• No results found

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving : adviezen voor vergunningverlening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving : adviezen voor vergunningverlening"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed van strandbebouwing

op zandverstuiving

(2)
(3)

Invloed van strandbebouwing op

zandverstuiving

Adviezen voor vergunningverlening

1207724-000

© Deltares, 2013, B Bas Hoonhout

(4)
(5)

Dettore

.

Titel

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving Opdrachtgever Rijkswaterstaat - WVL Project 1207724-000 Kenmerk 1207724-000-ZKS-0002 Pagina's 42 Trefwoorden

Strandbebouwing, instuiving, jaarrond exploitatie, onderlinge afstand, gebruik, menselijke ingrepen,vergunningverlening

Samenvatting

Een inventarisatie is uitgevoerd naar beschikbare kennis over de invloed van strandbebouwing op het instuiven van zand in de duinen.Bij gebrek aan voldoende algemene kennis over dit onderwerp is een aantal datasets over suppletievolumes, strandbebouwing en morfologische ontwikkeling geanalyseerd. Hieruit blijkt dat de waterveiligheid nergens in het geding komt als gevolg van strandbebouwing. Strandbebouwing kan echter wel een significant negatieve invloed hebben op de instuiving van zand in de duinen, al zijn er parameters die een grotere invloed hebben,zoals het suppletievolume.

Een aantal adviezen is geformuleerd om de invloed van strandbebouwing te minimaliseren.

Hiervan zijn de belangrijkste:

Hanteer een afstand tussen bebouwing van gemiddeld één keer de breedte van de bebouwing (of rneer). Dit geldt ook voor relatief kleine bebouwing, zoals aaneengesloten rijen van strandhuisjes. Wees extra voorzichtig in combinatie met jaarrond aanwezigheid;

Hanteer een minimale afstandtussen strandbebouwing en duinvoet van 5m, zeker in het geval van bebouwing die op palen is gefundeerd;

Reguleer en controleer het effect van het gebruik van strandbebouwing en menselijke ingrepen (opstuwen banketten,ontgravingen,grote aantallen bezoekers).

Uit een aantal voorbeelden wordt duidelijk dat de invloed van strandbebouwing vooral lokaal is. Het verdient daarom aanbeveling om in een eventueel vervolg te concentreren op lokale verstoringen.

Referenties

Memo "Plan van Aanpak 'Inventarisatie invloed bebouwing op zandverstuivinq" aan

RWS-WVL, Deltares, 12 februari 2013.

okt. 2013 ir.Bas Hoonhout dr,Bert van der Valk

Versie Datum Auteur

dr. ir.Jaap van Thiel Vries

Status definitief

(6)
(7)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

Inhoud

1 Inleiding 1

1.1 Vraagstelling 1

1.2 Afbakening 1

2 Huidige situatie en wensen voor de toekomst 3

3 Resultaten analyse bestaande kennis 5

4 Adviezen voor vergunningverlening 7

4.1 Periode van vergunningverlening in het jaar 7

4.2 Locatie ten opzichte van de duinvoet en hoogwaterlijn 8

4.3 Onderlinge afstand 8

4.4 Omvang 9

4.5 Constructie 9

4.6 Gebruik en menselijke ingrepen 9

5 Instuiving: de huidige situatie 11

5.1 Het belang van instuiving 11

5.2 Instuivingsvolumes langs de Nederlandse kust 11

5.3 Variatie in instuiving gedurende het jaar 13

6 Instuiving: de invloed van bebouwing 15

6.1 De invloed van de aanwezigheid van bebouwing 15

6.2 Lokale verstoringen en de invloed van gebruik van bebouwing 20

7 Conclusies 23 7.1 Beantwoording onderzoeksvragen 23 8 Aanbevelingen 27 8.1 Aanvullend onderzoek 27 8.2 Lopend onderzoek 28 Referenties 31

A Kaarten: duinvolume, suppletievolume en bebouwing 33

(8)
(9)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

1 Inleiding

Een groot gedeelte van de Nederlandse primaire waterkeringen bestaat uit zandige stranden en duinen. Naast bescherming tegen overstromingen biedt deze zandige kust ruimte aan natuur en economische activiteiten voor onder meer recreatie. De uitdaging ligt in het zo goed mogelijk combineren van deze functies zonder dat dit ten koste gaat van de waterveiligheid en op een manier zodat de Nederlandse kust mee kan groeien met de verwachte zeespiegelstijging.

Door economische activiteit in de zandige kustzone is er steeds meer bebouwing op het strand en tegen de duinen (denk aan een boulevard met strandmuur, strandtenten, strandhuisjes en vakantie bungalows). Deze bebouwing beïnvloedt de instuiving van zand en daarmee de vitaliteit van de vegetatie en de dynamiek van het duin als waterkering en natuurgebied.

Zowel voor de functies veiligheid als natuur geldt dat er een minimale en/of maximale toevoer van zand door instuiving vereist is. Voor waterveiligheid is de minimale hoeveelheid gerelateerd aan het behoud van de kustlijn (MKL) en daarmee aan bijvoorbeeld de jaarlijkse afkalving van de kust als gevolg van stormen en kustlangse transportgradiënten, maar ook zeespiegelstijging speelt hier een rol. Voor de natuur geldt dat vegetatie, zoals helm, alleen kan overleven met een bepaalde intensiteit van het instuivingsvolume. Bij te weinig instuiving is de voedingsbodem van onvoldoende kwaliteit en kwijnt het helm weg, terwijl bij een teveel aan instuiving het helm de duingroei niet kan bijhouden en wordt bedolven.

In het kader van de vergunningverlening en voorschriften voor strandbebouwing is door Rijkswaterstaat – WVL de vraag gesteld wat de invloed is van strandbebouwing op de ontwikkeling en dynamiek van de Nederlandse duinen. Het gaat hier om de mogelijk negatieve effecten van strandbebouwing op de instuiving van zand vanuit de vooroever en het strand naar de duinen met het oog op de waterveiligheid.

1.1 Vraagstelling

Het doel van de studie is om een inventarisatie te maken van beschikbare kennis over instuiving in de duinen en de rol van bebouwing hierop. Hiertoe is kennis verzameld om antwoord te kunnen geven op de volgende vragen:

1 Wanneer (gedurende welke periode van het jaar) verwachten we instuiving? 2 Verwachten we variatie in instuiving langs de kust?

3 Hoe verhoudt de variatie in instuiving zich tot het aanwezige zandvolume in de duinen? 4 Hoe beïnvloedt bebouwing instuiving en welke ontwerpvariabelen (hoogte, breedte,

afstand tussen, wel of geen palen etc.) spelen hierbij een rol?

5 Wat zijn de wensen voor bebouwing op het strand en hoe zijn die geprioriteerd (op basis van beschikbare rapportage bij WVL)?

6 Gegeven het inzicht in het instuivingsproces, de rol van bebouwing hierop en de wensen voor bebouwing, welke zinvolle adviezen voor vergunningverlening zijn er? 1.2 Afbakening

Het eerste deel van dit rapport (tot en met hoofdstuk 4) richt zich op de beantwoording van de laatste twee hierboven genoemde vragen. Op basis van de resultaten van de inventarisatie naar de invloed van strandbebouwing (hoofdstuk 3) worden een aantal adviezen voor

(10)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

2 van 42

vergunningverlening gegeven (hoofdstuk 4). Het tweede deel van dit rapport (hoofdstuk 5 en verder) beschrijft de beschikbare kennis en gegevens ten aanzien van de beantwoording van de eerste vier hierboven genoemde vragen.

Voorafgaand aan deze studie heeft een eerste verkenning van de literatuur laten zien dat de beschikbare kennis over de invloed van bebouwing op de instuiving van strand en duinen beperkt is. Volledige beantwoording van bovenstaande vragen was daarom bij voorbaat een ambitieus doel. Om toch enig inzicht te kunnen geven in de orde-grootte van de invloed van strandbebouwing is een aantal datasets geanalyseerd.

Binnen de beschikbare tijd voor deze inventarisatie is deze data analyse beperkt gebleven tot een raai-benadering (1D). Ook is de focus gelegd op de waterveiligheid en zijn gevolgen voor de andere functies van de duinen, zoals natuur en recreatie, in dit verkennende onderzoek vooralsnog buiten beschouwing gebleven.

Voor de data analyse is gebruik gemaakt van een probabilistisch Bayesiaans netwerk model. Dit type model is zeer geschikt om correlaties te bepalen tussen verschillende datasets en tegelijkertijd inzicht te verschaffen in de onzekerheid en onderling belang van verschillende parameters. Bayesiaanse netwerken zijn daarom goed bruikbaar om vragen te beantwoorden als: heeft strandbebouwing een significante invloed op de duingroei en is deze invloed ook maatgevend? Het netwerk is gebruikt om een eerste indruk te krijgen van de invloed op strandbebouwing. Aan het einde van dit rapport en in Appendix B wordt hier verder op in gegaan.

(11)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

2 Huidige situatie en wensen voor de toekomst

In de zomermaanden staan er op de Nederlandse stranden vele honderden voorbeelden van strandbebouwing. Deze strandbebouwing is er in vele soorten en maten: van langgerekte, aaneengesloten rijen, relatief kleine strandhuisjes tot zeer grote individuele strandpaviljoens. De hoeveelheid, de omvang en het gebruik van strandbebouwing neemt de laatste jaren toe, al verschilt de intensiteit sterk langs de kust.

De toename van strandbebouwing en het gebruik ervan brengt ook een toename van belanghebbenden met zich mee. Vanuit het zichtpunt van openbare orde, veiligheid en bereikbaarheid krijgen exploitanten van strandbebouwing te maken met nieuwe regelgeving die niet altijd strookt met de eisen en wensen van de waterkeringbeheerder. Daarbij neemt ook het economische belang van exploitanten en gemeenten toe waardoor eisen vanuit het zichtpunt van de waterkeringbeheerder (waterveiligheid) kritischer worden bekeken.

De waterkeringbeheerder stelt eisen ten aanzien van strandbebouwing door middel van vergunningverlening. Een probleem hierbij is dat de kennis over de invloed van strandbebouwing op de waterveiligheid beperkt is. Dit blijkt onder meer uit het feit dat verschillende waterkeringbeheerders verschillende eisen stellen ten aanzien van strandbebouwing. In combinatie met de meer kritische houding van exploitanten en gemeenten is er behoefte aan (uniforme) handvatten voor vergunningverlening. Dit betekent niet dat de vergunningverlening uniform zal zijn, maar dat de kennisbasis waarop vergunningverlening gebaseerd wordt goed onderbouwd is.

In de huidige situatie wordt er in de vergunningverlening door de waterkeringbeheerders onderscheid gemaakt op basis van de volgende eigenschappen:

• Geldigheidsduur van de vergunning

• Periode van vergunningverlening in het jaar (zomerseizoen, jaarrond) • Locatie ten opzichte van duinvoet en hoogwaterlijn

• Onderlinge afstand

• Omvang (breedte, hoogte, diepte, oppervlak)

• Constructie (inclusief fundering, banketten, verplaatsbaarheid)

Behalve in de geldigheidsduur van een vergunning zijn er op dit moment grote verschillen tussen de eisen die door de verschillende waterkeringbeheerders worden gesteld. De inventarisatie van bestaande kennis is uitgevoerd op basis van bovenstaande eigenschappen van strandbebouwing. Vervolgens is geprobeerd een aantal bruikbare adviezen te formuleren om in ieder geval de kennisbasis achter deze eisen meer te uniformeren (hoofdstuk 4). Hierbij is het doel zoveel mogelijk aan te sluiten op de huidige praktijk van vergunningverlening.

(12)
(13)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

3 Resultaten analyse bestaande kennis

De beschikbare kennis over de invloed van strandbebouwing op instuiving van zand in de duinen is geïnventariseerd. In een vroeg stadium is al geconstateerd dat er weinig kwantitatieve gegevens over dit onderwerp beschikbaar zijn. Om toch een idee te krijgen van de invloed van strandbebouwing is een aantal beschikbare datasets geanalyseerd die iets zeggen over de locatie van strandbebouwing, het suppletiebeleid en de morfologische activiteit (Appendix A). De samenhang tussen de datasets en de invloed op het aanwezige duinvolume en de trend daarin is onderzocht met behulp van een probabilistische analyse. Op basis van de resultaten van de analyse zijn een aantal adviezen voor vergunningverlening geformuleerd (zie volgende hoofdstuk). De volledige resultaten en gebruikte methodiek staan beschreven in hoofdstuk 5 tot en met 7. Dit hoofdstuk vat de belangrijkste resultaten puntsgewijs samen:

• De Nederlandse duinen vertonen gemiddeld een positieve trend in duinvolume. Daarbij is het aanwezige zandvolume op de meeste locaties groot ten opzichte van het verwachte afslagvolume bij een normatieve storm. De aanwezigheid van strandbebouwing leidt nergens tot een onveilige situatie. Daarbij is gebleken dat andere factoren, zoals het suppletievolume een veel grotere invloed hebben op (de trend in) het duinvolume (zie ook Arens et al., 2010).

De invloed van strandbebouwing op de trend in het duinvolume is significant en negatief. Ook is er een reeks aan voorbeelden van lokale morfologische verstoringen rond strandbebouwing gevonden. Het is niet altijd te bepalen of lokale verstoringen veroorzaakt worden door de aanwezigheid of door het gebruik van bebouwing.

De invloed van strandbebouwing op het aanwezige duinvolume is niet significant ten opzichte van de modelonzekerheid. De modelonzekerheid rond deze parameter is groot. Meer factoren spelen hier mogelijk een rol, zoals historie, menselijke ingrepen en beheersinvloeden.

• Bebouwing die alleen in de zomermaanden aanwezig is heeft net als jaarrond bebouwing een negatieve invloed op de instuiving. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat een langere periode voor seizoensbebouwing leidt tot een groter effect op de trend in duinvolume. Het exacte begin en eind van het bebouwingsseizoen lijken dus minder van belang.

• Lokaal lijkt vooral aaneengesloten bebouwing (ook vakantiehuisjes) een verreikend effect op de strand- en duinmorfologie te hebben. Vooral de doorstuiving voorbij de eerste duinenrij lijkt hierdoor te verminderen. Een lange rij van relatief kleine strandhuisjes heeft gemiddeld een groter negatief effect op de instuiving dan enkele grote individuele constructies.

• De toename van de normatieve afslagvolumes als gevolg van zeespiegelstijging zijn bijna een orde kleiner dan de gemiddelde toename van het duinvolume langs de Hollandse kust. Dit betekent dat bij het doorzetten van deze trend de duinveiligheid in het algemeen ook na zeespiegelstijging gewaarborgd blijft. Lokaal kan zich echter een kritische situatie gaan voordoen (op een termijn van 50 jaar en langer). Een kritische situatie zal in de toekomst voornamelijk bepaald worden door het suppletiebeleid en niet door de aanwezigheid van strandbebouwing.

(14)
(15)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

4 Adviezen voor vergunningverlening

De Nederlandse duinen vertonen gemiddeld een positieve trend in duinvolume. Daarbij is het aanwezige zandvolume op de meeste locaties groot ten opzichte van het verwachte afslagvolume bij een normatieve storm. Uit de uitgevoerde inventarisatie is gebleken dat strandbebouwing de trend in duinvolume significant en negatief beïnvloedt. Deze negatieve invloed leidt echter nergens tot een onveilige situatie. Daarbij is gebleken dat andere factoren, zoals het suppletievolume een veel grotere invloed hebben op de trend in duinvolume.

Er is daarom geen reden om in het algemeen negatief te adviseren over het toestaan van strandbebouwing. Wel zijn er een aantal eigenschappen van strandbebouwing die de negatieve invloed kunnen vergroten. Deze eigenschappen worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

4.1 Periode van vergunningverlening in het jaar

Voor de uitgevoerde inventarisatie zijn meer dan 600 strandpaviljoens en (clusters van) strandhuisjes bekeken. Slechts van een zeer beperkt aantal paviljoens was bekend of het om jaarrond bebouwing ging. Daarbij was het in de meeste gevallen onbekend sinds wanneer deze bebouwing aanwezig was. Een directe vergelijking tussen jaarrond bebouwing en seizoensbebouwing kon daarom niet gemaakt worden.

Wel zijn er meerdere aanwijzingen gevonden dat bebouwing die alleen in de zomer aanwezig is ook een negatieve invloed op de instuiving van zand in de duinen kan hebben. Van der Valk en Van der Meulen (2013) hebben een studie uitgevoerd naar de invloed van strandhuisjes op de ontwikkeling van de recent aangelegde duinvallei bij Spanjaards Duin. De strandhuisjes zijn alleen in de zomermaanden aanwezig, maar de vegetatie achter deze strandhuisjes is aanmerkelijk minder vitaal dan bij omliggende duinen. Wegkwijnende vegetatie is een indicatie voor een weinig dynamisch duin.

Huisman (2013) heeft geconstateerd dat het duin achter vier jaarrond geëxploiteerde paviljoens bij Castricum in de afgelopen twee jaar minder aangroei vertonen dan omliggende duinen. Deze paviljoens staan echter dicht bij elkaar (<30m), wat een alternatieve verklaring kan zijn voor het achterblijven van de duingroei.

In de uitgevoerde inventarisatie zijn vele voorbeelden gevonden van plaatselijke achteruitgang of verlaging van het duin achter strandbebouwing (zie hoofdstuk 6.2). Het is onwaarschijnlijk dat het in een meerderheid van deze gevallen om jaarrond bebouwing gaat. Ook zijn verschillen in de periode van seizoensbebouwing tussen waterkeringbeheerders bekeken. Hieruit is niet gebleken dat een langer zomerseizoen leidt tot een grotere invloed van strandbebouwing op instuiving van zand in de duinen.

Samenvattend zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat jaarrond bebouwing of een langer zomerseizoen een toename van de negatieve invloed op de instuiving van zand in de duinen geeft. Er is echter ook geen bewijs dat de invloed van jaarrond exploitatie verwaarloosbaar is. Wel zijn er veel aanwijzingen dat de negatieve invloed van strandbebouwing niet beperkt is tot jaarrond bebouwing.

Advies: Geadviseerd wordt om jaarrond bebouwing toe te staan uit het oogpunt van waterveiligheid, maar tegelijkertijd de invloed op de duinontwikkeling achter jaarrond bebouwing ten opzichte van seizoensbebouwing te monitoren. Een

(16)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

8 van 42

dergelijke monitoring is door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier twee jaar geleden al gestart (zie o.a. Huisman, 2013).

4.2 Locatie ten opzichte van de duinvoet en hoogwaterlijn

De locatie van strandbebouwing is in een aantal gevallen constant gedurende meerdere jaren. In het geval van jaarrond bebouwing is dit vanzelfsprekend, maar ook in het geval van seizoensbebouwing blijven soms delen van de fundering gedurende het hele jaar aanwezig. De afstand tussen duinvoet en strandbebouwing dient niet te klein te zijn om een ongestoorde groei van het duin, gedurende de aanwezigheid van de bebouwing, niet te hinderen. Tegelijkertijd zal een exploitant de afstand tot de hoogwaterlijn willen maximaliseren om de kans op “natte voeten” zo klein mogelijk te houden. De weerstand bij exploitanten tegen opgelegde verplaatsing maakt een weloverwogen keuze van de toegestane positie van strandbebouwing belangrijk.

Huidige regelgeving schrijft een minimale afstand tot de duinvoet voor variërend van 0m tot 10m afhankelijk van de beheerder en type bebouwing. De verwachte duingroei voor de duur van de aanwezigheid van de bebouwing is de meest gebruikte referentie. Een mogelijke alternatieve referentie is het invloedsgebied van het gebouw op het windveld. Dit invloedsgebied is echter van veel parameters afhankelijk (bijv. afmetingen en vorm gebouw en windrichting) en dus moeilijk te bepalen (Jackson en Nordstrom, 2011). Daarbij is het invloedsgebied naar verwachting aanzienlijk en daarom voor praktische doeleinden geen realistische referentie.

Een uitzondering zijn de gevallen waarbij de bebouwing op palen staat. Intuïtief is het op palen bouwen positief voor de instuiving van zand. Bij dergelijke funderingen kunnen echter lokaal ontgrondingen ontstaan als gevolg van contractie van wind onder het gebouw (Jackson en Nordstrom, 2011). Dit geeft een extra reden om de afstand tot de duinvoet niet te klein te maken. Het is nog onduidelijk welke parameters van invloed zijn op het invloedsgebied van eventuele ontgrondingen (bijv. hoogte palen, afstand tussen palen, hoogte gebouw, diepte gebouw).

Het lijkt verstandig om ook een ruime afstand tot de hoogwaterlijn te bewaren, maar dit zal door exploitanten van strandbebouwing waarschijnlijk ook nagestreefd worden. Om een bepaalde breedte van vrij toegankelijk strand te kunnen garanderen kan het nodig zijn om regelgeving rond de afstand tot de hoogwaterlijn op te stellen.

Advies: Geadviseerd wordt om een afstand tot de afrastering bij de duinvoet van minimaal 5m te hanteren bij een vergunning voor vijf jaar. Deze afstand is ruim voldoende om de verwachte duingroei gedurende de aanwezigheid van de (fundering van de) bebouwing te accommoderen. Deze afstand is onvoldoende om het duin uit het invloedsgebied van het gebouw te houden, maar houdt eventuele lokale ontgrondingen onder paalfunderingen waarschijnlijk wel op voldoende afstand van de duinvoet. Vanuit waterveiligheidsoverwegingen is er geen reden om een minimale afstand tot de hoogwaterlijn voor te schrijven.

4.3 Onderlinge afstand

De onderlinge afstand tussen strandbebouwing lijkt een extra negatieve invloed te geven op de ontwikkeling van duinen achter de bebouwing. Vooral dichte lintbebouwing zoals veel gezien wordt bij rijen strandhuisjes geeft een duidelijke extra negatieve invloed. Voor het bepalen van het belang van onderlinge afstand tussen individuele (grote) strandpaviljoens

(17)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

zijn op dit moment te weinig gegevens beschikbaar. De huidige regelgeving verschilt van “geen eis” tot “een minimale afstand van 200m of twee keer de breedte van het paviljoen”. Huisman (2013) heeft bij vier dicht bij elkaar gelegen strandpaviljoens bij Castricum een verlaagde groei van duinen geconstateerd. Het gaat hier echter om vier jaarrond geëxploiteerde paviljoens, wat een alternatieve verklaring van deze achteruitgang kan zijn.

Advies: Geadviseerd wordt om de afstand tussen strandbebouwing voor te schrijven van gemiddeld één keer de breedte van de bebouwing (of meer). Dit geldt ook voor kleine bebouwing, zoals rijen strandhuisjes. Het doel is om de “doorlatendheid” voor wind en zand van de bebouwing te waarborgen. Bij veel kleine bebouwing kan na iedere orde-grootte 100m bebouwing een gat van 100m voorgeschreven worden. De combinatie van aaneengesloten en jaarrond bebouwing geeft mogelijk een versterkte (negatieve) invloed op de instuiving wat reden kan zijn voor een strengere eis.

4.4 Omvang

Tijdens de uitgevoerde inventarisatie waren er nauwelijks gegevens beschikbaar over de omvang van bestaande strandbebouwing. Er kon daarom geen directe vergelijking gemaakt worden tussen de invloed van bijvoorbeeld de breedte, diepte, hoogte en oppervlak van een strandpaviljoen op de mate van instuiving.

Uit de inventarisatie is echter wel gebleken dat kleinschaliger constructies, zoals strandhuisjes een vergelijkbaar effect op de duingroei kunnen hebben als grote paviljoens. Met de huidige informatie is onduidelijk waardoor dit komt. Strandhuisjes staan vaak in lange linten langs de kust, dat een extra negatief effect kan hebben, terwijl strandpaviljoens vaak op palen staan, dat een positief effect kan hebben. Meer gegevens en nader onderzoek zijn nodig om dit onderscheid te kunnen maken.

Advies: Geadviseerd wordt om de omvang van de totale bebouwing in een gebied te

beperken en zo de eerder besproken “doorlatendheid” voor instuiving van

50% te garanderen (zie 4.3). Hierbij is het van secundair belang of het om veel kleinschalige bebouwing gaat of een aantal grote constructies. De omvang van individuele constructies zou voornamelijk beperkt moeten worden op basis van gebruik (zie 4.6)

4.5 Constructie

Ook over de constructie van bestaande strandbebouwing waren tijdens de uitgevoerde inventarisatie nauwelijks gegevens beschikbaar. Een directe vergelijking tussen verschillende typen constructies kon daarom niet gemaakt worden. Omdat constructieve eigenschappen ook niet eenvoudig afgeleid kunnen worden uit bijvoorbeeld luchtfoto’s, kan geen advies gegeven worden ten aanzien van de constructie van strandbebouwing.

4.6 Gebruik en menselijke ingrepen

Strandbebouwing wordt geplaatst met een specifiek doel voor gebruik. Het gebruik varieert met de huisvesting van diensten, bijvoorbeeld de reddingsbrigade, en toeristen tot de exploitatie voor horeca en evenementen. Iedere vorm van gebruik heeft een andere invloed op de omgeving. Dit effect wordt in de huidige praktijk van vergunningverlening niet meegenomen, waarschijnlijk mede omdat het gebruik een moeilijk kwantificeerbare parameter is.

(18)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

10 van 42

In het kader van zandverstuiving en waterveiligheid zijn er tijdens de uitgevoerde inventarisatie een aantal patronen rond strandbebouwing opgevallen die mogelijk gerelateerd kunnen worden aan het gebruik en menselijke ingrepen. Bijvoorbeeld:

• Stranderosie tussen strandslag en strandpaviljoen, mogelijk veroorzaakt door een groot aantal bezoekers van het paviljoen;

• Herverdeling van strandzand richting het duin, mogelijk veroorzaakt door het opstuwen van banketten vanaf het lager gelegen strand richting het duin;

• Zeer lokale achteruitgang van het duin direct achter strandbebouwing, mogelijk veroorzaakt door het doelbewust afgraven van het duin.

Het effect van het gebruik van strandbebouwing en menselijke ingrepen is moeilijk voorspelbaar en kwantificeerbaar. Er zijn echter veel voorbeelden gevonden van afwijkende erosie-/sedimentatiepatronen rond strandbebouwing waarin het gebruik mogelijk een grote rol speelt.

Advies: Geadviseerd wordt om effecten van het gebruik van strandbebouwing en menselijke ingrepen expliciet in de vergunningverlening op te nemen. Herverdeling van zand zou in beginsel niet moeten zijn toegestaan, omdat de exacte herverdeling en het effect ervan op de waterveiligheid op dit moment onzeker is. Voor het opstuwen van banketten zouden vanuit het zichtpunt van waterveiligheid regels kunnen worden opgesteld wat betreft de te gebruiken bronnen van zand. Controle kan achteraf relatief eenvoudig uitgevoerd worden aan de hand van jaarlijkse kusthoogte metingen.

(19)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

5 Instuiving: de huidige situatie

In het voorgaande hoofdstuk is een aantal adviezen voor vergunningverlening geformuleerd. Om tot deze adviezen te komen is de invloed van strandbebouwing op de instuiving van zand in de duinen in kaart gebracht. Om de invloed van bebouwing in kaart te kunnen brengen is het van belang om een idee te hebben van de instuiving in een ongestoorde situatie. Omdat de Nederlandse kust nauwelijks nog ongestoorde locaties kent is voor een iets andere aanpak gekozen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie zonder rekening te houden met het al dan niet aanwezig zijn van strandbebouwing. Op deze manier worden voor de Nederlandse kust gemiddelde morfologische trends en patronen geïdentificeerd. In het volgende hoofdstuk wordt gekeken of deze trends en patronen veranderen op het moment dat alleen locaties met strandbebouwing meegenomen worden.

5.1 Het belang van instuiving

Voor een algemene en beknopte beschrijving van de zandige Nederlandse kust en het belang van instuiving wordt verwezen naar het memo van Van der Valk en Van der Meulen (aan RWS, 2013). In dit memo is een beschrijving van het duinsysteem opgenomen waarvan een aantal conclusies ten aanzien van het belang van instuiving hieronder wordt geciteerd: “ Wat betekent doorstuiven voor een gezond ecologisch kustduinsysteem (morfologie

en ecologie)?

Doorstuiven van meer of minder zand van strand naar voorduin en verder naar binnen is belangrijk voor een gezond ecologisch duinsysteem. Strandbebouwing die dit doorstuiven verhindert kan de ontwikkeling van waardevolle duinnatuur typen in de weg staan. Strandbebouwing verhindert in ieder geval een deel van de doorvoer van zand van strand naar zeereep. De verschillende habitat-typen die in en achter de zeereep te vinden zijn, hebben ook verschillende behoeftes als het om zandtoevoer gaat. Er kunnen overigens positieve en negatieve gevolgen van strandbebouwing zijn voor beide functies. Of de gevolgen positief of negatief zijn, is sterk afhankelijk van locatie en blootstelling aan weer en wind, en van de aard, grootte, oriëntatie van het gebouw of cluster van gebouwen.”

“ Wat betekent doorstuiven voor de kustveiligheid?

Een natuurlijk zand transport van strand naar zeereep is nodig voor de handhaving van de veiligheid op lange termijn. Strandbebouwing die verhindert dat er op natuurlijke wijze telkens weer zand in de zeereep bij komt, zorgt ervoor dat er op termijn een veiligheidsprobleem ontstaat. In geval van zeespiegelstijging wordt dit probleem groter. We moeten dan denken aan termijnen van 50-200 jaar.”

Voor een uitgebreide beschrijving van het belang van instuiving wordt verwezen naar Arens (1994) en in het kader van instuiving als gevolg van suppleties naar Van der Wal (1999) en Arens (2010).

5.2 Instuivingsvolumes langs de Nederlandse kust

Langs de Nederlandse kust neemt het duinvolume over het algemeen toe. Langs de Hollandse kust is dit gemiddeld iets meer, en langs de Waddeneilanden en de Zeeuwse Delta is dat over het algemeen iets minder dan 10m3/m1/jaar (Arens et al., 2010). De toename van het duinvolume wordt sterk beïnvloedt door het suppletiebeleid langs de Nederlandse kust. Langs de Hollandse kust is sinds 1990 ongeveer 100 miljoen m3 zand gesuppleerd. Langs de Waddenkust en Zeeuwse Delta is dit in beide gebieden elk ongeveer 60 miljoen m3. De totale

(20)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

12 van 42

toename van het duinvolume wordt daarmee gemiddeld 30% van het totale suppletievolume (langs de Hollandse kust), wat het belang van suppleties illustreert (Arens et al., 2010). De sterke relatie met de uitvoering van (suppletie)beleid maakt het vrijwel onmogelijk om een (semi-)autonome ontwikkeling van de Nederlandse kust in kaart te brengen. Een complicerende factor daarbij is dat de generieke kennis over het fysische proces van eolisch transport in kustgebieden nog beperkt is en grotendeels gebaseerd op (netto) volumeveranderingen. Zo blijkt het lastig om een relatie te vinden tussen het heersende windklimaat (snelheid en richting) en duingroei (De Vries et al., 2012). Geldende transportformuleringen voor eolisch transport geven vooral inzicht in de transportcapaciteit (potentie), maar houden niet of nauwelijks rekening met de interactie tussen transportcapaciteit en beschikbaarheid van zand. Op basis van deze formuleringen wordt de duingroei langs de Nederlandse kust daardoor sterk overschat (Kroon en Hoekstra, 1990; De Vries et al., in voorb.). Het gevolg is dat bruto transporten veelal onbekend zijn en netto volume veranderingen vooralsnog het enige beschikbare uitgangspunt zijn voor het kwantificeren van instuiving van zand.

Het beperkte inzicht in het fysische proces van instuiving maakt het ook lastig om de invloed van bijvoorbeeld zeespiegelstijging te voorspellen. De toename van het zeeniveau leidt er mogelijk toe dat het water vaker tot aan de duinvoet reikt en daarmee het duin vaker erodeert. Het mag verwacht worden dat net als in stationaire omstandigheden de eolische processen tegenwicht bieden aan de erosieve processen. Het is afhankelijk van o.a. de snelheid van de zeespiegelstijging of dit in voldoende mate gebeurt. Verkennende berekeningen met het wettelijk toetsmodel DUROS+ (WL|Delft Hydraulics, 2007) laten zien dat een zeespiegelstijging van 1cm/jaar leidt tot een toename van de verwachte afslag onder normatieve condities van maximaal 2m3/m1 langs de Hollandse kust. De zeespiegelstijging van afgelopen eeuw was gemiddeld ongeveer 2mm/jaar. De duingroei van gemiddeld 10m3/m1/jaar houdt dit voorlopig dus gemakkelijk bij (Figuur 5.1).

Figuur 5.1 Toename erosievolume als gevolg van toename normatieve waterstand volgens DUROS+ (rood) in vergelijking met de toename van het buffervolume langs de Hollandse kust van gemiddeld 10m3/m1/jaar (blauw). De onzekerheidsband is verkregen door het gebruik van verschillende randvoorwaarden representatief voor verschillende locaties. Het gebruikte duinprofiel is in alle gevallen het referentie duinprofiel voor de Hollandse kust (Vellinga, 1986).

(21)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

5.3 Variatie in instuiving gedurende het jaar

Generieke kennis over eolische transport processen langs de Nederlands kust is grotendeels gebaseerd op (netto) volumeveranderingen. Deze volumeveranderingen zijn op hun beurt vaak gebaseerd op jaarlijkse metingen van kustprofielen. Deze metingen worden over het algemeen ieder jaar rond hetzelfde moment uitgevoerd. Elke informatie over variatie gedurende het jaar is hierdoor uitgesloten van deze metingen. Op het moment van schrijven lopen er wel verschillende initiatieven om de frequentie van volume metingen te verhogen. Op dit moment zijn er dus alleen indirecte gegevens en metingen, zoals duinvolume metingen rond jaarrond strandbebouwing in vergelijking met seizoensbebouwing, om iets te kunnen zeggen over variatie in instuiving gedurende het jaar. Ten aanzien van waterveiligheid wordt algemeen aangenomen dat het winterhalfjaar (oktober t/m maart) maatgevend is voor hydraulische (erosieve) processen. (Extreme) stormen zijn maatgevend bij de erosie van zandige kusten en vooral extreme waterstanden. Deze komen hoofdzakelijk voor tijdens het winterhalfjaar. Een dergelijke vereenvoudiging is niet zo maar toepasbaar voor eolische (accretionele) processen.

Om zand te laten verstuiven is wind nodig, maar ook een voldoende groot en droog oppervlak waar zand opgepikt kan worden. Extreme waterstanden of regen leiden tot een tijdelijke afname van dit oppervlak waardoor verstuiving sterk beperkt wordt (Jackson en Nordstrom, 1998). Aan de andere kant zijn er aanwijzingen dat direct na een extreme waterstand het strand extra gevoelig is voor eolisch transport als gevolg van het omwoelen van het strandoppervlak (Pye and Blott, 2008; De Vries et al., in voorb.). Omdat grote windsnelheden, hoge waterstanden en regen vaak tegelijk plaatsvinden en dus sterk gecorreleerd zijn is het niet waarschijnlijk dat de meest extreme omstandigheden ook leiden tot het grootste transport, zoals bij hydraulische processen. Een complicerende factor daarbij is dat morfologische veranderingen zich voordoen op een andere tijd- en ruimteschaal dan waarop wind, regen en stormen zich voordoen. Hierdoor reageert de morfologie met vertraging op veranderende omstandigheden en straalt het effect uit over een relatief groot gebied.

Figuur 5.2

Verschilkaart van de topografie van de zuidelijke helft van de aangelegde duinvallei (rode lijn) bij

Spanjaards Duin. Linksonder sedimentatie (geel/bruin) op het strand voor de seizoensbebouwing en beperkte sedimentatie (ten opzichte van het beeld midden) daarachter. Blauw geeft gebieden met erosie aan (bron: Van der Valk en Van der Meulen, 2013).

(22)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

14 van 42

In het memo van Van der Valk en Van der Meulen (2013) wordt de situatie bij Spanjaards Duin aangedragen als praktijkvoorbeeld. In dit voorbeeld wordt een recent aangelegd duin aan de zuidkant deels afgeschermd door een rij vakantiehuisjes. In de verschilkaart 2009-2012 lijkt er zeewaarts van deze huisjes extra aanzanding op te treden en landwaarts juist verminderde aanzanding (Figuur 5.2). Een bezoek aan de locatie laat zien dat ook de groei van het helm direct achter de vakantiehuisjes achterblijft bij de rest van het duin. De vakantiehuisjes worden in het winterseizoen verwijderd, maar blijkbaar compenseert de instuiving in de winter niet het gebrek aan instuiving in de zomer. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat de instuiving in de zomer significant is ten opzichte van de instuiving in de winter. Mogelijk wordt het effect versterkt door het feit dat het om een aangelegde situatie gaat en een nog sterk veranderend duin.

(23)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

6 Instuiving: de invloed van bebouwing

Om inzicht te krijgen in de invloed van strandbebouwing op de instuiving van zand is gezocht naar karakteristieke voorbeelden of gegevens over de morfologie rond strandbebouwing. Door vergelijking met algemene kennis over instuiving langs de Nederlandse kust, zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk, is geprobeerd de invloed van bebouwing te isoleren.

6.1 De invloed van de aanwezigheid van bebouwing

Het eerder genoemde memo van Van der Valk en Van der Meulen (2013) bespreekt het praktijkvoorbeeld van Spanjaards Duin waarbij een invloed van vakantiehuisjes op de instuiving van zand waarneembaar is over een periode van circa 3 jaar. Schaalproeven in een windtunnel laten zien dat ook in geïdealiseerde omstandigheden een (aaneengesloten) obstakel de instuiving van zand in de duinen in essentie verandert (Beeck et al., 2011). Het Spanjaards Duin is een uitzonderlijke situatie langs de Nederlandse kust. Het betreft een aangelegd duin, wat tot gevolg kan hebben dat veranderingen in instuivingsvolumes een extra groot (lokaal) effect hebben. Daarom is het interessant om te weten of dergelijke patronen ook op andere bebouwde plekken langs de kust waarneembaar zijn. Ook is het waardevol om te weten of de patronen uit de geïdealiseerde windproeven ook in het veld waarneembaar zijn. Om dit te verifiëren is een aantal beschikbare datasets naast elkaar gelegd:

1 Locatie JARKUS-raaien

2 Jaarlijkse LiDAR metingen van de Nederlandse kust van 1991 t/m 2011 (resolutie: 5m , niet gecorrigeerd voor vegetatie)

3 Gesuppleerde volumes langs de Nederlandse kust per JARKUS-raai van 1991 t/m 2011, exclusief uitvoering zwakke schakels

4 Locatie van individuele strandbebouwing en aaneengesloten bebouwing op basis van een luchtfoto gemaakt in de zomer van 2011 (resolutie: 25cm)

De jaarlijkse LiDAR metingen zijn geïnterpoleerd naar de locatie van de JARKUS-raaien om zo een relatie te krijgen met de suppletie volumes. Er is gekozen voor het interpoleren van de LiDAR metingen en niet de officiële JARKUS metingen te gebruiken, zodat op basis van een enkele dataset ook lokale verstoringen (2D) in kaart gebracht kunnen worden. Per raai zijn vervolgens een aantal karakteristieke parameters bepaald zoals duinvolume boven normatief stormvloedpeil (aangenomen als 5m+NAP), duinbreedte en de locatie van duinvoet en -kruin. Voor deze parameters is ook een (lineaire) trend bepaald vanaf 1991.

Figuur 6.1 Voorbeelden van duinvolume analyses voor drie willekeurige raaien. De classificatie voor de drie raaien is van links naar rechts: groot, voldoende en klein. De blauwe vlakken geven de DUROS+ resultaten met 10.000 jaar (donker) en 100.000 jaar (licht) condities aan. De trend in duinvolume (rood) is voor alle drie de

(24)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

16 van 42

raaien positief.

De berekende duinvolumes zijn vergeleken met de resultaten van het wettelijk toetsmodel DUROS+. Met dit model zijn een aantal normatieve en meer-dan-normatieve condities (herhalingstijd 10.000 en 100.000 jaar) doorgerekend met een standaardprofiel dat representatief is voor de Hollandse kust. De volumes die hieruit volgen zijn gebruikt voor de volgende classificatie van de gemeten duinvolumes1 (zie ook Figuur 6.1):

Klein: duinvolume in 2011 is minder dan het berekende afslagvolume met de 10.000 jaar condities.

Voldoende: duinvolume in 2011 is meer dan het berekende afslagvolume met de 10.000 jaar condities, maar minder dan het berekende afslagvolume met de 100.000 jaar condities.

Groot: duinvolume in 2011 is meer dan het berekende afslagvolume met de 100.000 jaar condities.

De verschillende datasets met bijbehorende classificaties zijn in een kaart weergegeven in Appendix A. Als men naar deze kaart kijkt lijkt er een correlatie te bestaan tussen de locaties waar (veel) gesuppleerd wordt, waar bebouwing staat en waar het duinvolume relatief klein is dan wel een negatieve trend vertoond. De vergelijking laat echter niet onmiddellijk zien hoe de verschillende parameters elkaar beïnvloeden, wat oorzaak en gevolg is en welke parameters maatgevend zijn. Verschillende redeneringen zouden een verklaring kunnen geven voor de ogenschijnlijke correlaties, bijvoorbeeld:

• Daar waar het duinvolume laag is of een negatieve trend vertoond, wordt gesuppleerd. • Daar waar gesuppleerd wordt, zijn de stranden breed en dus veel commerciële activiteit

en dus veel strandbebouwing.

• Daar waar veel strandbebouwing is, is veel commerciële activiteit, dus is een breed strand belangrijk en wordt er veel gesuppleerd.

• Daar waar strandbebouwing staat is de instuiving klein en dus het duinvolume, ondanks de suppleties.

Meer informatie en verdere analyse zijn nodig om te kunnen bepalen of één of meer van deze redeneringen de ogenschijnlijke correlaties (deels) kan verklaren. Hiervoor is een probabilistische benadering gekozen die enerzijds ook zwakkere correlaties kan identificeren en anderzijds het belang van verschillende factoren, zoals suppletievolumes, bebouwing en locatie af kan wegen.

6.1.1 Bayesiaans netwerk model voor probabilistische analyse

Om inzicht te krijgen in de onderlinge relaties tussen de vier bovengenoemde datasets is een Bayesiaans netwerk opgezet (Appendix B). Een Bayesiaans netwerk is een probabilistisch model dat bij uitstek geschikt is om conditionele kansen te berekenen op basis van meetgegevens. Een voorbeeld van een conditionele kans is de kans dat de trend in het duinvolume op een locatie positief is gegeven het feit dat het strand bebouwd is.

1

De gebruikte erosievolumes boven stormvloedpeil + het wettelijk benodigd restprofiel zijn maximaal 480m3/m1 en 600m3/m1 voor de 10.000 en 100.000 jaar condities respectievelijk. Deze berekeningen zijn gemaakt om een objectieve en enigszins realistische classificatie te verkrijgen. Op basis van deze berekeningen kunnen uitdrukkelijk geen conclusies getrokken worden met betrekking tot de daadwerkelijke staat van de waterkering op een gegeven locatie. Hiervoor zijn zowel lokale randvoorwaarden als lokale profielkarakteristieken onontbeerlijk. Beide zijn in deze berekening niet mee genomen. De resultaten zijn derhalve zeer conservatief.

(25)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

Het Bayesiaanse netwerk is gevoed met gegevens uit de bovengenoemde datasets. Voor de discretisatie van het duinvolume is gebruik gemaakt van de classificatie ten opzichte van DUROS+ resultaten: groot, voldoende of klein. De trend in duinvolume is gediscretiseerd als positief, constant of negatief. Iedere JARKUS-raai is vervolgens als datapunt gebruikt. Suppletievolumes zijn uniform verdeeld over de raaien waar deze zijn uitgevoerd. Strandbebouwing, dat als punt of als vlak is geschematiseerd, is gesteld van invloed te zijn op een raai indien de raai een vlak op enig punt kruist of een punt op een afstand van maximaal 50m van de raai af ligt. Het resulterende netwerk, inclusief relaties en discretisaties is weergegeven in Appendix B.

Van alle datapunten (JARKUS-raaien) is 70% gebruikt om het netwerk te trainen. 30% is gebruikt om het voorspellende vermogen van het netwerk te valideren. Hieruit blijkt dat de twee belangrijkste parameters duinvolume en trend in duinvolume respectievelijk in meer dan 60% en meer dan 90% goed voorspeld worden. Hieruit valt op te maken dat de trend in duinvolume door het netwerk goed wordt beschreven, maar dat het duinvolume zelf waarschijnlijk grotendeels afhankelijk is van factoren die niet in het netwerk zijn opgenomen, zoals de historie van het duin, menselijke ingrepen en beheersinvloeden.

6.1.2 Conditionele kansen in relatie tot strandbebouwing

Met het Bayesiaanse netwerk kunnen conditionele kansen geïnventariseerd worden. De meest voor de hand liggende conditionele kans is gegeven het al dan niet bestaan van bebouwing op het strand (nabij een raai). Deze kansen zijn weergegeven in Tabel 6.1 tot ten met Tabel 6.4 voor respectievelijk Nederland, Wadden, Holland en Zeeuwse Delta. Uit deze kansen valt op te maken dat de aanwezigheid van strandbebouwing de kans op een niet-positieve trend in het duinvolume significant vermindert (meer dan de onzekerheid in het netwerk). De afname in duinvolume is van dezelfde orde-grootte, maar door de relatief grote onzekerheid binnen het netwerk over deze parameter is op basis hiervan verder weinig te zeggen.

In de analyse is onderscheid gemaakt tussen individuele bebouwing en lintbebouwing, zoals vaak aangetroffen wordt bij lange rijen strandhuisjes. Als de aaneengesloten bebouwing apart wordt bekeken blijkt het negatieve effect van bebouwing groter te zijn.

De Zeeuwse Delta lijkt een uitzondering te vormen op bovenstaande conclusies. Bij aanwezigheid van bebouwing neemt het duinvolume toe in plaats van af. Daarnaast leidt aaneenschakeling van bebouwing tot een hoger percentage raaien met positieve trend. Om het Bayesiaanse netwerk goed te laten functioneren is het van belang dat alle mogelijke uitkomsten goed zijn vertegenwoordigd in de onderliggende datasets. Als er bijvoorbeeld geen enkele locatie met een positieve trend in duinvolume in de dataset aanwezig is, zal de kans hierop ook altijd nagenoeg nul zijn. De Zeeuwse Delta heeft een relatief groot aantal locaties met aaneengesloten bebouwing. Daarbij is de classificatie op basis van een Hollands referentieprofiel waarschijnlijk niet helemaal representatief (net als voor de Wadden). Dit kan leiden tot onverwachte schommelingen in de resultaten. Nader onderzoek is nodig om dit uit te sluiten.

Bij de resultaten uit Tabel 6.1 valt nog op te merken dat strandbebouwing vaak wordt aangetroffen rond strandslagen. Bij het trekken van raaien wordt hier in principe rekening mee gehouden door aan weerszijden van de strandslag een raai te trekken waardoor de strandslagen zelf niet direct in de statistiek van de duinvolumes naar voren komt. Niettemin is een indirecte invloed van strandslagen en de bijbehorende lokale verstoringen van morfologische patronen niet uit te sluiten doordat afhankelijk van de windrichting verstoringen zich ook in langsrichting kunnen voortplanten. Op dit moment wordt 12% van de variantie in (trend in) duinvolume bepaald door de in het netwerk opgenomen parameters (Appendix B).

(26)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

18 van 42

De overige variantie is te wijten aan andere stochastische parameters. Overigens is dit geen abnormale dekking voor een eerste schematisatie op basis van veldgegevens, omdat hiermee een zeer groot aantal factoren mee gemoeid is die zelf een grote variantie vertonen, zoals weer en klimaat.

Bebouwing aanwezig Kans op duinvolume “groot” Toename t.o.v. “onbekend” Kans op duinvolumetrend “positief” Toename t.ov. “onbekend” onbekend 40% - 67% - ja 39% -2% 51% -14% ja, aaneen 38% -5% 48% -28% nee 40% 0% 71% +6%

Tabel 6.1 Verandering van kansen op een “groot” duinvolume of een trend in duinvolume “positief” gegeven de aanwezigheid van strandbebouwing voor heel Nederland.

Bebouwing aanwezig Kans op duinvolume “groot” Toename t.o.v. “onbekend” Kans op duinvolumetrend “positief” Toename t.ov. “onbekend” onbekend 42% - 74% - ja 42% 0% 51% -31% ja, aaneen 32% -14% 42% -53% nee 42% 0% 76% +3%

Tabel 6.2 Verandering van kansen op een “groot” duinvolume of een trend in duinvolume “positief” gegeven de aanwezigheid van strandbebouwing voor het Waddengebied (kustvak 1 t/m 6).

Bebouwing aanwezig Kans op duinvolume “groot” Toename t.o.v. “onbekend” Kans op duinvolumetrend “positief” Toename t.ov. “onbekend” onbekend 51% - 71% - ja 40% -22% 61% -14% ja, aaneen 47% -8% 55% -23% nee 55% +8% 75% +6%

Tabel 6.3 Verandering van kansen op een “groot” duinvolume of een trend in duinvolume “positief” gegeven de aanwezigheid van strandbebouwing voor de Hollandse kust (kustvak 7 t/m 10).

Bebouwing aanwezig Kans op duinvolume “groot” Toename t.o.v. “onbekend” Kans op duinvolumetrend “positief” Toename t.ov. “onbekend” onbekend 28% - 56% - ja 35% +25% 42% -25% ja, aaneen 34% +21% 46% -18% nee 26% -7% 60% +7%

Tabel 6.4 Verandering van kansen op een “groot” duinvolume of een trend in duinvolume “positief” gegeven de aanwezigheid van strandbebouwing voor de Zeeuwse Delta (kustvak 11 t/m 17).

(27)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

Waterkeringbeheerder Periode seizoensbebouwing Duur

seizoensbebouwing HH Hollands Noorderkwartier 15 maart – 15 oktober 7 maanden

HH Rijnland 1 februari – 1 november 9 maanden

HH Delfland 1 maart – 31 oktober 8 maanden

HH Scheldestromen 1 maart – 1 oktober 7 maanden

RWS 1 april/maart – 1 oktober 6/7 maanden

Tabel 6.5 Periode met seizoensbebouwing per waterkeringbeheerder op basis van de inventarisatie vergunningverlening strandbebouwing (september 2012).

Binnen het Bayesiaanse netwerk is onderscheid gemaakt tussen kustvakken. Door de conditionele kansen te bekijken van duinvolumes (en de trends daarin) gegeven het kustvak kan het effect van de verschillen tussen kustvakken geïnventariseerd worden. Verschillen tussen kustvakken worden bijvoorbeeld veroorzaakt door verschil in kustoriëntatie (en overheersende windrichting), maar ook door verschillen tussen waterkeringbeheerders en hun beleid. De waterkeringbeheerders hanteren bijvoorbeeld verschillende periodes voor seizoensbebouwing (Tabel 6.5), waardoor verschillen in effect van strandbebouwing als gevolg van beleid geïnventariseerd kunnen worden.

Tabel 6.6 geeft de conditionele kansen op een trend in duinvolume “positief” in de situatie waarin het onbekend is of strandbebouwing aanwezig is (initiële situatie) en de situatie waarin bekend is dat er strandbebouwing aanwezig is. Deze conditionele kansen zijn vergelijkbaar met de kansen zoals gepresenteerd in de eerste twee rijen van Tabel 6.1 tot en met Tabel 6.4, maar dan berekend per kustvak.

Uit vergelijking met Tabel 6.5 blijkt dat het kustvak met de langste periodes met seizoensbebouwing (Rijnland) niet het grootste effect op de trend in duinvolume laat zien. Het grootste effect is te zien in het kustvak dat een van de kortste periodes voor strandbebouwing hanteert (Noord-Holland). Hieruit valt af te leiden dat het belang van de duur van seizoensbebouwing gedurende het jaar beperkt is voor de trend in duinvolume ten opzichte van andere verschillen tussen kustvakken, zoals de kustoriëntatie.

Kustvak Initiële kans op

duinvolumetrend “positief” Kans op duinvolumetrend “positief” gegeven bebouwing Toename Noord-Holland (7) 73% 59% -19% Rijnland (8) 73% 64% -12% Delfland (9) 72% 65% -10%

Tabel 6.6 Verandering van kansen op een trend in duinvolume “positief” gegeven de aanwezigheid van

strandbebouwing berekend per kustvak. In dit geval is de verandering bekeken ten opzichte van de situatie waarin de aanwezigheid van bebouwing onbekend is (zoals ook gedaan in Tabel 6.1 tot en met Tabel 6.4).

6.1.3 Invloed strandbebouwing ten opzichte van overige parameters

In het bovenstaande zijn een aantal conditionele kansen geïnventariseerd op basis van het Bayesiaanse netwerk. Een Bayesiaans netwerk geeft naast de mogelijkheid van het berekenen van conditionele kansen ook de mogelijkheid om relatieve gevoeligheden te bepalen. Zo kan bepaald worden welke parameters (binnen het netwerk) de variantie in een geselecteerde parameter het sterkst beïnvloeden. Zo kan bepaald worden in welke mate de

(28)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

20 van 42

locatie (kustvak), het suppletievolume en de aanwezigheid van bebouwing de trend in duinvolume beïnvloedt. Het resultaat is te vinden in Tabel 6.7.

Hoewel strandbebouwing een significante invloed heeft op de trend in duinvolume, laat Tabel 6.7 zien dat de invloed van strandbebouwing desalniettemin beperkt is. Van de aanwezige parameters in het netwerk is de locatie veruit de belangrijkste parameter en ook het suppletievolume langs de kust heeft een grotere invloed. Overigens is dit voor verschillende gebieden anders. In Holland is het suppletievolume veruit de belangrijkste parameter. Daarbij is in totaal 12% van de variantie in de trend in duinvolume verklaard door het gebruikte Bayesiaanse netwerk. De overige variantie wordt verklaard door parameters die niet zijn meegenomen. Deze dekking is overigens niet abnormaal voor een veldsituatie waarin een scala aan inherent stochastische eigenschappen een grote rol spelen.

Parameter Invloed op duinvolume Invloed op trend in

duinvolume Locatie (kustvak) 10% 4% Suppletievolume 1% 3% Strandbebouwing 0% 2% Aaneengeslotenheid strandbebouwing 0% 2% Overig 0% 1% Totaal 11% 12%

Tabel 6.7 Invloed van verschillende parameters in het netwerk op de waarde van het duinvolume en de trend in duinvolume. De totale variantie in het duinvolume en de bijbehorende trend wordt respectievelijk voor 11% en 12% bepaald door de aanwezige parameters in het netwerk.

6.2 Lokale verstoringen en de invloed van gebruik van bebouwing

In het voorgaande is de focus gelegd op de invloed van de aanwezigheid van strandbebouwing op aanwezige duinvolumes en trends daarin. Strandbebouwing wordt echter altijd geplaatst met het doel er gebruik van te maken. Het is niet uitgesloten dat het gebruik van strandbebouwing ook een invloed heeft op de morfologische ontwikkeling rond bebouwing. Jackson en Nordstrom (2011) geeft een overzicht van morfologische ontwikkelingen als gevolg van menselijke activiteit en schetst zeer diverse bronnen van morfologische verandering.

Een eerste voorbeeld van het gebruik van strandbebouwing is al gegeven, namelijk het vaak samengaan van strandbebouwing met strandslagen. Strandslagen vertonen een karakteristiek erosie/sedimentatie patroon dat veroorzaakt wordt en in stand gehouden door veranderingen in windstromen (zie bijvoorbeeld Figuur 6.5). Daarbij worden strandslagen voortdurend gebruikt voor transport (te voet of gemotoriseerd) met vaak sterk variërende intensiteit gedurende het jaar.

Voorbeelden van morfologische activiteit als gevolg van gebruik van strandbebouwing zijn vaak lokaal (Jackson en Nordstrom, 2011). Daarbij is het soms moeilijk te bepalen of de aanwezigheid van bebouwing of het gebruik ervan maatgevend is in een bepaalde situatie. Hieronder wordt aan de hand van acht voorbeelden lokale verstoringen toegelicht. De voorbeelden zijn een selectie uit een grotere verzameling van opvallende lokale morfologische patronen rond strandbebouwing. In alle gevallen wordt een morfologische verschilkaart getoond over de periode 1991/2011 en loopt de kleurschaal van -5m (rood) tot +5m (groen) en geeft de kleur geel geen verandering aan.

(29)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

Figuur 6.2 Morfologische verschilkaart over de periode 1991/2011. Aaneengesloten strandbebouwing lijkt de doorstuiving van zand voorbij de eerste duinenrij te verminderen. Nabij Julianadorp (raai 7000608) is noordelijk van de bebouwing meer doorstuiving te zien (links). Nabij Camperduin (raai 7002629) is zuidelijk van de bebouwing meer doorstuiving te zien en direct erachter lichte erosie (rechts). Dit lokale

erosie/sedimentatiepatroon is vermoedelijk niet gerelateerd aan het gebruik, maar aan de aanwezigheid van strandbebouwing, vergelijkbaar met de situatie bij Spanjaards Duin (Figuur 5.2).

Figuur 6.3 Morfologische verschilkaart over de periode 1991/2011. Achter een aaneengesloten rij

strandbebouwing en in de buurt van meerdere paviljoens zuidelijk van Camperduin (raai 7002700) is sprake van grote erosie (links). Het gebruik van bebouwing speelt hier waarschijnlijk een grote rol, in dit geval gaat het mogelijk om doelbewuste (toegestane) ontgraving. Rechts is een opvallend patroon van erosie en sedimentatie zichtbaar ten zuiden van Zandvoort (raai 8006800). Opvallend is de sterke erosie van de eerste duinenrij, juist in een gebied waar voor seizoensbebouwing geen eis is voor de afstand tussen bebouwing en duinvoet. Een relatie die mogelijk ook geconstateerd wordt in het lopende onderzoek van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Huisman, 2013).

(30)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

22 van 42

Figuur 6.4 Morfologische verschilkaart over de periode 1991/2011. Ter plaatse van Katwijk aan Zee (raai 8008575) is een opvallend afwijkend erosiepatroon zichtbaar dat mogelijk verband houdt met het gebruik van het paviljoen (links). Ten zuiden van Katwijk aan zee (raai 8008800) is een patroon zichtbaar dat doet vermoeden dat strandzand is gebruikt om het niveau van de strandbebouwing te verhogen (rechts).

Figuur 6.5 Morfologische verschilkaart over de periode 1991/2011. Een dichtbebouwd deel van het strand ten noorden van Scheveningen (raai 9009847) toont een erosie/sedimentatiepatroon dat sterk lijkt op het patroon bij aaneengesloten bebouwing: sedimentatie op het strand, maar erosie landwaarts (links). Een zeer lokale verstoring van het erosie/sedimentatiepatroon is zichtbaar ten zuiden van Scheveningen (raai 9010338) dat mogelijk verband houdt met het gebruik van het paviljoen.

(31)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

7 Conclusies

De beschikbare kennis over de invloed van strandbebouwing op instuiving van zand in de duinen is geïnventariseerd. In een vroeg stadium is al geconstateerd dat er weinig kwantitatieve gegevens over dit onderwerp beschikbaar zijn. Om toch een idee te krijgen van de invloed van strandbebouwing is een aantal beschikbare datasets geanalyseerd die iets zeggen over de locatie van strandbebouwing, het suppletiebeleid en de morfologische activiteit.

Met behulp van een probabilistisch Bayesiaans netwerk model is de samenhang tussen de verschillende datasets onderzocht. Er is voornamelijk gekeken naar de invloed van suppletievolumes en strandbebouwing op het beschikbare duinvolume en de trend daarin. Uit de analyse kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

• De invloed van strandbebouwing op de trend in het duinvolume is significant ten opzichte van de modelonzekerheid (<10%). Ook is er een reeks aan voorbeelden van lokale morfologische verstoringen rond strandbebouwing gevonden. Het is niet altijd te bepalen of lokale verstoringen veroorzaakt worden door de aanwezigheid of het gebruik van bebouwing.

• De invloed van strandbebouwing op het aanwezige duinvolume is niet significant ten opzichte van de modelonzekerheid. De modelonzekerheid rond deze parameter is groot (<40%). Meer factoren spelen hier mogelijk een rol, zoals historie, menselijke ingrepen en beheersinvloeden.

• Het suppletiebeleid en de locatie langs de kust beïnvloeden de trend in duinvolume meer dan de aanwezigheid van strandbebouwing (of het gebruik daarvan).

• Bebouwing die alleen in de zomermaanden aanwezig is heeft net als jaarrond bebouwing een negatieve invloed op de instuiving. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat een langere periode voor seizoensbebouwing leidt tot een groter effect op de trend in duinvolume. Het exacte begin en eind van het bebouwingsseizoen lijken dus minder van belang.

• Lokaal lijkt vooral aaneengesloten bebouwing (vakantiehuisjes) een verreikend effect op de strand- en duinmorfologie te hebben. Vooral de doorstuiving voorbij de eerste duinenrij lijkt hierdoor te verminderen.

• De toename van de normatieve afslagvolumes als gevolg van zeespiegelstijging zijn bijna een orde kleiner dan de gemiddelde toename van het duinvolume langs de Hollandse kust (o.b.v. een aangenomen zeespiegelstijging van 1cm/jaar). Dit betekent dat bij het doorzetten van deze trend de duinveiligheid in het algemeen ook na zeespiegelstijging gewaarborgd blijft. Lokaal kan zich echter een kritische situatie gaan voordoen (op een termijn van 50 jaar en langer), maar deze zal nog altijd voornamelijk bepaald worden door het suppletiebeleid en slechts in geringe mate door de aanwezigheid van strandbebouwing.

7.1 Beantwoording onderzoeksvragen

Op basis van bovenstaande conclusies en de adviezen uit hoofdstuk 4 kunnen de onderzoeksvragen die in de inleiding van dit rapport gesteld zijn deels beantwoord worden. 1 Wanneer (gedurende welke periode van het jaar) verwachten we instuiving?

Verstuiving vindt plaats en wordt in zekere mate gehinderd door strandbebouwing. Dit geldt ook voor bebouwing die alleen in de zomermaanden aanwezig is. Er lijkt geen

(32)

Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving 1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

24 van 42

versterkte hindering bij een lang bebouwingsseizoen ten opzichte van een korter seizoen. Er zijn dus geen aanwijzingen dat verstuiving voornamelijk in de winter, einde van de herfst of begin van de lente plaatsvindt. Dit wil niet zeggen dat verstuiving vooral in de zomermaanden plaatsvindt. Andere parameters, zoals kustoriëntatie ten opzichte van overheersende windrichting, kunnen het beeld nog veranderen. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met andere studies zoals die bij Spanjaards Duin (Van der Valk en Van der Meulen, 2013; Jackson en Nordstrom, 2011).

2 Verwachten we variatie in instuiving langs de kust?

Ja. Instuiving varieert langs de kust. Uit de studie met het Bayesiaans netwerk model blijkt dat suppletiebeleid en kustvak de belangrijkste parameters zijn die de trend in duinvolume bepalen. Beide parameters zijn gecorreleerd doordat suppletiebeleid varieert langs de kust. Hierbij moet opgemerkt worden dat het netwerk op dit moment nog een beperkt aantal nodes bevat dat circa 13% van de veranderingen in deze trend kan voorspellen.

3 Hoe verhoudt de variatie in instuiving zich tot het aanwezige zandvolume in de duinen? De variatie van instuiving in de tijd is over het algemeen beperkt tot een standaarddeviatie van minder dan 20m3/m1 ten opzichte van een lineaire trend. Er lijkt geen significante correlatie te bestaan tussen de variatie in de tijd en het aanwezige duinvolume (correlatiecoëfficiënt R=0.1). De trend in duinvolume is relatief klein ten opzicht van het totale duinvolume. Het duurt decennia voordat er een veiligheidsprobleem ontstaat.

4 Hoe beïnvloedt bebouwing instuiving en welke ontwerpvariabelen (hoogte, breedte, afstand tussen, wel of geen palen etc.) spelen hierbij een rol?

Tijdens de uitgevoerde inventarisatie van de invloed van bebouwing ontbrak de data om onderscheid te maken tussen bebouwing op basis van afmetingen en constructie. Uitzondering hierop is de onderlinge afstand tussen bebouwing die, indien zeer klein, een duidelijk extra negatieve invloed heeft op de instuiving. Dit is bijvoorbeeld goed zichtbaar bij lange rijen van aaneengesloten strandhuisjes.

5 Wat zijn de wensen voor bebouwing op het strand en hoe zijn die geprioriteerd (op basis van beschikbare rapportage bij WVL)?

De hoeveelheid, omvang en het gebruik van strandbebouwing neemt de laatste jaren toe. Hiermee neemt ook het aantal belanghebbenden en de economische belangen van exploitanten en gemeenten toe en is er een toenemende kritische blik op vergunningverlening vanuit de waterkeringbeheerders. Om als waterkeringbeheerder een goed onderbouwd vergunningbeleid te kunnen voeren is er behoefte aan een uniforme kennisbasis voor vergunningverlening. De wens bestaat om tegenstrijdige eisen vanuit verschillende instanties op te heffen en de basis voor vergunningverlening tussen beheerders te uniformeren. De uitgevoerde inventarisatie heeft zich gericht op de tweede wens en vooral op de invloed op instuiving van zand in de duinen van o.a. jaarrond versus seizoensbebouwing, locatie van de bebouwing, onderlinge afstand en gebruik.

6 Gegeven het inzicht in het instuivingsproces, de rol van bebouwing hierop en de wensen voor bebouwing, welke zinvolle adviezen voor vergunningverlening zijn er? Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is een aantal adviezen geformuleerd om de (beperkte) negatieve invloed van strandbebouwing minimaliseren. Hiervan zijn de belangrijkste:

(33)

1207724-000-ZKS-0002, oktober 2013, definitief

– Hanteer een afstand tussen bebouwing van gemiddeld één keer de breedte van de bebouwing (of meer). Dit geldt ook voor relatief kleine bebouwing, zoals aaneengesloten rijen van strandhuisjes. Wees extra voorzichtig in combinatie met jaarrond aanwezigheid;

– Hanteer een minimale afstand tussen strandbebouwing en duinvoet van 5m, zeker in het geval van bebouwing die op palen is gefundeerd;

– Reguleer en controleer het effect van het gebruik van strandbebouwing en menselijke ingrepen (opstuwen banketten, ontgravingen, grote aantallen bezoekers).

Uit een aantal voorbeelden wordt duidelijk dat de invloed van strandbebouwing vooral lokaal gevolgen kan hebben. Het verdient daarom aanbeveling om in een eventueel vervolg van deze studie te concentreren op lokale verstoringen.

(34)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In afbeelding 5 is een preparaat van een geplasmolyseerde alg Closterium weergegeven met daarnaast een tekening ervan.. Een aantal plaatsen is in de tekening met

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, de kwaliteitsterm en van het rekenvolume van elke

Uitgangspunt is dat volgens de Raad slechts ontheffing dient te worden verleend voor artikelen uit de paragrafen 2.2 t/ m 2.5 Gaswet, waarvan aantoonbaar is gemaakt dat

Op welke wijze wordt in de opsporing gebruikgemaakt van kentekens die op basis van de wet ‘Vastleggen en bewaren kentekengegevens door de politie’ worden opgeslagen en welke

In 2014 is het aantal gereden kilometers voor het personenvervoer twee keer zo groot geworden als in 1990 en het aantal gereden kilometers voor het goederenvervoer drie keer

Merk op : De constructie is statisch onbepaald dus eerst met de krachtenmethode het steunpuntsmoment in B bepalen en dan vervolgens de rotatie in A t.g.v.. Hieruit kan vervolgens

Omdat de gemeenten hebben bepaald dat De BUCH maar beperkt weerstandscapaciteit mag opbouwen zijn de gemeenten risicodrager voor de risico’s van

Indien u inhoudelijke vragen heeft over het voorstel, dan is onze portefeuillehouder de heer Plaizier graag bereid u hierover te woord