• No results found

In hoeverre dient de fiscale, ongelijke behandeling tussen zzp’ers en werknemers verder ingeperkt te worden na de invoering van de Wet DBA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In hoeverre dient de fiscale, ongelijke behandeling tussen zzp’ers en werknemers verder ingeperkt te worden na de invoering van de Wet DBA"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

!

!

!

!

! !

!

! !

!

!

!

‘’In hoeverre dient de fiscale, ongelijke behandeling tussen !

!

zzp’ers en werknemers verder ingeperkt te worden na de !

!

invoering van de Wet DBA’’!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Naam: Alexander Jordaan!

Studentnummer: 10456562!

Coördinator: S. Carstens MSc RA!

Datum: 11 mei 2016!

Onderwerp: Zelfstandige Zonder Personeel!

Opdracht: 4!

(2)

Inleiding!

!

1.1 ! Aanleiding van het onderzoek!

!

Per 1 mei 2016 is de Verklaring Arbeidsrelaties (hierna: VAR) vervangen door de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (hierna: DBA). Deze wet maakt de opdrachtgever medeverantwoordelijk voor het werken buiten de dienstbetrekking (Belastingdienst, 2016). Dit zorgt ervoor dat onjuist gebruik van zelfstandigen zonder personeel voor zowel de werkgever als ‘’zelfstandige’’ nu financieel nadelig kan uitpakken. De invoering van de Wet DBA lijkt een manier om het minder aantrekkelijk te maken om een zzp’er in dienst te nemen. In Nederland is de toename van het aantal zzp’ers groter dan in andere EU-landen. Dit laatste kan grote gevolgen hebben op het gebied van de sociale zekerheid, belastingen en arbeidsverhoudingen (NOS, 2015). !

! Daarom is het onderwerp van deze scriptie de nieuwe wet DBA voor de zzp’er. Op de zzp’er wordt een fiscaal economische analyse toegepast en daaruit zal een link worden gelegd met de wet DBA. !

! Door de wetswijziging toont de overheid tegelijkertijd aan dat het onderwerp is, wat zij momenteel ook belangrijk vindt. Daarnaast lijkt het mij interessant om mezelf te verdiepen in een binnenlandse situatie die speelt onder een grote groep Nederlanders, wiens beslissingen mogelijk gedreven worden door de fiscale wetgeving. !

! De meerwaarde van deze thesis is om een gedegen voorspelling te maken over de effectiviteit van de nieuwe wetgeving.!

!

1.2 ! Centrale vraag en subvragen!

!

Door de actualiteit van dit onderwerp zijn er verscheidene onderwerpen die betrekking hebben op de zzp’er en interessant zijn om te behandelen in een scriptie. Zo had in deze scriptie meer nadruk gelegd kunnen worden op de schijnzelfstandigheid, werkgeversaansprakelijkheid of de arbeidsomstandigheden van de zzp’er. Om het fiscaal economische aspect van deze nieuwe wetgeving zo goed mogelijk te belichten is er besloten om de nieuwe Wet DBA centraal te stellen in deze scriptie. !

! De centrale vraag van deze thesis is geworden: In hoeverre dient de fiscale, ongelijke

behandeling tussen zzp’ers en werknemers verder ingeperkt te worden na de invoering van de Wet DBA?!

! Aan de hand van de subvragen tracht ik de situatie op een overzichtelijke manier te beschrijven. Door een duidelijke uiteenzetting van de situatie, analyse van de gevolgen en beschrijving van de alternatieven wordt de hoofdvraag beantwoord. !

(3)

! De eerste subvraag: Wat zijn de voor- en nadelen van zzp’ers ten opzichte van

werknemers en hoe verhouden zij zich tot elkaar? In dit hoofdstuk zal allereerst een definitie

worden gegeven van de benodigde begrippen om vervolgens over te gaan op de huidige voor- en nadelen van de werknemer ten opzichte van de zzp’er. Hier wordt zowel de economische als fiscale ondertoon belicht voor de keuze om te werken als zzp’er óf als werknemer. Door middel van deze analyse kan een eventueel verschil inzichtelijk worden gemaakt. !

! De tweede subvraag luidt: Kan de Wet DBA de tekortkomingen van de VAR bestrijden

en wat zijn de verwachte neveneffecten van de invoering van de Wet DBA? In dit tweede

hoofdstuk worden de verschillen tussen de VAR en de Wet DBA behandeld. Tevens zal het beoogde doel van de wetsinvoering van de Wet DBA ter sprake komen. Ook zal de mening van zowel voor- als tegenstanders uiteengezet worden met betrekking tot de vervanging van de VAR door de Wet DBA. De verwachte neveneffecten voor opdrachtgever en zzp’er komen in dit hoofdstuk naar voren. !

! Bij de derde subvraag worden de Nederlandse faciliteiten vergeleken met twee -nader te kiezen- landen om te kijken of er een samenhang is tussen de fiscale faciliteiten en de toename van het aantal zzp’ers. Zo kan er geoordeeld worden of met bepaalde aspecten vanuit het buitenland onze wetgeving verbeterd kan worden. Ook wordt in dit hoofdstuk naar de alternatieven gekeken. Dit alles wordt behandeld door de derde subvraag: Wat zijn de verbeterpunten of

eventuele alternatieven in plaats van de Wet DBA?!

! Door de drie subvragen is alles overzichtelijk uiteengezet en kan er een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag: In hoeverre dient de fiscale, ongelijke behandeling

tussen zzp’ers en werknemers verder ingeperkt te worden na de invoering van de Wet DBA.!

!

1.3! Onderzoeksopzet !

!

Aan de hand van een literatuuronderzoek zal er antwoord gegeven worden op de ontstane subvragen. Vervolgens kan er een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag. Er is gekozen voor een literatuuronderzoek, omdat -mede door de actualiteit van dit onderwerp- er nog te weinig cijfers bekend zijn over een eventuele omslag in het aantal zzp’ers in ons land. Een kwalitatief onderzoek is daarom het meest geschikt. Door middel van dit literatuuronderzoek komt er een weloverwogen mening tot stand. Als ondersteuning dienen hierbij onder andere: artikelen, boeken, kamerstukken, onderzoeken en wetteksten.!

! Bij de behandeling van de eerste subvraag wordt een beroep gedaan op het werk van de adviesorganen. De betwiste uitwerkingen van de verschillen tussen werknemer en zzp’er zullen onderbouwd worden met meningen uit tijdschriften en vakbladen. !

! Voor de tweede subvraag zal er gekeken worden naar de recentere literatuur. De recent verschenen artikelen geven de huidige problematiek het beste weer. Daarbij komend wordt de

(4)

beoogde werking en de rol van de Wet DBA uit meerdere invalshoeken besproken. Dit zal worden toegelicht door middel van kamerstukken over het ontstaan van de Wet DBA en eventuele jurisprudentie omtrent de problematiek van de VAR.!

! Om een duidelijk antwoord te geven op de derde subvraag wordt gekeken naar onder andere buitenlandse literatuur, wetgeving en onderzoeken op basis van cijfers. Daarnaast zullen de academische aanbevelingen worden meegenomen bij de beantwoording van de derde subvraag. !

! Dit literatuuronderzoek zal worden afgerond met een conclusie. Deze conclusie zal onderbouwd worden met de beantwoording van de subvragen. !

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

(5)

2. Werknemers en ZZP’ers!

!

2.1.1 Inleiding!

!

De eerste subvraag die in dit hoofdstuk aan de orde komt is: wat zijn de voor- en nadelen van de

zzp’ers ten opzichte van werknemers en hoe verhouden zij zich tot elkaar? In de hieropvolgende

paragraaf wordt zowel de werknemer als de zzp’er behandeld. Daarna zullen economische voor- en nadelen van de zzp’er ten opzichte van de werknemer aan bod komen in paragraaf 2.3. Eenzelfde soort vergelijking wordt gemaakt op basis van de fiscale aspecten in paragraaf 2.4. Tot slot zal subvraag 1 in paragraaf 2.5 beantwoord worden. Het doel van deze opbouw is om de verschillen tussen de zzp’er en werknemer inzichtelijk te maken. Aan de hand van die informatie kan de basis gelegd worden voor de beantwoording van de hoofdvraag van deze thesis.!

!

2.1.2! Belang!

!

Een opdracht binnen een bedrijf kan uitbesteed worden aan arbeiders in dienstbetrekking en aan anderen dan in dienstbetrekking. Het is van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen werknemer en zelfstandige om te oordelen of er inhoudings- en premieplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat (Tweede Kamer (2014-2015) 30 046, nr. 3). Als er geen inhoudingsplichtige is, kan er ook geen loonbelasting ingehouden en afgedragen worden (Eenhoorn & Kawka, 2016). Tevens -zo valt in artikel 27d van de wet Loonbelasting 1964 te lezen- is de inhoudingsplichtige ook degene die de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet moet inhouden en afdragen. Als de begrippen zzp’er en werknemer door elkaar gehaald worden, wordt er onterecht wel of geen inhoudingsplichtige aangewezen!

! Zoals blijkt uit de vorige alinea kan het verwarrend zijn of er sprake is van een een inhoudingsplichtige of niet. Om aan deze verwarring een eind te maken is in 2005 besloten een verklaring af te laten geven door de Belastingdienst: VAR. Met deze verklaring werd de twijfel voor de opdrachtgever weggenomen (Westen, 2016). De Belastingdienst gaf met de VAR van tevoren aan of de opdrachtgever inhoudingsplichtige was of niet. Als uit de VAR bleek dat er geen inhoudingsplichtige was, hoefde de opdrachtgever geen loonbelasting in te houden. Het was dan achteraf niet meer mogelijk om een naheffingsaanslag op te leggen aan deze opdrachtgevers. Mits zij niet ter kwader trouw gehandeld hadden (Westen, 2016). !

! De VAR nam twijfel weg, maar bracht ook nieuwe problemen. Juist doordat er niet meer nageheven kon worden, werd de VAR misbruikt. In Mei 2016 is overgestapt op modelovereenkomsten waarin duidelijk wel of geen opdrachtgever is. Als deze modelovereenkomsten niet worden nageleefd, heeft de opdrachtgever nu wel kans dat er wordt

(6)

nageheven (Westen, 2016). De vervanger van de VAR is de Wet DBA. De Wet DBA beoogt opdrachtgevers voor een periode van vijf jaar zekerheid te bieden op basis van de modelovereenkomst (Westen, 2016). Het belang van deze overeenkomsten is dat de opdrachtgever en werknemer beide verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het niet nakomen van de modelovereenkomst. Een ander belang van de Wet DBA is het feit dat zij is gekomen om de problematiek omtrent de inhoudingsplichtige tegen te gaan. Door het aangaan en naleven van de modelovereenkomsten wordt een duidelijke inhoudingsplichtige aangewezen (Westen, 2016). Door deze wetgeving wordt oneigenlijk gebruik van het zelfstandig ondernemerschap teniet gedaan. !

!

2.2.1! Werknemers!

!

Over de definitie van het begrip werknemer kan niet gediscussieerd worden. In artikel artikel 2 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 staat de werknemer gedefinieerd. Dit wetsartikel bepaalt dat de werknemer een natuurlijke persoon is die in dienstbetrekking staat tot een ander. Over de dienstbetrekking kan daarentegen wel discussie ontstaan. De drie belangrijkste aspecten van een dienstbetrekking zijn: het verrichten van persoonlijke arbeid, de verplichting van de werkgever tot het betalen van loon en de bestaande gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer (Bozia, Marres, & Mol-Verver, 2015). De vergoeding die een werknemer van zijn werkgever ontvangt is loon. De verschuldigde loonbelasting wordt berekend over het belastbare loon. Het loon wordt vervolgens belast in box 1 (Bozia, Marres, & Mol-Verver, 2015). !

! Binnen de dienstbetrekking wordt onderscheid gemaakt tussen de ‘’echte dienstbetrekking’’ en de ‘’fictieve dienstbetrekking’’. Bij de ‘’echte dienstbetrekking’’ zou sprake zijn -zoals in de vorige alinea geschreven- van de drie genoemde aspecten. Bij de fictieve dienstbetrekking ontbreekt het vaak aan een gezagsverhouding, maar hierbij wordt de arbeider wel als een werknemer behandeld (Westen, 2016). Hierdoor worden de kosten voor de inhoudingsplichtige verruimd en is de fictieve werkgever de werkelijke inhoudingsplichtige geworden. !

! Kenmerkend verschil van de werknemers ten opzichte van zelfstandigen is dat de w e r kn e m e r s w o r d e n b e sch e rmd d o o r h e t o n ts l a g re ch t, We t o p m i n i m u ml o o n , minimumvakantiebijslag, de Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet en afspraken in de cao’s (Bovens, 2015). Voor al deze zaken geniet de zelfstandige geen bescherming en de werknemer wel. De prijs die de zelfstandige hiervoor niet betaalt, komt later ter sprake. !

!

2.2.2! ZZP’er!

!

De zelfstandige zonder personeel is niet een specifieke doelgroep, want iedereen kan in principe zzp’er worden. T. Bovens doet wel een poging om op basis van de gegevens van het CBS een

(7)

omschrijving te geven van de zzp’er. Zo geeft hij aan dat overgrote deel van de zelfstandigen een man is. Daarnaast zegt hij dat de zzp’er in meer dan helft van de gevallen ouder is dan de werknemer. Als derde kenmerk laat hij zien dat onder de zelfstandigen verhoudingsgewijs meer hoogopgeleiden zitten dan onder de werknemers (Bovens, 2010). Ook wordt over de zzp’er gezegd dat hij vaak arbeid of diensten aanbiedt (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015).!

! Waar de werknemer in dienstbetrekking loon voor zijn arbeid krijgt, geniet de zelfstandige zonder personeel winst uit de onderneming. De zelfstandigen geven de winst uit onderneming aan in box 1 van de inkomstenbelasting. Doordat de zelfstandigen door de Belastingdienst als ondernemer wordt gezien, heeft zij veelal recht op fiscale faciliteiten die de werknemer niet heeft (Bovens, 2010). Die faciliteiten zullen uitgebreid in paragraaf 2.4 ter sprake komen. !

! De meeste zelfstandige kiezen ervoor om als zzp’er aan de slag te gaan. Een gedeelte (1/5) wordt er echter toegestuurd, omdat het de laatste mogelijkheid is om betaald werk te kunnen krijgen (Vries, Liebregts, & Vroonhof, 2011). Hier wordt het motief weergegeven om als zzp’er aan de slag te gaan. De zzp’er die er bewust voor kiest om als zzp’er verder te gaan, kan dit doen op basis van de vrijheid. Uit het onderzoek van het EIM blijkt dat 70% van de zelfstandigen gestart is vanuit een vaste baan, terwijl 10% vanuit een uitkering is gestart. Terwijl cijfers van het UWW aangeven dat per 2003 het aantal werklozen, die een werkeloosheidswets-uitkering ontving, als ondernemer zijn verder gegaan gestegen is met 27 procent (UWV, 2010). Hieruit valt op te maken dat de zelfstandigen bij het overgrote deel van de situatie geen uitkering ontving en het veelal een bewuste keuze is van de zelfstandige.!

! Een wettelijke definitie van een zzp’er wordt echter niet eenduidig weergegeven. In de brief van het ministerie van Financiën (2012) is toentertijd bepaald dat een definitie van een zzp’er niet gewenst is, omdat begrippen als zzp’ers en ondernemers vorm krijgen door invulling van deze personen. Verschillende partijen omschrijven de zzp’er dan ook verschillend. De staatssecretaris verklaart zich nader door te zeggen dat een een exacte definitie afbraak zal doen aan de flexibiliteit van het begrip. De SER adviseert daarentegen voor de inhoud van de term zelfstandige aan te sluiten bij de wettekst betreffende de ondernemer in artikel 3.4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (SER, 2010). In artikel 3.4 wordt bepaald dat een ondernemer een belastingplichtige is voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven en dat zij rechtstreeks verbonden wordt aan die onderneming. Ook benadrukt de SER dat een beleidsmatige definitie bruikbaar wordt als zij objectief en daardoor af te bakenen is.!

!

2.3 Economische verschillen!

Nu inzichtelijk is gemaakt wat de definieerbare verschillen zijn tussen de zelfstandige zonder personeel en de werknemer, zal in deze paragraaf worden gekeken naar de economische uitwerking van deze verschillen.!

(8)

! Het UVW geeft aan dat per 2003 het aantal werklozen, die een werkeloosheidswet-uitkering ontving, als ondernemer is verder gegaan gestegen is met 27 procent (UWV, 2010). Dit is een positieve uitwerking van het bestaan van de zzp’er. Het economische voordeel is dat er minder aanspraak gemaakt wordt op de sociale zekerheidsregelingen en dat de overheid uiteindelijk minder ww-uitkeringen hoeft uit te keren. Het economische verschil zit allereerst in het verschil tussen de zelfstandige en werknemer. Doordat het zelfstandig ondernemerschap fundamenteel verschilt van het werknemerschap is er een extra mogelijkheid voor beide partijen om op terug te vallen. Als de werknemer niet langer voor iemand anders wil werken, kan hij verder werken als zelfstandige. En vice versa. Beide opties zijn mogelijk voordat iemand terugvalt op het sociale stelsel.!

! In het artikel van Praag en Versloot wordt gesteld dat zelfstandigen in het algemeen een lager en onzekerder inkomen dan werknemers hebben (van Praag & Versloot, 2008). Dit verband is opmerkelijk. Normaliter zal een hoger risico op een hogere beloning moeten duiden. Economisch gezien houdt dit tenslotte in dat de zelfstandigen meer risico lopen voor een lagere beloning dan dat ze in dienstbetrekking staan. Op basis van de opmerking van Praag en Versloot moet het bijna betekenen dat er andere motieven meespelen om als zelfstandige aan de slag te gaan. Dit laatste wordt overigens bevestigd door een eerder onderzoek: zzp’ers geven de voorkeur aan persoonlijke en professionele autonomie boven de beloning voor het verrichte werk (Vroonhof et al., 2008).!

! Voor de bedrijven die een zzp’er inhuren is er een ander economisch voordeel: het verminderen van risico op overcapaciteit. Door de toename in de flexibiliteit van het bedrijf worden door de zelfstandigen projecten uitgevoerd die anders niet uitgevoerd zouden worden door het bedrijf. Het risico, dat gelopen wordt door het aannemen van vast personeel, wordt als te hoog ervaren door de bedrijven. (SER, 2010). Dit is een voorbeeld van situatie waarbij de zzp’er wordt verkozen boven een vaste werknemer. Kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is wel dat het vernieuwde ontslagrecht is ingegaan per juli 2015. Wellicht is dit argument van de SER enigszins achterhaald sinds de invoering van de nieuwe wetgeving, maar dit heeft zeker bijgedragen aan de opkomst van de zzp’er.!

! Dat de zelfstandige op het eind meer geld overhoudt dan de werknemer blijkt uit de weergave van Giele in zijn artikel. Hij herhaalt weliswaar een berekening, maar voegt er zelf aan toe dat hij een verklaring en rechtvaardiging wil voor het verschil (Giele, 2009). Zo blijkt uit de berekening dat bij een salaris van € 32.100 de zelfstandige slechts €916,- aan inkomstenbelasting betaalt, terwijl de werknemer bij hetzelfde inkomen €6899,- aan inkomstenbelasting moest betalen in 2009; bij een inkomen van €62.200 zou de werknemer een bedrag van €20.641 en de ondernemer €12.536 moeten betalen. Dat het verschil gerechtvaardigd dient worden is geen economisch verschil tussen beiden, maar de verklaring die Giele geeft is dat wel. Hij geeft aan dat de ingehouden loonheffing door de werknemers zelf niet als belasting wordt ervaren, maar meer

(9)

als een belasting voor de werkgever (Giele, 2009). De zelfstandige is -zoals eerder bleek- degene die zijn eigen belastingen moet betalen. De zelfstandige heeft dus hoogstwaarschijnlijk beter in de gaten hoeveel belasting hij moet betalen, terwijl de werknemer dat niet heeft. Hij stelt tenslotte dat de wetgever door dit verschil in perceptie zich meer kan veroorloven bij de loonheffing dan bij de inkomstenbelasting.!

! Zoals blijkt zijn er voor- en nadelen om te kiezen voor het ondernemerschap. Uit sommige onderzoeken is gebleken dat de groei van het ondernemerschap bijdraagt aan de groei van de economie. Terwijl andere onderzoeken een negatieve of sommige helemaal geen relatie aantonen tussen beiden. Er kan dus niet eenduidig geconcludeerd worden welke invloed het ondernemerschap heeft op het nationaal inkomen (Werts, 2012). Dit speelt echter op macro-niveau. Als er gekeken wordt naar de uitwerking op micro-niveau zal er hoogstwaarschijnlijk wel een economisch verschil zijn door de verschillende invulling van het ondernemerschap. Zo bestaat er de mogelijkheid om minder uren te werken of onder het minimumloon te werken. Hiermee doet zich een ander probleem van de zzp’ers voor: de invloed van de zzp’ers op hun tarief. Er wordt in het rapport van Rijksoverheid een scheiding aangebracht tussen de zzp’ers die kunnen onderhandelen over hun tarief en de zelfstandigen die niet kunnen onderhandelen. Verschil tussen de werknemer en de zzp’er is dat de werknemer wél beschermd wordt door de wetgeving bij de onderhandeling. Nu kan dus de situatie ontstaan dat er in een markt alleen nog maar gewerkt wordt met zzp’ers in plaats van werknemers, omdat het tarief van de zelfstandigen onder het minimumloon ligt. Op die markt bestaat de mogelijkheid dat de zzp’er de werknemer van de markt verdrijft door het hanteren van te lage tarieven (Rijksoverheid, 2015).!

! Indien zelfstandig ondernemers besluiten om voor minder geld dan het minimumloon te werken, houden ze wellicht te weinig geld over voor de consumptieve bestedingen. Een zzp’er kan tenslotte zelf invulling geven hoe hij periodes van arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en vakantie wilt financieren. Hetzelfde geldt voor het pensioen. Indien de onderhandelingspositie van de werknemer slechts is, zal zij op het pensioen inleveren om alsnog aan het werk te komen (Rijksoverheid, 2015). Het verschil tussen de zzp’er en de werknemer zit hem erin dat de zzp’er in laagtij van de economie wellicht stopt met het opbouwen van het pensioen. Terwijl een werknemer consequent doorgaat met het opbouwen ervan, want dit wordt geregeld door de werkgever. Er wordt dan ook geconstateerd aan de hand van een analyse met de zelfstandigen dat de economische situatie invloed heeft op de pensioenbouw van de zelfstandige (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015). Een slechte economische situatie zou leiden tot minder vraag naar zzp’ers. Dit zorgt voor een lager loon bij de zzp’er en dit lagere loon wordt veelal gecompenseerd door minder pensioenopbouw om hun consumptieve bestedingen niet direct aan te tasten. De zzp’er wordt in de volksmond dan ook niet voor niets zelfstandige zonder pensioen genoemd. !

(10)

! Samenvattend komt het erop neer dat door de toevoeging van de zzp’ers hoogstwaarschijnlijk meer arbeid wordt verricht binnen de landsgrenzen dan zonder hen. Zij bieden tenslotte de flexibiliteit die arbeidsmarkt vraagt. Zij verrichten dan ook arbeid als zzp’er, terwijl zij als werknemer geen baan kon vinden. Een gedeelte van de bevolking is blijkbaar niet in staat om een dienstbetrekking aan te gaan en een gedeelte wil juist wel in een dienstbetrekking werken (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015). Door deze complementariteit en de constatering in deze paragraaf moet er geconcludeerd worden dat de zelfstandigen van toegevoegde waarde zijn voor de economie ondanks de economische verschillen. Het probleem met betrekking tot zelfstandigen die onder het minimumloon werken is wel een bedreiging voor de onderkant van de markt (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015). Dit laatste kan, zoals het ministerie beaamt als een negatief, economisch verschil tussen de zzp’er en de werknemer.!

!

2.4 Fiscale verschillen!

!

Er zit ook verschil in de fiscale behandeling tussen de zzp’er en de werknemer. Dit wordt tevens gezien als mogelijke aanleiding voor de opkomst van het grote aantal zzp’ers in Nederland. Uit het rapport van Rijksoverheid (2015) blijkt dat er een relatief groot verschil is tussen de arbeidsrechtelijke behandeling van zzp’ers en werknemers. In dit rapport wordt specifiek verwezen naar het verschil tussen zzp’ers, die IB-ondernemer zijn, en gewone werknemers. De door de overheid geboden fiscale faciliteiten zorgen uiteindelijk voor een verlaging van de effectieve lastendruk (Bovens, 2015).!

! Het grootste verschil tussen de zelfstandig ondernemer en de werknemer zit in de fiscale faciliteiten die worden geboden aan de zelfstandige en niet aan de werknemer. Tussen 2007 en 2012 is het pakket aan ondernemersfaciliteiten behoorlijk verbreed. Zo is in 2007 de MKB-winstvrijstelling ingevoerd (Werts, 2012). In artikel 3.79a van de Wet Inkomstenbelasting staat dat de MKB-winstvrijstelling een percentage van 14% is van de totale winst uit de ondernemingen, nadat het bedrag verminderd is met de ondernemersaftrek. De vrijstelling is afhankelijk van de hoogte van de winst, maar kan hierdoor wel het grootst fiscale voordeel worden die de zelfstandige heeft. Werts (2012) geeft aan dat het doel van de overheid was om het ondernemerschap te stimuleren. De SER vermeldt op haar beurt in haar rapport dat de sociaal-economische raad de MKB-winstvrijstelling niet tot ondernemersfaciliteiten laat behoren, maar tot de ondernemingsfaciliteiten. Cruciaal verschil is dat de intentie van deze ondernemingsfaciliteiten toegerekend moet worden aan de onderneming. Met als doel de onderneming ten goede te komen in plaats van de ondernemer (Bovens, 2015). Enerzijds sluit ik mij aan bij de SER dat het geld van de MKB-winstvrijstelling de onderneming vooruit moet helpen, maar uiteindelijk bepaalt de ondernemer of hij het voor de onderneming gebruikt of niet. Indien de ondernemer bepaalt om de

(11)

onderneming te stoppen ontvangt hij alsnog over het laatste jaar MKB-winstvrijstelling. Uiteindelijk komt het ten faveure van de ondernemer en niet van de onderneming.!

! Naast de de invoering van de MKB-winstvrijstelling werd in hetzelfde tijdbestek ook de zelfstandigenaftrek ingevoerd. Beide om het ondernemerschap te stimuleren. Werts vervolgt zijn verhaal en stelt dat de stimulering van het ondernemerschap uiteindelijk een positieve invloed zal hebben op de gehele Nederlandse economie (Werts, 2012). De zelfstandigenaftrek heeft een vaste hoogte van € 7280 in 2016 voor ondernemers die voldoen aan het urencriterium. Dit is samen met de MKB-winstvrijstelling de grootst fiscale impuls om te kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap.!

! Binnen de ondernemersfaciliteiten voor de zelfstandigen is ook een scheiding aangebracht door middel van een urencriterium. Er kan aanspraak gemaakt worden op de faciliteiten als de zelfstandige meer dan 1225 uur per jaar besteed aan de onderneming. Zij is van toepassing op de oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek, aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, meewerkaftrek en de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid. Het urencriterium heeft als doel om full-time ondernemers een extra faciliteit te bieden. Het is dan ook niet de bedoeling dat marginale zelfstandigen aanspraak maken op deze faciliteiten (Heithuis, Kavelaars, & Schuver, 2015). Dit zijn allen fiscale faciliteiten waar de zelfstandige mogelijk recht op heeft, terwijl de werknemer in dienstbetrekking daar zeker geen recht op heeft. Door deze faciliteiten wordt het verschil in de effectieve belastingdruk verklaard. Dat het urencriterium de suggestie wekt dat zij werkt valt op te maken uit het rapport van de sociaal economische raad afkomstig uit 2010 gebaseerd op gegevens van 2007. !

! Het is ook mogelijk om fiscaal vriendelijk pensioen op te bouwen. De mogelijkheid bestaat om dat in eigen beheer dan wel buiten eigen beheer te doen. In geval er sprake is van arbeidsongeschiktheid in een later stadium bestaat de mogelijkheid om dit voortijdig uit te laten keren. Het fiscale voordeel is dat over deze uitkering geen 20% revisierente betaald hoeft te worden (Bovens, 2015). Dit zal geen veelvoorkomend geval zijn, omdat al een groot gedeelte van de zelfstandigen geen pensioen heeft. Ik schat de kans klein in dat de zelfstandige, die arbeidsongeschikt raakt ook nog besluit over te gaan op vervroegde uitkering van het pensioen. Dit weegt, mijns inziens, niet op tegen het economische nadeel van bewust geen pensioen opbouwen. Dit fiscale voordeel wordt teniet gedaan door het economische nadeel van het ontbreken verplichting hebben tot het opbouwen van pensioen. !

! De eerder aangehaalde berekening met betrekking tot de hoogte van de inkomstenbelasting voor de zelfstandige en werknemer uit paragraaf 3.2 toonde het economische verschil aan. Dit economische verschil wordt onderbouwd door de fiscale verschillen tussen beiden. Door de opsomming van de fiscale faciliteiten blijkt de zelfstandige beter af te zijn dan de werknemer. Hierdoor zal een werknemer dan ook liever als zelfstandige behandeld willen worden in plaats van omgekeerd. Om ervoor te zorgen dat werknemer aangemerkt worden als

(12)

zelfstandigen wordt er gebruik gemaakt van schijnconstructies. Bij een schijnconstructie doet een werknemer zich voor als ondernemer om aanspraak te maken op de fiscale voordelen die een ondernemer geniet. Hierdoor is er geen sprake van sociale bescherming en worden belasting en premie-inkomsten door de overheid misgelopen (Weerepas, 2013). De schijnconstructies zijn slechts een gevolg van te grote fiscale verschil tussen werknemer en zelfstandige. Het lijkt mij dat het bestaan van deze schijnconstructie slechts versterkt werd door de onmogelijkheid om een naheffingsaanslag op te leggen.!

!

2.5 Conclusie!

!

De eerste deelvraag van deze scriptie is in dit hoofdstuk behandeld: wat zijn de voor- en nadelen

van de zzp’er ten opzichte van werknemers en hoe verhouden zij zich tot elkaar? In het begin van

dit hoofdstuk is het belang van het onderscheid benadrukt. Tegelijkertijd is hier duidelijk gemaakt dat de uitwerkingen van dit verschil grote gevolgen hebben. Vervolgens is gebleken dat in economisch opzicht de zzp’er een toevoeging is op de werknemer. Hier werd het gevaar benadrukt voor de minst verdienende zelfstandige en het gevaar vanuit de minst verdienende zelfstandige voor de gehele markt. In paragraaf vier zijn fiscale faciliteiten besproken waar de ondernemer aanspraak op kan maken. Door de uitwerking van de faciliteiten is het aantrekkelijker om aangemerkt te worden als zelfstandigen dan als werknemer. Het antwoord op de eerste deelvraag is dan ook dat het niet het economische voordeel is wat de doorslag geeft om als zelfstandige werk te zoeken, maar wel de fiscale faciliteiten. Door de fiscale faciliteiten hebben de ondernemers een groot voordeel ten opzichte van de werknemer. De verhouding is, mijn inziens, enigszins zoek. Als het aantal zelfstandigen weer in verhouding gebracht moet worden met het aantal zelfstandigen, zal dit moeten gebeuren via een beperking van de fiscale faciliteiten. !

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

(13)

Bibliografie!

Albregtse, D., Arends, A., Doornebal, J., Essers, P., Hoogeveen, M., & Kempen, M. et al. (2014). ! Cursus belastingrecht Inkomstenbelasting. Deventer: Wolters Kluwer.!

Belastingdienst, (2016, 03 April). Opgehaald van: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/! ! bldcontentnl/berichten/nieuws/20160203_eerste_kamer_akkoord_met_dba!

Bovens, T. (2010). Zzp'ers in beeld. Den Haag: SER, Sociaal-Economische Raad.!

Bozia, K., Marres, O., & Mol-Verver, S. (2015). Hoofdzaken belastingrecht. Den Haag: Boom ! ! Juridische uitgevers.Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 036, C.!

Eerste Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 036, K.!

Giele, J. (2009). Belastingdruk op zelfstandigen en werknemers. NTFR, (1155).!

Heithuis, E., Kavelaars, P., & Schuver, P. (2015). Inkomstenbelasting. Deventer: Wolters Kluwer.! Ministerie van Financiën,. (2012). DB/2012/253. Den-Haag.!

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,. (2015). Aanbieding kabinetsreactie IBO ZZP. ! Den-Haag.!

Mol-Verver, S. (2014). De fiscale behandeling van de zzp’er: een zoektocht naar alternatieven. ! ! NTFR. Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 2867.!

NOS, (2016, 03 April). Opgehaald van http://nos.nl/artikel/2060905-nederland-koploper-opkomst-! ! zzp-ers.html!

Overduin, C. (2015). Van VAR via BGL naar DBA =een slecht plan. Weekblad Voor Fiscaal Recht, ! (1408).!

van Praag, C. & Versloot, P. (2008). The Economic Benefits and Costs of Entrepreneurship: A ! ! Review of the Research. Foundations And Trends® In Entrepreneurship, 4(2), 65-154. ! ! http://dx.doi.org/10.1561/0300000012.!

SER, (2010). Zzp’ers in beeld. Den Haag: SER, Sociaal-Economische Raad. ! Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 677, nr. 3!

Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 30 036, nr. 3!

Van Stel, A., Wennekers, A., & Scholman, G. (2014). Solo self-employed versus employer !

! entrepreneurs: determinants and macro-economic effects in OECD countries. Zoetermeer: ! Panteia.!

Vries, N., & Braams, N. (2012). Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder

! personeel. Zoetermeer: Panteia.!

UWV (2010), Position paper voor Commissie Positie Zelfstandig ondernemers, p. 2.! Vroonhof, P., Tissing, H., Swaters, M., Bruins, A. en E. Davelaar (2008). Zelfstandigen


! zonder personeel. Zoetermeer: EIM/ Bureau Bartels. In opdracht van het Ministerie van ! ! Sociale Zaken en Werkgelegenheid.!

(14)

Weerepas, M. J. G. A. M. (2013). Schijnconstructies en fraude met buitenlandse werknemers, een ! veelzijdig probleem. NTFR Beschouwingen, 12, 1-6.!

Werts, W. (2012). Ondernemers beroven de Nederlandse schatkist. NTFR, 2012(221).! Westen, G. (2016). WDBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties). Den-Haag: Sdu ! ! uitgevers.!

Wiel-Rammeloo, D. (2013). De webmodule: oude wijn in nieuwe zakken of een goed begin? ! ! NTFR-B, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht Beschouwingen, 1.!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen het gedrag van [leerling] in week vier niet bleek te zijn veranderd, heeft de school besloten hem uit te schrijven.. Verzoekers hebben daarna met

3 De reden voor het stellen van deze Kamervragen was overigens gelegen in het feit dat dit kabinet nu juist had besloten dat zij de fiscale facilitering voor de

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Indien de betrokkene niet meer behoort tot de cate- gorie van werknemers, waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de vakorganisatie die de kandidatuur heeft

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

In Hoofdstuk 3 vergelijken we waargenomen lonen in de marktsector met die in de collectieve sector. Dat doen we niet alleen voor de gehele populatie werknemers in beide sectoren,

1 Als je gemakkelijk je antwoorden kan inscannen of op een andere manier kan digitaliseren, dan mag je ook al tijdens de paasvakantie je antwoorden per mail bezorgen. Dit zou

Het onderzoek naar de hoogte van bestuurlijke dwangsommen is in de eerste plaats juridisch- normatief van aard.Het onderzoek is juridisch-normatief van aard, omdat er wordt nagaan