• No results found

Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslanggestraften of de koplichten van een aankomende trein? : Een onderzoek naar de Nederlandse beleidswijziging ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf in het licht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslanggestraften of de koplichten van een aankomende trein? : Een onderzoek naar de Nederlandse beleidswijziging ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf in het licht "

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslanggestraften of de

koplichten van een aankomende trein?

(2)

Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslanggestraften of de

koplichten van een aankomende trein?

Een onderzoek naar de Nederlandse beleidswijziging ten aanzien van de levenslange

gevangenisstraf in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de eisen van art. 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de

straftheorieën.

Afstudeerscriptie

Naam: Thi Diem My Nguyen

Masterscriptie Publiekrecht: strafrecht Begeleider: prof. mr. dr. H.G. van der Wilt Datum: 8 januari 2018

(3)

VOORWOORD

Voor u ligt de scriptie ‘Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslanggestraften of de koplichten van een aankomende trein?’, welke het resultaat is van een onderzoek naar de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Door de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak is dit onderwerp in de afgelopen jaren zeer populair geworden. Discussies over de levenslange gevangenisstraf zijn onvermijdelijk en van essentieel belang voor de verdere ontwikkeling van het levenslangbeleid. Het doel van deze scriptie is een bijdrage leveren aan deze discussies.

Het schrijven van deze scriptie was voor mij een uitdagende, leerzame en stressvolle ervaring. Ondanks alle stress heb ik wel met veel enthousiasme aan dit onderzoek gewerkt. Dit

enthousiasme is te danken aan alle steun die ik om me heen kreeg van familie, vrienden en collega’s. Ik wil hun hiervoor mijn oprechte dank betuigen. In het bijzonder wil ik mijn begeleider prof. mr. dr. H.G. van der Wilt bedanken voor het concretiseren van mijn

onderwerp en het geven van waardevolle adviezen en feedback. Tevens wil ik hem hartelijk bedanken voor zijn begeleiding bij de totstandkoming van deze scriptie. Ondanks zijn drukke agenda wist hij toch even tijd vrij te maken om mij te voorzien van nuttige feedback, zodat ik het schrijven van deze scriptie kon voortzetten. Tenslotte wil ik mijn vriend, Phat, bedanken voor zijn onvoorwaardelijke steun, liefde en in het bijzonder zijn oneindige geduld tijdens deze stressvolle maanden.

Thi Diem My Nguyen Lelystad, januari 2018

(4)

DE ABSTRACT

Het doel van dit onderzoek is te beoordelen in hoeverre de beleidswijziging betreffende de levenslange gevangenisstraf van 25 november 2016 uitvoering geeft aan de uitspraken van het EHRM en de eisen van art. 3 EVRM. Voor dit onderzoek is het van belang om de

jurisprudentie van het EHRM en de parlementaire stukken te bestuderen. Tevens is een analyse van de Nederlandse en Europese regelgeving, nationale rechtspraak, digitale juridische tijdschriften en ander relevante literatuur van belang.

Uit de jurisprudentie, die het EHRM de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, blijkt dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM, maar de straf moet wel de jure en de facto verkortbaar zijn zodat levenslanggestraften een reëel perspectief hebben op vervroegde vrijlating. Daarnaast hebben levenslanggestraften recht op een ‘prospect of release’ en een ‘possibility of review’. Om de toets aan art. 3 EVRM te kunnen doorstaan, heeft de staatssecretaris een aantal wijzigingen doorgevoerd in het levenslangbeleid. Uit dit onderzoek blijkt dat de beleidswijziging voor een deel aan de eisen van het EHRM en art. 3 EVRM voldoet. Het invoeren van een periodieke toets, ook wel de herbeoordelingsprocedure genoemd, is een van de belangrijkste wijziging in het beleid. Met deze herbeoordelingsprocedure hebben levenslanggestraften een reëel perspectief op

vervroegde vrijlating. Zonder deze procedure was de straf voor de levenslanggestraften een uitzichtloze straf. De Nederlandse wetgeving biedt de levenslanggestraften wel twee andere mogelijkheden om hun straf te verkorten, te weten de civiele procedure en de gratieprocedure. Beide procedures hebben echter louter een theoretische waarde, omdat deze procedures in de praktijk niet leiden tot vervroegde vrijlating. Met het realiseren van een

herbeoordelingsprocedure is de staatssecretaris een stap dichterbij een ‘Straatsburg-proof’ beleid. Het besluit behoeft ongetwijfeld nog een aantal aanpassingen wil het de toets der kritiek kunnen doorstaan. Er moet onder andere een motiveringsplicht komen. Daarnaast moeten de mogelijkheden van rehabilitatie van levenslanggestraften worden opgenomen in het besluit. Er zijn nog een aantal andere punten die nadere aandacht verdienen. Deze worden in deze scriptie nader uitgewerkt. Voorlopig, gelet op rechtsontwikkeling in Straatsburg, kunnen de rechters de straf blijven opleggen. De Hoge Raad heeft op 19 december 2017 geoordeeld dat het besluit voldoet aan de eisen van het EVRM. De oplegging van de straf levert dus geen schending op van art. 3 EVRM.

(5)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord ………... 3

De abstract ……… 4

Inhoudsopgave ……….. 5

Lijst van gebruikte afkortingen ……….. 7

1.   Inleiding ………... 9

1.1.  Aanleiding ……… 9

1.2.  Probleemstelling ……… 11

1.3.  Opbouw ………. 11

2.   Levenslange gevangenisstraf anno 2017 ………... 12

2.1.  Inleiding ……… 12

2.2.  Het wettelijk kader en de huidige tenuitvoerleggingspraktijk……….. 12

2.3.  De mogelijkheden tot verkorting van de straf ……….. 13

2.3.1.   De civiele procedure ……….. 13

2.3.2.   De gratieprocedure ………. 14

2.4.  Conclusie ……….. 17

3.   De levenslange gevangenisstraf en de visie van het EHRM ……… 18

3.1.  Inleiding ……… 18

3.2.  De waarborgen uit art. 3 EVRM ………... 18

3.3.  Het EHRM over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf ……. 19

3.3.1.   Inleiding ………. 19

3.3.2.   Léger tegen Frankrijk ………. 19

3.3.3.   Kafkaris tegen Cyprus ……… 20

3.3.4.   Iorgov tegen Bulgarije ……… 20

3.3.5.   Vinter e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk ……….. 21

3.3.6.   Murray tegen Nederland ………. 23

3.4.  De gevolgen voor de Nederlandse strafrechtspraktijk ……….. 24

3.5.  Conclusie ………... 27

4.   De beleidswijziging……….. 28

4.1.  Inleiding ……… 28

4.2.  De eisen en adviezen ………. 28

4.3.  Een nieuwe levenslangbeleid ………... 29

4.4.  Een overzicht van de belangrijkste kritiekpunten……….. 30

4.5.  De beleidswijziging in het licht van de rechtspraak van het EHRM ……… 33

4.6.  Conclusie ………... 36

5.   Strafdoelen en straf theorieën ………... 38

5.1.  Inleiding ……… 38

5.2.  De straftheorieën en strafdoelen ……… 38

5.2.1.   De absolute straftheorie ……….. 38

(6)

5.2.3.   De verenigingstheorie ………. 39 5.2.4.   Strafdoelen ……….. 40 5.3.  Een filosofische blik op de levenslange gevangenisstraf ….………….……….... 40 5.4.  De vergeving ……… 44 5.5.  Conclusie ………... 44

6.   Conclusie

Conclusie ……… 46

(7)

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

A-G Advocaat-Generaal art. artikel BW Burgerlijk Wetboek c.q. casu quo DD Delikt en Delinkwent Dr. Dokter e.a. en anderen

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

etc. et cetera

e.v. en verder

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Forum levenslang Forum Humane Tenuitvoerlegging van de Levenslange Gevangenisstraf

GW Grondwet HR Hoge raad i.c. in casu jo. juncto KB Koninklijk Besluit LJN Landelijk jurisprudentienummer m.n. met name

m.nt. met noot van

mr. meester

NJ Nederland Jurisprudentie

NJB Nederlands Juristenblad

NJCM Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten

nr. nummer nrs. nummers OM Openbaar Ministerie (?) p. pagina par. Paragraaf PBW Penitentiaire Beginselenwet P-G Procureur-Generaal

(8)

Prof. professor

Rb. rechtbank

r.o. rechtsoverweging

RSJ Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Sr Wetboek van Strafrecht

Stcrt. Staatscourant

(9)

1.   INLEIDING

1.1   Aanleiding

In Nederland wordt vaak gedacht dat de levenslange gevangenisstraf in werkelijkheid zo’n 20 tot 30 jaar is. Deze gedachte is ontstaan door de films en series die uit Amerika zijn

overgewaaid naar de Nederlandse buis. Termen als ’25 to life’, hetgeen in Amerika wordt opgelegd bij moord, en ‘release on parole’, hetgeen de voorwaardelijke invrijheidstelling inhoudt, zullen de meesten wel bekend voorkomen. Anders dan in de films en series, kennen wij in onze rechtstelsel een daadwerkelijke levenslange gevangenisstraf. Als een veroordeelde een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, dan betekent het dat hij tot het einde van zijn leven zijn straf moet uitzitten. Deze strafoplegging is de zwaarste straf die de Nederlandse rechter kan opleggen.1 Binnen Europa is Nederland een van de weinige landen die zo’n strenge tenuitvoerlegging heeft van deze straf. Andere Europese landen hebben de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijkheid tot gratie.2 In

Nederland hebben levenslanggestraften ook de mogelijkheid om gratieverzoeken in te dienen. Gratie is een mogelijkheid tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf. Deze

mogelijkheid heeft zich sinds 1986 niet meer voorgedaan.3 Voor 1986 werden

gratieverzoeken ingewilligd op basis van het oude gratiebeleid. Dit was vanuit het oogpunt van resocialisatie c.q. ter voorkoming van de verstoring van resocialiseringskansen.4

Tegenwoordig lijkt het gratiebeleid in een museumstuk te veranderen. Eind juni 2009 werd gratie nog verleend aan een vijftigjarige Nederlander die in 1992 in Duitsland tot levenslang was veroordeeld en zijn straf sinds 1998 in Nederland uitzat. De man in kwestie was

terminaal ziek. De gratiebeslissing had dan ook ten doel de levenslanggestrafte de gelegenheid te geven thuis te sterven.5 Strafrechtadvocaat W. Anker betoogt dat deze

gratiebeslissing vertroebelend werkt. De gratie was eerder een strafonderbreking dan de werkelijke gratie die gericht is op de resocialisatie.6

Ieder lidstaat heeft een margin of appreciation. Lidstaten mogen zelf een strafrechtelijk systeem vormen die de voorwaardelijke vrijlating regelt.7 Volgens het Europees Hof voor de                                                                                                                

1 Bleirodt & Vegter 2013, p. 96.

2 Factsheet 2011, p. 11; zie ook Kamerstukken II 2009/10, 24587, nr. 377 p. 32. 3 Van der Grinten, TPWS 2015/21, p. 2-3.

4 Factsheet 2011, p. 23-26. 5 Factsheet 2011, p. 23-24. 6 Anker, Strafblad 2011, p. 52. 7 W.F. van Hattum, DD 2017/25.

(10)

Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in beginsel niet in strijd met art. 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), wat inhoudt dat niemand aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen dan wel bestraffingen mag worden onderworpen, mits de levenslanggestraften uitzicht hebben op vervroegde vrijlating of in ieder geval een herbeoordeling nadat enige tijd in detentie verstreken is.8 De manier waarop Nederland deze regel toepast op de huidige tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf kan vragen oproepen gezien, zoals eerder benoemd, in Nederland levenslang echt een leven lang is. Het levenslangbeleid staat hierdoor al enige tijd onder druk. Nederlandse rechters zijn, na de uitspraken van het EHRM, terughoudend geworden in het opleggen van de levenslange gevangenisstraf wegens strijdigheid met art. 3 EVRM. Hoewel staatssecretaris Dijkhoff van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) ernaar streeft om de levenslange gevangenisstraf te behouden, is hij door alle druk genoodzaakt de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan te passen. Op 1 december 2016 werd het Besluit Adviescollege levenslanggestraften in de Staatscourant gepubliceerd.9 Dit besluit betreft een beleidswijziging in de tenuitvoerlegging

van de levenslange gevangenisstraf. Het besluit bevat een toets over de eventuele toelating tot re-integratieactiviteiten na 25 jaar. Met de beleidswijziging heeft de staatssecretaris

geprobeerd het beleid ’Straatsburg-proof’ te maken. Of het beleid nu ‘Straatsburg-proof’ is, dat zal nader moeten worden onderzocht in dit onderzoek.

In dit onderzoek zal het belang om de levenslange gevangenisstraf te behouden en de verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens tegen elkaar worden afgewogen. Tevens zal aandacht besteed worden aan de straftheorieën die betrekking hebben op de levenslange gevangenisstraf. De twee belangrijkste straftheorieën zijn de absolute en de relatieve straftheorie. Ieder straftheorie kent een eigen grondslag en rechtvaardiging voor het straffen. De strafdoelen kunnen daarom zeer uiteenlopen. Zo ziet de absolute straftheorie de vergelding als enige strafdoel. De relatieve straftheorie ziet eerder de generale en speciale preventie als belangrijke strafdoelen. Het is de taak van de rechter om binnen de wettelijke grenzen te bepalen welke straf hij oplegt en welke strafdoel hij daarmee beoogt. Door de veranderingen in het denken over de doelen van bestraffing wordt de rechter in toenemende mate geacht de door hem op te leggen straf te bepalen aan de hand van

                                                                                                               

8 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 9 Kamerstukken II 2015/16, 29279, 325.

(11)

toekomstverwachtingen.10 De levenslange gevangenisstraf heeft de eerste 25 jaar als

strafdoel: de vergelding en bestraffing. Maar welk strafdoel wordt gediend als de levenslange gevangenisstraf na 25 jaar wordt voortgezet? In dit onderzoek zal gekeken worden naar de mogelijkheden die de straftheorieën bieden om de levenslange gevangenisstraf voort te zetten of juist te beëindigen.

1.2   Probleemstelling

Het doel van dit onderzoek is te beoordelen in hoeverre de beleidswijziging van 25 november 2016 uitvoering geeft aan de uitspraken van het EHRM en de eisen van het EVRM. De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek is dan ook:

In hoeverre dient het Nederlands beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf te worden gewijzigd om de toets aan art. 3 EVRM te kunnen doorstaan?

Voor dit onderzoek is het van belang om de rechtspraak van het EHRM en de parlementaire stukken te bestuderen. Tevens worden Nederlandse en Europese regelgeving, nationale rechtspraak, digitale juridische tijdschriften en ander relevante literatuur geanalyseerd.

1.3   Opbouw

Het onderzoek bestaat uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding gegeven van het onderzoek, daaropvolgend zal de probleemstelling worden ingeleid. In hoofdstuk 2 wordt het huidige levenslangbeleid uitgewerkt. Dit hoofdstuk geeft een beeld van hoe de

levenslange gevangenisstraf anno 2017 ten uitvoer wordt gelegd. De hoofdstukken 3 en 4 staan in het teken van de rechtspraak en de beleidswijziging. Het besluit wordt in deze hoofdstukken nader onderzocht en bekritiseerd. In hoofdstuk 3 wordt de visie van het EHRM over de tenuitvoerleggingpraktijk van de levenslange gevangenisstraf uiteengezet. In

hoofdstuk 4 wordt het besluit getoetst aan de eisen van art. 3 EVRM, waarbij wordt gekeken naar de relevante jurisprudentie van het EHRM. In hoofdstuk 5 wordt de geldende opvatting over de zin van straffen nader onderzocht. Dit wordt gedaan aan de hand van de

straftheorieën. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 aan de hand van de bevindingen uit het onderzoek een antwoord gegeven op de probleemstelling.

   

                                                                                                               

(12)

2. LEVENSLANGE GEVANGENISSSTRAF ANNO 2017

2.1 Inleiding

Wie de krant leest en het nieuws volgt, is op de hoogte van de gruweldaden die in onze samenleving plaatsvinden. Van liquidatie11 tot viervoudige moord12, deze delicten zijn er in verschillende soorten en niveaus. Hoe verschillend de delicten ook zijn, ze komen op één punt met elkaar overeen; al deze delicten hebben namelijk de dood van een ander tot gevolg gehad waarbij de opzet van de dader op de dood van die ander was gericht.13 De gevolgen van de delicten kunnen zo ernstig zijn, denk aan het leed dat is aangedaan aan slachtoffers en nabestaanden en de impact van de gebeurtenissen op de gemeenschap, dat slechts één reactie geschikt lijkt: uitsluiting van de dader uit de samenleving voor de rest van zijn leven, ofwel de levenslange gevangenisstraf.14 De levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf in ons sanctiestelsel.15 De straf is in 1870 ingevoerd. Hoe de straf anno 2017 ten uitvoer wordt gelegd, wordt in dit hoofdstuk nader onderzocht. De wettelijke mogelijkheden tot

invrijheidstelling voor levenslanggestraften zullen tevens in dit hoofdstuk aan bod komen.

2.2 Het wettelijk kader en de huidige tenuitvoerleggingspraktijk

De rechter heeft een breed arsenaal aan juridische instrumenten tot zijn beschikking. Zo blijkt uit het eerste lid van art. 10 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dat de rechter de keuze heeft uit het opleggen van een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf. De levenslange gevangenisstraf in Nederland is opsluiting tot aan de dood.16 De tijdelijke

gevangenisstraf daarentegen kan maximaal 30 jaar duren.17 Voorheen was de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf 20 jaar, in 2006 werd dit verlengd naar 30 jaar.18 Hiermee zou het gat tussen de levenslange gevangenisstraf en de tijdelijke gevangenisstraf verkleind worden.19 In beide gevallen moet er sprake zijn van zeer ernstige delicten, te denken aan moord (art. 289 Sr), gekwalificeerde doodslag (art. 288 Sr), misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (art. 92. e.v. Sr) en terroristische en volkenrechtelijke misdrijven (art. 282b Sr). De straf wordt voornamelijk opgelegd aan daders van levensdelicten. Het gaat dan vaak om                                                                                                                

11 Rechtbank Dordrecht 11 oktober 2012, LJN BX9919. 12 Rechtbank Amsterdam 29 januari 2013, LJN BZ0392. 13 Van Hattum, FATIK 2016, nr. 151, p. 12.

14 Van Hattum, TREMA 2013, p. 221. 15 Bleichrodt &Vegter, 2013, p. 96. 16 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325. 17 Zie art. 10 lid 3 Sr. jo. art. 10 lid 4 Sr.

18 Wet van 12 december 2005(herijking wettelijke strafmaxima), Stb. 2006, 11. 19 Kelk, DD 2004, p. 457-467.

(13)

meerdere dodelijke slachtoffers en gebeurtenissen die een enorme impact hebben op de samenleving. Op dit moment zijn in totaal 40 gedetineerden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, waarvan 33 gedetineerden onherroepelijk.20 Al deze gedetineerden zijn niet jonger dan 18 jaar, omdat het Wetboek van Strafrecht21 en het EHRM22 de levenslange gevangenisstraf heeft uitgesloten voor jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar.

Voor de vrijheidsstraf bestaat er een theoretische mogelijkheid tot verkorting van de straf. Zo kan de tijdelijke gevangenisstraf verkort worden door de regeling van voorwaardelijke

invrijheidstelling. Invrijheidstelling vindt op basis van deze regeling plaats na twee derde deel van de straf.23 Bij de oplegging van de maximum tijdelijke gevangenisstraf, 30 jaar, zou het betekenen dat de gedetineerde na 20 jaar voorwaardelijk vrijkomt. Voor de levenslange gevangenisstraf zijn de enige twee mogelijkheden tot verkorting van de straf: de civiele procedure en de gratieprocedure.24

2.3 De mogelijkheden tot verkorting van de straf 2.3.1 De civiele procedure

In Nederland heeft de levenslanggestrafte twee opties voor verkorting van de straf. Eén daarvan is het starten van een civiele procedure. De levenslanggestrafte die deze weg kiest tot verkorting van de straf heeft weinig tot geen uitzicht op vervroegde vrijlating, omdat de civiele procedure in de praktijk nog nooit tot beëindiging van een levenslange gevangenisstraf heeft geleid.25 Het is slechts een ‘theoretische’ mogelijkheid.26 Desalniettemin is het

belangrijk om deze procedure in dit onderzoek te vermelden, omdat deze een bijdrage kan leveren aan de eisen die het EHRM stelt.

De levenslanggestrafte kan zich wenden tot de civiele rechter als hij meent dat de voortzetting van zijn straf een onrechtmatig daad is, zoals bedoeld in art. 6:162 Burgerlijk Wetboek

(hierna: BW). Van onrechtmatige daad, in de situatie van de levenslanggestrafte, is sprake wanneer de opgelegde straf wordt voortgezet, terwijl met de voortzetting van de straf ernstige fundamentele rechtsbeginselen uit het EVRM worden geschonden. De civiele rechter zou in                                                                                                                

20 Kamerstukken II, 2015/16, 29279, nr. 338, p. 3. 21 Zie art. 77b lid 2 Sr.

22 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 23 Zie art. 15 lid 2 Sr. e.v.

24 Bleichrodt & Vegter 2013, p. 97-98. 25 Factsheet 2011, p. 5.

(14)

zulke gevallen de vorderingen moeten toewijzen. De Hoge Raad blijft erop hameren dat de levenslanggestrafte altijd toegang moet hebben tot de civiele rechter voor de

rechtmatigheidstoets van de tenuitvoerlegging van de straf.27 Een enkeling zag hoop in deze procedure en heeft geprobeerd via deze weg hun straf te verkorten. Zo ook de Duitser oorlogsmisdadiger Kotälla. De oorlogsmisdadiger werd wegens oorlogsmisdrijven ter dood veroordeeld. Zijn straf werd bij wege van gratiëring omgezet in levenslang.28 In 1977 zat de oorlogsmisdadiger op dat moment al 32 jaar van een levenslange gevangenisstraf uit. Tijdens zijn verblijf in detentie kreeg hij een ernstige hersenbloeding. Deze zorgde ervoor dat zijn gezondheid zodanig was aangetast, dat in zijn ogen de voortzetting van de straf geen enkel doel meer zou dienen. Daarnaast zou met voortzetting van de straf ernstige fundamentele rechtsbeginselen uit het EVRM worden geschonden, m.n. art. 3 EVRM en art. 5 EVRM. De Hoge Raad dacht hier anders over. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad.29 Kotälla heeft vervolgens een beroep gedaan bij het Europese Hof, maar dit was tevens geen succes. Zijn klacht werd namelijk niet-ontvankelijk verklaard door de Europese Commissie.30

Hoewel er een theoretische mogelijkheid bestaat tot verkorting van de straf en de Hoge Raad31 dit meermalen heeft benadrukt in zijn uitspraken, heeft deze in de praktijk weinig tot geen rol van betekenis gespeeld.32 Anker is zelfs van mening dat de civiele procedure het karakter heeft van een fopspeen.33

2.3.2 De gratieprocedure

De functie van gratie is het opheffen of verzachten van pertinente onrechtvaardigheden of ondoelmatigheden van het strafrechtsysteem.34 De gratieprocedure bestaat in Nederland sinds de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870.35 Deze procedure is volgens

voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak de enige weg die zal leiden tot vroegtijdige beëindiging van de straf.36 Tot aan 1986 was dit inderdaad een reële mogelijkheid. Na 1986                                                                                                                

27 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 2.2 en 2.10; zie ook Factsheet 2011, p. 5. 28 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255.

29 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255.

30 EHRM 6 mei 1978, nr. 7994/77 (Kotälla/Nederland). 31 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.10.

32 Janssen, Trotman & Walree, NJB 2015/1590. 33 Anker, Strafblad 2011, p. 52.

34 Noorduyn, Strafblad 2007, p. 218.

35 Janssen, Trotman & Walree, NJB 2015/1590. 36 Kamerstukken II 2009/10, 24587, nr. 377, p. 22.

(15)

bleek ook deze mogelijkheid weinig effect te hebben in de praktijk. Sinds 1986 is gratie maar één keer verleend aan een ernstig zieke man die kort na zijn vrijlating is overleden.37

Opvallend in deze zaak is dat de gratiebeslissing voornamelijk gebaseerd was op humanitaire gronden, terwijl aan de Gratiewet de resocialisatiegedachte ten grondslag ligt.

In Nederland kan op grond van art. 122 lid 1 Grondwet gratie verleend worden bij Koninklijk Besluit, na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. Hieruit kan worden afgeleid dat de gratiebeslissing een weloverwogen beslissing is van zowel de ministers als de rechters. Het betreft dus niet enkel een bestuurshandeling. Wanneer gratie wordt verleend, dan kan dit bestaan uit de vermindering, kwijtschelding of wijziging van een opgelegde of reeds gedeeltelijke

tenuitvoergelegde straf.38 Nadere regelingen over de gratie en de voorgeschreven procedure zijn verdeeld over het Wetboek van Strafvorderingen (hierna: Sv)39 en de Gratiewet. Conform art. 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend als er is voldaan aan één van twee

gratiegronden, te weten: a) op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; en b) indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend, de zogenaamde doelmatigheidsgrond.40

Voor de levenslanggestrafte bestaat de kans vooral op basis van de tweede grond. Voor hen die al jaren hun straf uitzitten in detentie kan een situatie ontstaan waarin met de verdere tenuitvoerlegging van de straf geen enkel strafdoel meer wordt gediend, zodat verkorting van de straf door middel van gratie verantwoord wordt geacht.41 De levenslange gevangenisstraf is een strafrechtelijk instrument dat ingezet kan worden om iemand uit de maatschappij te verwijderen zolang de tenuitvoerlegging van de straf een strafrechtelijk doel dient. Wanneer de tenuitvoerlegging van de straf geen strafdoel meer dient, dan moet men open staan voor vervroegde invrijheidstelling. Na een aantal jaren zal bij de beoordeling van de gratie gekeken                                                                                                                

37 Van Hattum, NJB 2013/1775, p. 7. 38 Jörg, Kelk & Klip 2016, p. 391. 39 Zie art. 558 Sv e.v.

40 Van Hattum, DD 2017/25, p.2.

(16)

worden naar het recidiverisico, de ernst van de feiten, de leeftijd en de medische en

psychiatrische toestand van de levenslanggestrafte.42 Tevens kan het tijdsverloop tussen de veroordeling en de aanvang van de tenuitvoerlegging een rol spelen.43

De gratieprocedure heeft vanaf de inwerkingtreding van de Gratieregeling 1976 als doel gehad, de straf op basis van de ontwikkelingen die de levenslanggestrafte had doorgemaakt bij te stellen. De gratieverlening hield voorheen in dat de levenslange straf werd omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf, waarop vervolgens de regels van de voorwaardelijke

invrijheidstelling werden toegepast.44 De achterliggende gedachte van gratieverlening was het voorkomen van de verstoring van de goede resocialiseringskansen, door vrijlating op te late termijn te voorkomen.45 Aan het criterium van de gratieverlening was een volgprocedure gekoppeld die bedoeld is voor de levenslanggestraften. Deze procedure hield de

resocialiseringskansen van de veroordeelde in de gaten.46 In die periode stond de gevangenisstraf in het teken van resocialisatie.47 Tot aan 1986 was het gratiebeleid een

ruimhartig gratiëringsbeleid.48 Tot aan die periode zat vrijwel geen enkele levenslanggestrafte tot zijn dood in de cel. Met de inwerkingtreding van de Gratiewet in 1987 kwam hier

verandering in. De wetgever heeft geprobeerd het bestaande gratiebeleid in de wet op te nemen. Hieruit is art. 2 sub b Gratiewet ontstaan. In de memorie van toelichting staat vermeld dat de tweede gratiegrond in de wet is opgenomen met het oog op de voortzetting van het beleid zoals geformuleerd in de Volgprocedure langgestraften.49 Op 12 september 2000 is de Volgprocedure langgestraften om praktische redenen ingetrokken.50 Volgens van de Sande zou het komen door de hoge werkbelasting van inrichtingspsychologen, de grote toename van het aantal langgestraften en het steeds verder verdwijnen van mogelijkheden om de detentie in te vullen.51

In de jaren tachtig is het Nederlandse strafklimaat aanzienlijk verhard. Dure resocialisatie- en re-integratieprogramma’s werden vervangen door sancties die primair zijn gericht op

                                                                                                               

42 Kamerstukken II 2009/10, 32123 VI, nr. 10, p. 4. 43 Bleichrodt & Vegter 2013, p. 353.

44 Kelk, NJCM-bulletin 2010, p. 26. 45 Handelingen II 1956/57, 4500, p.2307. 46 Van de Sande, Sancties 2007, p. 7.

47 Zie art. 26 Beginselenwet Gevangeniswezen 1953. 48 Claessen, TPWS 2016, 2015/56.

49 Kamerstukken II 1984/85, 19075, nr. 3, p.15. 50 Factsheet 2011, p. 15.

(17)

vergelding, afschrikking en beveiliging van de samenleving. Om die reden is sinds 1986 gratie nog maar één keer verleend en blijft het aantal levenslanggestraften toenemen. Er is veel kritiek geuit over het huidige gratiebeleid. De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) heeft in zijn advies van 1 december 2006 zich uitgelaten over het feit dat de levenslanggestraften in Nederland vrijwel geen uitzicht hebben op vervroegde invrijheidstelling. De Raad acht de invoering van een reëel perspectief op eventuele terugkeer in de samenleving voor levenslanggestraften essentieel.52 In een aantal uitspraken heeft het EHRM geoordeeld dat de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto verkortbaar moet zijn.53 Indien de straf niet verkortbaar is, dan is de oplegging van de straf in strijd met art. 3 EVRM. Omdat de gratieprocedure sinds 1986 net zoals de civiele procedure slechts een theoretische mogelijkheid lijkt te zijn, ziet het ernaar uit dat Nederland het beleid moet aanpassen, wil het aan de eisen van het EVRM54 voldoen. Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Machielse gaf in zijn conclusie aan dat gratie of tussenkomst van de civiele rechter niet of nauwelijks reële hoop biedt op strafverkorting, waardoor de huidige

tenuitvoerleggingspraktijk onverenigbaar is met de eisen die art. 3 EVRM stelt.55

2.4 Conclusie

In Nederland is de levenslange gevangenisstraf letterlijk een leven lang. De wet biedt twee mogelijkheden om de levenslange gevangenisstraf te verkorten, te weten de civiele procedure en de gratieprocedure. Beide mogelijkheden zijn echter louter theoretische mogelijkheden. Ten eerste is het nog nooit voorgekomen dat een levenslanggestrafte via de civiele procedure is vrijgekomen. Ten tweede, gelet op het feit dat gratie voor het laatst in 1986 werd verleend, ziet het ernaar uit dat de gratieprocedure langzaam naar de achtergrond aan het verdwijnen is. Dit is het gevolg van de verharding van het strafklimaat. Sommigen, waaronder de RSJ en A-G Machielse, is het opgevallen dat levenslanggestraften vrijwel geen uitzicht hebben op vervroegde invrijheidsstelling. Volgens het EHRM moet de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto verkortbaar zijn. Omdat zowel de civiele procedure als de gratieprocedure geen reële hoop bieden op strafverkorting, kan het zijn dat de huidige

tenuitvoerleggingspraktijk onverenigbaar is met de eisen die art. 3 EVRM stelt.  

                                                                                                               

52 RSJ 2006, p. 12.

53 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 54 Zie art. 3 EVRM.

(18)

3. DE LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF EN DE VISIE VAN HET

EHRM

3.1 Inleiding

De tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf heeft de afgelopen jaren veel stof doen opwaaien en zal dat de komende tijd blijven doen als er geen verandering komt in het levenslangbeleid. Het EHRM heeft zich in verschillende zaken uitgelaten over de levenslange gevangenisstraf. Uitgangspunt van het EHRM is dat de straf op zichzelf niet in strijd is met het EVRM, mits de straf de jure (wettelijk) en de facto(feitelijk) verkortbaar is.56 In de jurisprudentie wordt vaak ook art. 5 EVRM genoemd. Dit artikel, met name het eerste en het vierde lid, speelt tevens een rol bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf. Gelet op de beperkte omvang van de masterscriptie zal het onderzoek vooral gericht zijn op de eisen van art. 3 EVRM. In het vorige hoofdstuk is gebleken dat Nederland geen reëel perspectief biedt op vervroegde vrijlating. Om verdere schendingen van het EVRM te voorkomen, heeft het EHRM een toetsingskader ontwikkeld waarmee de rechtmatigheid van de straf getoetst kan worden. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de recente uitspraken van het EHRM over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De gevolgen die aan de uitspraken van het EHRM zijn verbonden, zullen tevens in dit hoofdstuk behandeld worden.

3.2 De waarborgen uit art 3 EVRM

Art. 3 EVRM luidt als volgt: ‘Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen’. Dit is een absoluut recht dat in principe niet onderworpen is aan beperkingen of inmengingen. Dit houdt in dat het verbod van art. 3 EVRM zelfs niet mag worden gerelativeerd ingeval van een situatie waar de veiligheid van de Staat wordt bedreigd zoals oorlog of een noodtoestand in andere zin.57 Wanneer deze regel wordt toegepast op de levenslange gevangenisstraf rijst de vraag of deze straf een dergelijke onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing is. Indien elk perspectief op vervroegde vrijlating ontbreekt, zou er sprake zijn van een inhumane behandeling. De oplegging van de straf zou dan in strijd zijn met art. 3 EVRM en is dus onrechtmatig. Ook wanneer de opgelegde straf als zodanig in grove mate disproportioneel is

                                                                                                               

56 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus). 57 Aksu, NJCM-Bulletin 2009, p. 456.

(19)

kan sprake zijn van strijdigheid met art. 3 EVRM, maar daarvan zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn.58

3.3 Het EHRM over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf 3.3.1 Inleiding

Al jaren worden er diverse klachten over de levenslange gevangenisstraf voorgelegd aan het EHRM. De straf zou inhumaan zijn en er was geen duidelijkheid over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Om duidelijkheid te creëren, heeft het EHRM een toetsingskader ontwikkeld waarmee de rechtmatigheid van de straf getoetst kan worden.

In de zaak Weeks/Verenigd Koninkrijk heeft het EHRM zich gebogen over de vraag of de levenslange gevangenisstraf in strijd is met de in art. 3 EVRM gestelde eisen. Het EHRM heeft in deze zaak geoordeeld dat de oplegging van de straf op zichzelf niet onverenigbaar is met art. 3 EVRM, zolang de levenslanggestrafte de mogelijkheid heeft om geregeld de noodzakelijkheid van zijn detentie door een Britse rechter te laten onderzoeken.59 In 2001 in de zaak Einhorn/Frankrijk kwam het EHRM weer terug op het onderwerp met een andere kijk erop. Het EHRM heeft in deze zaak geoordeeld dat indien de straf ‘irreducible’ en ‘without any possibility of early release’ is, deze wel strijdigheid kan opleveren met de in art. 3 EVRM gestelde eisen.60 In de jaren die hierna volgen heeft het EHRM zijn standpunt in een aantal spraakmakende uitspraken verder uitgewerkt.

3.3.2 Léger tegen Frankrijk

In de zaak Léger tegen Frankrijk heeft het EHRM voor het eerst zich uitvoerig uitgelaten over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Volgens Léger was er sprake van schending van art. 3 EVRM, omdat al zijn gratieverzoeken werden afgewezen en zijn straf zijns inziens ‘irreducible’ is. Het EHRM sloot zich niet aan bij het standpunt van Léger. Gelet op het feit dat de Franse wetgeving het mogelijk maakt voor klager om na vijftien jaar

detentie een verzoek in te dienen voor voorwaardelijke invrijheidstelling en daarmee de detentie was onderworpen aan een toetsing, kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een

                                                                                                               

58 Bleichrodt & Vegter 2013, p. 99; zie ook EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

59 EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82, p. 47. (Weeks/Verenigd Koninkrijk). 60 EHRM 16 oktober 2002, nr. 71555/01, par. 27 (Einhorn/Frankrijk).

(20)

straf die de jure en de facto niet verkortbaar is.61 Om deze reden acht het EHRM de straf niet in strijd met art. 3 EVRM.

3.3.3 Kafkaris tegen Cyprus

In 2008 werd het EHRM opnieuw geconfronteerd met een klacht over de levenslange

gevangenisstraf. Kafkaris voerde als klacht aan dat de duur van zijn detentie met het doel om hem te straffen onredelijk en onacceptabel was.62 Het EHRM oordeelde net zoals in de zaak van Léger dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet per definitie een onmenselijke behandeling is, zoals die in art. 3 EVRM is omschreven. Er moet echter wel een mogelijkheid bestaan waarmee de straf zowel wettelijk als feitelijk verkort kan worden, waardoor de levenslanggestrafte perspectief heeft op vervroegde vrijlating.63 Als enig

perspectief op vrijlating ontbreekt en er geen mogelijkheden worden aangeboden, kan worden aangenomen dat er sprake is van een straf die ‘irreducible’ is en daarmee in strijd is met art. 3 EVRM. In deze zaak had Kafkaris wel de mogelijkheid om zijn straf te verkorten, hij kon namelijk gratie verzoeken aan de president. Hoewel gratie de enige mogelijkheid is die Cyprus biedt aan levenslanggestraften, voldoet het land wel aan de eisen die het EHRM stelt. Er was namelijk een wettelijke en een feitelijke mogelijkheid om de straf te verkorten.64 Het EHRM oordeelde net zoals in Léger/Frankrijk dat er geen sprake was van schending van art. 3 EVRM.

3.3.4 Iorgov tegen Bulgarije

Twee jaar later heeft het EHRM opnieuw een uitspraak gedaan over een zaak met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf. Volgens de klager was de levenslange gevangenisstraf inhumaan en vernederend, omdat er geen perspectief bestond op vervroegde vrijlating.65 Daarnaast is gratie nooit aan een levenslanggestrafte verleend, maar alleen aan gedetineerden die gezondheidsproblemen hadden en gedetineerden die minder ernstige delicten hadden gepleegd.66 Op de eerste klacht oordeelde het EHRM dat er wel degelijk sprake is van een perspectief op vervroegde vrijlating, namelijk door middel van de gratieprocedure die de Bulgaarse wetgeving mogelijk maakt.67 De president kan gratie verlenen aan

                                                                                                               

61 EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02, par. 92 (Léger/Frankrijk). 62 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, par. 78 (Kafkaris/Cyprus). 63 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, par. 98 (Kafkaris/Cyprus). 64 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04, par. 103 (Kafkaris/Cyprus). 65 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 par. 43 (Iorgov/Bulgarije II). 66 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 par. 45-46 (Iorgov/Bulgarije II). 67 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 par. 53 (Iorgov/Bulgarije II).

(21)

levenslanggestraften en zo hun straf verkorten. Het EHRM heeft hieraan toegevoegd dat het enkele feit dat gratie nooit is verleend aan een levenslanggestrafte niet voldoende is om te stellen dat de straf feitelijk niet verkortbaar is. Alleen wanneer het evident is dat een feitelijk gratiebeleid ontbreekt, dan kan er gesteld worden dat er sprake is van schending van art. 3 EVRM.  68 Dat was hier niet het geval. Het EHRM verwerpt hiermee ook de tweede klacht van Iorgov.

3.3.5 Vinter e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk

In 2013 spanden drie mannen, Vinter, Bamber en Moore, een zaak aan tegen het Verenigd Koninkrijk. Anders dan voorheen heeft het EHRM in deze zaak geoordeeld dat er sprake was van schending van art. 3 EVRM. Met deze uitspraak werd de zogenoemde ‘Vinter-toets’69 gecreëerd die grote gevolgen had voor het Nederlands levenslangbeleid.

Het drietal werd in afzonderlijke strafzaken veroordeeld voor moord. Zij kregen een

‘mandatory life sentence’(levenslange gevangenisstraf) waarbij de ‘tariff’ (minimum termijn) is vastgesteld op ‘a whole life’(een heel leven). Deze straf was volgens hen onverenigbaar met de in art. 3 EVRM gestelde eisen, omdat zij geen uitzicht hadden op vervroegde vrijlating. Het Engelse strafrechtsysteem kent twee soorten levenslange gevangenisstraffen, de discretionary en de mandatory life sentence. In deze zaak ging het om de mandatory life sentence. De rechter is verplicht om deze straf op te leggen wanneer er sprake is van een levensdelict. Dat was in deze zaak het geval. Tevens is de rechter verplicht om een

minimumtermijn vast te stellen bij de straf. Deze termijn ziet op het vergeldende deel van de straf.70 Het tweede deel van de straf ziet op de beveiliging van de samenleving, hierbij wordt gekeken naar het gevaar dat een levenslanggestrafte vormt voor de samenleving.71 De termijn kan bestaan uit vijftien tot dertig jaar of een hele leven lang. In deze zaak heeft de rechter gekozen voor een termijn van een heel leven vanwege de ernst van het gepleegde delict. De enige mogelijkheid tot verkorting van deze ‘whole life tariff’ straf is een ‘release on

compassionate grounds’. De Secretary of State zal, voordat zij de vrijlating kan bevelen, eerst moeten nagaan of er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor de

levenslanggestrafte niet meer geschikt is voor detentie. Bijvoorbeeld een terminaal zieke                                                                                                                

68 EHRM 2 september 2010, nr. 36295/02 par. 59 (Iorgov/Bulgarije II). 69 Van Hattum, DD 2016/41, p. 29.

70 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 12 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

71 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 108 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk); zie ook Van Hattum, NJB

(22)

levenslanggestrafte die slechts drie maanden te leven heeft of wanneer hij ernstig gehandicapt is geraakt, kan de vrijlating van de levenslanggestrafte rechtvaardigen.72 In het geval van het drietal was er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor zij niet in

aanmerking kwamen voor de vervroegde vrijlating.

Het EHRM heeft in deze zaak geoordeeld dat de mandatory life sentence op zichzelf niet in strijd is met art. 3 EVRM, mits de straf zowel de jure als de facto verkort kan worden.73 Verder heeft het EHRM aan deze uitspraak toegevoegd dat het nastreven van penologische doelen een belangrijk uitgangspunt is voor de oplegging van de levenslange gevangenisstraf, te weten: de vergelding, de afschrikking, de beveiliging van de samenleving en de

rehabilitatie van levenslanggestraften.74 Wanneer met de voortzetting van de

tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen penologische doelen meer worden gediend, dan kan dit in strijd zijn met art. 3 EVRM. Volgens het EHRM kunnen doelen na een tijd veranderen of zelfs verdwijnen. Derhalve is het van belang dat er een mogelijkheid

bestaat tot herziening van de straf. Het EHRM heeft daarom ook de eisen ‘prospect of release’ en ‘possibility of review’ aan deze uitspraak toegevoegd en daarmee het

toetsingskader uitgebreid.75 Hoe de landen de herziening toepassen in hun wetgeving, mogen ze zelf bepalen. Het EHRM kent aan de verdragsluitende partijen een ‘margin of

appreciation’ toe om dit zelf op nationaal niveau te reguleren. Wel wordt er van de landen verwacht dat de herbeoordeling binnen een termijn van 25 jaar na de strafoplegging wordt uitgevoerd.76 Wanneer een lidstaat niet voorziet in de mogelijkheid tot herziening van de levenslange gevangenisstraf, dan zal dat strijdigheid opleveren met de in art. 3 EVRM gestelde eisen.77 Verder heeft het EHRM in deze uitspraak geoordeeld dat

levenslanggestraften het recht hebben om te weten wat zij vanaf het begin kunnen doen om in aanmerking te komen voor vervroegde vrijlating en welke voorwaarden daaraan zijn

verbonden.  78 Over de vorm van ‘compassionate release’ heeft het EHRM geoordeeld dat deze niet voldoet aan de eis van ‘prospect of release’, zoals die in de zaak van Kafkaris staat omschreven.79 Op basis van de huidige Engelse regeling en het gebrek aan

                                                                                                               

72 Van Hattum, NJB 2013, p. 2.

73 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 84-88 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 74 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 111 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 75 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 110 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 76 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 120 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 77 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 121 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 78 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 122 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 79 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 127 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

(23)

herzieningsmogelijkheden van de straf, concludeerde het EHRM dat de levenslange

gevangenisstraf niet verkortbaar was en daarmee onverenigbaar was met de in art. 3 EVRM gestelde eisen.80

3.3.6 Murray tegen Nederland

In 2016 werd Nederland stevig op de vingers getikt door het EHRM. Klager Murray heeft enkele keren geprobeerd een gratieverzoek in te dienen, maar deze werden afgewezen vanwege het recidivegevaar dat bleef bestaan. In 2014 werd er bij Murray terminale kanker geconstateerd. Op grond daarvan werd gratie uiteindelijk wel aan hem verleend. Na het overlijden van Murray in 2014 hebben zijn familieleden de zaak voortgezet. Murray klaagde bij het EHRM over zijn levenslange gevangenisstraf die volgens hem geen perspectief had op vervroegde vrijlating. Wettelijk kon de straf wel verkort worden, namelijk door een

gratieverzoek in te dienen, maar feitelijk is die mogelijkheid zeer beperkt aangezien er geen psychiatrische behandelingen werden aangeboden die erop gericht waren de

levenslanggestrafte te helpen rehabiliteren.81 Het EHRM heeft hier ingegrepen en oordeelde dat de Staten een (inspannings)verplichting hebben om aan levenslanggestraften met

psychische gezondheidsproblemen de nodige medische zorg te bieden.82 Staten zijn niet verantwoordelijk voor een daadwerkelijke rehabilitatie van de levenslanggestrafte, maar ze moeten wel de mogelijkheden voor rehabilitatie faciliteren.83 Zo kan het bieden van medische zorg bijdragen aan de voortgang in de rehabilitatie van de levenslanggestrafte. In het advies van de psychiater is vastgesteld dat Murray een behandeling nodig had om vooruitgang te boeken in zijn rehabilitatie om zo de kans op recidive te verkleinen.84 Dat Murray gevaarlijk was en detentie nodig had, ontsloeg de Staat niet van de verplichting om aan die behandeling te werken.85 Het EHRM oordeelde in deze zaak dat Nederland de gestelde eisen in art. 3 EVRM heeft geschonden door Murray niet de behandeling te geven die hij nodig had, waardoor het voor Murray feitelijk onmogelijk was om zijn straf te verkorten.86

                                                                                                               

80 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10, par. 130 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 81 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 11 (Murray/Nederland).

82 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 104, 111 en 112 (Murray/Nederland). 83 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 103-104 (Murray/Nederland). 84 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 117 (Murray/Nederland). 85 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 124 (Murray/Nederland). 86 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10, par. 124-127 (Murray/Nederland).

(24)

3.4 De gevolgen voor de Nederlandse strafrechtspraktijk.

Het EHRM heeft dus bepaald dat de levenslanggestrafte recht moet hebben op ‘prospect of release’ en een herbeoordelingsprocedure nadat enige tijd in detentie verstreken is.87 Het grootste deel van Europa sluit zich aan bij de uitspraken van het EHRM door een maximum aan ‘levenslang’ te stellen. Er zijn echter ook landen die zich niet aan deze uitspraken houden. In die landen, waaronder ook Nederland, bestaat geen mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften, gratie is wel mogelijk.88

In Nederland zijn de bewindslieden zich bewust van de uitzonderingspositie die Nederland binnen Europa inneemt.89 De RSJ en het Forum Levenslang publiceren al enige tijd sterk onderbouwde rapporten over deze delicate kwestie. In deze rapporten wordt benadrukt dat de huidige wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met art. 3 EVRM.90 Sommige rechters lijken zich aan te sluiten bij dit standpunt. Op 16 juni 2009 deed de Hoge Raad een uitspraak met daarin een waarschuwing over de tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf. Levenslang veroordeelde Frank B. en zijn advocaat W. Anker voerden in deze zaak aan dat de levenslange gevangenisstraf een onmenselijke

behandeling is en daarmee dus in strijd met art. 3 EVRM. Daarnaast verwijst hij naar het feit dat de Staat sinds 1986 geen gratie meer had verleend aan een levenslanggestrafte en dat daarmee de straf feitelijk niet verkort kan worden.91 De Hoge Raad oordeelde hier dat er wettelijk een mogelijkheid bestaat om de straf te verkorten door onder andere een gratie verzoek in te dienen of een civiele procedure te starten.92 Of de gratieprocedure feitelijk de straf kan verkorten, daarover zegt de Hoge Raad dat die vraag te feitelijk van aard is daarom laten zij die vraag onbeantwoord.93 Verder stelt de Hoge Raad dat de tussentijdse periodieke rechtelijke toetsing van de levenslange gevangenisstraf niet wettelijk geregeld hoeft te zijn, zolang er praktisch maar een mogelijkheid bestaat om de straf te verkorten.94 Indien evenwel zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf in feite nimmer wordt verkort, kan dat van betekenis zijn bij de beantwoording van de vraag of oplegging van de levenslange gevangenisstraf, dan wel verdere voortzetting van een dergelijke straf, zich verdraagt met de                                                                                                                

87 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 88 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 338, p. 23.

89 Kamerstukken II 2009/10, 24587, nr. 377, p. 32. 90 Factsheet 2011; zie ook RSJ 2006.

91 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.12. 92 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.10. 93 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.12. 94 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.9.

(25)

uit art. 3 EVRM voortvloeiende eisen, zoals die door het EHRM in het arrest Kafkaris/Cyprus zijn omlijnd, aldus de waarschuwing van de Hoge Raad.95 Hiermee lijkt de Hoge Raad

aansluiting te vinden bij de uitspraak van het EHRM. In deze zaak kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met art. 3 EVRM.

Een aantal juristen heeft zich kritische uitgelaten over de huidige tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf. A-G Knigge heeft onder andere in zijn conclusie verondersteld dat onze huidige praktijk in de toekomst wel een schending van art. 3 EVRM kan opleveren, gelet op de rechtsontwikkeling in Straatsburg.96 Verder bepleiten Van Hattum, Bleichrodt en Anker voor veranderingen in de Nederlandse strafrechtpraktijk.97 In 2016 wordt de veronderstelling van A-G Knigge werkelijkheid. Met de uitspraak van Murray/Nederland, waarin het EHRM heeft geoordeeld dat Nederland art. 3 EVRM heeft geschonden98, werd de discussie over de levenslange gevangenisstraf actueler dan ooit tevoren. Op 5 juli 2016 deed de Hoge Raad een opmerkelijke uitspraak. Net als de hiervoor besproken arresten kreeg de Hoge Raad weer de vraag of de oplegging van de levenslange gevangenisstraf, gelet op de huidige wijze van tenuitvoerlegging van de straf, in strijd is met art. 3 EVRM. Bij de beoordeling van deze zaak verwijst de Hoge Raad naar de uitspraken die het EHRM heeft gedaan over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.99 De Hoge Raad merkt op dat Nederland niet beschikt over een procedure die voldoet aan de beschreven

herbeoordelingsprocedure.100 Dit standpunt wordt onderbouwd met het argument dat de tenuitvoerleggingspraktijk niet meer in het teken staat van prospect of release en de resocialisatie van de levenslanggestraften. Daarnaast wordt de gratieprocedure niet meer benut voor de terugkeer in de maatschappij. De Hoge Raad acht daarom de huidige tenuitvoerleggingspraktijk onverenigbaar met de eisen uit art. 3 EVRM. Zolang de Nederlandse overheid de huidige tenuitvoerleggingspraktijk niet aanpast en een reële mogelijkheid tot herbeoordeling aanbiedt, zal de oplegging van de levenslange

gevangenisstraf in strijd zijn met art. 3 EVRM. Om een dergelijke schending te voorkomen

                                                                                                               

95 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.12.

96 Zie conclusie van A-G Knigge bij het arrest HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR2009:BF3741, punt 7.1.10. 97 RSJ 2006, p.5.

98 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray/Nederland).

99 EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray/Nederland); zie ook EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10,

(Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

(26)

heeft de Hoge Raad de zaak aangehouden tot 5 september 2017.101 Onlangs heeft de Hoge Raad de zaak hervat. A-G Machielse stelt dat met de nieuwe besluitvorming102 geen sprake meer is van schending van art. 3 EVRM, omdat er nu wel een reële mogelijkheid van

herbeoordeling zou bestaan.103 De Hoge Raad oordeelde op 19 december 2017 in lijn met de conclusie van A-G Machielse.104

Het standpunt van het EHRM heeft invloed op sommige Nederlandse rechters. Volgens enkele rechters bestaat er een gat tussen de door de strafrechter enerzijds gevoelde noodzaak tot oplegging van de levenslange gevangenisstraf en anderzijds de inhumane perspectiefloze wijze waarop die straf in Nederland wordt tenuitvoergelegd.105 Zolang er geen

herbeoordelingsprocedure bestaat die aan de voorwaarden van het EHRM voldoet, zouden de rechters zich moeten onthouden van de oplegging van de straf.106 In Nederland hebben rechters een ruime straftoemetingsvrijheid. Rechters zijn niet verplicht om een bepaalde straf op te leggen. In de praktijk hebben enkele rechters ervoor gekozen om niet de levenslange gevangenisstraf op te leggen vanwege strijdigheid met art. 3 EVRM. Zo heeft de rechter in de zaak van de broers Admilson op 24 november 2015 niet gekozen voor de oplegging van de levenslange gevangenisstraf, maar voor de tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar.107 De rechter die deze bewuste keuze maakte was van mening dat de levenslange gevangenisstraf geen perspectief bood op vervroegde vrijlating. De rechter in de zaak Faig B. heeft ervoor gekozen om geen uitspraak te doen, maar om de zaak aan te houden tot er een nieuw besluit komt dat wel voldoet aan de eisen van het EVRM.108 De staatssecretaris, die mordicus tegen het afschaffen van de levenslange gevangenisstraf is, ziet het onthouden van het opleggen van de straf als een groot probleem voor de Nederlandse tenuitvoerleggingspraktijk.109 Hij

onderneemt daarom ook verdere stappen om dit te voorkomen. Bij de behandeling van de Begroting Veiligheid en Justitie op 26 november 2015 maakte hij in zijn plannen duidelijk dat het tijd werd om de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf ‘Straatburgs-proof’ te maken.110 Hij wil ervoor zorgen dat levenslang niet alleen op papier zorgt voor het zo lang                                                                                                                

101 HR 5 juli 2016, NJ 2016/348, r.o. 3.5, ECLI:NL:HR:2016:1325. 102 Wet van 25 november 2016, Stcrt. 2016, 65365.

103 HR 5 september 2017, r.o. 9 ECLI:NL:PHR:2017:874. 104 HR 19 december 2017, r.o. 3.6 ECLI:NL:HR:2017:3185. 105 Jansen/Trotman & Van Walree, NJB 2015, p. 9. 106 Van Hattum, FATIK 2016, p. 15.

107 Rb. Assen 24 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5389. 108 HR 5 juli 2016, NJ 2016/348, r.o. 3.4, ECLI:NL:HR:2016:1325. 109 Claessen, TPWS 2016, p. 7.

(27)

mogelijk vastzetten van criminelen. De straf moet daadwerkelijk door rechters worden

opgelegd.111 Hoewel de staatssecretaris het niet eens is met de rechters, wordt het toch tijd om het levenslangbeleid aan te passen. Het nieuwe beleid zou een evenwicht kunnen creëren tussen de strafoplegging en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.112

3.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is het duidelijk geworden dat Nederland niet op één lijn zit met het EHRM. Volgens de uitspraken van het EHRM moet een levenslange gevangenisstraf zowel de jure als de facto verkortbaar zijn. Daarnaast heeft het EHRM in de zaak Vinter e.a./Verenigd

Koninkrijk benadrukt dat de levenslanggestrafte recht moet hebben op een ‘prospect of release’ en een ‘possibility of review’. Tevens moet bij aanvang van de executie van de straf de levenslanggestrafte op de hoogte worden gesteld van de voorwaarden die verbonden zijn aan zijn herbeoordeling. Dit zijn de belangrijkste punten die het EHRM opnoemt in zijn uitspraken. Deze punten vormen het toetsingskader van art. 3 EVRM voor een mogelijke inhumane behandeling of bestraffing. In de zaak Murray/Nederland heeft het EHRM het toetsingskader aangescherpt door eraan toe te voegen dat lidstaten een

inspanningsverplichting hebben om aan levenslanggestraften met psychische gezondheidsproblemen de nodige medische zorg te bieden. Het EHRM kent aan de

verdragsluitende partijen een ‘margin of appreciation’ toe om dit zelf op nationaal niveau te reguleren. De strafrechtspraktijk betreffende de levenslange gevangenisstraf in Straatsburg is steeds in ontwikkeling. In 2009 oordeelde de Hoge Raad nog dat Nederland voldoet aan de eisen van art. 3 EVRM. Maar in 2016 kreeg Nederland een gevoelige tik op de vingers in de zaak Murray/Nederland. Nederland bleek toch niet te voldoen aan de eisen van art. 3 EVRM, omdat Nederland geen voorziening ter herbeoordeling van de straf heeft. Om verdere

schendingen te voorkomen zijn rechters terughoudend geworden met het opleggen van de straf. De staatssecretaris staat met de rug tegen de muur. Hoewel hij de straf wil blijven behouden, is hij toch genoodzaakt om het beleid aan te passen om eventuele schendingen en terughoudende rechters te voorkomen.

                                                                                                               

111 Kamerstukken II 2015/16, 34300, nr. 30, p. 14. 112 Jansen/Trotman & Van Walree, NJB 2015, p. 9.

(28)

4. DE BELEIDSWIJZIGING

4.1 Inleiding

Staatssecretaris Dijkhoff van Veiligheid en Justitie vreest dat door de uitspraken van het EHRM, rechters de levenslange gevangenisstraf niet meer zullen opleggen. Die angst is terecht.113 Om de levenslange gevangenisstraf toekomstbestendig te maken, heeft de staatssecretaris middels een brief aangekondigd dat er een aantal wijzigingen zal worden doorgevoerd in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.114 In dit hoofdstuk wordt duidelijk of die wijzigingen voldoen aan de eisen van art. 3 EVRM. Tevens komen de kritiekpunten op het nieuwe beleid in dit hoofdstuk aan bod.

4.2 De eisen en adviezen

Op 1 december 2006 heeft de RSJ het advies ‘Levenslang, perspectief op verandering’

uitgebracht. In het advies staan twee concrete doelen. Ten eerste streeft de RSJ naar wijziging van de huidige tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf.115 Ten tweede wil de RSJ een vooruitzicht voor de gedetineerde op verandering in die tenuitvoerlegging realiseren.116 Volgens de RSJ kan na verloop van tijd de individuele of maatschappelijke situatie van levenslanggestraften zodanig veranderd zijn dat voortzetting van de straf niet meer vanzelfsprekend als legitiem kan worden ervaren.117 De RSJ voert daarom aan dat de gronden daarvoor opnieuw getoetst moeten worden, dat kan door middel van een periodieke toetsing.118 Het Forum Levenslang heeft ook een voorstel gedaan dat betrekking heeft tot verandering van de levenslange gevangenisstraf. Dit conceptvoorstel strekt tot de wijziging van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, zodat levenslanggestraften

voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld.119 In mei 2016 heeft A-G Machielse in zijn conclusie voorgesteld de RSJ bij de besluitvorming voorafgaand aan een gratieverlening te betrekken. Volgens Machielse is de deskundigheid van de RSJ van belang bij het

rehabilitatietraject.120 Een dergelijk rehabilitatietraject zou zo snel mogelijk ontworpen                                                                                                                

113 Zie paragraaf 3.4 van hoofdstuk 3. 114 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325. 115 RSJ 2006, p. 3.

116 RSJ 2006, p. 3-4, aanvulling op het advies levenslang. 117 RSJ 2006, p.8.

118 Van de Pol & Koster, Sancties 2016, p. 1. 119 Wetsvoorstel 2011, p. 5.

120 HR 24 mei 2016, par. 11.7.6, ECLI:NL:PHR:2016:406. Het rehabilitatietraject is een toets om te kijken of de invulling

van de detentie die wordt aangeboden aan de levenslanggestraften voldoende is enerzijds als stimulans voor de gestraften om zich in te zetten voor rehabilitatie, anderzijds als een toereikend instrument waaraan de bereidheid om aan deze rehabilitatie te werken en de voortgang daarvan kan worden afgemeten.

(29)

moeten worden en zichtbaar worden gemaakt. Tevens is het belangrijk een herbeoordelingsmoment van de penologische rechtvaardiging van de levenslange

gevangenisstraf in te voeren. Deze herbeoordeling dient plaats te vinden niet meer dan 25 jaar na oplegging van de straf.121 Het laatste standpunt werd door hem herhaald in de conclusie van 5 juli 2016. In dit arrest kwam Machielse tot de conclusie dat een nationale wetgeving die niet voorziet in de mogelijkheid tot herbeoordeling in strijd is met art. 3 EVRM.122 Een herbeoordeling heeft namelijk invloed op de verkorting van de straf.

Op basis van de uitspraken van het EHRM en de adviezen van de A-G heeft de Hoge Raad een aantal voorwaarden opgesomd waaraan het nieuwe levenslangbeleid moet voldoen.123 Ten eerste moet binnen 25 jaar na oplegging van de straf een herbeoordeling van de straf plaatsvinden. In die herbeoordeling wordt gekeken of er zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde zich hebben voltrokken en er zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is.124 Deze randvoorwaarden mogen niet zo stringent zijn dat vrijlating alleen is toegelaten bij een ernstige ziekte, een fysiek beletsel of het bereiken van een hoge leeftijd.125

4.3 Een nieuw levenslangbeleid

Op 2 juni 2016 presenteerde de staatssecretaris de wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.126 Het Besluit Adviescollege levenslanggestraften,127 dat reeds bij Besluit van 6 juni 2017 is gewijzigd128, is het uiteindelijke resultaat van de besluitvorming van de staatssecretaris.   Uit de brief van 2 juni 2016 en het Kamerdebat van 8 september 2016 kan worden afgeleid dat men niet volledig wil afzien van het levenslang-is-levenslang-beleid. Uitgangspunt van het nieuwe beleid blijft dan ook ‘levenslang is levenslang’.129 Maar met de ingevoerde wijzigingen hebben levenslanggestraften nu wel recht op een periodieke toetsing door een daartoe bevoegd Adviescollege.130 Met de nieuwe regeling wordt voor de

                                                                                                               

121 HR 24 mei 2016, par. 11.7.6, ECLI:NL:PHR:2016:406.

122 Zie de conclusie van A-G Machielse bij HR 5 juli 2016, r.o. 11.7.1, ECLI:NL:HR:2016:1325. 123 Van Hattum, DD 2016/41, p. 29.

124 HR 5 juli 2016, r.o. 3.3. ECLI:NL:HR:2016:1325. 125 Idem.

126 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325.

127 Besluit van 25 november 2016, Stcrt. 2016, nr. 65365 (hierna: Besluit Adviescollege levenslanggestraften). 128 Besluit van 6 juni 2017, Stcrt. 2017, nr. 32577. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de versie zoals gewijzigd. 129 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325, p.1; zie ook Aanhangsel Handelingen II 2016/17, 109-8-11. 130 Zie art. 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een van de belangrijkste knel- punten blijft de woononder- steuning voor meerderjarigen (meestal mensen met een men- tale beperking), die nog steeds

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons

De rendementen van de in deze publicatie besproken financiële instrumenten, financiële indices of andere activa zijn rendementen behaald in het verleden en vormen als zodanig

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

De aangegeven hokjes waar de standplaats moet staan (luchtfoto’s) zijn niet op schaal... Overzicht standplaatsen (standplaats

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor