VII
Het schoolkind (2)
In dit
tweede hoofdstuk,over het
schoolkind,willen we
ietszeggen
over
enkele kinderendie
onswat
moeite kunnen geven in deze periode.We willen iets
zeggenover het luie kind, over
het verlegenkind,
over het kind dataltijd
geplaagdwordt,
over het on- gedurige kind en iets over het kind met leerstoornissen. Verschillen- de opvoedkundigen hebben zich met deze kinderenbezig gehouden.Moeilijkheden
met
onze kinderen,ook op
school.Dat
kunnen heel ingrijpende dingenzijn. Vooral
ons eerstekind
dat de school gaat bezoeken,wordt door
onsmet
bijzondere aandacht gevolgd.Bij
de geringste moeilijkheden maken we ons vaakal
ongerust. En toch, vaakzijn dit
moeilijkheden die vanzelfvoorbij
gaan, wat aan- passingsmoeilijkheden.Toch blijkt er wel uit, dat de
school een grote plaats inneemtin
ons leven enin het
leven van hetkind.
Indit
hoofdstuk beschouwenwe
de moeilijkhedendie
niet zo gemak-kelijk voorbij
gaan wat nader.Moeilijkheden. Ze
overkomenons. Beter
zoudenwe
kunnen ze&gen: ze worden ons geschonken.Maar dat
accepterenwe
niet.Nooit. We
kunnenwel
doenalsof.
Toch, ze worden ons geschon- ken. Geschonken door de Heere. Maar datis
voor ons onaanvaard-baar.
Moeilijkhedenzijn als
eenvriendelijke staf van de
Herder,Die
het schaaptot Zich wil
brengen.En
datis het
laatstewat wij
begeren.Wij bijten in die
stok.WU
veÍzetten ons tegen dat geleid worden. Hetis
voor ons niet te aanvaarden.Wij
wensen niet geleid te worden.Wij
zullenzelf
onze weg bepalen.We
zeggenwel: "Er
Moeilijkheden met onze kinderen
Ons geschonken
"Want Hij zorgt voor un 1 Petr. 5:7
Door de dood tot het Leven
Hnr scnootnuo
geschiedt niets
bij geval",
maarwe
zullen ons dan toch tegen wat ons overkomt met hart enziel
verweren.Met al
onze kracht. Alleswat
maar enigszins tegenons gericht is of schijnt, is voor
ons onoverkomelijk. We zullen er ons nooit onder schikken.Moeilijkheden met
onzekindeÍen. Ze
kunnen een wonderlijke genadezijn.
We kunnendit
zeggen, somsuit
het binnenste van onshart. Ook
misschienals
ze ons overkomen.En toch. Toch
zullenwe
ons tegen elke nieuwemoeilijkheid
met dezelfde afkeer en de- zelfde heftigheid en dezelfde opstandblijven
verzetten. Wonderlijk,zelfs de
kleinste tegenslagmet
onze kinderenkan
onsmet
grote moedeloosheidvervullen. Maar die
moedeloosheidleidt
ons nooittot
aftrankelijkheid.De zorg kan de
overhandover ons
krijgen.Maar ook
die zorg brengt ons niet op de plaats, waar de zorg van ons afgenomenwordt. Wij
verheugen onsin
de voorspoed, maar zUleidt
onstot
onszelf.Wij
vergaanin
tegenspoed, maarzij leidt
tot onszelf.Nooit
zal de mens zichzelf verlaten.Nooit
zal de mensuit zichzelf
gaan,om met
eerbieden diep
ontzagte
naderentot
deAllerhoogste.
Tot
de Schepper,Die
onsdit kind
metzijn
moeilijk- heden schonk.Tot
Hem,Die
ons zegt: "Werpt aluw
bekommernisop Hem, want Hij zorgt voor
u." Nooit. Dat blijft
een verbor-genheid. Het brengt ons
hoogstensertoe onze zin af te
willendwingen. Zolang, totdat als een
wonderlijk
Godswonder, de Heere ons eens een ogenblik doet zienwie wij zijn.
Dan wordenwe
een ogenblikstil. Door
schuld verslagen. Onuitsprekelijk Godswonder.Moeilijkheden met onze kinderen.
Uit
genade geschonken.Uit
genade.En het is niet te
dragen.Zou
genadeooit
ergens kunnenvallen,
danin
een ondraaglijke situatie.Kan
genadeooit
komen, dan door de dood heen. Genade kaner
toch alleen maarzijn
voor onoplosbare gevallen.En
dan nog als een bijzonderegift.
Daarom is er nietS waarwij
zo tegenin
gaan, dan genade.Moeilijkheden
met ons kind. Wij
biddenof die
moeilijkheden onze deurvoorbij
mogen gaan. En als we zouden mogen kennen datdit
de enige wegis,
dan zullenwe
ons dubbel verzetten tegen dieweg.
Goddelijke ondersteuning. Daaris bij
ons het grootste veÍzettegen.
Medewerkendehulp van de Heere,
medewerkendin
onsbehoud,
is
alleen hetgeenwij
wensen.De
Heere mag alleen doen,wat ons
behaagt.Waardoor wij onszelf kunnen
handhaven enHET SCH)oLKIND
waarmee
wij
kunnenglorifiëren.
MaarHij
mag niet doenwat
Hem behaagt.Hij
mag ons niet met schande overladen. Datniet. Hij
mag onsluie
kindwel ijverig
maken. Maarhij
mag onze hoogmoed niet frustrerendoor het lui te
latenblijven. De
Heeremag wel
ons ongedurigkind tot
rust brengen, maarHij
mag onser
niet door in moeilijkheden,in
onmogelijkheden brengen.Hij
mag ons geplaagdkind wel
ondersteunen, maar onser
niet doortot
het uiterste bren- gen.Alles
zullenwij
doen omin
leven teblijven
en om onskind
in levente
houden.Altud
zullenwij
tegen de Heerein blijven
gaan.Als
het de Heere belieft ons te verzoeken, te beproeventot
ons heil, danzullen wij dat
afiryeren.Als Hij tot ons kind komt en
zegtl"Geef
Mij
uwhart"
en het verootmoedigt, dan zullenwij
daar tegen ingaan, want onskind
kan toch nietin
droefenis ternederzitten. Hetkan toch niet ter dood
gebrachtworden. En toch, hoe kan
het anderstot
het Leven gebracht worden. Alleen door een aanbiddelijk Godswonder.We kijken nog
eens naardie
kinderendie ons
moeilijkheden geven. Misschien-
en het zou tochzo'n
allergrootst Wonderzijn
-, misschien mogen deze kinderen het middelzijn in
Gods hand, om ons onze schuld te doen zien. Misschien zouden hun moeilijkheden het middel mogenzijn,
om hen te brengentot
de Heere der heren.Dan zou het kunnen
zijn,
dat ons niet geaccepteerdekind,
ons kind datniet
aanvaardwordt op
school en soms ookniet thuis,
als een Wonderwerk des Allerhoogsten getrokkenwordt tot
de Heere. Dan zal het getrokken worden door alle eenzaamheid heen. Dan kan hetzijn, dit
onsluie kind,
waarwij zo'n
moeite mee hebben, ijverigwordt in
de dienst des Heeren. Dan kan hetzijn,
dat ons zo verle- genkind, dat zich niet durft uiten,
eensvrijmoedig mag
"zingen van Gods goedertierenheên"; dat ons ongedurigekind,
dat nergens rust vinden kan, mag zitten aan de voeten van Hem,die Zijn
Kerk zo uitnemend heeft liefgehad. Dan kan hetzijn
dat ons leergestoor- dekind,
onderwijs mag ontvangen aan de Hemelse Academie. Endat
ontvangthet niet,
omdathet
moeilijkheden veroorzaakt, maar omdatGij
Heere,Gij
Almachtige God, dat hebt gedaan.'Ik
dankU,
HEERE, datGij
toornig op mU geweestzljt,
maarUw toorn
is afgekeerd, enGij
troostmij."
Spr.23:26
"Gij troost
-tj "
Vergelijk Ps. 89:1 ber.
Jes. 12:1
Algemene en partiële luiheid
Luiheid bij de puber
Luiheid door ontmoediging
Hzr scnootnwo Het luie kind
Ja,
dat
ze5genwe: het luie kind. Maar is dit kind eigenlijk
wellui.
Isdit
kindaltijd lui. Als
dat zois,
dan zouden we kunnen spre- ken van het luiekind.
Maar laten we dat niet al tevlug
zeg5en.Het
zou heel goed kunnenziin,
dat hetkind
alleenin
sommige opzich-ten lui is, bij
sommige bezigheden,op
soÍnmigetijden, terwijl
hetbij
andere dingen en gelegenheden totaalniet lui is. Zou het
danwel
een karaktereigenschapzijn. Of
zouhet
danzo zijn,
dat delui-
heid door de omstandigheden veroorzaaktwordt.
Hangtdie
luiheid misschienaf
vanhet
soortwerk
dathet kind
doen moet, van het soort opdracht dat het moet volvoeren.Zou er
ookniet
sprake van kunnenzijn,
dat hetluie kind
somsjuist
zeerijverig is.
Mogen wein zo'n
geval danwel
spreken van eenlui kind. Dit
maakt duide-lijk,
dater
een algemeneluiheid is
en een gedeeltelijkeof
partiëleluiheid.
Tussen eenluiheid die voorkomt op elk terrein en
een luiheid die voorkomt op een enkelterrein. Luiheid is
dus algemeenof
slechts ten dele. Wewillen
eerst even letten op die gedeeltelijke, die partiële luiheid. Hoe komt dat, wat kan de oorzaak daarvan zijn.Een ieder die kinderen heeft, weet dat bijvoorbeeld de puber
lui is. Hij zit
wat,hij
hangtwat. Hij is lui.
Maar zou het nietzo zljn,
datdit kind
door de veranderende lichamelijke omstandigheden zois. Er
vinden nogal geen geringe lichamelijke veranderingen plaats.De puber groeit enorm.
Hij
zal zich dan ook lichamelijkwel
niet inelk
opzichtzo
welbevinden.In dat
geval zou detijdelijke
luiheid misschien best te rechtvaardigenzijn.
Het zou ook kunnenzijn,
datdie luiheid
veroorzaaktwordt door
een psychische verandering.Maar misschien kunnen we daar later nog wat van ze5gen.
Soms behoeven we de oorzaak van de luiheid niet ver te zoeken.
Het kan
zijn -
en nu denken we weerin
het bijzonder aan het kindop
school-
dathet kind de
leerstofniet
aankan. Misschienis
hetwat
zwakbegaafd.Dan is het wel begrijpelijk, dat het niet
altijdjuichend
naar school gaat enzich
metniet al te groot plezier
aanzijn
arbeid zet. Hetkijkt
elke dag opnieuw tegen leerstof aan die temoeilijk is, of
die heel vaak een uiterste krachtsinspanning vraagt.Vaak
laathet kind het
dan afiveten. Ontmoedigd.Het heeft
geen interesse meer, het maakt eenluie indruk. Dikwijls blijkt
ditzelfdekind bij
andere bezighedenjuist
heel actiefte zijn. Bij
die bezighe-HET SCHooLKIND
den,
die
hetwel
aankan. Hoe vaak verandert eenkind niet
volko- men, als hetin
eenof
ander beroepwordt
ingeschakeld.En, om
nog ietste
noemen, het kanook zijn,
dathet kind
het snelwat
benauwd heeft, dat het voortdurendvoelt
zich niettot
het uiterstete
kunnen inspannen.En
dathet
daar onbewust een besef van heeft en zo onbewust gedwongenwordt
zichwat te
sparen. Zo kunnener dus
omstandighedenzijn,
waardoorhet kind
een luieindruk
maakt,terwijl het toch
helemaalniet lui is, het
helemaal geenluie
aard heeft.We gaan nog wat verder. We kunnen zÊggen; "Ja, maar
dit
kind doet alleen waar hetzin in
heeft en verder doet het niets." Dat
kanzijn.
Maar hoe komt dat dan. Danzeggen we misschien:"Het
is telui om
ietste
doenwat
hem opgedragen wordt." Maar, waar ligt
dan de oorzaak.Bij
het kind? Jazeker. Maar hoe komt datkind
dan zo. Laten we ons dat eens afvragen.Misschien
ligt
hetvoor
een deel aan de ouders.Nu
moeten we maar niette
snel de ouders de schuld geven van de ondeugden van hun kinderen; hoewel onze kinderenwel
de vruchtenzijn
van onze eigen akker. En het kanwel
eens heelnuttig
en goedzijn,
de handin
eigen boezemte
steken.Maar,
ombij
de vraagte blijven:
hoe zouhet
komendat
eenkind te lui is om te
doenwat
opgedragenwordt.
Zou,het
misschien hieraan kunnenliggen,
dat bijvoorbeeld moederhet kind
geen ontwikkelingsmogelijkhedenschonk,
mis- schien doordat ze hetwerk
dat gedaan moet worden zelf veel beterkan en veel vlugger. Of
omdatze
Eeen geduldheeft om op
het gestuntel vanhet kind te
wachtenen het
daaromzelf
maar evenvlug
doet. Maar daardoor mist hetkind wel
veel ontrvikkelingsmo- gelijkheden.Zou het ook niet zo
kunnenzijn, dat
moederte
be-zorgd
is en
daardoorhet kind elke
gelegenheidom iets te
leren ontneemt.Het is begrijpelijk
dat moeder bezorgdis. Het
leven isgevaarlijk voor het kind. Het
zouook
kunnenzijn, dat het
kind daardoor ook angstigwordt,
niet veel meer aandurft en dat het een ontwikkelingsangst krUgt.Is
moeder somsniet wat al te
gemakkelijk wanneerze,
als het kind watmoeilijk wordt,
het maar voorleest, omdat het dan tenmin- stestil is. 7n
verwent moeder het kind met als gevolg, dat het kindaltijd
bezig gehoudenwil
worden enuit
zichzelfeigenlijk tot
niets komt en steeds maar de aandacht vraagt. Verwende kinderen, zeg-Luiheid door gebrek aan ontwikkelings- mogelijkheden
Luiheid en het verwende kind
Luiheid door gebrek aan aóeidsvreugde bij vader
Luiheid en de al te ijverige vader
Hzr scnootxtuo
kinderen. Verwenning
is toch eigenlijk altijd
eenvorm van
ver- waarlozing.Het kind krijgt
geen mogelijkheden enhet leert
daar-door nooit
zelfstandigiets
doen.Het blijft in zijn
geestelijke ont-wikkeling
achter en wordt kwetsbaar.Nu we iets over
moeder gezÊ,gd hebben,willen we ook
ietszel",Een over vader.
Als
vaderaltijd
met tegenzinzijn werk
doet enelke
donderdag zegt:."Gelukkig,
nog één dag en danis het
weer zatÊÍdag, dan hebbenwe weer vrij",
zouhet
danniet zo
kunnenzijn,
dat hetkind in
dat geval van de houding van vaderleert,
dat werken tochwel
een vervelendeklus is. En
dan kan het best zijn,dat
vaderdie
houding maar een beetje speelt, maarhij
moet toch oppassen.Hij
moet erwel
aan denken, datin
iedere, ook grappige opmerking vaak een element vanernst schuilt.
Speelt de houding van vadertot
hetwerk niet
eenuiterst
belangrijkerol in
verband met de luiheid van hetkind.
Het is toch een verschrikkingaltijd
met iemandte
moeten verkeren,voor wie alle werk eigenlijk
een ge- speeldeof
werkelijke verveling is; enbij
wie er onder alle werk eenhunkering
is
naarvrije tijd. Terwijl
als devrije tijd
dan daaris
zo iemand vaakniet
weet hoehij
zevullen
moet. Latenwe
maar eer-lijk zijn:
alshet werk in het
levenvan
een man geen voldoening schenkt, danwordt hij
een lastvoor zijn
omgeving.Als het
opge- dragenwerk
geen voldoening schenkt,wat
moet het dan doen. Het is tochzo,
dat de man gevondenwordt in zijn
werk en devrouw
in haar huis. De vreugde die vaderin zijn werk
heeft,is
heel belang-rijk
voor de ontrvikkeling van hetkind
en dan in het bijzonder voor de ontrvikkeling van de werkhouding van hetkind.
Soms beginnende
mensen's
maandagsmet
een geeuwen
eindigenze de
week weer met een geeuw maar dan van opluchting. Eenrijk
maatschap-pelijk
leven, niet waar. Doorgaans leeft zo'n mens dan een weekof
zes van het hele
jaar:
detijd
dathij
vakantieheeft. Zo
iemand is danwel
sneloud. Wat
een bijzonderarm
leven.Denkt u
dat hetkind
dat niet aanvoelt. Ookin
het gewone leven van elke dag moet menwel
eens liedekens zingen met een treurighart.
Ook voor onze kinderen.We
noemen nog een oorzaak vanluiheid bij het kind. Zou
het ook niet zo kunnenzijn,
dat een kind zichlui
vertoont, omdat vaderjuist zo vreselijk ijverig is
en zichzelfin
dat opzichttot
een voor- beeldstelt. Het kind
gaat dan vergelijken.Het vergelijkt zich
danHET SCH00LKIND
met
vader.Dan is er voor het kind in dat
opzichtniets
meer tebereiken. Dan kan het zijn, dat het kind - en weer:
misschienonbewust
- denkt:
"Maarzo
nooit." Of
dathet
moedeloos wordt.Komt
het niet vaakvoor in zo'n
geval, dat hetkind lui
is,juist
op dat terrein waarop vader uitblinkt.Het kan ook
zijn,
dat hetkind in
de vorige periode veel gespeeld heeft en van geen ophouden weet met spelen en zodoende niet taak- bewustwordt.
De opvoeding moet eisen stellen, taken waaraan hetkind
moet voldoen, anders gaat het ongetwijfeldfout in
de opvoe-ding.
Een steeds durende speelzin kan hetkind ook lui
maken. Het moet in het leven spelen en het moet leren ophouden te spelen.Het zou ook kunnen
zijn
dat het kind te angstig is om tot werken te komen, dat het te onzekeris. Het
is ook denkbaar, dat de omge-ving
vanhet kind te
veeleisendis. Zo zijn er
meer oorzaken vanluiheid bij het kind
aante
wuzen.'We
hebben enkele voorbeelden gegeven. Het gaat er ons hier om
duidelijk
te maken, dat we er wel goedop
moeten letten, hoe het komt dat onskind zo lui is. Is
hetwerkelijk
een karaktereigenschapof is het luiheid die
ontstaan isdoor de omgeving
of
door onszelf.Er
komt ookwel
luiheidvoor
als karaktereigenschap, maar toch moeten we erwel
aan denken, dat eenkind
van aard doorgaans nietlui is. Een kind is gewoonlijk actief. Is het lui, dan hapert
er meestalwel wat
aan.Maar het kan ook zo zijn,
dathet wel
een karaktereigenschapis. Het
enekind is ijveriger
danhet
andere. Ishet
inderdaad een karaktereigenschap, dan helpt een beroepop
de eerzucht van het kind niet. Een beroep doen opzijn
wilskracht haaltook
nietsuit.
Deze kinderen missen dewilskracht om
hun taak te vervullen en danwordt het moeilijk.
Dezeluiheid
vraagtwel
om een speciale behandeling.Veel
kunnenwe
daarniet over
zeggen,want dat
vraagtom
een deskundige behandeling.Maar
misschien zoude
volgende aanpak kunnen helpen.Het kind
heefttoch
ver- moedelijk wel bepaalde interesses. Misschien zou het dan goed zijn, om hetkind
voorlopig metzijn
interesses bezigte
latenzijn.
Daar-bij
dient men dan vooral de nadrukte
leggen op hetjuist
uitvoerenen op het steeds beter uitvoeren van datgene waar het mee bezig is.
Langzamerhand zou men dan misschien kunnen gaan werken
in
derichting
van het uitvoeren van een taak en hetkind
de gelegenheid geven die taakuit
te voeren. Aanvankelijk vooral omdat de opvoe-Luiheid en het speelse kind
Luiheid als karakter- eigenschap
Erfelijkheid en milieu
Verlegenheid en de 'puber- teitsperioden'
Hzr scnootruttp
kind er
aan wennen, die taak te doen om hetwerk zelf.
Omdat het werk het waard is gedaan te worden.Dat
zal wel heel wat moeilijk- heden opleveren.Het
zal nietaltijd
meevallen.Het
verlegenkind
Het
verlegenkind.
Onskind is
zo verlegen. Ergens kunnen we verlegenheid nogwel
als een goede eigenschap beschouwen, hoewel het voor hetkind
zelfwel moeilijk is. Het
schaamt zich zo gemak-kelijk.
Terecht vinden wedit tot op
zekerc hoogte nogwel
een aan-trekkelijke
eigenschap. Eenkind,
datzich
nog kan schamenis
nogte
redden, iemand diedat niet
meerkan, wie
kandie
nog helpen.Maar toch, verlegenheid kan voor het kind erg vervelende gevolgen hebben.
Het is
zeker zo, dat de resultatenop
schooler
danig door beïnvloed kunnenworden. Het is ook
zeker,dat
verlegenheid en gebrek aan resultaat elkaar wederkerig negatief beihvloeden. Door de verlegenheidwordt
het resultaat minder, door vermindering van het resultaatwordt
de verlegenheid opzijn
beurt weer groter.Hoe komt het dat het
kind
zo verlegenis.
Ja, hoekomt dat.
Is het aangeboren.Zijn
de ouders misschien ook verlegen. Hebben de ouders misschiente weinig
omgang met anderen.Zijn
ze sterk op zichzelf gerichtof mogelijkerwijs
alleenop
elkaargericht. Krijgt
het
kind
daardoor ook te weinig gelegenheid om met anderen om te gaan.Heeft het kind die
verlegenheiddus als
karaktereigenschap meegekregen,of is
het zo datdie
verlegenheid veroorzaaktis
door de omgeving.Of -
en dat kan ook nog- wordt
die verlegenheid ten dele veroorzaaktdoor erfelijkheid
en bovendien versterktdoor
de omgeving waarin het opgroeide.Misschien heeft het
kind
eente
geringe dunk van zichzelf. Watofficiëler
gezegd: hetkind
heeft een te gering ik-besef. We kunnen daar dan aan toevoegen: hetkind
heeft dat ik-besef-
waarmee het misschien van natureal in
geringe mate bedeeld was-
bovendien inde gang des levens niet optimaal
kunnenontwikkelen. En
dan denkenwe in
het bijzonder aan de beide 'puberteits-perioden': aande 'puberteit'
in
de kleuterleeftijd en aan de puberteit omstreeks eenjaar of
dertien. Het ontbreekt hetkind
aan kracht om zo langzamer- hand een eigen persoonlijkheid op te bouwen. Het kind heeft een teHnr
scaoou<tt'togering zelfvertrouwen. Een
te
gering zelfvertrouwenin
de ontmoe-ting
met anderen, met de medemens, want verlegenheid treedt altijd op bU het maken van contact met de medemens. Het kind is daartoe niet voldoendein
staat. Hettrekt
zich terug. Het voelt zich minder.Het
gaat zich vergelijken met anderen.En
hetvoelt
zich dan min- der. Misschien volkomen ten onrechte. Het verlegen kind voelt zich snel vergeleken. Het voelt zich danin
die vergelijking minderwaar-dig. Het trekt zich terug. Het
verbergt zichzelf als hetware.
Wieheeft niet en kent niet in
een zekere matedie
verlegenheid, diealtijd
ontstaat bUhet
vergelijken.Wie, die
enige zelfkennis bezit,zal
zich danniet
verlegen voelen. Misschien kan de niet-verlegen menszijn
verlegenheid ookwel
alleen overwinnen, de baas worden, door zich er overheente
zetten, door te denken: "Het moet!"Eens
zei
iemand:"De
aandacht moetniet op de
eigen persoon verlegenheidgericht
zijn
als men ergens spreekt.De
mensen komen niet omjóu
"n zelfwaar- te horen, maar om
je
te hóren." Dat
zalwel zo zijn,
maar hetvalt
nemingniet
mee hette
geloven. Want het kanook zo zijn, dat
schuchter-heid zich voordoet
bij
een besef van de schamelheid van onze ken-nis. In
ieder gevalis
het weljuist, te
constateren dat de verlegen- heid optreedt alser
sprakeis
vanvergelijking. Of
als men het idee heeft bekekente
worden.Bij
het bekeken worden,wordt het
kinduit
de gemeenschap,uit
decollectiviteit, uit
de anonimiteit gehaalden apart
gezet. Bekeken.En
alshet
dan bekekenwordt,
gaat het zichzelfbekijken en
beoordelen.En die
beoordelingvalt bij
het verlegenkind in
eigen oogaltijd
negatiefuit. Het wordt
verlegen, het durft bijna niet meer verder. Het verliest, zoals iemand eens zei,de
spontaneiteit.En
inderdaad: waargenomenworden, leidt
tot zelfivaarneming. En als het kind en ook de mens steeds maar toezietop
zichzelf enop zijn
daden, danblijft er
doorgaans niet veel van de eigen persoonlijkheid over. Dan ziet hetkind
(en ook de volwas- sene) de dingenniet
meer zoals zewerkelijk zijn. Het
ziet ze door de ogen van een ander, de anderdie
ons beoordeelt. Daarom kan verlegenheid zich ook zo goed op school manifesteren. Op school is er tochaltijd
sprake van beoordelen, hetzij door de medeleerlingen, hetzij door de onderwijzer. En hetvalt
niet mee om overgeleverd tezijn
aan de beoordeling van anderen. Juist het nog enigszins gevoe- lige kindnvijfelt
al gauw aan de eigen waarde.Verlegenheid als karalÍer- eigenschap
Verlegenheid en de omgeving
Verlegenheid en cynisme
Hnr scnootxtt'tp
De verlegenheid kan dus veroorzaakÍ worden door de gebrekkige
zelfivording
vanhet kind. Het
kan dus een geneigdheidzijn,
een eigenschap. Maar hetis
ook vaakzo,
dat die geneigdheidof
eigen- schap versterktwordt door het kind zelf en
somsin
belangrijke mate door de omgeving waarmee het te maken heeft en waarin het opgroeit.De
ouders kunnen bijvoorbeeld teweinig
contact hebbenmet
anderen.En dit
gevaar bestaat vermoedelijkjuist voor
onze kringen. Menis
misschien niet verlegenin
eigenkring;
hoewel hetjuist ook zo kan zijn,
dat mendoor die kring
verlegen gemaaktwordt.
Bijvoorbeeld als de mensen die ons nog het meest na staan, aan ons voorbijgaan;of
alswij die
mensenliever niet willen
ont- moeten, omdat we ze niet kunnen ontmoeten.Het
kan duszijn,
datde
oudershet
contact yÍezen,uit
de weg gaan.Zichzelf ook
niet durven geven. Somsin
geen enkel opzicht meer.Vooral bij
het op- groeien van hetkind. Zich
schamen voor elke gevoelsuiting; en ook datis
goedin
te denken. Maar daartegenover kan het ookzijn,
dat de verlegenheidbij
hetkind
versterktwordt,
omdat de ouders zich doorlopend bemoeien met hetkind,
steeds de aandacht op het kindof
op de verlegenheid van het kind vestigen.Dat
zal vooralzo zijn,
alser in
het gezin vrijmoediger kinderenzijn
en als dezen dan tot een voorbeeld gesteld worden. Verlegenheidwil juist
de aandacht afgewendzien, in
geen enkel opzicht de aandacht trekken.En
toch moetook
het verlegenkind
levensruimte hebben.Als
hetniet
vol- komen terneergeslagenwordt,
zal het zich verweren,of
zalhet zijn
verlegenheid maskeren. Misschien
juist
doorbrutaliteit.
Toch pro- beren zich te handhaven. Iemand heeft er ook eens op gewezen, datjuist bij dit
maskeren van de verlegenheid, de onhandigheid van de verlegene aande
dagkomt. Het
verlegenkind heeft
vaak kleine ongelukjes, precies op beslissende momenten. Daardoor treedt een geremdheidop.
Toch kunnen er zich ook wonderlijke vormen voor- doenbij het
maskeren vande
verlegenheid.Het is namelijk
heel goedmogelijk,
dat de verlegenheid op latere leeftud gecamoufleerdwordt
door een zekerc verstrooidheid.Maar ook -
en datvalt
nietaltijd
mee,niet voor
de betrokkene maar evenzeerniet voor
diens omgeving-
dat de verlegenheid gemaskeerdwordt
door een zekercynisme. Door cynische, wrange
opmerkingen.Mede
daardoor tracht de verlegene zichzelf staande te houden en de medemens op een afstand.En -
om niet meer te noemen- :
het kanook zijn
datde
verlegenheid gecamoufleerdwordt door een vertoning
van luiheid.HET SCH)oLKIND
Zou er wat
aande
verlegenheidte
doenzijn. Als men
zelfverlegen
is,
dan heeft menin
geen enkele maatregelnog
vertrou-wen, van
geen enkelenog
verwachting.Toch, het zou
misschien goedzijn,
dat de oudersof
onderwijzerser
zomin mogelijk
opzet- telUke aandacht aan schenken,terwijl tegelijkertijd
getracht wordtde
omgangmet
anderenwat
steelsgewUste
verbeteren,door
hetverlegen
kind
geleidelijkte
leren met andere kinderen omte
gaan.En
dan moet men vanzelfniet
mette
veel kinderenin
eens begin- nen, maar met een enkel kind.Verder zou men het verlegen
kind
kunnen helpen, door het nietop te laten vallen, ook niet wat het uiterlijke betreft. Door
het vooral niet te ontmoedigen en het kleine succesjes te gunnen. Door het toch niet volkomen op de achtergrond te laten leven.Zo
zoudener
meer mogelijkheden te noemenzijn,
om wat aan de verlegenheid van een kind te doen.Het
steeds geplaagdekind
De
laatstejaren wordt er
nogal
veel geschreven over het zoge- naamde 'pesten'.Vooral
over het pestenop
school. Van der Meer heeft er zich mee bezig gehouden en verschillende anderen.Dit
nare verschijnselwordt de
laatstetijd op veel
scholen gesignaleerd, in het bijzonder onder de kinderenin
deleeftijd
vantien tot
veertienjaar. Het is
anders dan plagen.Het
gaatveel dieper. Is ook
veelerger. Bij
plagenzijn
de kinderen doorgaans aan elkaar gewaagd.Bij
het zogenaamde 'pesten'-
wat een ellendig woord overigens-
isdat niet het geval. Bij
pesten-
misschienis het woord
treiteren beter opzijn
plaats-, wordt
eenkind
doorzijn
leeftijdsgenoten zo onder handen genomen,dat het er
geestelijken lichamelijk
onderlijdt of er zelfs
onderdoorgaat. Vaakis er
geen directe aanleidingtoe. Het
slachtofferis
meestal ookniet in
staat zichte
verdedigen.Pesten
is
gebaseerdop
ongelijkheid.De
treiteraar speeltde
baas over het gepeste kind.Als dit
verschijnsel ook op onze scholen voorkomt-
en het komt ervoor -
danis
datwel
een teken aan de wand.Als
het getolereerdwordt -
en ook dat is het geval-
danwijst
dat tochwel
op verschil- lende zaken.Verlegenheid en aandacht
Plagen en pesten
Het verschijn- sel als zodanig
Oorzaken
Spanningen thuis
Hrr scuootxtNo
Laten we eerst iets zeggen over het verschunsel als zodanig. Een bepaald
kind wordt
voortdurend getreiterd. Somsdoor
één kind, meestal door een groep kinderen.Het
vreemdeis,
dater
doorgaans geen aanwijsbare oorzaakvoor dit nare
gedragis. In
sommige gevallenkan
datwel zo zijn. Het kind
kan bijvoorbeeld opvallendoor
eenietwat uitzonderlijk
gedrag,of door
ietrvatuit de
toon vallendekleding,
maar eendergelijke, duidelijk
aanwijsbare oor- zaak, hoeftniet
noodzakelijk aanwezig tezijn.
Doorgaansis
die erjuist niet.
Soms treedt het verschijnsel ineensop.
Doorgaansis
het daarna blijvend. Vaak raakt het gepeste kind volkomen geïsoleerd inde klas. En dat is
eengruwelijke
zaak. Somswordt het
'dood'gezwegen,
of
hetwordt
op het speelplein en na schooltijd herhaal-delijk
geslagen en achterna gezeten. Het gebeurt ook dat het slacht-offer
gedwongenwordt
verkeerde dingen te doen. Vaak worden de resultatenop
school hierdoor negatief beïnvloed.Het kind
gedijt niet meerin
de klas. Is bang om naar school te gaan. Slaapt slecht.Wordt
gekweld door nare dromen. Raakt het zelfvertrouwen kwUt.Voelt
zich minderwaardig.Wordt
nooit uitgenodigd door vriendjesof
vriendinnetjes, enzovoort.Vaak is er
éénkind in de klas,
vanwie
de actie uitgaat. Andere kinderen sluiten zicher bij
aan en dezwijgende meerderheid gedoogt
het. Wat
zouden de oorzaken van het pesten kunnen zijn.De
oorzaken kunnenbij
het gepestekind thuis liggen.
Bijvoor- beeld een al te uitzonderlijkewijze
van opvoeden.Ook
spanningen thuis kunnen tot gevolg hebben dat het kind op school gepest wordt.Het kind
zal doorgaans toch iets van de gevolgen daarvan vertonenin
deklas. Er
heel onzeker door worden en terughoudend en ook wantrouwend. Het kan zich daardoor niet gevenin
het schoolgebeu- ren. Het heeft iets te verbergen. Is met een last beladen. We hebbenhet al
eerder opgemerkt: onderlinge onenigheid tussenvader
en moederwordt altijd
uitgevochten op de rug van hetkind. Het
kindhoudt
van beide ouders.Het
kan enwil
geenpartij
kiezenin
de onenigheid tussen vaderen
moeder. Steedswordt het
echter ge- plaatstvoor
conflictsituaties waarhet
niets aan doenkan.
Proble- men die onzekerheid en angst veroorzaken. Daardoor zal het ook in deklas
misschienwat
vreemd reageren, omdat hetthuis niet
weet waar het aan toe is.Hnr scnootxtt'to
Vanzelfsprekend
heeft de onderwijzer - en we
bedoelendan
oe invloedsteeds
ook
de onderwijzeres-
een grote invloedop de
sfeerin de
van de onder-klas. Hij is
verantwoordelijkvoor
deveiligheid in zijn klas. Voor
wilzerde geestelijke en lichamelijke veiligheid van elk van
zijn
leerlingen.Voor
een goede werksfeerin
deklas. Voor de
saámhorigheid der leerlingen en de onderlinge verstandhouding.Hij
kan daar veel aandoen, al zullen de
verschillende klasseneen
verschillende sfeer kennen. Het optreden van een onderwijzer kan bevrijdend maar ook benauwend werken. Z,eer veel hangt vanzijn
houdingaf. Nu
is hetzo, dat heel vaak een autoritair,
eigenmachtig optredenvan
deonderwijzer als een belangrijke oorzaak van het
pesten wordt gezien. Somszal dit ook wel
eenshet
gevalzijn. En het is
ookwaar, dat autoritair
optreden van de onderwijzer,van
invloed kanzijn op
het ontstaan van het pesten.Maar
zou het pestentoch
niet veel vaker veroorzaakt worden door een gebrek aanautoriteit
van de onderwijzer, door een gebrek aan gezag enoverwicht,
orde en regelin
de klas; door een ongeoorloofd verregaande tolerantie. Eentolerantie, die
vaakhet gevolg is van
gebrek aanautoriteit,
aangezag, aan
overwicht.
Vanzelfsprekend,de
sfeerin de klas
moet openzijn. In die zin,
datelk kind er in
moet kunnen leven. Maar tegenwoordig zegt men veel te gemakkelijk: alles moet bespreekbaarzijn. Maar is
hetjuist niet
vaakzo,
dat hoe meer men zoiets zegt, hoe minder dathet
gevalis. Als
men iets wenstof als
ideaal be- schouwt, is het tegengestelde van het gewenste ideaalin
depraktijk
vaakin
ruime mate aanwezig. Toch is het op zich weljuist,
dat een bepaald probleemin
de klas bespreekbaar moetblijven.
Maar van-zelf nooit in die zín,
dat de verantwoordelijkheid, denorm of
de beslissingbij
de kinderen gelegdwordt.
Problemen moeten dus wel bespreekbaarzijn in
deklas. Dat is
langniet altijd
even gemakke-lijk.
Toch moet de onderwijzer daarniet al te huiverig voor
zijn.Vaak is
mendat wel en dat is ook wel begrijpelijk. Het
vraagtwijsheid en tact
vanhem. Het
vereist een goede omgangmet
deleerlingen. Een vertrouwensrelatie.
Hij
moetleiding
kunnen geven zonder spanning. Dejuf of
de meester moet de touwtjesin
handen hebben, anders loopt elk gesprekuit
op een janboel.Er zijn
klassen waar éénzo'n
gesprek voldoendeis.
Maarer zijn er
ook dieer
als het ware steeds om vragen. Klassen, diein dit
opzicht een voortdu- rende begeleiding nodig hebben.De invloed van de mede- leerlingen
Een agressief karakter
Hnr scnootnt'to
In
de klas moet dus een goede sfeerzijn, wil
het bespreken van problemen enigezin
hebben.Als er wat
aan de handis in
de klas datniet
door de beugel kan, dan moet dat uitgesproken en bespro-ken
kunnenworden. De onderwijzer moet
daartoeook de
moed hebben.Hij
moet niet bangzijn
voorzijn
klas. Deze angst voor de klas komt veel vaker voor dan men vermoedt.Dikwijls is
hetjuist zo,
dat als de onderwijzer een keer een bepaald probleem met zijn klas besproken heeft, dat de sfeerin
die klasin
sterke mate verbe-tert,
zodater
ook bepaalde afspraken gemaakt kunnen worden. Ook als eenconflict op
een eerlijkewijze
besprokenwordt in
de klas,kan dat
leidentot
een betere omgangin de klas. De
onderwijzer moet daarom voorzo'n
gesprek niet terugdeinzen.Hij is
de opvoe- der.Hij is
verantwoordelijk voor de sfeer en voor het leerproces inzijn
klas.De leerlingen zijn ook verantwoordelijk voor die sfeer.
De leerlingen leven niet graagin
een gespannen sfeer. Evenminin
eenrommelige,
onoverzichtelijkeklas. Een
goedeklas wordt
altijd gekenmerkt door een eenheid, door weinig achterblijvers.Door
eengezamenlijk optrekken.
En dat
laatsteblijft
waar en noodzakelijk, ondanks de steeds verder gaande differentiatie, die men tegenwoor-dig - en dat toch wel
terecht- wenselijk acht. Het
gebrek aan eenheidin
de klas zouwel
eens één der oorzaken kunnenzijn
van detalrijke
uitvallers, die men soms op een school aantreft.Vanzelfsprekend
is ook de
samenwerkingvan
schoolen
gezin noodzakelijken
vangroot
belang alser zich
pesterijenop
school voordoen. Ook moeter
de mogelijkheidzijn
dat de gezinnen elkaar op dergelijke problemen kunnen aanspreken.Het
kanook zijn,
datde
'pester' eenkind is
met een agressief karakter. Eenkind, dat zich op
geen anderewijze
kanuiten,
dan agressief.Dat zijn
agressieop
geen anderewijze kwijt kan.
Dat daarvoorook
geenruimte krijgt. Ook thuis niet. En toch is
dat somsnodig.
Iedereen moet zichwel
eens kunnen afreageren. Dan klaart de lucht weer op.Er zijn ook kinderen (en
volwassenen),die zich niet
eerderdurven uiten, dan nadat ze zich goed kwaad
gemaakt hebben.Meestal heeft dat
te
maken met angst. Toch kan het soms ook nogwel
bevrijdendzijn.
Ook maakt menwel
ruzieom
de eigen schuldte
verbloemen.Al
deze dingen kunnen meewerken,om in
de klasHET SCH)oLK]ND
iemand
tot, wat
mennoemt,
'zondebok'te
maken.Het
probleemvan de
zondebokleidt
somstot verschrikkelijke
gebeurtenissen.Bekend
is, dat in
Japan verscheidene kinderentot
zelfmoord kwa- men, omdater op
schoolvoor
hen alshet
ware geen leven meer mogelijk was.Pesten
is
een gevolg van de zondeval, waarin het haten van God en de naaste openbaarkomt.
Het is een teken aan de wand, dat ook deze zonde onder ons meer en meer doorbreekt. Het maakt dan tochwel
verschillende dingen duidelijk.In
de eerste plaats, dat we ons op niets behoeven te verhovaardi- gen. Vroeger zei men nogwel
eens: "Wezijn
niet anders, maar wedoen
anders." Daar
kunnenwe
tegenwoordigook wel
een punt achter zetten. Inderdaad, wezijn
allen van "één lap gescheurd".Kijken we in
de tweede plaats naar onze gezinnen.Het
zou een goede zaakzijn
als eenkind er
nog metzijn
oudersover durft
te spreken, alszich
pesterijen voordoen. Latenwe
maarniet te
snel zeggen, dat onze kinderen dat nogwel
doen; dat zewat
dat betreft nog open genoegzijn
en dater voor
het bespreken van dergelijke problemenook nog tijd en
belangstellingis. Als dat
laatste niet meer gebeurt- en het geldt niet
alleenvoor dit
probleem, maareigenlijk
voorelk
probleem-
dan kan mener
op rekenen, dat onze kinderen een verwrongen persoonlijkheidsstructuurzullen
krijgen.Bestaat de mogelijkheid nog
in
ons gezin, dat we met onze kinderen spreken?Of
is er alleen nog maar het grote zwijgen over wezenlijke zaken. Is erin
ons gezin nog de mogelijkheid van een gesprek.Zijn
onze kinderennog
aanspreekbaarals het
gaatover de
wezenlijke zaken.Het is
misschienwel
niethet
allervoornaamste, maarhet
iswel
zeer belangrijk.In
de derde plaats: het zegt ook iets van de sfeerin
onze klassen als het verschijnsel pesten ook op onze scholen voorkomt. Hetwijst
erop, dathet
gezag van de onderwijzer sterk verzwaktis. Het is
er een tekenvan dat hij nog
maarweinig
opvoedkundig overwicht heeft.Weinig
gezag. Dat ook.Het
verschijnsel pesten,wijst nog op
heel andere dingen. Ook hierop: dat zelfsin
een geslotenkring
als waarin onze scholen zich bevinden, dat ook onze gesloten gemeenschap die voor buitenstaan- ders een eenheidlijkt,
geen eenheid meeris.
Dat ookin
onze kring'Van één lap gescheurd"
Een verwron- gen persoon- lijkheids- structuur
Hnr scnootxtt'to
Het beslag van oên verkoelen van de liefde
in
het laatste der dagen. Dat het beslag Godswoord van
GodsWoord, dat er
vroegertoch
nog enigszins was,ook bij ons
sterk aanhet
verdwijnenis. Het toont, dat
menop
bepaalde dingenniet
meer kan enniet
meer wenst aangesprokente
worden.Dat bepaalde dingen niet meer onderling besproken kunnen worden,
niet
meer geregeld kunnen worden. Pesten, hetwijst er in het
al- gemeen ookop,
dat het gezag ookin
onze kringen verminderd is en dat het zich laten gezeggen bijna niet meer aanwezig is.Ook,
dat de opvoeder inderdaadtot
leer-kracht verwordenis
endat er vrijwel
geen beroep meermogelijk is
op wellevendheid,op
ethisch besef, op het geweten. Het laat ook zien dat er geen beroep meer mogelijkis op
gemeenschappelijkkerkelijk
leven.Men
kanzich
terecht af- vragen, als deze verschijnselen zich voordoenbij
ons,of
er dan nogwel
sprakeis van een
bepaalde gemeenschapsbeleving.Dat
het verschijnsel pestenzich in de wereld
voordoet,is te
verstaan. Inmilitaire
dienst is het een sedert lang bekend verschijnsel. Maar dat het zich nu ook voordoetin
onze gezindte, op onze scholen,is
een teken aan de wand.Het ongedurige,
beweegl[ikekind, thuis
en op schoolWe
willen ook
iets proberente
zeggen over het ongedurige, het beweeglijkekind, thuis
enop
school.En nu
bedoelenwe niet
hetkind
datwel
eenswat lastig is, of
soms heellastig. We
bedoelenhet kind, dat het
ontbreekt aan de beheersing vande
bewegingen die het maakt.Dat kind,
dat als het ware zonder enigerem,
maarom
ons heenrolt
entolt. Dat kind,
datook in
de klas onmogelijk kan stilzitten. Dat vaak onhandigis.
Kleine ongelukjes veroorzaakt.Steeds lawaaierig
is. Dat
ons alshet
ware geen enkelerust
gunt.Dat kind, dat
gebrek aanduur kent, ook in het spel. Dat
steedsweer
een ander spelletjewil
doen.Dat
nergens enigetijd
langer mee bezig kanzijn. Dat
steeds woelt om verandering. Het voor hetoog
ongedisciplineerdekind. Het schijnbaar overactieve
kind, waarvanje al
zenuwachtigwordt
alsje er
naarkijkt.
Hetkind,
dat steedsdirect
afgeleidis. Dat nooit oplet. Dat
ongeremden
nooit doordacht handelt. Datkind,
dat volgens ons eigenlijk opzettelijk de zaak tegenwerkt.Dat kind, dat ons zo moe
maakten vaak
ook wanhopig. Eenmoeilijk kind.
Soms een onmogelijk kind voor ons.HET SCH))LKIND
Maar, hoe
is dit
kind zo geworden.En:
hoe is hetvoor
zichzelf.En:
is er misschien toch nog wel wat te reguleren.Hoe is dit kind
zo geworden. Hoe komthet. Is er
een oorzaakvoor
deze beweeglijkheid en ongedurigheid aante wijzen.
Sommi- gen beweren-
en het kan best waarzijn -
dat ongeveer 75 procent van deze beweeglijke, ongedurige, overactieve kinderenzo
gewor- denis door
de opvoeding.Als
dat waaris -
enhet
zou best waar kunnenzijn -
danis
er waarschijnlijk met onze opvoeding toch welhet
één en andermis.
Latenwe
daarom eerst maar eens letten opdie 25 procent, waarbij het niet mogelijk is de
oorzaakbij
deopvoeding te leggen.
Er zijn kinderen, die van nature overbeweeglijk,
ongedurig, steeds lawaaierig, rusteloos enmoeilijk zijn. In
sommige- niet
in alle-
gevallen, heeft men ookwel
enige kleine afivijkingen kunnen vindenbij
deze kinderen. Heelkleine afwijkingen in
de hersenen, waardoor hetkind
zich toch wat anders gedraagt dan het zogenaamdnormale kind. Men gebruikte in dit verband vaak de
Engelse aanduiding:Minimal Brain
Damage.Er zou bij deze
kinderensprake
zijn
van een zeer kleineof
lichte(Minimal)
hersen-beschadi-ging
(Brain Damage). Maarbij
een aantal overbeweeglijke kinderen kon men echter geen hersenbeschadiging ontdekken. Daarom sprak men ookwel
van eenMinimal
Brain Dysfunction.Dat wil
zeggendat er in heel lichte
mate(Minimal)
sprakeis van
eenniet
goed functioneren (Dysfunction) vande
hersenen(Brain). Dan zou
het duszo zijn,
dater
geen sprakeis
van beschadiging, maar van niet goed functioneren.Tot voor kort,
en ook nu nogwel,
noemde men deze kinderen: MBD-kinderen.De
aanduidingendie
tegenwoordighet
meest gebruikt wordenzijn: het
ADHD-syndroom enADHD-
kinderen.ADHD -
men gebruikt helaas opnieuw een Engelse term -staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder.
Vertaald betekenthet dus:
een aandoening bestaandein
een aandachts-of
concentratiestoornis
en in hyperactiviteit of
overbeweeglijkheid.Door de term ADHD te
gebruiken,wil men er de nadruk
opleggen, dat het zowel om een stoornis van de
aandachten
de concentratie gaat, als om overbeweeglijkheid en overactiviteit.Bij
een deel van de overbeweeglijke en overactieve kinderen iser
dus sprake van een heel kleineafwijking in
de hersenenof -
als dat niet het gevalis
- functioneren bepaalde hersenfuncties niet goedOorzaken van ongedurigheid
Het MBD-kind
Het ADHD- syndroom
Te happe huisvesting
Hnr scnootxtNo
en
gecoórdineerd samen.Bij
een onderzoek kanhet kind in
allesnormaal en goed schUnen en toch
blijkt er
eenkleine afwijking
tezijn. Een kleine
hersenafivijkingof
eenminieme stoornis in
dehersenfuncties.
Zo
kanhet zijn dat in
een goedgezin, waarin
de kinderen goed gedijen,er
soms ineens een kind tussenzit,
dat vele en grote moeilijkheden oplevert,terwijl
het toch dezelfde opvoeding als de andere kinderen geniet.In zo'n
geval zouer
sprake kunnenzijn
van een kleineafivijking in
de hersenen zelfof
in het functione- ren van de hersenen. Daardoor wordt het gedrag verstaanbaar. Vaak tredenbij
het overbeweeglijkekind ook
leerstoornissenop.
Hiernawillen
we met een enkel woord iets zeggen over die leerstoornissen.Het
kan duszijn,
dat overactief gedrag veroorzaaktwordt
dooreen heel kleine
hersenbeschadiging,of doordat de
verschillende hersenfuncties,in
heel lichte mate niet goed functioneren, niet goed samenwerken. Onderzoekdoor
specialistenop dit
gebiedis
dan noodzakelijk.Toch blijft het
een eigenaardige zaak dat de verschijnselen vanongedurigheid,
overbeweeglijkheid,rusteloosheid,
overactiviteit, enzovoort, tegenwoordigveel meer
voorkomendan vroeger.
Op school, maar ook thuis. En als dat zois
- en hetis
zo-,
dan moeten er toch ook andere oorzaken te vindenzijn.
Laten webrj
het zoeken naar oorzaken eerst maarwat
aan de buitenkantblijven.
We zouden dan de huisvesting, de woningbouw als oorzaak aan kunnen wijzen.Te kleine woningen voor onze veelal nog grote gezinnen.
Er is
eentijd in het
leven van eenkind,
dat het de ruimte moet hebben, dat het niet meerin
de kamer te houdenis,
dat het naar buitenwil,
oponderzoek
uit. We
zagen het reedsin
hoofdstuk6.
Maar vooral ookin
de puberteitsleeftijd, heeft hetkind
graag een eigenruimte.
Het isook
zo, dat de flatbouw voor het oudere schoolkind een ramp is.Alle spel in de flat, is in
verbandmet de
geringeruimte en
de gehorigheid, een spelen met kleine, lichte voorwerpen.Altijd
moethet kind
oppassenof zich
inhouden.Nooit
kan het zich eens goed afreageren.Nooit
eens uitdalven.Altijd
oppassen. Voorzichtig zijn.Stil zijn. Het is
ook zeker zo, dat eenwijk
met veel hoogbouw eendeel van de
kinderenin die wijk
geschikt maaktvoor de LOM-
school.Niet
zelden hebben rekenstoornissente
maken met ruimte-problemen. Er zijn
dus oorzaken voor het gedragvan ADHD- of
I
I
I I
Hzr scnootxttto
MBD-kinderen aan te wijzen, waaraan de opvoeder
niet
schuldig is.Hoewel ook
bij
deze zaken lang niet altijd.We letten
in
de nveede plaats ook even op de opvoeding, als het gaatom
de oorzaken van overbeweeglijkheid,overactiviteit,
enzo-voort.
En dan treedt direct één oorzaak naar voren. We zien het in de houdingvan het kind op
school.Er zijn
onderwijzersbij
wiezo'n kind vrijwel
geen problemen opleveft ener zijn
er,bij wie
het kind permanent vervelendis.
Hoe komt dat.Als
men wat leest overhet
ongedurigekind,
dankomt er
steeds één oorzaak naar voren.En die
oorzaakis: gebrek
aanorde en
regelmaat.Gebrek
aanduidelijke,
eenvoudige regelswaar de
hand aan gehouden wordt.Gebrek aan gewoontevorming, aan
liefdevolle en vooral
kordateleiding.
Gebrek aan duidelijke geboden en verboden.Kortom:
aanregels
waar het kind zich
aanheeft te
houden,aan
consequent toegepaste regels.En die
zakenzijn nu juist bij het
ongedurige, overbeweeglijkekind,
van uitermate groot belang.En
daarmee komenwe direct bij het
volgendepunt. Om
zulke regels te geven en door hetkind te
laten opvolgen, moeter in
het gezinwel
sprakezijn
van eenheid. Dan moeten vader en moeder hetin
de opvoeding met elkaar eenszijn.
Dan kan het natuurlijk niet zozijn,
dat vader iets goedvindt, waar moederaltijd
tegen vecht.Of dat vader wat glimlacht om het getob van
moeder.Dan zal
er sprake moetenzijn
van eenheidin
de opvoeding. Dan mag het ook nietzo zijn,
dat vader veelvuldig afscheid neemt, om zich te verdie- penin
andere dingendie
hem bijzonder interesseren..En dan maghij ook niet altijd bezig zijn met allerlei activiteiten buiten
hetgezin. Dan zullen vader en
moeder,juist met het oog op
hun overbeweeglijke, ongedurigekind, elkaar
moeten steunenin
de maatregelen die genomen moeten worden.Er
zal éénlijn
getrokken moeten worden. Een vastelijn,
wantjuist
het ongedurige kind heeft behoefte aan vaste regels. Wantjuist
daardoorkrijgt dit kind
een gevoel van veiligheid.Nu
doetzich op dit
punt tegenwoordig vaak een merkwaardige inconsequentievoor.
Men spreekÍ veelvuldig over de noodzaak van veiligheid voor hetkind. Wil
het goed gaanin
de opvoeding, dan isveiligheid en
geborgenheidvan wezenlijk
belangvoor het
kind.Maar men vergeet echter doorgaans, dat een
kind
zich alleen veiligGebrek aan orde en regelmaat
Eenheid in de opvoeding
Zekerheid en veiligheid
Een vaste structuur
Hnr scnootxtNp
voelt in
eenmilieu, waarin de
dingenvast
staan.Een
omgeving\r/aar gebod
en verbod
gelden,waar straf en beloning
toegepast worden, waar bemoediging en waardering gevonden worden. Juistom
deveiligheid van het kind. Het kind en in het bijzonder
het ongedurige, rustelozekind
moetzich veilig
voelen.En die
veilig- heid ontstaat door zekerheid. Zekerheid ingeval van straf en zeker-heid
ingeval van beloning.Niet
de ene keerdit
en de andere keerdat.
Een vastelijn. Het kind
moet wetenwat het
mag enwat
hetniet
mag.Wat
getolereerd kan worden enwat niet. Men
kan hetook zo
zeggen:dit kind in het bijzonder moet
omgeven wordendoor
vaste structuren.Het
moet weten waarhet
aantoe is.
weten wat het mag en wat het niet mag. Dat moet geleerd worden. Bewust geleerd worden. En dan moet men daar niet van afivijken.Nodig
isjuist voor dit kind,
dat de dingenop tijd
gedaan wor- den. Een vast ritme is noodzakelijk. Steeds op dezelfdetijd
opstaan, op dezelfdetijd
naar bed gaan, op dezelfdetijd
eten, enzovoort. Hetis
noodzakelijkjuist
voordit kind,
dezelfde dingen,altijd
eender tedoen. De dingen
moetenhun
vaste plaats hebben.Dat is
geenkwestie
van
saaiheid,dat is iets
waarjuist dit kind
behoefte aanheeft. En het hele gezin moet daar als het goed
is
aan meedoen. Dat moet vante
voren met de andere kinderen besproken worden. Die vastelijn
zal danwel
eens vergeten worden, maar dan kaner
weer op gewezen worden.Het lijkt
allemaalwel wat
star en strak, maarvoor dit kind is
het zo noodzakelijk. Ookdit kind, dit
ongedurige, overbeweeglijkekind,
moet kunnen leven inhet
gezln. Het heeft hettoch al moeilijk
genoeg.Het
gezinen ook de
school moeten dusgoed
gestructureerdzijn. Daar komt dan natuurlijk bij, dat
de ouders hetniet
alleen met elkaar eens moetenzijn in
de opvoeding vandit kind,
de ouders moeten het ook met elkáár eenszijn.
Met el- kaarin
eensgezindheid en liefde leven.Voor
iederkind,
maarjuist voor dit kind, is
de sfeerin
het gezin van groot belang.Het
voelt spanningen bijzonder scherp aan.Ook
de onveiligheiddie er
kanzijn,
die het omgeeft. En alsdit
thuis geldt, dan geldtdit
zeker ookop
school. Daarom moetook de
schoolzijn:
eenrustige,
veilige haven.Dit kind
vraagtop
schoolniet
naar een steeds wisselende sfeer.Het wil
ookop
school zekerheid, vastheid. Rust om te wer- ken.Dit
kind heeft die rust zo nodig. Hetwordt
al zo snel afgeleid.Door
alles. Het heeftal
zo'n moeite om zich te concentreren. Zeker als het dat enigetijd
moet volhouden./
Hnr scnootnuo
Het kind
vraagtop
schoolniet om
eenaltijd
lievejuffrouw of
orde, regel-een
altijd
aardige meester; eenjuffrouw of
meester die alles wathij
maat en rusrof zij
doet, beredeneert en bediscussieert. Het vraagt om een onder-wijzer
opwie
het vertrouwen kan,die leiding
geeft, die het heen-wijst.
Die het steunt en die handelenddurft
optreden. En nu weetik wel, dat
een onderwijzermet zo
ongeveerdertig
kinderenin
de klas, hetmoeilijk
heeft.Maar laat
deze onderwijzer dan zeker uit- gaan van vaste structuren, van orde en regelmaat enmst.
Laat de onderwijzerin zo'n
klasin
het bijzonder vasteleiding
geven. Lei- ding waarbij hetkind
rustvindt, juist
het ongedurige, overbeweeg-lijke kind.
Andersis dit kind in
de klas niet te handhaven en zal ernaar
speciaal onderwijs gekeken moetenworden. De
onderwijzer zal ditkind
moeten aanmoedigen en met hetkind
verheugdzijn,
als iets goedlukt.
Maar die onderwijzer zal ook moeten durven straffen alsdat
nodigis.
Laat de opvoeder tochniet
denkendat
opvoeden mogelijkis
met alleen belonen. Met vriendelijkheid alleen. Straffenhoort bij het
opvoeden.Er
moet gestraft wordenals er iets
ver- keerds bedrevenis. En
dat moethet kind
weten.Ook wat
dat be-treft
moet het weten waar het aan toeis.
Geen dreigementen, maar daden en diejuist bij
het overbeweeglijkekind
consequent uitvoe- ren.Niet altijd
dat gediscussieer. De onderwijzer dient te weten wathij
doet. Daar discussieert menniet over
met hetkind. De
onder-wijzer moet in
deze dingenkalm zijn en
vastberaden,rustig
en duidelijk.Vaak vergt het overactieve
kind
van de ouders heel veel.Het is
De ouders enduidelijk
datdit kind
een nimmer aflatende zoÍg en belastingvoor
het over-de ouders
is
en datook het
gezin als geheeler
onderlijdt.
Soms actieve kindkan het ook
samenbindendwerken. De
ouders kunnenhet
alleenniet
aan. Soms kanook de
schoolhet
alleenniet
aan.Dus zal
er veel contact moetenzijn
tussen school en gezin. Ookhet
gezin zalhet niet altijd vol
kunnen houden.Altijd lawaai, altijd
onrust endrukte, altijd weer iets
anders. Daaromis het begrijpelijk, dat
ersoms
andere opvoedersof
deskundigehulp aan te pas
moeten komen.In het bijzonder de
grootouderszullen zich in acht
moeten nemen. Grootouderszijn
heel vaak de natuurlijke verwenners.Zij
kunnen door de vingers zien, wat door de ouders niet geaccepteerd kan
worden.
Grootouderslijden
gemakkelijknog al
aanDe band der liefde
Geen duur- zg.am conta;ct
Hzr scnootxtttp
verminderd
verantwoordelijkheidsgevoel.Vinden dikwijls
teveel goed. Daardoor doen ze vaak de gestelde vaste regels geweld aan.En bij het
ongedurigekind is het
consequènt de hand houden aan vaste regels, zo belangrijk.Het
ongedurige, overbeweeglijkekind, het ADHD-kind,
moet wetenwaar het
aantoe is.
Daaromis
een vastelijn, zijn
vasteregels zo noodzakelijk.
Dit kind
zal niet minder de band der liefde-
somsmoeilijk vol te
houden-
tochjuist
moeten gevoelen. Maar het moet weten waarhet
aantoe is. Ook dit kind, zal
net als alle andere kinderen, "respect moeten opbrengenvoor zijn
opvoeders", zoals eens iemandzei. En
dat respectis iets,
datu krijgt
en ver-dient,
omwíe u
bent, omwát u
bent en om de waardendie u
uit- draagt. En dat respect hebt u af te dwingen. Dat is uwplicht.
Dat isuw
Goddelijke opdracht. Daar hebtu zich
aante
houden. Zonderdat
respect,zal
geen enkele opvoedingook
maar enigszins geluk- ken.Het is
zekeÍ, het moetenwel
buitengewone ouderszijn, die
eenoverbeweeglijk
kind,
eenADHD-kind,
enerzijdsde structuur,
de vastheid, de regelmaat en de striktheid geven die het nodig heeft endie
het anderzijds de warmte, deliefde
en de geborgenheid geven, waaraanelk kind,
maar zeker,het
overbeweeglijkekind
behoefteheeft. Het
ongedurige, overactievekind, kan door zijn
lastige,moeilijke,
onrustige en ongedurige gedrag heel gemakkelijk warmte en liefde tekort
komen.Door
de problemen diedit
kind oproept en door de psychische en lichamelijkedruk
die het op de ouders legt, ontbeertdit kind vaak die liefdevolle relatie die voor elk
kindonmisbaar
is.
Maar daardoorkrijgt
het ookjuist
zo weinig de gele- genheidom zich in
de anderte
verplaatsen,om
een band met die ander te verkrijgen. Daardoor mistdit
kind een wezenlijke ervaring en een voorbeeld, waardoor en waarnaar het zichin
de omgang met anderen richten kan en waarnaar het-
misschien bewust, misschien onbewust-
streven zal. Doordatdit
kind zo beweeglijk is en zo snel afgeleid, mist het de duur en de bestendigheiddie
nodigis
om tot een duurzaam contact te komen.Tenslotte