• No results found

Verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij middelbare scholieren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij middelbare scholieren"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verband tussen Betrokkenheid bij Pesten en Sociale Angst bij Middelbare Scholieren Suzanna Kalaidjan

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 11323809 Docent: Elke Schoneveld Aantal woorden: 4533 Datum: 28-01-2019

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Middendeel ... 7

Daders van pesten en sociale angst ... 7

Slachtoffers van pesten en sociale angst ... 9

Slachtoffer-daders van pesten en sociale angst ... 11

Discussie ... 13

(3)

Abstract

Om pesten en negatieve gevolgen van pesten te voorkomen of te verhelpen, moeten er vooral voor middelbare scholieren meer passende en effectieve antipestprogramma’s worden

ontwikkelen. Hiervoor moet er eerst meer duidelijkheid komen over het verband tussen de drie verschillende betrokkenen van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren. Door middel van dit literatuuroverzicht is het duidelijk geworden dat het daderschap van pesten kan leiden tot sociale angst en niet andersom. Tevens bleek er een bi-directioneel verband te zijn tussen het slachtofferschap van pesten en sociale angst. Het is nog niet bekend of het verband voor slachtoffer-daders ook bi-directioneel is. Er kan wel geconcludeerd worden dat sociale angst een rede kan zijn voor het ontstaan van een slachtoffer-dader van pesten.

Keywords: pesten, sociale angst, daders, slachtoffers, slachtoffer-daders, middelbare scholieren

(4)

Verband tussen Betrokkenheid bij Pesten en Sociale Angst bij Middelbare Scholieren Pesten is een probleem dat zowel voorkomt op de basisschool als op de middelbare school (Nederlands Jeugdinstituut [NJI], 2018). Vormen van pesten waarmee kinderen van deze schooltypen te maken kunnen krijgen zijn mobiel en online pesten (cyberpesten) en de traditionele vorm van pesten (NJI, 2018). De traditionele vorm van pesten is de meest voorkomende vorm van pesten op Nederlandse basisscholen en middelbare scholen (NJI, 2018). Deze vorm van pesten wordt gekenmerkt door drie criteria. Ten eerste is pesten

iemand herhaaldelijk en gedurende een bepaalde periode kwaadwillig en bewust kwetsen. Ten tweede moet er een ongelijke relatie zijn. Hierbij moet het kind dat pest (mentaal en/of fysiek) sterker zijn of sterker gezien worden dan het kind of de kinderen die hij/zij pest. Ten derde moet het kind dat pest ervan bewust zijn dat zijn/haar pestgedrag de ongelijke relatie in stand houdt (Oleum, 1993).

Met zowel de traditionele vorm van pesten als met cyberpesten, kun je als kind op drie verschillende manieren betrokken zijn. Dit kan onder andere door de dader van het pestgedrag te zijn. Een kind is een dader van pesten wanneer het één of meerdere kinderen pest (Oleum, 1993). In 2017 is tien procent van de basisschoolleerlingen en negen procent van de middelbare scholieren als dader betrokken geweest bij pesten (De Roos & Kuyper, 2018). Een ander manier om betrokken te zijn bij pesten is uiteraard als slachtoffer. Hierbij wordt het kind gepest door één of meerdere kinderen (Oleum, 1993). In 2016 heeft tien procent van de basisschoolleerlingen aangegeven dat ze het slachtoffer waren van pesten. Dit is ook

aangegeven door acht procent van de middelbare scholieren (Scholte, Nelen, De Wit, & Kroes, 2016). Ook slachtoffer-daders kunnen betrokken zijn bij pesten. Dit zijn kinderen die zowel ervaring hebben met pesten als met gepest worden (Wu, Zhang, Cheng, & Hu, 2017). Over de prevalentie van deze betrokkenen is helaas nog niet veel bekend. Er zijn namelijk alleen cijfers bekend van basisschoolleerlingen. Uit metingen die hebben plaatsgevonden in

(5)

2012 is bekend dat vijftien procent van de basisschoolleerlingen die pesten zelf ook gepest worden (Van der Gaag & Duiven, 2013). Een kind kan dus op drie verschillende manieren betrokken raken met pesten namelijk als dader, slachtoffer of als slachtoffer-dader.

Er is gekozen om in dit literatuuroverzicht te richten op deze drie manieren omdat de betrokkenen negatieve gevolgen van pesten kunnen ervaren. Deze betrokkenen kunnen bijvoorbeeld last krijgen van internaliserende problemen zoals eenzaamheid, depressie en verschillende soorten angsten (Reijntjes, Kamphuis, Prinzie, & Telch, 2010; Yen et al., 2013). Met name onderzoeken naar de verschillende soorten angsten is erg belangrijk aangezien dit de meest voorkomende internaliserende problematiek is bij kinderen. In het bijzonder is de sociale angst de meest voorkomende vorm van angst bij kinderen (Rigter, 2016). Deze vorm van angst wordt bij kinderen gekenmerkt door gevoelens van schaamte of vernedering in sociale of prestatie gerichte situaties. Tevens kan deze vorm van angst leiden tot functionele beperkingen dus bijvoorbeeld niet meer optimaal kunnen functioneren op school (American Psychiatric Association, 2013). Kortom, dit literatuuroverzicht is gericht op het verband tussen alle drie de manieren van betrokkenheid en sociale angst.

Over de mogelijke aanwezigheid van dit verband zijn er verschillende theorieën. Allereerst is er mogelijk een verband tussen het pesten en de sociale angsten van de dader. Het is onder meer bekend dat het pestgedrag van de dader tot populariteit kan leiden (De Bruyn, Cillessen, & Wissink, 2010; Reijntjes, Vermande, Olthof, Goossens, Van de Schoot, Aleva, & Van der Meulen, 2013). Om de status van populariteit niet te verliezen zorgt de dader ervoor dat de ongelijke relatie behouden wordt (De Bruyn et al., 2010; Olweus, 1993; Reijntjes et al., 2013). Tevens zijn er over de slachtoffers van pesten theorieën bekend. Zo kiest een dader van pesten eerder een slachtoffer uit die sociale angst heeft dan een slachtoffer zonder sociale angst (Navarro, Serna, Martinez, & Ruiz, 2013). Hieruit blijkt dat er al enige duidelijkheid is over de achterliggende theorie van slachtoffers en daders van pesten in

(6)

verband met sociale angst. Over het verband tussen slachtoffer-daders van pesten en sociale angst zijn ook onderzoeken gedaan. Toch is het nog onduidelijk wat de achterliggende theorie is van een eventueel verband tussen slachtoffer-daders van pesten en sociale angst.

Er is ook onduidelijkheid over de aanwezigheid en de richting van het verband tussen de drie verschillende betrokkenen van pesten en sociale angst. Dus het is ten eerste de vraag of er überhaupt een verband bestaat tussen betrokkenheid bij pesten en de sociale angst (de aanwezigheid). Ten tweede is het de vraag of betrokkenheid bij pesten leidt tot de sociale angst dan wel de sociale angst leidt tot betrokkenheid bij pesten (de richting van het verband). Deze onduidelijkheid komt vooral doordat recente onderzoeken naar dit verband tot

verschillende resultaten zijn gekomen en er nog geen onderzoek is geweest die deze resultaten met elkaar heeft vergeleken. Het vergelijken van deze resultaten wordt door middel van dit literatuuroverzicht gedaan.

Dit heeft als doel meer duidelijkheid creëren over de aanwezigheid en de richting van het verband tussen de drie verschillende betrokkenen van pesten en sociale angst. Wanneer bepaalde betrokkenen een verband blijken te hebben met sociale angst dan zouden voor deze betrokkenen passende en effectieve antipestprogramma’s (zowel preventie als interventie) ontwikkeld moeten worden. Voor het ontwikkelen van deze antipestprogramma’s moet eerst onderzocht worden wat de richting is van het verband bij de drie verschillende betrokkenen. Hierna kan worden gekeken welke richting van het verband aanwezig is bij de betrokkenen. De betrokkenen met verschillende richtingen kunnen in aparte groepen van

antipestprogramma’s worden geplaatst. Binnen deze groepen moet ingespeeld worden op het soort verband dat kenmerkend is voor de groepsleden. Dit zorgt ervoor dat het verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst wordt verminderd of zelfs voorkomen. Kortom, de kennis uit dit literatuuroverzicht is erg belangrijk voor het ontwikkelen van passende en effectieve antipestprogramma’s die pesten en sociale angst voorkomen of verhelpen.

(7)

Het ontwikkelen van dit soort programma’s is vooral belangrijk voor middelbare scholieren. Aangezien er volgens het Nederlands Jeugdinstituut (2018) alleen één van de dertien effectieve antipestprogramma’s gericht is op middelbare scholieren. Dit is het preventieve programma ‘School-Wide Positive Behavior Support’ (SWPBS) (NJI, 2018). Ondanks dit programma blijft pesten op middelbare scholen een veel voorkomend probleem (NJI, 2018) dat kan leiden tot negatieve gevolgen zoals sociale angst (Reijntjes et al., 2010; Yen et al., 2013). Om dit probleem en de negatieve gevolgen op te lossen zouden er meer effectieve programma’s moeten komen voor middelbare scholen.

Dit literatuuroverzicht is dan ook gericht op de aanwezigheid en de richting van het verband tussen de drie verschillende betrokkenen van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren van elf tot achttien jaar. Hiervoor zullen eerst onderzoeken worden vergeleken die het verband tussen daders van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren hebben

onderzocht. Vervolgens zullen onderzoeken worden vergeleken die zich hebben gericht op het verband tussen slachtoffers van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren. Tot slot zullen er onderzoeken worden vergeleken die het verband tussen slachtoffer-daders van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren hebben onderzocht.

Daders van pesten en sociale angst

Uit twee recente onderzoeken is gebleken dat er tegenstrijdige resultaten bestaan over de aanwezigheid van het verband tussen daders van pesten en sociale angst (Coelho & Romao, 2018; Pabian & Van de Bosch, 2015). Eén van deze onderzoeken is een cross-sectioneel onderzoek uit 2018 met 688 middelbare scholieren in de leeftijdscategorie van elf tot zestien jaar. In dit onderzoek worden vier soorten participanten onderscheiden, namelijk daders, slachtoffers, slachtoffer-daders en niet betrokkenen van pesten. Er is onderzocht of er een verband is tussen de drie betrokkenen van pesten en sociale angst. Hiervoor werd

(8)

werd gedaan met behulp van zelf-gerapporteerde vragenlijsten die de participanten op één meetmoment hebben ingevuld. Uit de analyse van deze vragenlijsten is gebleken dat er geen verband bestaat tussen het daderschap van pesten en het hebben van sociale angst (Coelho & Romao, 2018).

Dit blijkt echter niet uit een longitudinaal onderzoek uit 2015 met 2128 kinderen in de leeftijdscategorie tussen tien en zeventien jaar. Dit onderzoek was gericht op een mogelijk bi-directioneel verband tussen zowel slachtoffers als daders van pesten en sociale angst. Hiervoor zijn de factoren sociale angst, slachtofferschap en daderschap gemeten. Dit is gedaan met behulp van zelf-gerapporteerde vragenlijsten die de participanten op twee meetmomenten met een tussentijd van zes maanden hebben ingevuld. Door middel van deze vragenlijsten kon geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen daders van pesten en sociale angst. Er was echter geen sprake van een bi-directioneel verband. Uit het

onderzoek is namelijk gebleken dat het daderschap van pesten een voorspeller is voor het krijgen van een hoger niveau van sociale angst. Omgekeerd is de sociale angst geen

voorspellen van het pestgedrag. Dit betekent dat het pesten van andere kinderen kan leiden tot het ervaren van meer sociale angst (Pabian & Van de Bosch, 2015).

Uit het longitudinale onderzoek bleek dus dat er wel een verband bestaat tussen daders en sociale angst (Pabian & Van de Bosch, 2015) maar dat het niet in het cross-

sectionele onderzoek is gebleken (Coelho & Romae, 2018). Een mogelijk verklaring hiervoor is dat bij het cross-sectionele onderzoek (Coelho & Romae, 2018) in tegenstelling tot het longitudinale onderzoek (Pabian & Van de Bosch, 2015) relatief weinig participanten hebben deelgenomen. Hierdoor is het makkelijker om de resultaten van het longitudinale onderzoek te generaliseren naar de huidige doelgroep dan de resultaten van het cross-sectionele

(9)

voorzichtigheid geconcludeerd worden dat het daderschap van pesten kan leiden tot een hoger niveau van sociale angst en niet andersom.

Slachtoffers van pesten en sociale angst

Eveneens bestaat er tegenstrijdigheid omtrent de aanwezigheid van het verband tussen de slachtoffers van pesten en sociale angst. Dit is gebleken uit twee recente sectionele onderzoeken (Coelho & Romao, 2018; Cohen & Kendall, 2014). Zo is er een cross-sectioneel onderzoek geweest met 90 kinderen in de leeftijdscategorie van zes en zeventien jaar en de ouders van deze kinderen. Met behulp van deze participanten is onderzocht of er een verband is tussen slachtoffers van pesten en sociale angst. Hiervoor zijn er op één meetmoment zowel zelf-gerapporteerde als ouder-gerapporteerde vragenlijsten afgenomen. Voor het meten van slachtofferschap zijn alleen zelf-gerapporteerde vragenlijsten gebruikt en voor het meten van sociale angst zijn zowel zelf-gerapporteerde als ouder-gerapporteerde vragenlijsten gebruikt. De manier waarop sociale angst is gemeten bleek invloed te hebben op de resultaten. Wanneer sociale angst werd gemeten met behulp van ouderrapportages dan bleek dat er geen verband was tussen slachtoffers van pesten en sociale angst (Cohen & Kendall, 2014). Uit de zelf-gerapporteerde vragenlijsten kwam echter een ander resultaat naar voren. Het bleek namelijk dat het rapporteren van het vaker gepest worden samenhing met het rapporteren van een hoger niveau van sociale angst. Uit dit resultaat kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen slachtoffers van pesten en sociale angst (Cohen & Kendall, 2014). Dit laatste resultaat komt overeen met een eerder benoemde cross-sectioneel onderzoek waarbij 688 middelbare scholieren in de leeftijdscategorie van elf en zestien jaar hebben deelgenomen. Uit de zelf-gerapporteerde vragenlijsten van deze participanten bleek namelijk dat kinderen die gepest werden een hoger niveau van sociale angst rapporteren dan kinderen die niet betrokken waren bij pesten (Coelho & Romao, 2018). Kortom, uit de

(10)

een verband bestaat tussen slachtoffers van pesten en sociale angst (Coelho & Romao, 2018; Cohen & Kendall, 2014).

Er zijn ook een aantal onderzoeken die zich hebben gericht op een mogelijk bi-directioneel verband tussen slachtoffers van pesten en sociale angst (Mulder, Hutteman, & Aken, 2017; Pabian &Van de Bosch, 2015; Siegel, La Greca, & Harrison, 2009). Eén hiervan is een longitudinaal onderzoek met 228 adolescenten in de leeftijdscategorie van veertien en negentien jaar. Deze was gericht op het bi-directionele verband tussen slachtoffers van pesten en sociale angst. Om dit verband te kunnen onderzoeken is gebruik gemaakt van

zelf-gerapporteerde vragenlijsten die de sociale angst en het slachtofferschap hebben gemeten. Deze vragenlijsten zijn op twee momenten met tussenpozen van twee maanden bij de

participanten afgenomen. Uit deze vragenlijsten kwam naar voren dat slachtofferschap zowel een voorspeller als een uitkomst is van sociale angst. Dit betekent dat gepest worden kan leiden tot het ervaren van sociale angst. Tevens geldt ook dat het hebben van sociale angst kan leiden tot gepest worden. Hieruit kan dan ook geconcludeerd worden dat er een bi-directioneel verband is tussen slachtoffers van pesten en sociale angst (Siegel et al., 2009).

Een tegenstrijdig resultaat kwam naar voren uit een longitudinaal onderzoek onder 1649 eersteklassers met een gemiddelde leeftijd van twaalf jaar. Voor dit onderzoek zijn zowel zelf-gerapporteerde vragenlijsten als klasgenoot-gerapporteerde vragenlijsten ingevuld door de participanten. De zelf-gerapporteerde vragenlijsten hebben slachtofferschap en sociale angst gemeten en de klasgenoot-gerapporteerde vragenlijsten hebben alleen

slachtofferschap gemeten. Het invullen van deze vragenlijsten vond plaats in zowel de herfst als de lente van desbetreffende jaar. Uit zowel de zelf-gerapporteerde als de klasgenoot-gerapporteerde vragenlijsten bleek dat er geen bi-directioneel verband bestaat tussen sociale angst en slachtofferschap. Het bleek namelijk dat het slachtofferschap van pesten geen voorspeller was van sociale angst en dat gepest worden dus niet kan leiden tot sociale angst.

(11)

Tevens bleek dat sociale angst alleen bij jongens een voorspeller is voor het slachtofferschap van pesten. Hieruit kan dan ook geconcludeerd worden dat jongens met sociale angst een verhoogde kans hebben om gepest te worden (Mulder et al., 2017). Ook uit een ander recent onderzoek bleek dat er geen bi-directioneel verband bestaat maar slechts een eenzijdige verband. Dit was het eerder benoemde longitudinale onderzoek met 2128 kinderen in de leeftijdscategorie van tien en zeventien jaar. Met behulp van de zelf-gerapporteerde

vragenlijsten van deze participanten kon geconcludeerd worden dat het slachtofferschap van pesten een voorspeller is voor sociale angst en niet andersom. Dat betekent dat gepest worden kan leiden tot het ervaren van sociale angst (Pabian & Van de Bosch, 2015).

Uit het onderzoek met adolescenten tussen veertien en negentien jaar (Siegel et al., 2009) is dus gebleken dat er een bi-directioneel verband bestaat tussen slachtoffers van pesten en sociale angst. Dit bleek echter niet uit de andere twee onderzoeken (Mulder et al., 2017; Pabian &Van de Bosch, 2015). Wanneer de doelgroepen van deze drie onderzoeken met elkaar worden vergeleken dan blijkt dat de doelgroep van het onderzoek van Siegel et al. (2009) het meest overeenkomt met de doelgroep van het huidige onderzoek. Het is dan ook aannemelijk om het resultaat van het onderzoek met adolescenten tussen de veertien en negentien jaar (Siegel et al., 2009) te generaliseren naar de huidige doelgroep (Maruyama & Ryan, 2014). Uit al deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen slachtoffers van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren. Tevens kan met enige voorzichtigheid geconcludeerd worden dat er een bi-directioneel verband is tussen slachtoffer van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren.

Slachtoffer-daders van pesten en sociale angst

Er komen vergelijkbare resultaten naar voren uit cross-sectionele onderzoeken over de aanwezigheid van het verband tussen slachtoffer-daders van pesten en sociale angst

(12)

(Coelho & Romao, 2018; Wu et al., 2017). Een van deze cross-sectionele onderzoeken is het eerder benoemde onderzoek uit 2018 waarbij 688 kinderen tussen elf en zestien jaar zijn onderzocht. Uit de analyse van de zelfrapportages bleek dat kinderen die zowel ervaring hebben met zelf pesten als met gepest worden een hoger niveau van sociale angst hebben dan kinderen die niet betrokken waren bij pesten (Coelho & Romao, 2018). Er is ook een ander onderzoek geweest die de aanwezigheid van dit verband heeft onderzocht. Dit is een cross-sectionele onderzoek met 1903 middelbare scholieren met een gemiddelde leeftijd van elf jaar. Deze scholieren hebben zelf-gerapporteerde vragenlijsten ingevuld waarmee sociale angst en slachtoffer-daderschap werden gemeten. Uit deze vragenlijsten bleek dat kinderen die zowel ervaring hebben met gepest worden als met pesten een verhoogde kans hebben op het rapporteren van sociale angst (Wu et al., 2017). Uit deze twee cross-sectionele

onderzoeken valt dan ook te concluderen dat er een verband is tussen slachtoffer-daders van pesten en sociale angst (Coelho & Romao, 2018; Wu et al., 2017).

Ook de richting van het verband tussen slachtoffer-daders en sociale angst is onderzocht. Dit is gedaan met behulp van een longitudinaal onderzoek met 390 middelbare scholieren tussen de leeftijd van twaalf en zestien jaar. Deze was bedoeld om te onderzoeken of sociale angst een voorspeller is voor het ontstaan van een slachtoffer-dader. Dit is

onderzocht door middel van zelf-gerapporteerde vragenlijsten die sociale angst en slachtoffer-daderschap hebben gemeten. Deze vragenlijsten hebben de participanten zowel in de herfst als in de lente van hetzelfde jaar ingevuld. Met behulp van de vragenlijsten kon

geconcludeerd worden dat sociale angst een voorspeller is voor het worden van een

slachtoffer-dader. Dat betekent dat een kind met sociale angst een verhoogde kans heeft op het verkrijgen van ervaring met zowel pesten als gepest worden (Acquah, Topalli, Wilson, Junttila, & Niemi, 2016). Al met al kan geconcludeerd worden dat sociale angst bij

(13)

middelbare scholieren een reden kan zijn voor het ontstaan van een slachtoffer-dader. Ofwel dit ook omgekeerd het geval is kan nog niet worden geconcludeerd.

Discussie

Dit literatuuroverzicht was gericht op het verband tussen de drie verschillende berokkenen van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren in de leeftijdscategorie van elf en achttien jaar. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er een verband is tussen

betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij deze doelgroep. Zo is gebleken dat bij middelbare scholieren het daderschap kan leiden tot sociale angst. Dit verband bleek in tegengestelde richting niet aanwezig te zijn (Coelho & Romao, 2018; Pabian & Van de Bosch, 2015). Het verband tussen slachtoffers van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren bleek wel een bi-directioneel verband te zijn (Mulder et al., 2017; Pabian &Van de Bosch, 2015; Siegel et al., 2009). Er kan helaas nog niks geconcludeerd worden over een mogelijk bi-directioneel verband tussen slachtoffer-daders en sociale angst bij middelbare scholieren. Wat wel geconcludeerd kan worden is dat een middelbare scholier met sociale angst een aanleiding kan zijn voor het ontstaan van een slachtoffer-dader (Acquah et al., 2016; Coelho & Romao, 2018; Wu et al., 2017).

Zoals verwacht kwam uit een meerderheid van de onderzoeken naar voren dat er een verband is tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij middelbare scholieren. Een van de onverwachte resultaten kwam uit het onderzoek van Coelho en Romao (2018). Hieruit bleek namelijk dat er geen verband is tussen het het daderschap en het hebben van sociale angst bij middelbare scholieren. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat er relatief weinig participanten deelnamen aan het onderzoek. Hierdoor is het moeilijk om de conclusie van het onderzoek van Coelho en Romao (2018) te generaliseren naar middelbare scholieren in de leeftijd van elf tot achttien jaar (Maruyama & Ryan, 2014). Eveneens wordt de

(14)

generaliseerbaarheid naar deze doelgoep in het onderzoek van Coelho & Romao (2018) bemoeilijkt aangezien er geen participanten van zeventien en achtien jaar zijn onderzocht (Maruyama & Ryan, 2014). Er zijn dus minder diverse leeftijdsgroepen onderzocht dan in dit literatuuroverzicht. Het is dan ook waarschijnlijk dat het ontbreken van een verband tussen daderschap en sociale angst (Coelho & Romao, 2018) niet van toepassing is op de doelgroep in dit literatuuroverzicht. Het onverwachte resultaat uit het onderzoek van Coelho & Romao (2018) kan ook op een andere manier verklaard worden. Het kan namelijk zijn dat

modererende factoren die niet zijn meegenomen in het onderzoek het verband hebben beïnvloed (Maruyama & Ryan, 2014). De mogelijke factoren zijn sociale informatie verwerkings-bias, kwaliteit van vriendschappen (La Grece and Harrison, 2005) en sociale vaardigheden (Coelho & Sousa, 2018).

Een ander onverwacht resultaat is dat Mulder et al. (2017) geen bi-directioneel verband vonden tussen slachtoffers van pesten en sociale angst. Het onverwachte resultaat van dit onderzoek was dat het daderschap van pesten niet kan leiden tot sociale angst. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat een slachtoffer van pesten na zeven maanden nog geen sociale angst kan ervaren (Mulder et al., 2017). Een tweede mogelijke verklaring voor het ontbreken van het verband kan zijn dat er geen rekening is gehouden met modererende factoren dat mogelijk het verband heeft beïnvloed (Mulder et al., 2017). Mogelijke factoren zijn sociale informatie verwerkings-bias (La Grece and Harrison, 2005), kwaliteit van vriendschappen (Fox, & Boulton, 2006; La Grece and Harrison, 2005), sociale vaardigheden (Coelho & Sousa, 2018), extraversie en behulpzaamheid (Mulder & van Aken, 2013). Ook uit het onderzoek van Pabian en Van den Bosch (2015) bleek dat er geen bi-directioneel verband bestaat tussen het slachtoffers van pesten en sociale angst. Een opvallend resultaat uit dit onderzoek is dat sociale angst geen oorzaak is van het slachtofferrschap. Dit opmerkelijke resultaat kan te maken hebben met het ontbreken van modererende factoren in het onderzoek

(15)

die het verband tussen slachtoffers van pesten en sociale angst mogelijk hebben beinvloed. Dit zijn de eerder benoemde factoren: sociale informatie verwerkings-bias (La Grece and Harrison, 2005), kwaliteit van vriendschappen (Fox, & Boulton, 2006; La Grece and Harrison, 2005), sociale vaardigheden (Coelho & Sousa, 2018), extraversie en behulpzaamheid (Mulder & van Aken, 2013).

Een ander opmerkelijk resultaat was dat het gebruik maken van verschillende manieren van rapportage tot verschillende conclusies heeft geleid. Uit bijna alle onderzoeken die gebruik hebben gemaakt van zelf-rapportages bleek namelijk er een mogelijk verband bestond tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst. Dit verband is tevens gebleken uit het onderzoek dat gebruik heeft gemaakt van klasgenoot-rapportages (Mulder et al., 2017). Het verband is echter niet gebleken uit een onderzoek dat gebruik heeft gemaakt van ouder-rapportages (Cohen, & Kendall, 2014). Dit heeft als mogelijk oorzaak dat ouderrappotages niet geschikt zijn voor het meten van het verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij middelbare scholieren (Sawyer, Mishna, Pepler, & Wiener, 2011). Dit komt onder andere doordat ouders geen betrouwbare bron zijn voor het meten van sociale angst omdat zij sociale angst en andere internaliserende problemen van kinderen vaak niet opmerken (Cohen, & Kendall, 2014). Kortom, zelf-rapportages en klasgenoot-rapportages kunnen gebruikt worden voor het aantonen van een verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst bij middelbare scholieren en ouder-rapportages niet.

De onderzoeken die vergeleken zijn in dit literatuuroverzicht bevatten ook een aantal beperkingen. Een van deze beperkingen is dat bij het meten van betrokkenheid bij pesten de meeste onderzoeken alleen gebruik hebben gemaakt van zelf-rapportages. Dit is een

beperking aangezien kinderen niet altijd eerlijk rapporteren (Oldenberg et al., 2015). Zo zouden ze misschien niet eerlijk willen aangegeven dat ze betrokken zijn bij het pesten. Hierdoor kan er een over- of onderrapportage van betrokkenheid bij pesten ontstaan

(16)

(Vermande, Van der Meulen, & Reijntjes, 2015). Om dit probleem op te lossen en de

betrouwbaarheid van vervolgonderzoeken te vergroten wordt aangeraden ook andere soorten rapportages te gebruiken. Zo kun je ook gebruik maken van klasgenoot-rapportages

(Vermande et al., 2015). Niettemin heeft deze vorm van rapportages ook een nadeel. Het zou namelijk kunnen zijn dat niet alle kinderen uit een klas in staat zijn om te rapporteren of hun klasgenoten wel of niet betrokkenen zijn bij pesten. Ook het gebruik maken van slechts klasgenoot-rapportages kan dus leiden tot over- of onderrapportage van betrokkenheid bij pesten (Oldenberg et al., 2015). Al met al zal onderzoek dat gebruik maakt van zowel klasgenoot- als zelf-rapportages een hogere betrouwbaarheid hebben dan onderzoek dat gebruik maakt van slechts één van deze twee rapportagevormen (Vermande et al., 2015). Voor vervolg onderzoek wordt dan ook aangeraden om bij het meten van betrokkenheid bij pesten gebruik te maken van zowel zelf-rapportages als klasgenoot-rapportages.

Een andere beperking is dat een aantal beschreven onderzoeken cross-sectionele onderzoeken zijn (Coelho & Romao, 2018; Cohen & Kendall, 2014; Wu et al., 2017). Er was dus sprake van slechts één meetmoment. Hierdoor is het onmogelijk om een uitspraak te doen over het causaal verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst (Maruyama & Ryan, 2014). Door middel van cross-sectionele onderzoek kan men dus geen uitspraak doen over de richting van de verbanden. Dat betekent dat je niet kan weten of betrokkenheid leidt tot sociale angst en/of het hebben van sociale angst leidt tot het betrokken raken bij pesten. Wanneer men in vervolgonderzoek wel een uitspraak wil doen over de richting van de verbanden dan is het noodzakelijk dat het onderzoek ten minste twee meetmomenten heeft.

Ook een relatief kleine steekproef is bij een aantal onderzoeken een beperking (Acquah et al., 2016; Coelho & Romao, 2018; Cohen en Kendall, 2014; Siegel et al., 2009). Dit is een beperking aangezien dit de de generaliseerbaarheid van de conclusies van deze onderzoeken bemoeilijkt (Maruyama & Ryan, 2014). Het is dan ook niet duidelijk of

(17)

conclusies van deze onderzoeken ook gelden voor alle middelbare scholieren tussen de elf en achttien jaar. Voor vervolgonderzoek is het dan ook belangrijk dat er een representatief aantal respondenten wordt onderzocht.

Een andere beperking is dat er nauwelijks rekening is gehouden met modererende factoren. Dit zijn wederom de volgende factoren: sociale informatie verwerkings-bias (La Grece, & Harrison, 2005), slechte kwaliteit van vriendschappen (Fox, & Boulton, 2006; La Grece, & Harrison, 2005), sociale vaardigheden (Coelho & Sousa, 2018), extraversie en behulpzaamheid (Mulder & van Aken, 2013). Deze factoren zouden het verband tussen betrokkenheid bij pesten en sociale angst mogelijk hebben beïnvloed. Indien dit het geval is kunnen de conclusies van de onderzoeken niet gegeneraliseerd worden naar de doelgroep van dit literatuuroverzicht (Maruyama & Ryan, 2014). Deze conclusies zijn dan ook niet van toepassing voor deze doelgroep. Advies voor verolgonderzoek is dan ook om rekening te houden met deze modererende factoren.

Al met al is dit literatuuroverzicht een toevoeging op eerdere onderzoeken aangezien het een van de eerste onderzoeken is die gericht is op het verband tussen alle drie de

betrokkenen van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren. Tevens was dit het eerste literatuuroverzicht dat recente onderzoeken over dit verband met elkaar heeft vergeleken. Hierdoor is er meer duidelijkheid over de aanwezigheid en de richting van het verband tussen alle betrokkenen van pesten en sociale angst bij middelbare scholieren.

Deze duidelijkheid over de aanwezigheid en richting van de verbanden is nuttig voor ontwikkelen van passende en effectieve antipestprogramma’s die pesten en sociale angst voorkomen of verhelpen. Met dit onderzoek is onder andere duidelijk geworden dat alle middelbare scholieren die betrokken zijn bij pesten een verband hebben met sociale angst. Voor al deze betrokkenen moeten dan ook passende en effectieve antipestprogramma’s worden ontwikkeld. Het is wenselijk dat deze programma’s verschillende groepen bevatten

(18)

met in elke groep betrokkenen met een zelfde soort verband met sociale angst. Voor daders van pesten geldt dat ze in een aparte groep horen aangezien uit dit onderzoek is gebleken dat ze een ander soort verband hebben met sociale angst in vergelijking met de twee andere betrokkenen. Slachtoffers en slachoffer-daders kunnen mogelijk wel in een zelfde groep van een antipestprogramma worden geplaatst. Dit is mogelijk wanneer uit vervolgonderzoek blijkt dat ook slachtoffer-daders net als slachtoffers een bi-directioneel verband hebben met sociale angst. Als dit niet het geval blijkt te zijn dan moeten alle betrokkenen in een aparte groep van een antipestprogramma worden geplaatst. Kortom, er is een verband tussen alle middelbare scholieren die betrokken zijn bij pesten en sociale angst maar er bestaat verschil in de richting van deze verbanden wat leidt tot aparte groepen binnen antipestprogramma’s.

Referenties

Acquah, E. O., Topalli, P., Wilson, M. L., Junttila, N., & Niemi, P. M. (2016). Adolescent loneliness and social anxiety as predictors of bullying victimisation. International Journal of Adolescence and Youth, 21, 321-331. doi:10.1080/02673843.2015.1083449 American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders (5e ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Coelho, V. A., & Romao, A. M. (2018). The relation between social anxiety, social

withdrawal and (cyber)bullying roles: A multilevel analysis. Computers in Human Behavior, 86, 218-226. doi:10.1016/j.chb.2018.04.048

Coelho, V.A., & Sousa V. (2018). Class-level risk for bullying and victimization in Portuguese middle schools. School Psychology International, 39, 121-137. doi:10.1177/0143034317749992

(19)

Cohen, J. S., & Kendall, P. C. (2015). Peer victimization among children and adolescents with anxiety disorders. Child Psychiatry & Human Development, 46, 393-405.

doi:10.1007/s10578-014-0479-x

De Bruyn, E. H., Cillessen, A. H. N., & Wissink, I. B. (2010). Associations of peer acceptance and perceived popularity with bullying and victimization in early adolescence. Journal of Early Adolescence, 30, 543–566.

doi:10.1177/0272431609340517

De Roos, S., & Kuyper, L. (2018). HBSC 2017. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Universiteit van Utrecht

Fox, C. L., & Boulton M. J. (2006). Friendship as a moderator of the relationship between social skills problems and peer victimisation. Aggressive Behavior, 32, 110–121. doi:10.1002/ab.20114

La Greca, A. M., & Harrison, H. M. (2005). Adolescent peer relations, friendships, and romantic relationships: Do they predict social anxiety and depression? Journal of

Clinical Child and Adolescent Psychology, 34, 49–61.

doi:10.1207/s15374424jccp3401_5

Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research Methods in Social Relations.(8th ed.). Hoboken: John Wiley & Sons

Mulder, S. F., & Van Aken, M. A. G. (2013). Socially anxious children at risk for victimization: The role of personality. Social Development, 23, 719–733. doi:10.1111/sode.12068

Mulder, S. F., Hutteman, R., & G., M. A. (2017). Predictive effects of social anxiety on increases in future peer victimization for a community sample of middle-school youth. International Journal of Behavioral Development, 41, 588–596.

(20)

Navarro, R., Serna, C., Martínez, V., & Ruiz-Oliva, R. (2013). The role of Internet use and parental mediation on cyberbullying victimization among Spanish children from rural public schools. European Journal of Psychology of Education, 28, 725-745.

doi:10.1007/s10212-012-0137-2

Nederlands Jeugdinstituut (2018). Pesten. Geraadpleegd van https://www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Pesten

Oldenburg, B., Barrera, D., Olthof, T., Goossens, F., Van der Meulen, M., Vermande M., … Veenstra, R. (2015). Peer and self-reported victimization: Do non-victimized students give victimization nominations to classmates who are self-reported victims? Journal of School Psychology 53, 309–321. doi:10.1016/j.jsp.2015.05.003

Olweus, D. (1993). Bullying at school. Blackwell, MA: Oxford and Cambridge. Pabian, S., & Van de Bosch, H. (2015). An investigation of short-term longitudinal

associations between social anxiety and victimization and perpetration of traditional bullying and cyberbullying. Journal of Youth and Adolescence, 45, 328-339.

doi:10.1007/s10964-015-0259-3

Reijntjes, A., Kamphuis, J. H., Prinzie, P., & Telch, M. J. (2010). Peer victimization and internalizing problems in children: A meta-analysis of longitudinal studies Child Abuse & Neglect, 34, 244-252. doi:10.1016/j.chiabu.2009.07.009

Reijntjes, A., Vermande, M., Olthof, T., Goossens, F. A., Van de Schoot, R., Aleva, L., & Van der Meulen, M. (2013). Costs and benefits of bullying in the context of the peer group: A three wave longitudinal analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 1217–1229. doi:10.1007/s10802-013-9759-3

Rigter, J. (2016). Handboek Ontwikkelingspsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen. Bussum, Nederland: Uitgeverij Coutinho.

(21)

Scholte, R., Nelen, W., de Wit, W. & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Nijmegen: Praktikon B.V

Sawyer, J. L., Mishna, F., Pepler, D., & Wiener, J. (2011). The midding voice: Parents’ perspectives of bullying. Children and Youth Services Review, 33, 1795-1803. doi:10.1016/j.childyouth.2011.05.010

Siegel, R. S., La Greca, A. M., & Harrison H. M. (2009). Peer victimization and social anxiety in adolescents: Prospective and reciprocal relationships. Journal of Youth and Adolescence, 38, 1096-1109. doi:10.1007/s10964-009-9392-1CrossRef

Van der Gaag, M., & Duiven, R. (2013). Landelijk onderzoek Pesten 2012. Primair onderwijs. Zwolle: School & Innovatie Groep

Vermande, M. M., Van der Meulen, M., & Reijntjes, A. (2015). Pesten op School. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers

Wu, L., Zhang, D., Cheng, G., & Hu, T. (2018). Bullying and social anxiety in Chinese children: moderating roles of trait resilience and psychological suzhi. Child Abuse & Neglect, 76, 204-2015. doi:10.1016/j.chiabu.2017.10.021F

Yen, C. F., Huang, M. F., Kim, Y. S., Wang, P. W., Tang, T. C., Yeh, Y. C., … Yang, P. (2013). Association between types of involvement in school bullying and different dimensions of anxiety symptoms and the moderating effects of age and gender in Taiwanese adolescents. Child Abuse & Neglect: The International Journal, 37, 263-272. doi:10.1016/j.chiabu.2013.01.004

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierbij was de hypothese dat het verband tussen schizotypie en verminderde emotieherkenning sterker wordt wanneer gecontroleerd wordt voor mate van depressie.. Methode

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Furthermore, such modern systems allowed Viewers to escape advertisements, considered one of the largest drawbacks of comercial television (and reasons for lost or missed

The central question of this thesis is: How do low-fee private schools build capacity for social change from the smooth space in Kayin State, Myanmar and what is the role of

Het overlappend-politieke element zit in de overeenstemming tussen de lidstaten omtrent het belang van de menselijke waardigheid, het (redelijke) pluralistische aspect zit

Our results indicate that the optimal sensitivity in the film nanochannel is two orders of magnitude higher than in the solid-state nano- channel, due to the change of wettability due

Omdat de eiwitten betrokken bij transformatie grotendeels hetzelfde zijn in alle bekende natuurlijk competente bacteriën, kan deze methode gebruikt worden voor veel

When evaluating the results of our replication study on the basis of Bayes factors, we find that only one of the three statistically significant effects —the finding of a greater