• No results found

Lijkverbranding en lijkbegraving op het merovingisch grafveld te Grobbendonk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lijkverbranding en lijkbegraving op het merovingisch grafveld te Grobbendonk"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHAEOLOGIA

BELGICA

71

Paul JANSSENS & Heli ROOSENS /

LIJKVERB~DING

EN LIJKBEGRAVING

OP HET MEROVINGISCH GRAFVELD TE GROBBENDONK

Overdruk uit:

Helinium lil, 1963, pp. 265-272

BRUSSEL

.

1963

(2)

LIJKVERBRANDING EN LIJKBEGRAVING

(3)

ARCHAEOLOGIA BELGICA

Reeks overdrukken betreffende oudheidkundige opgravingen m België, uitgegeven door het

Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Dienst voor Opgravingen

Jubelpark I Brussel 4

Série de tirages-à-part relatifs aux fouilles archéologiques en Belgique, éditée par I'

Institut royal du patrimoine artistique Service des fouilles

I, Pare du Cinquantenaire Bruxelles 4

(4)

---~-ARCHAEOLOGIA

BELGICA

71

Paul JANSSENS & Heli ROOSENS

LIJKVERBRANDING EN LIJKBEGRAVING

OP HET MEROVINGISCH GRAFVELD TE GROBBENDONK

Overdruk uit: Helinium III, 1963, pp. 265-272

BRUSSEL 1963 INSTITUUf ::t:

~J' '""~ ~f

0~ " -0

z

....J)i~ O• 0

n~

Ul -::t: ~ u .,. -:,.!;( ~ a. i <Bibliotheek

i

(5)

P.

J

anssens

&

H. Roosens

LIJKVERBRANDING EN LIJKBEGRAVING OP

HET

MEROVIN-GISCH GRAFVELD TE GROBBENDONK

1

RÉSUMÉ : Parmi les 69 tombes dégagées entre 1960 et 1962 au cimetière mérovingien de Grobben-donk il se trouvait une tombe à incinération, le n° 48. Elle contenait les restes d'un homme d'une

quarantaine d'années et d'une femme ayant elle-aussi au moins 40 ans. Le mobilier junéraire comportait des fragments d'un peigne, d'un bracelet et d'un vase biconique; tous ces objets étaient passéspar le jeu. A une dizaine de mètres de cette sépulture et à 70 cm de projondeur se dessinait une tache ovale, marquée par de la terre noire, du sable rougi par le jeu et du charbon de bois ou l'on

recueillil des fragments minimes d'os et trois perles de verre fondues. La poche, qu'on peut identifier à un bûcher, recouvrait partiellement quatre tombes à inhumation. S'il s'avère impossible d'établir

une relation directe entre le bûcher et la tombe n° 48, il en existe certainement une entre cette dernière

et une autre tombe à inhumation, le n° 44. C'était une sépulture à deux étages. A 60 cm de profon-deur on y rencontrait un vase biconique et une pointe de flèche, indiquant une tombe d' homme. Sur le fond de la fosse, à 1,20 m, se trouvait un autre mobilier composé de 18 perles de collier, d'une

jusaïole, d'un vase biconique et d'une pointe de flèche. Le vase était décoré de la même roulette que

celle repraduite sur le vase de la tombe à incinération précitée. Les quelques fragments de cráne eneare conservés permettaient de l' attribuer à une femme.

0

AFB. l. Topografische kaart met aanduid_ing van ~e verschillende vindp~aats.~n (naar

J

.

MERTENS) : a) Romeins grafveld ; b) Romemse bewonmgsporen ; c) Vroeg-chnsteh]k kerkje van Ouwen; d) Merovingisch grafveld; e) urnenveld; f) kasteel; g) dorpskom.

1 Een overzicht van de vroegere archeologische vondsten te Grobbendonk vindt men bij

J.

MER-TENs, Gal/o-Romeins graf uit Gobbendonk, Scrinium Lovaniense. Mélanges hist. Etienne Van Cauwenbergh, Leuven, 1961, 136-149 (

=

Archaeologia Belgica 53).

x

.J~~"i;:

~

n

(6)

266 MlJ,LANGES

La tombe à incinération n° 48 et celle à inhumation n° 44 étaient toutes les deux des sépultures doubles, contenant un homme et une femme. Ils jurent enterrés à la même époque ou à peu d'inter-ualle, comme la présence de deux uases à décor identique et de fabrication contemporaine l'atteste.

Tijdens de jaren 1960 tot 1962 werd te Grobbendonk (afb. 1 & 2) langs de Floris

Prims-straat een Merovingische begraafplaats onderzocht, waarbij 69 graven aan het licht

kwamen (afb. 3). Het is mogelijk dat er langs de noord-oostkant, op een terrein dat

niet toegankelijk was, nog een aantal in de bodem zit. Tussen de bijzettingen bevonden

zich ronde en ovale vlekken die crematieresten en scherven van ruw aardewerk

op-leverden ; misschien zijn het overblijfselen van een urnenveld.

'"-.

\ \

\ \

AFB. 2. Kadasterplan met aanduiding van de vindplaatsen als vermeld op afb. 1.

Wat ons hier evenwel aanbelangt is een typisch Merovingisch brandgraf, gelegen aan

de noordelijke rand van de begraafplaats ; het draagt het nr. 48. De kuil, die tot 1 m

onder het huidig oppervlak reikte, was rechthoekig - 120 bij 90 cm - , met de lengteas

in de gebruikelijke oost-west richting (afb. 4). In het noordwestelijk gedeelte tekende

zich een duidelijk afgelijnde strook af van 85 bij 65 cm. Vermits al de vondsten

daar-binnen werden aangetroffen mag dit spoor aangezien worden als afkomstig van een

houten bekisting, die een hoogte had van ten minste 20 cm. Langs de zuidkant van de

kuil en vandaar dwars er door liep een storing, veroorzaakt door een konijnenpijp.

De crematieresten vermengd met grote brokken houtskool, lagen op twee plaatsen

dichter opeengepakt. Een eerste concentratie bevond zich aan de noordzijde en een

andere aan de zuidzijde van het kistje. Bij eerstgenoemd pakket waren het

(7)

VARIA 267

De verbrandingsintensiteit stemt overeen met faze 8 van het schema van Franchet.2 De botten van het tweede hoopje, alhoewel meestal zeer klein, zijn robuster van bouw, blauwgrijs van kleur en niet vervormd door de hitte ; het verbrandingsproces bereikte slechts de se en 6e faze van Franchet.

~

z

0

0

z

w

m

m

0

0:::

(!) (/) z UJ 0: (!) \\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\1 ~ ...J UJ 0.. <(

2 C. MoREL, Le tumulus n

°

X du Freyssine1 (Causse de Sauveterre), Bull. soc. préhist. française XXXI, 1934, 183 nota 1.

(8)

268 MÉLANGES Het anthropologisch onderzoek leidde tot volgende vaststellingen : tot het eerste hoopje beenderen behoren schedelfragmenten, waaronder de basis van een rechter processus mastoïdes, waaraan bronsverkleuring zit. Verder delen van platte beenderen met op vele plaatsen een flink vergroeide sutuur. Van de aangezichtschedel zijn o.m. voorhanden : een deel van de linkerzijde van het corpus mandibulae tussen C en P /2 ; de hoogte ervan bedraagt slechts 22 mm, gemeten over het foramen mentale ; de canine is uitgevallen en de alveole gesloten. De stukjes diaphysen zijn zeer fijn van bouw ; er is o.a. een proximaal deel van een rechter radiusdiaphyse met het foramen nutricium. Van de epiphysen zijn fragmenten van een humemskop zonder sporen van een groeischijf aan te wijzen. Van de wervelkolom zijn bewaard: delen van een hals-wervellichaam, delen van de wervelbogen en een zeer dun doornuitsteeksel van een halswervel ; aan_ deze fragmenten zijn geen sporen van spondylarthrose te herkennen. Tenslotte is er ook nog een mediaal deel van een rib. Het geldt hier een vrouw van zeker 40 jaar.

AFB. 4. Schematische voorstelling van het brandgraf nr. 48.

De beenderen van het tweede pakket, langs de zuidzijde van het kistje gelegen, zijn stevig van bouw. Evenmin als de vori~re vertonen ze sporen van groeischijven. Een femurdiaphyse kon gereconstrueerd worden over een lengte van 124 mm. Ze vertoont een tamelijk uitgesproken crista: de sagittale en transversale doormeter is telkens 26 mm, zodat de index pilastricus 100,0 bedraagt. Deze lage waarde komt goed overeen met het gemiddelde van de Merovingische skeletten te Rosmeer, waar het 98,4 is bij de man en 104,7 bij de vrouw. In streken met meer geaccentueerd reliëf stijgt deze index geleidelijk, wegens een sterkere ontwikkeling van de crista; te Ennery, b.v., is dit 106.3 Onder de verdere fragmenten zijn delen van een trochlea tali, alsook van

de gewrichtsknoppen der humeri te herkennen. Van de schedel is de streek van de rechter gehoorgang, met stevige mastoïdbasis, bewaard. Een deel van het rechter

3 De studie van het Merovingisch grafveld van Rosmeer met het anthropologisch onderzoek,

uitge-voerd door dr. med. P. Janssens, ligt nog in handschrift. M. HEUERTZ, Étude des squelettes du

(9)

VARIA 269

pariëtale, ter hoogte van het bregma, vertoont een beginnende vergroeiing aan de naden S1 en C1• Van het gebit zijn drie tandwortels voorhanden. Het gaat hier om een man, 40 tot 50 jaar oud.

Het lijdt geen twijfel dat de crematieresten uit graf 48 van twee personen afkomstig zijn. Niet alleen de twee rechter mastoïden, maar ook de bouw van de beenderen maken dit duidelijk. Ook is er voldoende zekerheid om zich over geslacht en ouder-dom uit te spreken.! De verschillende verbrandingsintensiteit van de beenderen wijst niet noodzakelijk op een afzonderlijke verassing, maar kan in verband staan met de lichaamstoestand. Overeenkomstig de criteria van Wells4 waren beide doden

op

een

brandstapel geplaatst en er niet onder bedolven.

Ook de grafgiften (afb. 5) hebben de invloed van het vuur ondergaan. Tussen de

(2/JJ I I I I ( I I I I I I I I I

'

\ I

,.

I

,

,

,

,

' '

\ \ ,,

..

""

,

---

---3

(1/3) AFB. 5. Graf nr. 48.

• Ç, WELLS, A Study of Cremation, Antiquiry XXXIV, 1960, 29-37.

' '

' '

(10)

270 MÉLANGES

crematieresten5 lagen fragmenten van een benen kam, met ingegrifte boogsegmenten en puntkringen versierd. Gedeelten van een armband in ivoor werden eveneens aan-getroffen. 6 De armband is een typisch vrouwensieraad, maar kammen komen zowel bij mannen als bij vrouwen voor. Verder bevonden zich over heel de oppervlakte van het kistje verspreide scherven van een bruine knikwandpot. Hij behoort tot het type Böhner B l a, gedateerd tussen 525 en 600.7 De klei is goed doorbakken en grijs-bruin

in de kern. De stukken zijn licht vervormd door de hitte van de brandstapel. Om de schouder lopen in spiraalvorm vijf banden met rolstempelpatroon. Op enkele meters afstand van het brandgraf, o.a. in de vulling van graf 37, werden nog een paar scherven van deze pot aangetroffen. Misschien zijn ze er beland via konijnenpijpen, maar in elk geval was de urne verbrijzeld vooraleer ze werd bijgezet.

Behalve dit graf dient ook een brandstapel vermeld. Hij lag een tiental meter ten zuid-westen van het voormelde graf 48, op een diepte van 70 cm. Een dunne aslaag, in het centrum meer geconcentreerd dan naar de randen toe, overdekte plaatselijk verschro~id

zand over een ovale oppervlakte van nagenoeg 2 m bij l ,50 m. Tussen vrij grote stukken houtskool bevonden zich enkele minieme beenderfragmenten, evenals drie gesmolten kralen in glaspasta, met opgelegde emaildraad. Onder deze brandstapel werden op een diepte schommelend tussen 1 m en 1,95 m vier inhumatiegraven ontdekt. Een ervan, nr. 62, bevatte een biconische pot van het type Böhner B 3 b, dat op het einde van de vre eeuw reeds voorkomt, doch vooral in de vue eeuw moet geplaatst worden. In geen geval is de brandstapel dus ouder dan het einde van de vre eeuw. Het is helemaal niet zeker dat hij in verband staat met het brandgraf nr. 48.

-Wel is er een aanknopingspunt tussen dit laatste en het lijkgraf nr. 44. In een oost-west gerichte kuil van 2,50 m bij 1,10 m hadden twee bijzettingen boven elkaar plaats gehad. Op 60 cm diepte stond aan de oostzijde een zwarte knikbuikpot, zacht gebakken, met bruine kern waarvan de oppervlaktelaag op veel plaatsen is afgeschilferd. Een onduidelijk afgedrukt rolstempelornament loopt in drie spiraalbanden rond de schouder. De pot behoort tot het type Böhner B 1 a, dat gedateerd is tussen 525 en 600. Vlak erlangs, aan de zuidkant, lag een ijzeren pijlpunt met gespleten huls (afb. 6, 2). Op grond hiervan mogen we tot een mannengraf besluiten.

Op een diepte van 1,20 m kwam, in dezelfde kuil, een tweede bijzetting aan het licht. Aan de oostzijde bevond zich een knikbuikpot, zwartgrijs van kleur en sterk gebakken (afb. 6, 3). Een rolstempelornament is in vijf spiraalbanden op de schouder afgedrukt. Het patroon is identiek aan dat van de pot uit het brandgraf nr. 44. De urne behoort tot het type Böhner B l b, dat tussen 525 en 700 voorkomt, maar vooral in de vue eeuw geplaatst wordt. De klei, de vervaardigingstechniek en de vormkenmerken gelijken sterk op die van de pot uit voornoemd brandgraf. De identieke rolstempel wijst trou-wens op eenzelfde herkomst en chronologie. Ten zuiden van de urn lag een ijzeren pijlpunt (afb. 6, 4).

Aan de westkant van de kuil werden, met fragmenten van de schedel, achttien kralen en een spinschijfje van aardewerk aangetroffen. Dit laatste heeft de gebruikelijke bico-nische vorm en is donkerbruin van kleur (afb. 6, 5). Alle kralen zijn van glaspasta (afb. 6, 6). Zes ervan- twee donkerblauwe, twee grijze en twee rode- zijn cylinder-vormig, geleed en geglazuurd ; één cylindervormige, gelede kraal is okerkleurig en niet

5 Het is ons niet mogelijk te zeggen bij welk van de twee hoopjes beenderen de grafgiften behoren. Op het terrein werd er niet de nodige aandacht aan besteed, daar we aanvankelijk meenden slechts met overblijfselen van één persoon te doen te hebben.

6 We danken dr. R. Sneyers, Laboratoriumdirecteur van het Koninklijk Instituut voor hetKunstpatri-monium, die de grondstof van de armband determineerde.

(11)

VARIA 271 geglazuurd ; vijf kralen zijn ringvormig, geglazuurd, lichtblauw van kleur met donker-blauwe emailbanden; twee andere zijn cylindervormig en olijfkleurig ; verder zijn er nog twee ringvormige, grijs en geglazuurd ; één tonvormige, rood geglazuurd met gele

rRl

~

(1/J)

--2

(2/])

-AFB. 6. Graf nr. 44.

7

(2/Jj ' ' ' ' '

4

(2,JJ

5

(2/J;

(12)

272 MÉLANGES

emaildraad en tenslotte één kleine, gele kraal. In weerwil van de pijlpunt wijzen

kralensnoer en spinschijfje ongetwijfeld op een vrouw.

Vermelden we tenslotte nog uit de vulling van het graf een lemmer in grijze silex met

bewerking over gans de rand en een afslag, eveneens in grijze silex, met gebruikssporen

(afb. 6, 7).

Van het skelet waren overgebleven enkele kleine fragmenten van een fijngebouwde

tibiadiaphyse en de reeds vermelde schedelresten. Het zijn vooral dunne, platte

sche-delbeenderen, delen van de streek rond de linker porus accusticus rr.et de basis van een

dunne processus mastoïdes en fragmenten van beide rotsbeenderen ; verder de kronen

van een linker bovenste canine (usure 3 Broca), een liP..ker onderste molaar 3 en een

rechter bovenste molaar 2, beiden met een afslijting van de eerste graad. De

karakteris-tieken duiden op een vrouw, weliswaar volwassen, doch zonder dat een maximale

leeftijd kon vastgesteld worden.

De vondsten van Grobbendonk brengen weer gegevens bij voor een betere kennis van

de begrafenisgewoonten. Ten overstaan van het geheel van de bijzettingen vormen de

crematieelementen-zowel brandstapel als graf- hier een uitzondering.

Chrono-logisch nemen ze een normale plaats in, vermits graf 48 niet als vroeg mag bestempeld

worden en de kralen aan de brandstapel geen bijzonder late datum toewijzen.

Merkwaardig is dat het brandgraf de resten van twee personen bevatte ; dit is alleszins

een uitzondering. Ook het dubbel inhumatiegraf, nr. 44, is een ongewoon verschijnsel.

In beiden waren een man en een vrouw ter aarde besteld. De gelijkenis wordt nog

beklemtoond door het feit dat in elk graf een pot met een identiek rolstempelmotief

stond. Men ontkomt niet aan de indruk dat er een nauw verband tussen deze

overle-denen kan bestaan hebben, maar dit op enige wijze te verduidelijken lijkt ons niet mogelijk.

Wel menen we er een aanwijzing in te zien dat de lijkverbranding in even hoog aanzien

stond als de lijkbegraving. In het crematiegraf lagen voorwerpen van dezelfde aard

als in de inhumatiegraven. De verbranden hebben ongetwijfeld in hetzelfde milieu

geleefd als de anderen en hadden bij hun dood recht op de passende eerbewijzen.

Ook het feit dat ze op dezelfde begraafplaats waren bijgezet laat ons toe ze als

evenwaar-dige leden van de gemeenschap aan te zien. Alleen om bepaalde redenen, ongetwijfeld

door henzelf verkozen, werd het gebruikelijke dodenritueel niet toegepast. We kunnen

ons over dit motief niet uitspreken, maar het kan best op ethische, godsdienstige of

zelfs ethnische gronden berusten.

Grobbendonk is het derde grafveld met crematieresten uit het Toxandrische gebied ;

de andere twee zijn Brecht en Broekeneind bij Hoogeloon.8 Wanneer we ze onderling

vergelijken zijn toch belangrijke variaties vast te stellen. Te Brecht zijn alleen

incine-raties bekend. Nu eens waren de beenderen met de as en de houtskool in de kuil

uit-gestrooid, dan weer lagen ze dicht opeengepakt. Sommige voorwerpen hadden de

invloed van het vuur ondergaan, andere niet. Er waren blijkbaar geen kisten gebruikt.

Te Broekeneind telde men naast 15 crematies ook 26 inhumaties. De meeste

voor-werpen uit eerstgenoemde graven waren op de brandstapel geweest; doorgaans waren

de kuilen van geringere afmeti11gen dan te Brecht.

In het totaalbeeld van de Merovingische begraafplaatsen uit Toxandrië-een goed

tiental- treden de crematieelementen sterk terug. De recente ontdekking te

Grob-bendonk is niet van die aard, dat ze een historische interpretatie van het verschijnsel

mogelijk maakt. Ze is evenwel belangrijk genoeg om er in het bijzonder de aandacht

op te vestigen.

s P. RoosENS, Toxandria in de Romeinse en Merovingische tijden, Taxarulria XXX, 1958, 33-131,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar wo1·d in die besonder ve1·wys na die verband wat daar bestaan tussen enkele nie-kognitiewe faktore, soos byvo01·beeld die gesin, die skoal, belangstelling,

Daar is ook gevind dat basislyn fisieke fiksheid in hierdie swart adolessente van die geselektreerde skool in Potchefstroom, Noordwes-Provinsie (Suid-Afrika) 'n statisties

Die tweede vraag wat beantwoord wil word, is of daar 'n verband bestaan tussen gesondheidsrisikogedrag en sportdeelname van adolessente van verskillende ras-, geslag- en

Vervolgens word daar 'n vergelykende studie gedoen tussen Narratiewe berading en Spel- berading met sand in Hoofstuk 6 in 'n poging om te bepaal of ooreenkomste

Ook in het recent verschenen basisrap- port met een voorstel voor de Rode Lijst van vaatplanten is deze constatering terug te vinden (van der Meijden et al., 2000).

● Je krijgt dan elke maand een nieuwe tool in de

Aan de orde komen thema’s zoals de kerk in de verschillende fasen van de heilshistorie, discussies over de eenheid en de heelheid van de kerk, het spanningsveld tussen tolerantia