensen van de studenten?”

Er was nog nooit onderzoek gedaan naar de manier waarop loopbaanbegeleiding binnen de opleiding Onderwijsassistent vorm werd gegeven en of dit aansluit bij de gestelde eisen van het ROCvA zoals neergelegd in beleid en bij de wensen van studenten. Het blijkt dat er een duidelijke visie en een duidelijk beleid bij het ROCvA aanwezig is ten aanzien van loopbaanbegeleiding. Het ROCvA proclameert dat het ROCvA verantwoordelijkheid neemt voor zijn studenten en de opleidingen zijn dan ook gericht op het verwerven van door het bedrijfsleven erkend vakmanschap en competent burgerschap. Binnen een veilige en contextrijke leeromgeving worden studenten uitgedaagd hun leerloopbaan optimaal vorm te geven. Persoonlijke begeleiding, het voorkomen van schooluitval en het bieden van de mogelijkheid tot het behalen van een zo hoog mogelijk niveau zijn daarbij voor het ROCvA kernbegrippen in hun onderwijsvisie. De visie van het ROCvA is dat een loopbaan gedefinieerd moet worden als een weg die de deelnemer aflegt waarbij zowel de studie en de arbeidsmarkt een onderdeel zijn.

Bij de opleiding Onderwijsassistent draait alles nu nog om het aanbieden van leerstof en de loopbaanbegeleiding wordt gezien als een leerlingvolgsysteem en het geven van informatie aan de student, waarin de dialoog tussen docenten en studenten over de loopbaan van de student vrijwel geheel ontbreekt. Het programma van loopbaanbegeleiding ligt vast en alleen als er problemen met een student zijn dan komt de loopbaanbegeleider in actie en voert gesprekken met de student. De individuele gesprekken die de loopbaanbegeleiders standaard voeren aan het eind van een periode, worden door de loopbaanbegeleiders gezien als ‘het volgen van de student’. In deze POP gesprekken draait het om de behaalde cijfers en de aanwezigheid van de studenten. Zoals het in het beleid omschreven manier van werken ten aanzien van loopbaanbegeleiding blijkt niet overgenomen te zijn door de loopbaanbegeleiders van de opleiding Onderwijsassistent. Er is op dit moment geen sprake van een systematische en weloverwogen loopbaanbegeleiding. Loopbaanbegeleiding functioneert bij de opleiding Onderwijsassistent als leerlingvolgsysteem en als vangnet voor studenten met studieproblemen.

Uit onderzoek blijkt dat de meeste mbo studenten nauwelijks weten wat zij willen: hun beroepswensen zijn veelal vaag (Den Boer, Mittendorff & Sjenitzer, 2004). Zij vragen zich niet af wat arbeid in hun leven betekent en wat zij willen betekenen voor anderen via hun arbeid. Studenten van de opleiding Onderwijsassistent willen zo snel mogelijk hun opleiding afronden en hun wensen zijn dan ook meer ondersteuning van de loopbaanbegeleiders bij het plannen en het maken van opdrachten. Bij de opleiding

(24)

Onderwijsassistent liggen de lesprogramma’s vast, zodat er ook geen keuzemogelijkheden zijn voor de studenten. Het is dus onmogelijk voor de studenten om hun eigen loopbaan optimaal vorm te geven.

De gestelde eisen van het ROCvA ten aanzien van loopbaanbegeleiding zoals neergelegd in beleid sluiten niet aan bij de loopbaanbegeleiding zoals deze nu vorm wordt gegeven bij de opleiding Onderwijsassistent en bij de wensen van de studenten. Wil men goede loopbaanbegeleiding geven dan moet er professionalisering plaats vinden van loopbaanbegeleiders zodat zij een dialoog met studenten aan kunnen gaan en kunnen omgaan met de instrumenten, zoals POP en een portfolio. Voor de studenten zullen er keuzemogelijkheden moeten worden gecreëerd.

Kuijpers en collega’s (2006) hebben onderzoek gedaan naar loopbaanleren in het curriculum. Dit onderzoek liet zien dat als er sprake is van een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving, er bij studenten meer sprake is van de ontwikkeling van loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit. Het resultaat van het onderzoek binnen de opleiding Onderwijsassistent laat zien dat er geen sprake is van een krachtige, loopbaangerichte leeromgeving. Het realiseren van een reflectieve dialoog wordt in de weg gestaan doordat de loopbaanbegeleiders aangeven dat zij te weinig tijd hebben om met de student te praten en zich niet competent voelen om persoonlijke gesprekken te voeren. Bovendien voelen zij geen eigenaarschap met betrekking tot de gebruikte instrumenten bijvoorbeeld het POP formulier. Voor de studenten zijn er geen keuzemogelijkheden, omdat deze door het vastgelegde curriculum niet aanwezig zijn. Bij de opleiding Onderwijsassistent is er wel sprake van praktijkgerichtheid waarbij de studenten praktijkervaringen op kunnen doen. De studenten lopen 40 % van hun studie stage op basisscholen.

Enkele praktische aanbevelingen : Wil men een goede loopbaanbegeleiding dan zal men moeten werken met loopbaanbegeleiders, die in staat zijn en bereid om met de studenten over hun ervaringen te spreken. Het ROCvA zal moeten investeren in training van loopbaanbegeleiding en meer tijd om de gesprekken met studenten te voeren. Tevens zal er geïnvesteerd moeten worden in nieuwe didactische praktijken om meer keuzemogelijkheden te creëren voor studenten.

(25)

8 Conclusie

Niet alleen de studenten, maar ook loopbaanbegeleiders moeten hun eigen loopbaan vorm geven en hun loopbaancompetenties inzetten. Zij krijgen dan begrip en gevoel voor loopbaanontwikkeling en het leerproces van studenten en kunnen dit dan beter begeleiden. Loopbaanbegeleiders leren dan in de praktijk hoe zij om moeten gaan met de instrumenten zoals persoonlijke ontwikkelingsplannen, reflectieverslagen en portfolio’s. In het onderwijs wordt veel aandacht besteed aan studieloopbaanbegeleiding, maar veelal niet op een wijze die de gewenste resultaten voortbrengen.

Het management heeft hier een belangrijke rol. Er moet een cultuuromslag plaats vinden en dat moet gestimuleerd en gefaciliteerd worden.

Loopbaanbegeleiding moet aansluiten bij de vragen, het ontwikkelingsniveau en de situatie van de persoon. Elke student heeft een andere benadering nodig. De ene student moet zekerheid en vertrouwen opbouwen, de andere student moet leren bepaalde vaardigheden op te doen. Studenten die denken precies te weten wat ze willen, hebben ook weer een andere begeleiding nodig dan studenten die hiervan nog geen flauw idee hebben. Voor iedere student verloopt het loopbaanproces dus anders en zal de begeleiding dan ook in kleine groepjes of op individueel niveau moeten plaats vinden. De loopbaanbegeleiders zullen genoeg tijd moeten hebben en competent moeten zijn om dit loopbaanproces te kunnen begeleiden.

In het schooljaar 2011-2012 zullen er bij het ROCvA verschillende veranderingen plaats gaan vinden binnen de opleiding Onderwijsassistent, zodat de leeromgeving krachtiger zal worden en zodat een student de competentie “loopbaanvorming” kan ontwikkelen. Zo zal:

de opleiding naar een nieuw schoolgebouw gaan, waar studenten gebruik kunnen maken van diverse keuzemogelijkheden (minoren).

er een pluscoach komen, die probleemstudenten extra kan begeleiden. Dit zal een docent zijn, die training zal krijgen in het begeleiden van studenten met hun loopbaan.

de opleiding gaan werken met leereenheden, zodat het voor studenten overzichtelijk wordt aan welke kerntaken, werkprocessen en competenties zij werken. Dit zal ook een eventuele doorstroom naar een andere opleiding binnen het domein Zorg & Welzijn makkelijker maken, omdat andere opleidingen ook met leereenheden zullen gaan werken.

er verdere intensivering plaats zal vinden in de samenwerking tussen de praktijk (brede school) en de opleiding Onderwijsassistent. De loopbaanbegeleiding zal wekelijks plaats gaan vinden op de stageschool door loopbaanbegeleiders van het ROCvA.

het bekwaamheidsdossier zijn intrede doen. Van docenten wordt verwacht dat zij ook een portfolio gaan aanleggen en elk jaar een POP gesprek hebben met de opleidingmanager.

(26)

De bovenstaande veranderingen zouden kunnen bijdragen om een verbeterslag te maken ten aanzien van loopbaanbegeleiding bij de opleiding Onderwijsassistent en hiermee is dan deelvraag tien beantwoord.

Het moge duidelijk zijn dat loopbaanbegeleiding een onderwerp is wat op dit moment ‘hot’ is in het onderwijs. Voor vervolgonderzoek zou het heel interessant zijn om studenten te bevragen over wat zij zelf ondernemen in het kader van loopbaan en wat voor soort dialoog nu werkelijk bij zou dragen aan de ontwikkeling van loopbaancompetenties bij een student?

(27)

Nawoord

“Loopbaanbegeleiding is hot! “

In de introductie werd deze quote van Mittendorff al aangehaald. Alleen of het hét redmiddel van het onderwijs is, dat blijft de vraag. Loopbaanbegeleiding is geen wondermiddel. Daarvoor is er sprake van te veel onbewuste en externe invloeden die loopbanen beïnvloeden. Hoe goed loopbaanbegeleiding ook wordt vormgegeven, ’verkeerde keuzen’ zijn onvermijdelijk. Wat wil je later worden als je groot bent? Een moeilijke vraag om te beantwoorden en het aanbod is bijna onuitputtelijk. Voor het merendeel van de mensen blijft het lastig om toekomstwensen onder woorden te brengen.

Er wordt ons een arbeidsmarkt waar men veelvuldig van baan zal moeten veranderen voorspelt, onder andere door de heer Wellink, ex-president van De Nederlandse Bank.. Wij zullen dus de rest van onze loopbaan actief moeten blijven leren. Dat leidt ertoe dat we het gezegde ‘loon naar werken’ vanaf nu moeten vervangen door ‘loon naar leren’. Investeren in leren is nu een prima investering.

Met veel plezier heb ik aan dit onderzoek gewerkt. Het is mij gelukt om de rode draad te vinden in de enorme hoeveelheid informatie die er te vinden is over loopbaanbegeleiding.

Duivendrecht, 15 augustus 2011

(28)

Literatuurlijst en internetsites

Argyris, C.& Schön, D.A. (1996). Organizational Learning II. Addison-Wesley .

Commissie Doorstroomagenda. (2001). Doorstroomagenda Beroepsonderwijs. 's- Gravenhage: OCenW. Dekkers, M. H. (2007). Aan de slag met studieloopbaanbegeleiding. Nuenen: Onderwijsadviesbureau drs. M.A.F.Dekkers bv.

Den Boer, P., Mittendorff, K.,& Sjenitzer, T. (2004). Beter kiezen.Een onderzoek naar de keuzeprocessen van

jongeren in het vmbo en mbo. Delft: Deltapunt.

Esch, W.van & Neuvel, J. (2009). De juiste afslag nemen. 's Hertogenbosch/Amsterdam: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

Free, C. (2004). De lerende mens in de 21ste eeuw. Pamflet tegen de praktijk(en) van de huidige

onderwijsvernieuwing in het BVE veld. 's Hertogenbosch: KWI College/School voor de toekomst.

Geurts, J. (2003). Van opleidingenfabriek naar loopbaancentrum. Pleidooi voor een integraal herontwerp

van het middelbaarberoepsonderwijs. Den Haag: Elsevier.

Hensel, R. (2010). The sixth sense in professional development. A study on the role of personality, attitudes

ad feedback concerning professional development. Enschede/Den Haag: Universiteit Twente/De Haagse

Hogeschool.

Kuijpers, F. (2003). Leren in de praktijk. Een onderzoek naar de mogelijkheden tot beroepsvorming in het

kader van de beroepspraktijkvorming. Nijmegen: Meijers Onderzoek en Advis.

Kuijpers, M & Meijers, F. (2009). Leeromgeving voor loopbaanleren, onderzoek naar relaties tussen de leeromgeving en loopbaancompetenties van vmbo-en mbo-leerlingen. Pedagogische studiën , pp. 84, 93-109.

Kuijpers, M., Meijers, F.& Bakker, J. (2006). Krachtige loopbaangerichte leeromgeving in het (v)mbo: hoe

werkt het? Driebergen: Het Platform Beroepsonderwijs.

Latham, G.P & Locke, E.A. (1991). Organisational Behaviour and Human Decision Processes. Self regulation

through goal setting , 73, 753-772.

Luken, T. (2011). Loopbaanbegeleiding schiet lerende voorbij.Discussiestuk, versie 2. Amsterdam: Luken Loopbaan Consult.

Meijers, F ,Kuijpers, M en Winters, M. (2010). Leren kiezen/kiezen leren. Een literatuurstudie.

Expertisecentrum Beroepsonderwijs , p.15.

Meijers, F. (2005). De loopbaan de klos.Loopbaanoriëntatie en-begeleiding in het beroepsonderwijs. Leeuwarden: LDC.

(29)

Meijers, F. (2008). Loopbaansturing : een complex leerproces. Loopbaanontwikkeling tussen oud en nieuw

leren (pp. 9-29). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Meijers, F.& Wardekker, W. (2001). Ontwikkelen van een arbeidsidentiteit. Alphen a/d Rijn. Mittendorff, K. (2010). Career conversations in senior secondary vocational education. Eindhoven: Proefschrift TU.

Savinckas, M. (2005). The theory and practice of career construction. Career development and counseling:

Putting theory and research to work (pp. 42-70). Hoboken: NJ: John Wiley & Sons.

Stufkens, R. (2008). Het ABC van de loopbaan : Ambitieus bouwen aan competenties. 's-Hertogenbosch: Cinop.

www.marktplaatsmbo.nl. (sd). www.mboraad.nl. (sd). www.rijksoverheid.nl. (sd). www.rocva.nl. (sd).

Zijlstra, W.& Meijers, F. (2006). Hoe spannend is het hoger beroepsonderwijs? TH&MA-Tijdschrift voor Hoger Onderwijs & Management , 13(2), 53-60.

(30)

Bijlage I

Studieloopbaanbegeleiding in de praktijk Vragenlijst

ROC van Amsterdam,

1e jaars studenten opleiding Onderwijsassistent

1 = volledig juist 4 = volledig onjuist nvt = niet van toepassing

Omschrijving 1 2 3 4 nvt (juist) (onjuist)

Motivatie / argumenten

1.Ik weet wat een studieloopbaanbegeleider voor mij kan betekenen

O O O O O

2.Ik begrijp het belang van de studieloopbaanbegeleider O O O O O

3. Ik heb regelmatig contact met de studieloopbaanbegeleider

O O O O O

4. Ik kan met mijn (leer) problemen en vragen terecht bij de studieloopbaanbegeleider

O O O O O

5. De studieloopbaangeleider is voldoende bereikbaar O O O O O

6. Ik word voldoende geïnformeerd over mijn studievoortgang/persoonlijke ontwikkeling

O O O O O

7. De studieloopbaanbegeleider ondersteunt mij voldoende in mijn studie

O O O O O

8. De momenten waarop opdrachten moeten zijn gedaan of waarop gesprekken worden gevoerd worden duidelijk vastgelegd

O O O O O

9. Ik word tijdig doorverwezen naar de zorgcoördinator, vertrouwenspersoon of andere begeleidende instanties

O O O O O

Overige opmerkingen / suggesties:

………. ……….

(31)

Bijlage II

Competent ROCvA

De standaarden van het ROCvA

Invoering van competentiegericht onderwijs

in het

ROC van Amsterdam

Standaard 03:

(32)

Standaarden t.b.v. invoering van CGO in het ROCvA op de programmalijnen inhoud, professionalisering en bedrijfsvoering, opgesteld als onderdeel van het project Competent ROCvA.

Competent ROCvA

Inhoud Bedrijfsvoering Professionalisering

Flexibele instroom Informatievoorziening Competentieontwikkeling

Intake Onderwijslogistiek Teamontwikkeling

Loopbaanbegeleiding Groepering deelnemers Werkverdelingsmodel

Curriculum Onderwijscatalogus Nederlands/Rekenen-wiskunde/MVT Huisvesting Burgerschap Bewegingsonderwijs Formatief beoordelen Beroepspraktijkvorming Examineren en kwalificeren Interactie onderwijs/bedrijfsleven

De standaarden CGO van het ROC van Amsterdam (vastgesteld d.d. 23-04-08)

Gebied B :

Het opleidingstraject

Standaard 03:

Loopbaanbegeleiding

Standaard

Het ROCvA biedt iedere deelnemer individuele loopbaanbegeleiding.

Toelichting:

Deelnemers hebben een eigen verantwoordelijkheid voor hun leertraject. Het is niet vanzelfsprekend dat zij die verantwoordelijkheid ook altijd direct en volledig kunnen nemen. Deelnemers worden daarom bij de ontwikkeling van hun competenties en hun loopbaan begeleid. Een loopbaanbegeleider houdt het overzicht over de voortgang en kan op basis daarvan adviseren en bijsturen en deelnemers aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Iedere deelnemer die is ingeschreven bij het ROCvA krijgt een loopbaanbegeleider toegewezen. Deze loopbaanbegeleider bespreekt regelmatig de voortgang van de opleiding met de deelnemer. De deelnemer legt in het portfolio vast wat hij/zij gedaan en geleerd heeft in de opleiding. De loopbaanbegeleider coacht de deelnemer bij het leren, het richting geven aan de realisatie van zijn/haar ambities en bij de ontwikkeling om in toenemende mate verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leerproces.

Indicatoren:

1. Iedere deelnemer heeft tijdens elke fase van zijn opleiding een loopbaanbegeleider.

2. De deelnemer wordt door de loopbaanbegeleider gecoacht bij het leren (leren) en het sturen van de eigen loopbaan. 3. De loopbaanbegeleider bewaakt het overzicht over de competentieontwikkeling van een deelnemer.

(33)

4. De loopbaanbegeleider spreekt de deelnemer aan op het nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces en coacht hem/haar hierbij.

5. De loopbaanbegeleiding vindt plaats met de volgende instrumenten:

- Een deelnemerdossier uit de intake (met o.a. informatie van de voorgaande school). - Een startprofiel. 1

6. De loopbaanbegeleiding bouwt voort op de ontwikkeling van de deelnemer in voorgaand onderwijs. - Een persoonlijk ontwikkelplan (POP).

- Een persoonlijk activiteiten plan (PAP). - Een deelnemervolgsysteem.

- Een portfolio.

7. Trajectplanner is het deelnemervolgsysteem in het ROC van Amsterdam.

8. Iedere deelnemer in het ROC van Amsterdam heeft een persoonlijk ontwikkel plan (POP) en een portfolio. 9. Met iedere deelnemer wordt regelmatig een geactualiseerd persoonlijk activiteiten plan opgesteld. (PAP).

10. Tijdens de startperiode van een leertraject wordt m.b.v. de loopbaanbegeleider het eerste persoonlijke ontwikkelplan van een deelnemer opgesteld.

11. Een deelnemer wordt jaarlijks ten minste tweemaal uitgenodigd voor het voeren van een loopbaan- begeleidingsgesprek.

12. Loopbaanbegeleiding en zorgbegeleiding zijn apart te onderscheiden activiteiten.

13. De loopbaanbegeleider signaleert eventueel benodigde specifieke zorgbegeleiding en verwijst de deelnemer naar interne specialistische begeleiders.

14. De specialistische begeleiding is per werkmaatschappij gebundeld en ondergebracht in een Loopbaan Expertise Centrum (LEC).

1 Na de intake wordt tijdens de start van de opleiding het startprofiel van de deelnemer opgebouwd.

Hierin staat beschreven wie de deelnemer is, wat hij wil en wat hij kan. Het startprofiel bouwt voort op gegevens uit de intake en vormt de start voor een persoonlijk ontwikkelplan.

(34)

15. Een loopbaanbegeleider beschikt over onderstaande competenties: - Coachen.

- Plannen en organiseren.

- Deelnemers stimuleren tot zelfstandigheid, - Probleemanalyse en oordeelsvorming.

(35)

- 34 –

Bijlage III

Competent ROCvA

Inhoud Bedrijfsvoering Professionalisering

Flexibele instroom Huisvesting Competentieontwikkeling

Intake ICT ondersteuning: Trajectplanner Teamontwikkeling

Loopbaanbegeleiding Onderwijslogistiek Werkverdelingsmodel

Curriculum Nederlands/Rekenen/Wiskunde/MVT Burgerschap Bewegingsonderwijs Formatief beoordelen Beroepspraktijkvorming Examineren en kwalificeren Interactie onderwijs/bedrijfsleven

Begrippenlijst

CGO

(versie 1.1, dd. 27-09-08)

(36)

In onderstaande lijst worden de begrippen die voorkomen in de standaarden Competent ROCvA en enkele actuele benamingen die met de ontwikkeling van Competent ROCvA samenhangen, toegelicht. Bij de omschrijving is o.a. gebruik gemaakt van de begrippenlijst van het COLO, de WEB en publicaties van de MBO Raad. 2

Begrip Omschrijving

Applicatie Computerprogramma met specifieke functies.

Voorbeelden zijn: Trajectplanner, Word, Excel, People Soft, etc.

Assessment Een methode om de geschiktheid van een persoon voor een (toekomstige) taak, functie of opleiding op meerdere aspecten te beoordelen.

In een assessment kunnen verschillende toetsvormen gebruikt worden, denk aan portfolio, simulatie en proeve van bekwaamheid.

Beroepsoriëntatie Activiteiten waarbij een deelnemer zich oriënteert op verschillende beroepen of op aspecten van het beroep waarvoor hij wordt opgeleid.

Beroepspraktijkvorming Opleiden in de praktijk van het beroep maakt deel uit van iedere

beroepsopleiding. Dit opleiden in de praktijk wordt beroepspraktijkvorming genoemd. Afspraken op het gebied van de beroepspraktijkvorming worden vastgelegd in een praktijkovereenkomst tussen de school, de deelnemer en het leerbedrijf

Bewegingsonderwijs Onderwijsactiviteiten waarbij aandacht wordt besteed aan aspecten van bewegen, gezond leven, ergonomie en enthousiasmering van de deelnemers voor sportbeoefening in hun eigen tijd.

Burgerschapscompetenties De ontwikkelbare vermogens van mensen tot actieve participatie in de samenleving, dat wil zeggen in beroep, publiek domein en persoonlijk leven. Brondocument Leren,

Loopbaan en Burgerschap

Door het ministerie van OCW vastgesteld document waarin de kerntaken, werkprocessen en competenties t.a.v. leren, loopbaan en burgerschap staan beschreven. In dit document zijn ook de vereisten voor Nederlands per kwalificatieniveau vastgelegd.

Common European Framework (CEF)

Voluit: “Common European Framework of Reference” (CEFR). Het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen.

(37)

Begrip Omschrijving

Het “Common European Framework” en het “Raamwerk Nederlands” zijn de basis voor de ontwikkeling en beoordeling van het Nederlands en de moderne vreemde talen in de verschillende opleidingen.

Certificaat Het (door de overheid erkende) waardedocument dat aangeeft dat een certificeerbare eenheid als omschreven onderdeel van een kwalificerend opleidingsprogramma met goed gevolg is doorlopen.

Coachen Methodiek om deelnemers zodanig te begeleiden dat zij richting en sturing leren geven aan het eigen leer- en loopbaantraject.

De docent past zijn stijl van coaching aan de individuele deelnemer aan, zodanig dat deze zich optimaal kan ontwikkelen.

Competentiegericht onderwijs

Onderwijs dat als doel heeft de handelingsbekwaamheid van deelnemers te realiseren voor succesvol functioneren in het beroep, in de samenleving en in vervolgonderwijs.

Competentiemeter Een (bij voorkeur digitaal) instrument waarmee de competentieontwikkeling van een deelnemer binnen één of meer kerntaken of werkprocessen inzichtelijk kan worden gemaakt.

Competentieontwikkeling Proces van het verwerven van handelingsbekwaamheid dat loopt van beginner naar vakman / expert.

Competenties Competenties zijn ontwikkelbare vermogens van mensen waarmee ze in voorkomende situaties adequaat, gemotiveerd, proces- en resultaatgericht kunnen handelen. (handelingsbekwaamheid).

Competenties zijn samengesteld van karakter en relateren aan onderliggende vaardigheden, kennis en houding. Competenties krijgen betekenis in een context. Curriculum Het opleidings- en examenprogramma voor een kwalificatie.

- Basiscurriculum: een geheel van leeractiviteiten, begeleiding, beoordeling en examinering voor een kwalificatie.

- Specifiek curriculum: een programma toegespitst op een doelgroep of deelmarkt.

- Individueel curriculum: een programma voor een individuele deelnemer Deelnemervolgsysteem Een systeem (bij voorkeur geautomatiseerd), waarin gegevens worden

geregistreerd, bewerkt en gerepresenteerd, ter ondersteuning van onderwijs en begeleiding aan deelnemers.

Diploma Het (door de overheid erkende) waardedocument waarmee is aangetoond en vastgelegd dat een met een kwalificatie corresponderend opleidingsprogramma met goed gevolg is doorlopen.

Doorstroomcompetenties Competenties van deelnemers om door te stromen naar een hoger niveau in het mbo of naar het vervolgonderwijs, in het geval van het mbo, doorstroom naar het hbo.

EVC Erkenning verworven competentie.

Op basis van een formele EVC-procedure worden eerder of elders verworven competenties erkend.

Indien d.m.v. een erkende EVC procedure is vastgesteld dat competenties worden beheerst kan vrijstelling worden verleend voor het deel van het onderwijs dat is gericht op het verwerven van die competenties..

EVK Erkenning verworven kwalificatie.

Erkende diploma’s of certificaten, meestal van voorliggend onderwijs, welke recht geven op toelating tot een bepaald niveau bijvoorbeeld in het mbo en soms vrijstellingen voor programmaonderdelen met zich meebrengen.

Examineren Summatieve vorm van toetsing; het onderzoek naar de competenties die de deelnemer zich bij voltooiing van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, beoordeeld aan de hand van de uitstroomeisen.

Faseringsmodel Een model waarin iedere standaard is geoperationaliseerd in activiteiten, geordend in vier fasen van ontwikkeling.

Flexibele instroom De mogelijkheid om op meerdere momenten in het jaar aan een (onderdeel van een) opleidingsprogramma deel te nemen.

Formatief beoordelen Toetsing gericht op het geven van diagnose en feedback op de sterke en zwakke punten van de student, om uitspraken te kunnen doen over de voortgang van de student, op basis waarvan kan worden bijgestuurd in het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van de inhoudelijke invulling voor kan- sen in werk (in loondienst en in ondernemerschap) hebben we vervolgens geëvalueerd of de huidige kansengroepen minder kansen in

Wil men de deel- name van allochtone werkenden in loopbaanbe- geleiding verhogen, lijkt het dus belangrijk hen te overtuigen van het nut van deze dienstverle ning..

Eén van de oudste verwachtingen ten aanzien van loopbaanbegeleiding is dat het bijdraagt tot méér loopbaaninzicht bij de deelnemers. De Vlaamse loopbaancentra

Marijke Verbruggen Sophie De Winne Anneleen Forrier Luc Sels. Het rapport kan aangevraagd worden

Daarnaast bekeken we ook twee competenties die geacht worden bij te dragen tot zelfsturing, namelijk zelfkennis en aanpasbaarheid, en twee gedragsindi- catoren van

Dit wierp een licht op hoe bedrijven con- creet gestalte geven aan loopbaanbegeleiding, hoe dit verweven is met praktijken in het kader van het bredere raamwerk van

Gaan we uit van een bekendheid van 55%, dan wordt de potentiële participatiegraad voor de komende vijf jaar zo te- ruggebracht tot 4,2%, wat overeenkomt met een gemiddelde

Een geselecteerde groep res- pondenten, die voor de loopbaanbegeleiding be- gon niet werkloos was en geen urgente arbeidspro- blemen had, geeft een beeld van het type gebrui- ker