IN ARISTOTELES'
ΣΧΟΛΗ
POLITICA
Een filologische analyse
Jordi Kyung Chan Wiersma 1005146 Herenstraat 43 3512 KB Utrecht 2 juli 2015 MAThesis Classics and Ancient CivilizationsInhoudsopgave
Inhoudsopgave...2 Introductie...3 De moderne opvatting...5 Probleemstelling en hypothese...6 Status Quaestionis...6 IN ARISTOTELES' ΣΧΟΛΗ POLITICA...10 1. Slechte σχολή in Sparta (boek II)...10 2. Carthago en σχολή voor de besten (boek II)...12 3. Vita activa en σχολή (Boek IV)...13 4. σχολή buiten de vita activa (boek V)...15 5. σχολή, vreugde en orde (boek VI)...16 6. σχολή als intellectuele activiteit (boek VII)...18 7. σχολή in bezonnenheid en vrijheid: (boek VII)...19 8. σχολή als voorwaarde voor deugd en politiek...20 910. De noodzaak van σχολή in wetgeving...22 1113. Noodzakelijke karakterdeugden voor σχολή...24 14. ἄσχολος over een afgestompt intellect...27: 1517. Muziek, σχολή en het intellectuele leven...28 18. De gevolgen van een leven in σχολή...31 Conclusie...33 Bibliografie...36Introductie
Wanneer in moderne cultuurfilosofische studies de waarde van rust en vrije tijd wordt bepleit, wordt dikwijls verwezen naar het Griekse woord σχολή. Het begrip σχολή zou dan kenmerkend zijn voor de Griekse cultuur, waarin σχολή de basis vormde voor het intellectuele en dus goede leven.1 Een herwaardering van σχολή zou dan in onze tijd nodig zijn om te ontsnappen aan een cultuur van gejaagdheid en stress. Aristoteles wordt in deze betogen dan als voorvechter van dit ideaal aangehaald.2Josef Pieper heeft met zijn essay Muße und Kult (1947) een grote bijdrage geleverd aan deze herwaardering van σχολή in de moderne cultuur. Hij stelt allereerst vast dat de mens na de Tweede Wereldoorlog weliswaar verlost is van het totalitarisme van het nationaalsocialisme, maar meer dan ooit gegrepen is door het ideaal van de totale Arbeit. De waarde van de moderne mens wordt vooral bepaald door de mate van iemands arbeidsproductiviteit. Hierin kan echter nooit echte waarde besloten liggen, want "de leefruimte van de arbeidende mens wordt door deze binding volledig in beslag genomen":3 hij is geketend aan het arbeidsproces. In een tijd van een oprukkend marxisme bestempelt Pieper deze ketening aan de arbeid als een veel serieuzer probleem: het proletariaat is niet de mens die gebukt gaat onder de onderdrukking van de bovenklasse, maar de werkelijke proleet is de mens die in zijn arbeid niet meer is dan een "verwerkelijking van nuttigheden en bruikbaarheden".4 Piepers idee van Muße beoogt precies deze cultuur tegen te gaan. Beschaving is alleen mogelijk wanneer de mens in zijn volledigheid de mogelijkheid krijgt zijn menszijn te verwerkelijken. Deze mogelijkheid dient de vrijheid, maar veronderstelt haar tegelijkertijd. Een vrije beoefening van de intellectus is een voorwaarde om een vrije mens te worden: een mens die kennis kan nemen van het Schone, Goede en Ware. Een bepaalde mate van innerlijke rust, vrijgestelde tijd en onderwijs is hiervoor van ongekend belang. Dit idee koppelt Pieper aan het Griekse σχολή:5 voor hem verwijst σχολή naar de staat van de individuele ziel. Het Griekse σχολή is de 1 Een duidelijke verwoording van deze opvatting is te vinden in de inleiding van Slootweg in Pieper (2003: 11): "'Muße' is Duits voor het Griekse scholè dat betrekking heeft op een intellectieve
grondhouding - een toestand van de ziel - die het mogelijk maakt om de onverborgenheid van de wereld gewaar te worden. Deze grondhouding vormt hooguit de voleinding van de vrije tijd".
2 Twee van pleidooien, die zichop Aristoteles beroepen, vindt men onder andere bij Robert and Edward Skidelsky (2012: 163-4) en Madeleine Bunting (2004: xvi).
3 Pieper (2003: 50). 4 Pieper (2003: 49).
5 Pieper (2003: 19). Pieper verbindt σχολή ook zeer expliciet aan de beoefening van de artes liberales als instrumenten ten dienste van het intellectus: innerlijke rust en vrije tijd is niet voldoende, Bildung gaat hieraan vooraf (2003: 201).
innerlijke rust die nodig is om de intellectus te laten ontwaken.6 Zo borduurt hij verder op het aristotelische idee in welke σχολή een voorwaarde zou zijn voor de vita
contemplativa. Pieper volgt Aristoteles ook in het standpunt dat σχολή als positieve
tegenhanger van ?σχολία moet worden gezien, waarin ?σχολία verwijst naar de situatie van 'werk', 'arbeid', 'moeite'. Hiermee wil hij aantonen dat de communis
opinio van de moderne wereld "[m]en werkt niet alleen om te leven, maar men leeft
omwille van de arbeid" haaks staat op het aristotelische idee dat "wij werken om rust te hebben".7 Voor Pieper wordt dit ideaal omvat in het begrip σχολή.
In zijn boek Of Time, Work and Leisure (1962) gaat Sebastian de Grazia een stap verder dan Pieper. De Grazia grijpt het Griekse idee van σχολή aan om zeer concrete voorstellen te doen om het hedendaagse karakter van leisure te transformeren. Voor het belang van leisure is ook voor De Grazia de work society problematisch. Erger nog is dat de "man of leisure" zich niet langer toelegt op het cultiveren van zijn geest, maar liever televisie kijkt. Plato en Aristoteles moeten weer omarmd worden, omdat zij inzagen dat leisure niet primair te maken had met fun, maar met de hogere zaken van het leven: "a man of leisure, according to Aristotle and Plato, was a man who devoted the best of himself to the state, and who believed that cultivating the mind, so important for the state, was the brightest of all activities, the single one in which man was revealed as related to the gods, and in the exercise of which he celebrated the gods".8 Evenals Pieper koppelt De Grazia dit cultuurideaal aan het woord σχολή: "The freeness in the word, the ethical quality, the air of superiority, the relation to the liberal arts and to pursuit of knowledge for its own sake all these the philosophers added and precisely modeled in an interplay of scholē and speculation to form the classical ideal of leisure".9
In de bundel Bij tijd en wijle: essays over rust als ethos (2004) van Timo Slootweg en Laetitia Smit wordt dezelfde lijn gevolgd. Ook dit werk is een reactie op wat Slootweg "de moderne, consumptieve vrijheidsbesteding" noemt.10 Het probleem van de westerse samenleving is dat "vrije tijd niet meer inspireert zoals de rust (...) Het gaat in de vrije tijd in toenemende mate om het tijdsverdrijf en om de unieke en momentane beleving".11 De terugkeer van rust als ethos zou moeten liggen in de studie van de humaniora (Andreas Kinneging),12 of in culturele rustpunten zoals 6 Pieper (2003: 20). 7 Beide citaten uit Pieper (2003: 20), van welke de eerste afkomstig is uit Webers De geest van het kapitalisme (1934: 171) en de tweede uit Aristoteles' Ethica Nicomachea, 1177b. 8 De Grazia (1962: 349). 9 De Grazia (1962: 3). 10 Slootweg & Smit (2004: 15). 11 Slootweg & Smit (2004: 15). 12 Slootweg & Smit (2004: 36).
nationale ceremonies (Anton Zijderveld),13 of in een contemplatief leven gevestigd in God (Antoine Bodar).14 Het belang hiervan komt "tot uitdrukking in het feit dat de 'ouden' de school destijds aanduidden met het Griekse woord voor rust (scholē)".15
In deze cultuurfilosofische studies wordt het begrip σχολή zelf amper geproblematiseeerd. Voor deze filosofen betekent σχολή 'rust' of 'vrije tijd' en zij vormt de basis voor een cultureel ideaal. Dit is ook de gedachte die doorgaans gevolgd wordt in het veld van de Leisure Studies. Dit interdisciplinaire terrein, waar psychologie, sociologie en filosofie samenkomen, houdt zich bezig om de verschillende aspecten van leisure sociaalwetenschappelijk te onderzoeken. Een groot deel van dit moderne onderzoek over leisure verwijst een enkele keer naar de klassieke wortels van dit thema. Schrijvers noemen dan kort dat Plato en Aristoteles reeds over dit thema nagedacht hebben, of dat de Grieken in het algemeen vrije tijd idealiseerden.16 Ook in deze artikelen wordt de precieze aard van σχολή niet onderzocht: σχολή staat synoniem voor leisure. In het vervolg zal ik dit de moderne opvatting van σχολή noemen. Om de achtergrond en nauwkeurige betekenis van σχολή te achterhalen moet men niet bij de modernere literatuur zijn. Het lijkt een vraag voor filologen om de grondbetekenis te duiden. De moderne opvatting De meeste moderne cultuurfilosofen wijzen Aristoteles aan als de denker die het ideaal van σχολή op de kaart heeft gezet. Dit idee baseert zich op de opvatting dat Aristoteles een positief en duidelijk vaststaand begrip van σχολή zou hebben gehad. Belangrijke passages die tot deze opvatting hebben geleid komen uit zijn Ethica Nicomachea, Metafysica en Politica. In boek X van de Ethica Nicomachea beschrijft Aristoteles dat volmaakt geluk (εὐδαι ονίαμ ) bestaat in beschouwelijke activiteit. Een bepaalde mate van σχολή lijkt een noodzakelijk, doch niet voldoende, voorwaarde te zijn om überhaupt zo'n leven te kunnen leiden: δοκεῖ τε ἡ εὐδαι ονίαμ ἐν τῇ σχολῇ εἶναι, ἀσχολού εθαμ γὰρ ἵνα σχολάζω ενμ, καὶ π ολε οῦ ενμ μ ἵν᾽ εἰρήνην ἄγω ενμ. 13 Slootweg & Smit (2004: 52). 14 Slootweg & Smit (2004: 66). 15 Slootweg & Smit (2004: 13). 16 Bijvoorbeeld: Hemingway (1988: 189): "It was in leisure that citizens pursued intellectual and moral excellences that created the special character of the polis". Maar ook: Sylvester (1999: 711) "The Classical Idea of Leisure: Cultural Ideal or Class Prejudice"; Fox & Klaiber (2006: 411) "Listening for a Leisure Remix"; Hemingway (2009) "Leisure, Virtue, Politics, and Work: An Aristotelian Excursus"; Fleming, Allen & Barcelona (2011) "Back to the future: The potential relationship between leisure and education".
Aristoteles, Ethica Nicomachea, 1177b517 Men meent dat gelukzaligheid in σχολή te vinden is, we werken opdat we σχολή krijgen en we voeren oorlog om vrede te verkrijgen.
Het is onder andere deze expliciete link van σχολή met εὐδαι ονίαμ dat σχολή het karakter van ideaalbeeld heeft gekregen. Daarnaast heeft ook een passage uit de
Metafysica hiertoe bijgedragen, waarin Aristoteles beweert dat intellectuele
creativiteit vooral ontstaat in een cultuur van σχολή: πλειόνων δ᾽ εὑρισκο ένωνμ τεχνῶν καὶ τῶν μὲν πρὸς τἀναγκαῖα τῶν δὲ πρὸς διαγωγὴν οὐσῶν, ἀεὶ σοφωτέρους τοὺς τοιούτους ἐκείνων ὑπολα βάνεσθαιμ διὰ τὸ μὴ πρὸς χρῆσιν εἶναι τὰς ἐπιστή αςμ αὐτῶν. ὅθεν ἤδη πάντων τῶν τοιούτων μ κατεσκευασ ένων αἱ μὴ πρὸς ἡδονὴν μηδὲ πρὸς τἀναγκαῖα τῶν ἐπιστη ῶνμ εὑρέθησαν, καὶ πρῶτον ἐν τούτοις τοῖς τόποις οὗ πρῶτον ἐσχόλασαν: διὸ περὶ Αἴγυπτον αἱ μαθη ατικαὶμ πρῶτον τέχναι συνέστησαν, ἐκεῖ γὰρ ἀφείθη σχολάζειν τὸ τῶν ἱερέων ἔθνος. Aristoteles, Metafysica, 981b18 En toen er steeds meer disciplines werden uitgevonden, sommige die betrekking hadden op de noodzakelijke zaken van het leven en sommige die betrekking hadden op intellectuele activiteit, beschouwde men de uitvinders van die laatste groep altijd wijzer omdat hun kennis er niet op gericht was nuttig te zijn. Vandaar, toen alle zaken van dien aard waren ontdekt (nl. de nuttige, JW), werden de disciplines uitgevonden die niet betrekking hadden op het plezierige noch het noodzakelijke. En dit vond het eerst plaats op die plekken waar men als eerste σχολή had. Om die reden ontstonden de wiskundige wetenschappen in de buurt van Egypte, omdat de priesterklasse daar de toestemming had σχολή te hebben. In deze passage koppelt Aristoteles het ontstaan van intellectuele activiteit (πρὸς διαγωγὴν οὐσῶν),19 in het bijzonder de filosofie, aan de beschikbaarheid van σχολή voor een bepaalde groep. Het zich bezighouden met zaken omwille van het nuttige (πρὸς χρῆσιν) of het noodzakelijke (τἀναγκαῖα) zou het leven in de weg staan dat zich ook kan richten op hogere zaken, zulks dat Aristoteles in het vervolg van het eerste boek van de Metafysica beschrijft.
Zoals beschreven in de inleiding treft men in de moderne cultuurfilosofische literatuur een beeld dat σχολή de betekenis heeft van 'vrije tijd voor het intellectuele leven'. Bovenstaande passages uit de Ethica Nicomachea en Metafysica lijken deze interpretatie zonder problemen te ondersteunen. Het is echter de vraag of deze rigide lezing van σχολή ook geldt voor andere passages in Aristoteles. 17 Ik heb steeds de editie van Bywater (1894) gebruikt voor de Griekse tekst van de Ethica Nicomachea. De vertalingen komen steeds van mij. 18 Ik heb steeds de editie van Ross (1924) gebruikt voor de Griekse tekst van de Metafysica. 19 Zie ook Ross (1958: 118) over διαγωγή.
Probleemstelling en hypothese
Dit is dan ook de vraag die ik wil onderzoeken in deze scriptie. Komt de moderne opvatting van σχολή daadwerkelijk overeen met wat Aristoteles schrijft in zijn werken? Om deze vraag te beantwoorden zal ik de passages van zijn Politica analyseren waarin Aristoteles spreekt over σχολή.20 Mijn hypothese is dat Aristoteles' idee van σχολή in veel gevallen niet gekoppeld kan worden aan het ideaal van het intellectuele leven.
Status Quaestionis
Er bestaat een klein aantal studies dat zich uitgebreid heeft verdiept in het aristotelische idee van σχολή. Een belangrijke filologische studie komt van Eino Mikkola. Mikkola vraagt zich af of er binnen het werk van Aristoteles een betekenisontwikkeling van σχολή is geweest om op die manier antwoord te vinden op de vraag of boek VII en VIII van de Politica als een aparte eenheid is geschreven of in eenheid staat met het boek als geheel. In de boeken van de Politica meent Mikkola in beginsel een statisch idee van σχολή te lezen. Het werkwoord σχολάζειν drukt het idee van "Herren über die Zeit sein" uit.21 De verschijningsvormen van σχολή in de andere boeken daarentegen zijn "nicht ganz Sicheres und Endgültiges" te duiden, "σχολή is demgemäss 'Zeit, die jemand besitzt', 'Zeit, über die jemand herrscht', also das Eigentum, das mit der Zeit verbunden ist".22 Het artikel van Mikkola bewandelt methodologisch hetzelfde pad als mij voor ogen staat met één belangrijk verschil dat Mikkola de betekenis van boek VII en VIII van de Politica als uitgangspunt neemt, terwijl ik de moderne opvatting van σχολή vergelijk met het gebruik in deze boeken. Een ander belangrijk artikel komt van J.L. Stocks "ΣΧΟΛΗ", die aan de hand van de term σχολή hard wil maken dat de Politica niet als eenheid hoeft te worden gelezen. Hij maakt dit duidelijk door te beargumenteren dat Aristoteles' σχολήbegrip in boek II, VII en VIII nagenoeg overeenkomt met het Platoonse concept, dat te vinden is in de Theaetetus.23 Tegelijkertijd stelt hij dat Aristoteles en Plato op dit punt niet veel van elkaar verschilden. Belangrijk voor het huidige onderwerp is vast te stellen dat Stocks uitgaat van twee premissen: allereerst valt het Aristotelische σχολήbegrip geheel terug te leiden naar de opvatting uitgedrukt in de Ethica
20 Het veelvuldige gebruik van σχολή in de Politica rechtvaardigt mijns inziens deze selectie. Ik ben mij ervan bewust dat ik met deze keuze geen compleet beeld kan weergeven. Hiertoe had ik ook de Ethica Nicomachea,
Metafysica of Magna Moralia moeten onderzoeken. De omvang van
deze scriptie staat dit echter niet toe. 21 Mikkola (1958: 71).
22 Mikkola (1958: 86). 23 Stocks (1936: 182).
Nicomachea dat δοκεῖ τε ἡ εὐδαι ονίαμ ἐν τῇ σχολῇ εἶναι.24 Het σχολήideaal zou dan min of meer samenvallen met de Ideal of the Gentleman.25 Ten tweede stelt Stocks dat Aristoteles weinig zou spreken over σχολή in de rest van de Politica, waardoor de passages in boek VII en VIII de enig relevante passages zouden bevatten.26
Het meest omvattende werk van Friedrich Solmsen over hetzelfde thema dateert uit 1964 en is ten dele een reactie op het artikel van Stocks.27 In zijn artikel "Leisure and Play in Aristotle's Ideal State" laat hij ten eerste zien dat Aristoteles twee noties van σχολή hanteert. Solmsen onderscheidt in de Politica σχολή als het hebben van tijd voor politieke activiteiten en σχολή als leisure vrij van private en politieke verplichtingen. De eerste notie zou vooral voorkomen in Boek IV en V van de
Politica en het laatste idee in Boek VII en VIII.28 Dat er in het laatste geval een nauw verband bestaat tussen σχολή en contemplatie en het beoefenen van het intellectuele leven acht Solmsen zelfevident.29 Interessanter zijn de politieke implicaties van Aristoteles' visie: geldt dit ideaal alleen voor filosofen of voor de hele polis? Solmsen meent dat deze vraag beantwoord kan worden door te rade te gaan bij het type onderwijs dat σχολή veronderstelt.
Solmsen beweert dat het traditionele patroon hierin de tegenstelling παιδιά σπουδή het Griekse uitgangspunt was, dat al beschreven werd door Plato in de
Wetten.30 Tegenover het serieuze werk (σπουδή) stond spel: παιδία als basis voor onderwijs.31 Aristoteles komt echter met een "radical departure" door te stellen dat het leven niet bestaat uit de dichotomie παιδιά σπουδή, maar ?σχολία σχολή.32 Waar bij Plato nog geen duidelijk onderscheid bestond tussen play en leisure, brengt Aristoteles die wel aan. Solmsen legt vervolgens een sterk verband met Aristoteles' uiteenzetting over muziek, dat niet zozeer bekeken dient te worden met het perspectief van παιδία maar σχολή:33 "the reason why music is such an ideal occupation for the citizen's leisure is that it moulds and strengthens the character".34 24 Aristoteles, Ethica Nicomachea, 1177b4. 25 Stocks (1936: 182). 26 Stocks (1936: 183): "I think the only mentions of σχολή in these books are the following four (...)". In het vervolg van mijn scriptie zal blijken dat Stocks hier een aantal passages heeft gemist. 27 Solmsen (1964: 193): "For Stocks certainly goes too far when he asserts (without proof) that Aristotle owes to Plato the division of human life into the three phases: παιδιά σχολία σχολή, ? , (...) Curious too and unacceptable is Stocks' opinion that σχολή is "something of a stranger to the Platonic and to the Aristotelian conceptual system." 28 Solmsen (1964: 196n.19). 29 Solmsen (1964: 205). 30 Ook in het einde van Plato's Phaedrus (276d277d) wordt deze thematiek besproken. 31 Dit is weer een thema op zich. Zie ook: Jaeger Paideia: the Ideals of Greek Culture (1954). 32 Solmsen (1964: 214). 33 Solmsen (1964: 216). 34 Solmsen (1964: 215).
De wetgever zou dan voor muziekonderwijs moeten zorgen, omdat dit kan stimuleren dat er ook daadwerkelijk sprake kan zijn van σχολή in de polis.
Solmsen meent uiteindelijk dat Aristoteles zich in de Politica niet zozeer bezighoudt met de vraag in hoeverre σχολή het contemplatieve leven kan bevorderen voor de filosofische elite, maar σχολή juist plaatst in de context van de wetgever en zo dus relevantie krijgt voor alle burgers van de polis. Dit inzicht van Solmsen is relevant voor het vervolg van deze scriptie, omdat de hedendaagse cultuurfilosofische interpretatie van σχολή ervoor heeft gezorgd zij vooral gelezen wordt als ideaal. Solmsen laat duidelijk zien dat het echter goed zou kunnen dat Aristoteles in de
Politica helemaal niet een dergelijke agenda had omtrent σχολή.
Een ander belangrijk onderzoek in deze context komt van de hand van Maurice Balme die in zijn artikel "Attitudes to Work and Leisure in Ancient Greece" (1984) zorgt voor een andere waarschuwing betreft het moderne σχολήbegrip. Door de invloed van de filosofen zoals Aristoteles en Plato is een beeld ontstaan dat de Grieken een negatieve visie hadden op werk en dat het ware leven louter om σχολή zou moeten draaien. Het tegendeel is echter waar: "(...) a vast majority of Athenians supported themselves by the labour of their own hands, that work was considered both virtuous and necessary, and that the attitude of contempt for banausic crafts and manual labour was limited in Athens to a few intellectuals who are prominent in our tradition".35 Dit inzicht is van belang, omdat het duidelijk moet zijn dat de σχολήdiscussie van de filosofen vooral verwijst naar een ideaal en niet naar de dagelijkse realiteit van de gemiddelde Griek. Daar waar Pieper en De Grazia in onze tijd een lans breken voor het leven van leisure, deden de Griekse filosofen dat ook in een cultuur waar de meerderheid hun visie niet deelde.
Een reactie op Balme komt van Vasileios Anastasiadis die stelt dat er wel zeker sprake was van een zekere dédain voor werk in de Griekse samenleving. Anastasiadis bespreekt hiervoor het gebruik van σχολή bij een groot aantal Griekse auteurs. Hierin ziet Anastasiadis Aristoteles primair als de filosoof die de positieve connotaties gegenereerd heeft en een ideaalbeeld heeft neergezet.36 Verder schrijft hij dat "[d]espite the points of similarity to the Platonic use of the concept, its use by Aristotle involves heuristic aspects which, if we look at them closely, reveal a specialized sense".37 Een belangrijke observatie van Anastasiadis is Aristoteles' gebruik van σχολαστικός ten faveure van het negatief klinkende σχολα ος???.38 Zijn conclusie is dat Aristoteles' gebruik van σχολή in de Politica "create[s] the impression
35 Balme (1984: 150). 36 Anastasiadis (2004: 69). 37 Anastasiadis (2004: 69). 38 Anastasiadis (2004: 70).
that the meaning of σχολή underwent a methodological process of elaboration, in which it would not be unreasonable to see traces of 'invention'".39
De filologische studies van Mikkola, Stocks en Solmsen hebben vooral gepoogd om aan de hand van het σχολήbegrip beter inzicht te krijgen in de compositie van de Politica. In deze scriptie zal ik mij niet mengen in deze discussie. De Politica lees ik als een eenheid en ik ben vooral geïnteresseerd in de inhoud van het σχολήbegrip in plaats van de vraag of dit iets kan zeggen over de compositie en chronologie van de Politica. Het werk van Balme en Anastasiadis, die hebben beoogd om een duidelijker beeld te krijgen van de daadwerkelijke Griekse visie op werk en vrije tijd, voldoet aan die inhoudelijke benaderingswijze. Niettemin bedienen zij zich niet van een systematische uiteenzetting van Aristoteles' gebruik van σχολή: zij hebben slechts steeds enkele passages besproken.
Mijn project is precies wat voorgaande studies niet hebben gedaan: op basis van een systematische filologische weergave van Aristoteles' σχολήbegrip in de
Politica een inhoudelijke claim te formuleren. Specifiek zal ik steeds het gebruik van
σχολή in de Politica analyseren en aangeven in hoeverre dit gebruik samenhangt met de moderne opvatting.
IN ARISTOTELES'
ΣΧΟΛΗ
POLITICA
In de Politica bespreekt Aristoteles de noodzakelijke instituties voor een goede samenleving. Onder andere analyseert hij verschillende staatsvormen, soorten burgerschap en hoe de opvoeding van burgers eruit dient te zien. Vooral in de context van de opvoeding (boek VII en VIII), acht Aristoteles de aanwezigheid σχολή van groot belang. Niettemin gebruikt Aristoteles ook op andere plekken in de Politica het woord σχολή.40 Op het eerste gezicht lijkt in veel gevallen de standaardvertaling 'vrije tijd' te volstaan. Een belangrijke gedachte in de Politica is ook dat een ideale samenleving in voldoende 'vrije tijd' (σχολή) dient voorzien voor haar burgers. De vraag is in hoeverre σχολή de betekenis dekt van 'vrije tijd voor een beschouwend, intellectueel leven'. Aan de hand van de volgende 18 passages wil ik aantonen dat deze interpretatie maar ten dele toepasbaar is. 1. Slechte σχολή in Sparta (boek II) In hoofdstuk 9 van boek II Aristoteles bespreekt σχολή ten eerste male, wanneer hij spreekt over de staatsinrichting van Sparta. In dit hoofdstuk is Aristoteles uiterst kritisch over het politieke bestel van Sparta. In de volgende passage bekritiseert hij op bijzondere wijze de eenzijdige Spartaanse focus op het militaire leven: 39 Anastasiadis (2004: 70). 40 Hiermee bedoel ik ook afgeleide vormen zoals σχολάζειν, σχολαστικός, ?σχολία, et cetera.
πρὸς γὰρ μέρος ἀρετῆς ἡ πᾶσα σύνταξις τῶν νό ωνμ ἐστί, τὴν μ πολε ικήν: αὕτη γὰρ χρησί ημ π ρὸς τὸ κρατεῖν. τοιγαροῦν ἐσῴζοντο μὲν πολε οῦντεςμ , ἀ π ώλλυντο δὲ ἄρξαντες διὰ τὸ μὴ ἐ π ίστασθαι σχολάζειν μηδὲ ἠσκηκέναι μηδε ίανμ ἄσκησιν ἑτέραν κυριωτέραν τῆς π ολε ικῆςμ . Aristoteles, Politica. 1271b3b741 Het hele systeem van wetten is gericht op een deel van de voortreffelijkheid: de militaire. Dit systeem is er namelijk op gericht om te overheersen. De Spartanen konden zichzelf handhaven wanneer ze oorlog voerden, maar toen ze leiding moesten geven gingen ze ten onder omdat ze niet de kunde hadden om de σχολή [goed] te beleven noch getraind waren in een andere discipline die belangrijker was dan de militaire. Door in deze passage σχολάζειν te lezen als het hebben van 'vrije tijd' ontstaat er een op het eerste gezicht merkwaardig verband. Sparta zou haar militaire suprematie hebben verloren in Griekenland, omdat de Spartanen niet wisten hoe ze om moesten gaan met hun vrije tijd. Volgens deze gedachte zou er een correlatie bestaan tussen het hebben van vrije tijd en het behouden van macht. Als we σχολή hier begrijpen als de tijd die vrij is van werk, maar vooral voor het contemplatieve leven, is de gevolgtrekking niet gemakkelijk te maken. Het behouden van de suprematie in Griekenland had toch vooral te maken met militair overwicht en niet de aanwezigheid voor het filosofische leven. Heel concreet verklaart Aristoteles het Spartaanse σχολή verlies in 371 v.Chr. bij Leuctra door te wijzen op Sparta's significante ondertal. Aristoteles wijt dit probleem aan een gebrek aan mankracht, omdat er een aantal generaties lang te weinig Spartaantjes werden geboren.42 Welk verband kan er dan bestaan tussen het hebben van σχολή en militaire suprematie? In zekere zin zijn σχολή en militaire activiteit uitersten, aangezien de activiteit van legercorpsen een van de meest intensieve praktijken is voor de mens, in het bijzonder de Spartaanse versie ervan. Een constante beoefening van het militaire leven zou kunnen leiden tot een soort doorgeslagen activiteit en discipline, die gepaard gaat met vermoeidheid en overspannenheid. De Spartaanse suprematie zou juist een tijd geweest kunnen zijn, omdat ze niet zozeer hoefden aan te vallen maar vooral te verdedigen, waarin die spanning verlicht werd. Om deze ontspanning goed te beleven is het vervolgens wel nodig om te weten hoe iemand zijn σχολή dient te gebruiken. Dit lijkt de interpretatie te zijn van Harris Rackham, die σχολάζειν vertaalt met het hebben van een "peaceful life".43 Evenals in het citaat uit de Ethica 41 Ik heb steeds de editie van Bekker (1831) gebruikt voor de Griekse tekst van de Politca. De vertalingen komen steeds van mij. 42 Aristoteles, Politica. 1270a31. Zie ook: Cawkwell (1983) "The Decline of Sparta". 43 Rackham (1967: 147).
Nicomachea staat hier σχολάζειν tegenover πολε ενσμ ? , waardoor χολή nauw verwant is aan het idee van ?????.ερήνη
Deze passage lijkt dan te suggereren dat vredestijd fundamenteel andere deugden vereist dan een tijd van oorlog. In de oorlog is het van belang dat een volk goed kan vechten, maar in vredestijd is het nodig om het interne bestuur op orde te hebben, alsmede ervoor te zorgen dat de bevolking goed onderhouden wordt met bijvoorbeeld zorg en onderwijs. Deze aspecten van het leven die Aristoteles zelfs 'belangrijker' (κυριωτέραν) noemt,44 kunnen alleen tot volle bloei komen wanneer een volk weet om te gaan met σχολή. In deze passage vormt σχολή de basis voor zulke politieke voortreffelijkheden.
Deze gedachte lijkt ook Trevor Saunders te volgen in het commentaar op deze passage. Hoewel hij de expliciete bespreking van σχολάζειν links laat liggen, ziet hij een duidelijk contrast tussen militaire deugd enerzijds en het ontbreken van "practical wisdom" anderzijds. De Spartanen zouden dan alleen maar beschikken "limited practical wisdom and hence onlypartly developed virtue in a range of cognate areas (political and family life, economics, etc.)".45 Saunders noemt bovendien dat het gebrek aan phronèsis er niet alleen ertoe heeft geleid dat ze in militair opzicht gingen achterlopen, maar zij ook door staatkundige incompetentie te maken kregen met armoede en een te grote hang naar aardse goederen. Dit is een tweede aspect van σχολή: het ontbreken van politieke deugden kan er juist toe leiden dat er een perverse focus ontstaat op het verwerven van aardse goederen. Aristoteles lijkt hier te zeggen dat ijdele ambitie en wereldse genotzucht even schadelijk zijn en tegelijkertijd een slechte invulling van σχολή. Een goede invulling van σχολή is juist nodig om tot ware phronèsis te komen.
In deze passage laat Aristoteles dus vooral zien dat men op verschillende manieren σχολή kan gebruiken: hiervoor is kennis (ἐ π ίστασθαι) nodig. Hier is dus niet zozeer de vrije tijd die het intellectuele leven moet dienen, maar σχολή
veeleer het praktische leven.
2. Carthago en σχολή voor de besten (boek II)
In hoofdstuk 11 van hetzelfde boek bespreekt Aristoteles ook het Carthaagse staatsbestel dat volgens Aristoteles een goede reputatie heeft en lijkt op die van Sparta. Betreft σχολή zegt hij hierover het volgende: ? δε δ? νο ίζειν μ ?μάρτη α μ νο οθέτου μ τ ν?? π αρέκβασιν ε ναι???? τ ς?? ?ριστοκρατίας ταύτην. ἐξ ἀρχῆς γὰρ τοῦθ᾽ ὁρᾶν ἐστι τῶν ἀναγκαιοτάτων, ὅ π ως οἱ βέλτιστοι δύνωνται σχολάζειν καὶ μηδὲν ἀσχη ονεῖνμ , μὴ μόνον ἄρχοντες ἀλλὰ μηδ᾽ [35] 44 De term κυριωτέρος kent een heel specifiek politieke betekenis in de zin van "meer gezag/autoriteit". Concreet betekent dit dat er disciplines waren die politiek gezien voorrang kregen, cf. Aristoteles, Politica, 1287b16. 45 Saunders (1995: 157).
ἰδιωτεύοντες. εἰ δὲ δεῖ βλέ ειν π καὶ ρὸςπ εὐ π ορίαν χάριν σχολῆς, φαῦλον τὸ τὰς μεγίστας ὠνητὰς εἶναι τῶν ἀρχῶν, τήν τε βασιλείαν καὶ τὴν στρατηγίαν. Aristoteles, Politica, 1273a3235 Men dient deze deze degeneratie van de aristocratische constitutie te beschouwen als een fout van de wetgever. Het is uitermate noodzakelijk om vanaf het allereerste begin er op toe te zien dat de besten de mogelijkheid hebben om te σχολάζειν en dat ze niets schaamtevols hoeven te doen. Dit geldt niet alleen in hun hoedanigheid als leiders maar ook in hun privésituatie. En als het nodig is omwille van de σχολή te kijken naar iemands welvaartsniveau, dan is het slecht dat de belangrijkste leiderschapsposities, die van koning en van legerleider, te koop zijn. In Carthago bestond het systeem dat de hoogste posities, zoals die van koning en generaal, alleen open stonden voor de allerrijksten. Aristoteles noemt dit een fout (ἁ άρτη αμ μ ), en een degeneratie (π αρέκβασιν) van de aristocratische constitutie.46 Deze constitutie schrijft namelijk voor dat mensen posities verkrijgen op basis van verdienste en niet op basis van de grootte van hun portemonnee. De gedachte van de Carthagers is echter helder: wie over meer geld beschikt, is onafhankelijk, heeft meer tijd, en kan dus beter besturen. In het voorgaande zegt Aristoteles ook dat
ἀδύνατον γὰρ τὸν ἀ π οροῦντα καλῶς ἄρχειν καὶ σχολάζειν ("het is immers onmogelijk voor een nietvermogende goed te regeren en te σχολάζειν"). Goed bestuur en tijd (σχολή) hiervoor gaan kennelijk samen.47
Aristoteles lijkt in deze passages twee elementen van σχολάζειν uit te drukken: enerzijds het puur temporele aspect en anderzijds het ideële aspect. Degene die geen tijd heeft, kan niet σχολάζειν, omdat hij dient te werken voor zijn levensonderhoud. Daarom kan hij niet worden gevraagd om leiding aan de polis te geven. Bovendien beschikken deze mensen over een beperkt vermogen waardoor zij meer risico lopen om omgekocht te worden.48 Belangrijk is echter wat Aristoteles hier bedoelt met de οἱ βέλτιστοι. Immers voor hen is σχολάζειν bij uitstek van belang. Dit lijkt echter niet alleen maar te gaan over het puur temporele aspect van
σχολάζειν: dat spreekt namelijk voor zich. De wetgever dient ervoor te zorgen dat de βέλτιστοι kunnen σχολάζειν zodat er geen sprake kan zijn van
μ
ἀσχη ονεῖν, namelijk handel in ambten.
Het probleem in Carthago is dan ook dat zij naast deugdzaamheid ook rijkdom als voorwaarde hebben gesteld voor het politieke leven. Het bijkomende gevolg van een samenleving, waarin iemands 46 Deze term, letterlijk 'digressie' of 'afwijking', kent een specifiek aristotelische betekenis. π αρέκβασις drukt in de Politica het idee uit dat
constitutionele vormen hun eigen gedegenereerde vormen hebben: monarchie heeft tirannie als π αρέκβασις , aristocratie heeft oligarchie en politeia democratie. (zie
ook: LSJ A.2). 47 In boek III constateert Aristoteles dat burgerdeugd alleen weggelegd kan zijn voor hen die vrijgesteld zijn van arbeid. Zij moeten voorzien worden in hun noodzakelijke levensbehoeften: ἀλλὰ π ολίτου ἀρετὴν ἣν εἴ π μο εν λεκτέον οὐ π αντός, οὐδ᾽ ἐλευθέρου μόνον, ἀλλ᾽ ὅσοι τῶν ἔργων εἰσὶν μ ἀφει ένοι τῶν ἀναγκαίων (1278a1013). Om die reden kunnen handwerkslieden geen burgers zijn. 48 Zie ook Saunders (1995: 164).
rijkdom zijn macht kan bepalen, is dat deugdzaamheid vaak een ondergeschikte rol krijgt toebedeeld ten faveure van het verdienen van geld. Het hebben van geld mag als voordeel hebben dat het kan garanderen, maar kent ook een nadelige kant: de hebzucht. Een concreet σχολή
uitwas binnen dit systeem is de praktijk dat de mensen, die eerst hun hele leven gewerkt hebben om het benodigde geld te hebben voor de ambten, eenmaal aan de macht dit geld terug trachten te verdienen.49
In een ideale situatie zou hier σχολάζειν de tijd uitdrukken, die een leidinggevende moet hebben om de deugden te vergroten die nodig zijn voor een politiek ambt. In deze passage staat σχολάζειν in contrast met ἀσχη ονεῖνμ en zou kunnen worden gelezen als de tijd die de besten kunnen besteden aan intellectuele activiteit. Rechtvaardigheid zou dan een goed voorbeeld zijn van een politieke deugd die kan groeien in een situatie van σχολάζειν. Dit zou er dan voor kunnen zorgen dat er niet sprake hoeft te zijn van ἀσχη ονεῖνμ .50 De mate van deze deugdzaamheid is dan vervolgens bepalend in hoeverre een staatsinrichting daadwerkelijk aristocratisch van karakter is: als de deugdzamen regeren, regeren inderdaad de besten.
3. Vita activa en σχολή (Boek IV)
In boek 4 brengt Aristoteles het concept σχολή in verband met verschillende staatsvormen. De mate van vrije tijd onder de bevolking heeft niet alleen invloed op hun eigen leven, maar zij heeft ook consequenties voor de staatsvorm die in een polis kan ontstaan: ὅταν μὲν οὖν τὸ γεωργικὸν καὶ τὸ κεκτη ένονμ μετρίαν οὐσίαν κύριον ᾖ τῆς π ολιτείας, π ολιτεύονται κατ? νό ους (?χουσι μ γ ρ ??? ργαζό ενοι μ ζ ν??, ο? δύνανται δ? σχολάζειν, ?στε τ ν?? νό ον ? π ιστήσαντες ?κκλησιάζουσι μ τ ς?? ?ναγκαίας ?κκλησίας). Aristoteles, Politica, 1292b2529 Welnu, wanneer de boeren en de middenklasse de baas van de staat zijn, regeren zij volgens wetten (zij kunnen namelijk leven omdat zij werken, maar zij hebben geen , met als gevolg dat zij aan de wet de macht hebben gegeven en alleen politiek σχολή bijeenkomen in de noodzakelijke volksvergaderingen).
49 Dit inzicht beschrijft Saunders (1995: 164): "giving bribes to obtain it, taking bribes during tenure, or resorting to peculation in order to recoup the expenditure". Een slechte gevolg hiervan is bovendien dat de gemeenschap als geheel hebzuchtiger wordt (1273a39).
50 Dit punt herhaalt Aristoteles in hoofdstuk 5 van boek III, waarbij Kessels (2010: 123n.37) annoteert dat "[z]onder studie of opleiding kan intellectuele en sociale voortreffelijkheid waarin de mens hoogste waarde bereikt niet tot haar recht komen. Bovendien ontbreekt het mensen die moeten werken aan vrije tijd waarin zij zich volledig kunnen ontplooien".
In deze passage lijkt Aristoteles met οὐ δύνανται δὲ σχολάζειν primair het volgende te bedoelen: het ontbreken van tijd om politiek bezig te zijn. Deze klassen van burgers zijn zo druk bezig met hun eigen zaken dat er geen tijd over is om te participeren in het politieke bestel. Hier legt Aristoteles dus niet zozeer een verbinding tussen σχολή en het contemplatieve leven, maar vooral tussen σχολή en het actieve leven. Omgekeerd zou Aristoteles hier namelijk kunnen beweren dat wanneer zij wel tijd zouden hebben gehad voor σχολή niet het gezag naar de wet zouden hebben overgedragen, maar dat zij de politiek steeds zelf zouden hebben beoefend. Volgens deze gedachtelijn legt Aristoteles in ditzelfde hoofdstuk uit dat een democratische constitutie juist gekenmerkt wordt door een voorziening die dit gebrek aan σχολή compenseert door presentiegelden in te stellen: κοινωνοῦσι δὲ καὶ π ολιτεύονται διὰ τὸ δύνασθαι σχολάζειν καὶ τοὺς ἀ π όρους, μ λα βάνοντας μισθόν ("zij ook de onbemiddelden komen samen, nemen deel aan de politiek doordat zij beschikken over σχολή, wegens het ontvangen van presentiegeld").51 De gedachte is dat het arme deel van de bevolking mee kan doen aan het politieke leven, omdat zij daar voor betaald wordt en vrijgesteld wordt van hun reguliere arbeid. Aristoteles' idee van σχολή is hier dus een voorwaarde voor het deelnemen aan het politieke leven.
Deze passages werpen een interessant licht op Aristoteles' idee van de πολιτικ ν?? ? . Tezamen met dit ζ ονσ χολή begrip zou er een grondiger betekenis ontstaan dan de thans populaire vertaling van de mens als 'sociaal dier'. Wanneer de mens, πολιτικ ν?? ? , de mogelijkheid heeft tot ζ ονσ χολή , zou hij dat in beginsel invullen door het politieke leven in te gaan. In de Ethica Nicomachea geeft Aristoteles bovendien een morele gewicht aan dit type leven. De politiek is bij uitstek het terrein waar de mens zijn phronèsis kan gebruiken en ontwikkelen. Ook dit is een vorm van intellectuele activiteit, waarvan de beoefening kan leiden tot een gelukkig leven. De politieke implicatie hiervan is dan ook dat het voor een gemeenschap wenselijk is dat een zo groot mogelijk aantal mensen mee kan doen in het politieke leven. Belangrijk is vast te stellen dat σχολή in deze passage niet primair verwijst naar de tijd voor intellectuele bezigheden om die te doen omwille van zichzelf, maar de tijd voor de vita activa waarin de phronèsis beoefend kan worden. 4. σχολή buiten de vita activa (boek V) De brede betekenis van σχολή blijkt eens te meer in boek 5, waarin Aristoteles σχολή juist weer buiten de politieke context plaatst: τοῦτο δὲ μάλιστα ἐν ταῖς ὀλιγαρχικαῖς δεῖ τηρεῖν. οὐ γὰρ οὕτως ἀγανακτοῦσιν εἰργό ενοι τοῦ ἄρχειν οἱ πμ ολλοί, ἀλλὰ καὶ χαίρουσιν 51 Aristoteles, Politica, 1292a5.
ἐάν τις ἐᾷ π ρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν, ὥστ᾽ ἐὰν οἴωνται τὰ κοινὰ κλέ
π τειν τοὺς ἄρχοντας (...).
Aristoteles, Politica, 1308b3336 In oligarchieën moet men hierover [het feit dat bestuurders financieel kunnen profiteren van hun ambt, JW] het meest waken. De massa vindt het niet zo erg wanneer
zij buitengesloten worden van besturen, maar ze zijn juist blij wanneer iemand hun laat voor hun privéactiviteiten, tenzij ze vermoeden dat de bestuurders de σχολή
gemeenschapsgelden stelen.
De belangwekkende constructie is hier π ρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν dat Aristoteles verbindt met het feit dat de massa in een oligarchie εἰργό ενοιμ τοῦ ἄρχειν. Kennelijk kun je dus prima σχολάζειν zonder mee te doen in het politieke leven. Aristoteles lijkt hier ook niet te verwijzen naar het intellectuele leven, omdat hij hier juist spreekt over de opvattingen van οἱ π ολλοί. De frase π ρὸς τοῖς ἰδίοις σχολάζειν lijkt meer uit te drukken dat de mensen tijd hebben om hun eigen dingetjes te doen: tijd voor hun eigen werk. Hier ontstaat het beeld van een samenleving waar een kleine politieke klasse de touwtjes in handen heeft, terwijl de massa beschikt over ρὸςπ τοῖς ἰδίοις σχολή. De vraag rijst wat we ons voor moeten stellen bij ‘hun eigen werk’.
De commentatoren Eckhart Schütrumpf en HansJoachim Gehrke merken deze afwijkende betekenis ook op en vertalen met "in Ruhe ihren privaten Angelegenheiten nachgehen", waarvan het Duitse Muße zich onderscheidt. Deze keuze leggen zij als volgt uit: "Dies ist Erwerbstätigkeit, die in im allgemeinen Sprachgebruch den Gegensatz zu Muße bildet, da σχολάζειν Befreiung von solchen Tätigkeiten ist".52
Dit gebruik is hoogst opmerkelijk. Deze interpretatie zou niet alleen een derde betekenisrichting van σχολή geven, maar het drukt bijna haar tegengestelde uit. Hier staat σχολή bijna synoniem voor wat in andere passages ?σχολία wordt genoemd. Toch ligt deze interpretatie voor de hand, want de reden dat de meeste mensen anderen laten regeren heeft er dikwijls mee te maken dat zij liever hun eigen werk doen: werk in de zin van hun beroep. Voor de meesten is besturen namelijk helemaal niet aantrekkelijk: voor de schoenmaker zou de politiek een hevige vorm van ?σχολία zijn. Voor hem zou het maken van schoenen dichterbij het idee van σχολή staan dan de politiek – ook al is schoenmaken geen vorm van σχολή in strikte zin. Mutatis mutandis zou voor een filosoof lesgeven meer op σχολή lijken dan het politieke leven in gaan, ook al kan lesgeven in werkelijkheid veel meer een vorm van ?σχολία zijn. Binnen deze interpretatie zou σχολή een contraintuïtieve betekenis houden, die geenszins lijkt op de andere vormen van σχολή in de Politica.
Dit interpretatieprobleem zou omzeild kunnen worden door σχολή op te vatten als de activiteit die naast het reguliere werk veel tijd in beslag neemt: namelijk de tijd met familie, hobby’s, sport en het sociale leven. Een politieke carrière betekent namelijk dat er een aanslag gedaan wordt op de tijd voor deze dingen. Liever zouden 52 Schütrumpf & Gehrke (1996: 528).
mensen anderen laten besturen, zodat zij zelf tijd overhouden voor hun privéaangelegenheden zoals sporten met de kinderen en in het weekend quality time hebben met vrouw en vrienden. Deze interpretatie zou σχολή binnen het betekenisveld houden van ‘vrije tijd’. Niettemin is hier niet meteen sprake van ‘vrije tijd voor het intellectuele leven’.
De term σχολή verwijst hier dus noch naar de tijd voor het intellectuele leven noch de tijd voor het politieke leven. Dit is een opmerkelijke passage waarin Aristoteles lijkt te spreken over σχολή die een idee van 'vrije tijd' kan uitdrukken, maar net zo goed 'Erwerbstätigkeit'. 5. σχολή, vreugde en orde (boek VI) In boek 6 bespreekt Aristoteles hoe een bepaalde staatsvorm tot stand kan worden gebracht en hoe deze behouden kan worden. Hiertoe zijn bepaalde bestuursambten van cruciaal belang. In hoofdstuk 8 bespreekt Aristoteles een poliscategorie waarin het σχολήbegrip op een interessante wijze gebruikt wordt: ἴδιαι δὲ ταῖς σχολαστικωτέραις καὶ μᾶλλον εὐη ερούσαιςμ π όλεσιν, ἔτι δὲ φροντιζούσαις εὐκοσ ίαςμ , γυναικονο ία μ νο οφυλακία πμ αιδονο ία μ γυ νασιαρχία, πμ ??ρ ς ? δ τούτοις π ?ερ ? ????γνας ? π μι έλεια γυ νικο ςμ ?? κα? Διονυσιακούς, κ ν ?? ε? τινας ?τέρας μ συ βαίνει τοιαύτας γίνεσθαι θεωρίας. Aristoteles, Politica, 1322b381323a3 [Instituties die] gemeenschappelijk zijn aan steden die ruimschoots voorzien in σχολή en die goed voor de dag komen, en bovendien zorg dragen voor orde, zijn het Vrouwentoezicht, de Bewaring der Wetten, het Jeugdtoezicht, de Gymnasiumdirecties, en bovendien, de zorgdrager voor de gymnasiale en Dionysische wedstrijden en voor andere gelegenheden van diezelfde aard. Voor Aristoteles bestaan er poleis die door drie criteria gekenmerkt worden: ze zijn σχολαστικωτέραι, εὐη ερούσαιμ en φροντιζούσαι εὐκοσ ίαςμ . Wat moeten we ons voorstellen bij een polis die zeer σχολαστικός is? Een polis die in zijn wetgeving veel ruimte geeft aan het belang van σχολή? Of een polis waarin relatief
veel burgers goed gebruik maken van hun σχολή? Anders gesteld, spreekt Aristoteles hierover bepaalde formele voorwaarden aangaande σχολή of juist over een staande praktijk? Aangezien dezelfde vragen voorwaarde of praktijk gesteld kunnen worden bij het laatste participium, (φροντιζούσαι εὐκοσ ίαςμ ) lijkt de betekenis van εὐη ερούσαιμ richting te geven. Een polis εὐη ερούσαμ lijkt niet zozeer te slaan op de voorwaarden die de polis schept, maar verwijst zij veeleer naar een bepaalde toestand: een polis die goed voor de dag komt, waar het goed gaat, waar "een grotere mate van welvaart" is. 53 53 Vertaling van Kessels (2010: 265).
Deze lezing wordt ondersteund door Rackham die vertaalt met "states that have more leisure and prosperity".54 Schütrumpf en Gehrke menen dat Aristoteles hier een omschrijving geeft van een aristocratie die zich kenmerkt doordat deze staatsvorm bij uitstek "Muße leisten können".55 Hun tekstuele verwijzing naar een eerdere passage waarin Aristoteles op een soortgelijke manier een verbinding legt tussen type staatsvormen en type ambten, maakt deze lezing zeer bevredigend. Niettemin dreigt men zo voorbij te gaan aan Aristoteles' opvallende gebruik van
σχολαστικωτέραις.56 In boek VIII gebruikt Aristoteles deze comparativus namelijk ook, maar dan verwijzend naar mensen (σχολαστικώτεροι γὰρ
μ γιγνό ενοι διὰ τὰς εὐ π ορίας καὶ μεγαλοψυχότεροι π ρὸς τὴν ἀρετήν), waarbij hij een duidelijk verbinding legt tussen de mate van σχολή en persoonlijke deugd. In de onderhavige passage gaat het om poleis, die in bepaalde vormen van voorzien. De opsomming van ambten geeft een beeld welke concrete vormen σχολή van σχολή Aristoteles hier op het oog heeft. Voor een historische behandeling van deze opsomming verwijs ik naar het commentaar van Keyt, die een poging doet om in samenhang van passages uit Plato deze instituties preciezer te duiden.57 Voor ons onderwerp is het belangrijk in te zien dat Aristoteles een verband legt tussen het hebben van orde (εὐκοσ ίαμ ) met bijbehorende ambten (γυναικονο ίαμ νο οφυλακίαμ παιδονο ίαμ ) als ook tussen σχολή en de ambten die te maken hebben met het gymnasium en openbare feesten (γυ νασιαρχίαμ , π ρὸς δὲ τούτοις ερὶπ ἀγῶνας ἐ π μι έλεια μ γυ νικοὺς καὶ Διονυσιακούς). Dit verband is veelzeggend: een cultuur van zorgt ervoor dat mensen naar het gymnasium gaan, waardoor het noodzakelijk σχολή is dat hier goede leiding over gegeven wordt. Hetzelfde geldt voor de festiviteiten die Aristoteles noemt, waar te denken valt aan de Spelen en grote Dionysische feesten.58 Dit verband met het belang van feesten wordt helder beschreven door Pieper:
"Here we should once again mention the celebration of a feast. Such a celebration combines all three elements that also constitute leisure: first, nonactivity and repose; second, ease and absence of exertion; third, leave from the everyday functions and work".59
Deze invulling van σχολή lijkt deze passage beter te duiden dan de interpretatie dat zij slechts een omschrijving is van de aristocratische staatsvorm. Poleis die voorzien in vrije tijd zijn juist plaatsen waar een zeer specifieke uitingsvorm van σχολή plaatsvindt: sport, spel en wedstrijden. Ook dit aspect van het leven, naast het politieke en contemplatieve leven, behoort tot de betekeniswijdte van σχολή. 54 Vertaling van Rackham (1967: 529). 55 Schütrumpf & Gehrke (1996: 664). 56 Hierover meldt Anastasiadis (2004: 70) dat Aristoteles met het gebruik van dit adjectief een betekenisbreuk wilde aanbrengen. 57 Keyt (1999: 2378). 58 Hierover meer: Schütrumpf & Gehrke (1996: 665) en Keyt (1999: 238). 59 Pieper (1989: 141).
6. σχολή als intellectuele activiteit (boek VII) In boek VII bespreekt Aristoteles het meest uitgebreid het belang van σχολή in de ideale samenleving. Toch thematiseert hij het begrip σχολή niet apart zoals andere bijvoorbeeld de ideale ligging van deze staat of de rol van het huwelijk binnen deze samenleving. De waarde van σχολή wordt steeds besproken aan de hand van andere noodzakelijke bestanddelen van deze samenleving: de ???????? van een individuαταρκεία kan bijvoorbeeld slechts bereikt worden, indien de staat ook in de noodzakelijke voorziet. In grote lijnen kan vastgesteld worden dat Aristoteles in boek VII σχολή presenteert in nauwe samenhang met de algehele doelstelling van de ideale σχολή samenleving: het beste leven in de polis is een leven in voortreffelijkheid (?ρετή) met een minimum aan materiële middelen.60 Dit is dan ook het uitgangspunt geweest van het onderzoek van Solmsen.61 Het eerste voorbeeld in Boek VII heeft op het eerste gezicht weinig te maken met σχολή als politiek of ethisch ideaal. Deze passage lijkt vooral op een interrumperende noot die hij geeft om aan te geven dat hij in de Politica niet primair wil spreken over de βίος ἄριστος voor individuen. Dit is immers voorbehouden aan een ander ἔργον σχολῆς: ἀλλὰ γὰρ ταῦτα μὲν ἐπὶ τοσοῦτον ἔστω πεφροι ιασ ένα τῷ λόγῳ: οὔτεμ μ γὰρ μὴ θιγγάνειν αὐτῶν δυνατόν, οὔτε πάντας τοὺς οἰκείους ἐπεξελθεῖν ἐνδέχεται λόγους, ἑτέρας γάρ ἐστιν ἔργον σχολῆς ταῦτα (...) Aristoteles, Politica, 1323b38 Maar laat immers deze zaken voldoende zijn als een wijze van inleiding bij de uiteenzetting: het is immers niet mogelijk om die zaken niet te behandelen, maar het is ook niet mogelijk door al deze bekende zaken heen te lopen, dat is immers voorbehouden aan een ander tak van σχολή.
Met deze ἑτέρας (...) ἔργον σχολῆς bedoelt Aristoteles vanzelfsprekend de ethiek: in het bijzonder de Ethica Nicomachea waarin hij in het bijzonder bespreekt wat ὁ [βίος, JW] μετ᾽ ἀρετῆς κεχορηγη ένηςμ ἐπὶ τοσοῦτον ὥστε μετέχειν τῶν κατ᾽ ἀρετὴν πράξεων precies inhoudt (nl. "het leven dat geleid wordt door deugd in zoverre dat het kan participeren in deugdzame praktijken").62 Interessant voor het huidige onderwerp is de conjunctie van ἔργον σχολῆς dat op het eerste gezicht een contradictio in terminis lijkt en wat later in boek VII ook als een tegenstelling wordt gepresenteerd. Deze constructie laat zien dat het idee van 'vrije tijd' als tegenhanger van 'werk' hier niet kan worden bedoeld. De standaardinterpretatie van gaat dan ook niet op, tenzij Aristoteles zou verwijzen naar zijn eigen vrije tijd, σχολή 60 Aristoteles, Politica. 1323b401324a3. 61 Zie mijn bespreking in de inleiding van deze scriptie. 62 Aristoteles, Ethica Nicomachea. 1099a21 en 1179a4ff.
waarin deze ἔργον was uitgevoerd.63 Een dergelijke invulling ligt echter niet meteen voor de hand: waarom zou Aristoteles opeens spreken over zijn eigen σχολή als 'vrije tijd' in een werk dat verder geen enkele keer naar zijn eigen omstandigheden verwijst? Een concretere interpretatie ligt meer de hand en zo hebben ook de meeste vertalers duiding gegeven aan deze passage. Rackham vertaalt σχολή hier met "another course of study", Kraut "a task for another study", Jowett "these are business of another science" en Kessels "een andere tak van onderzoek". Duidelijk wordt dat in deze samenstelling een inhoudelijke interpretatie krijgt: studie, onderzoek. In σχολή
deze context verwijst σχολή naar een activiteit die nauw verwant is met Griekse woorden zoals ?στορία of eventueel ?πιτήδευ αμ . Kort gezegd, ἔργον σχολῆς
verwijst naar de activiteit van intellectuele aard. Het verwijst hier dus niet naar een idee van 'vrije tijd'. 7. σχολή in bezonnenheid en vrijheid: (boek VII) Het eerste verband tussen σχολή en de vereisten van een ideale samenleving wordt besproken in het hoofdstuk waarin Aristoteles het perfecte grondgebied ( ???) vanχρα deze staat bespreekt: π λήθει δὲ καὶ μεγέθει τοσαύτην ὥστε δύνασθαι τοὺς οἰκοῦντας ζῆν σχολάζοντας ἐλευθερίως ἅ α μ καὶ σωφρόνως. (...) π ολλαὶ γὰρ π ερὶ τὴν σκέψιν ταύτην εἰσὶν ἀ φισβητήσεις μ διὰ τοὺς ἕλκοντας ἐφ᾽ ἑκατέραν τοῦ βίου τὴν ὑ π ερβολήν, τοὺς μὲν ἐ π ὶ τὴν γλισχρότητα τοὺς δὲ ἐ π ὶ τὴν τρυφήν. Aristoteles, Politica, 1326b3033. Naar grootte en sterkte moet het grondgebied zo zijn dat het mogelijk is dat de bewoners kunnen leven in een situatie van σχολή en tegelijkertijd in vrijheid en bezonnenheid. (...) Er zijn veel controverses rondom dit thema doordat veel mensen gesleurd worden naar beide uitersten van het leven, waarvan de ene de gierigheid is en het andere een leven van luxe.
In deze passage zijn de adverbia ἐλευθερίως en σωφρόνως belangwekkend. Kennelijk bestaat er een vorm van σχολάζειν die niet automatisch gepaard gaat met vrijheid en bezonnenheid. Aristoteles legt dit vervolgens ook uit dat de opvattingen hierover niet eensluidend zijn: in de ogen van anderen zou σχολάζειν namelijk samen moeten gaan met ofwel gierigheid ofwel luxe. Met andere woorden, σχολή zou ervoor kunnen zorgen dat het verdiende geld zo goed mogelijk bewaard wordt (ἐ π ὶ τὴν γλισχρότητα). Maar σχολή kan eveneens verwijzen naar de situaties waarin geld wordt uitgegeven aan allerlei soorten luxe (ἐ π ὶ τὴν τρυφήν).64. Met σωφρόνως geeft Aristoteles allereerst aan dat hij naar een ethisch invulling van σχολάζειν 63 Deze interpretatie zou bovendien alleen maar kunnen in de opvatting dat de Ethica Nicomachea geconcipieerd zou zijn voor de Politica.
verwijst: σωφρόνως is het juiste midden tussen een leven van luxe en de houding van geencentuitgeven in je vrije tijd.
Het adverbium ἐλευθερίως geeft juist aan in welke omstandigheden dit daadwerkelijk kan plaatsvinden: in vrijheid. In deze context lijkt σχολάζειν
ἐλευθερίως vooral uit te drukken de vrijheid van dagelijkse zorgen, het dagelijkse onderhoud: σχολάζειν, bijvoorbeeld wel een potje πεσσοί met de Atheense vieux, maar
je steeds druk maken of je vanavond wel genoeg eten hebt, is geen ware σχολάζειν. Of zo'n vorm van σχολάζειν überhaupt mogelijk is, hangt dan ook af van de
πλήθει en μεγέθει van de polis. σχολάζειν is namelijk alleen mogelijk voor sommigen, wanneer anderen ervoor zorgen dat er genoeg voedsel en andere dagelijkse voorzieningen in de polis zijn. Er is een bepaald minimum aan inwoners nodig om ervoor te zorgen dat de een voor de ander werkt. Verder moet er genoeg vruchtbaar en nuttig land zijn om tot zo'n situatie te komen.65 Een belangrijke implicatie is vervolgens het idee dat de situatie van σχολάζειν slechts voor kleine groep is voorbehouden. Het idee is dus dat de grootte van de bevolking zodanig groot moet zijn dat het in staat is zichzelf en een kleine bovenlaag te onderhouden. Dit ligt uiteraard geheel in lijn met de werkelijkheid van de slaafmeester verdeling in Aristoteles' tijd en zijn eigen rechtvaardiging hiervan.66 Zo wordt duidelijk dat er slechts sprake kan zijn van σχολάζειν wanneer (1) de economie zich richt op de verdeling dat een grote groep werkt voor een kleine groep welltodo,67 (2) het natuurlijke landschap dit economische systeem steunt. In deze passage zijn er weinig aanwijzingen dat Aristoteles met σχολάζειν wil verwijzen naar de intellectuele betekenis van het woord; σχολάζειν lijkt hier eerder uit te drukken dat er een bepaalde groep mensen kan zijn die zich vrije tijd vrijgesteld van werk kan veroorloven. Met welke precieze activiteit deze tijd moeten worden ingevuld wordt hier niet gethematiseerd. 8. σχολή als voorwaarde voor deugd en politiek In het hoofdstuk dat hierop volgt, bespreekt Aristoteles de vraag hoe de verdeling van maatschappelijke taken in een samenleving geregeld dienen te worden. Dat kan op verschillende manieren: een individu kan verschillende taken op zich nemen (naast landbouwer, ook handswerkman zijn en lid van de rechtbank) of dat ieder individu een 65 Kraut (1997: 87) merkt terecht op Aristoteles niet de belofte inlost wat de precieze parameters zijn van die perfecte grootte van het land en bevolking, maar Kraut meldt er meteen bij dat dit "is not troubling because he has already indicated (in VII.1) his general approach to this issue: the right amount of external is the amount that is adequate to support virtuous activity". 66 Aristoteles, Politica. I.47 en I.13. Betreft het punt van de 'natuurlijke slaaf' is in de loop der tijd veel kritiek geweest (cf. Ober [1989: 164n.21 en 2945] en Taylor [1995:24950]), wat niet van groot belang is voor het huidige onderwerp. Het volstaat te constateren dat in Aristoteles' conceptie er nimmer sprake van kan zijn dat een slaaf zou beschikken over een vorm σχολή. 67 Hoe we deze burgers precies dienen te typeren is lastig. Taylor benoemt deze groep en het aristotelisch burgerideaal als zodanig laatdunkend als freeriders (1995: 250). Dit zijn in ieder geval mensen die economisch onafhankelijk zijn.