• No results found

Grenzeloze kritiek? Over de mogelijkheid van een kritische sociologie voor de vluchtelingencrisis.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grenzeloze kritiek? Over de mogelijkheid van een kritische sociologie voor de vluchtelingencrisis."

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Grenzeloze kritiek?

Over de mogelijkheid van een kritische sociologie voor de vluchtelingencrisis.

Masterscriptie Wijsbegeerte van de Sociale en Politiek Wetenschappen Johan Lise Begeleider: prof. dr. H.Y.M. (Yolande) Jansen Tweede lezer: prof. dr. H.O. (Huub) Dijstelbloem Universiteit van Amsterdam Herfst 2016

(2)
(3)

3

(4)
(5)

5

Inhoudsopgave

Inleiding – Crisis in Europa ... 7

Hoofdstuk 1: De kritische sociologie van Willem Schinkel ... 11

Onrecht ... 11

Hoe de sociologie de samenleving in stand houdt ... 13

Verbeelding van een betere wereld ... 16

Hoofdstuk 2: De kritische sociologie van Luc Boltanski ... 21

Het rechtvaardigheidsprincipe... 21

Instandhouding van onrechtvaardigheid ... 25

Naar emancipatie ... 27

Hoofdstuk 3: Analyse van Schinkel en Boltanski ... 31

Onrechtvaardigheid ... 31

Instandhouding van onrechtvaardigheid ... 32

Naar emancipatie ... 33

Kritische sociologie en de vluchtelingencrisis ... 36

Hoofdstuk 4: Kritiek voorbij de natiestaat ... 41

Hoe de kosmopolitische theorie kan bijdragen aan de kritische sociologie ... 41

Hoe de kritische sociologie kan bijdragen aan de kosmopolitische theorie ... 43

Conclusie: Mogelijkheden voor grenzeloze kritiek ... 47

(6)
(7)

7

Inleiding – Crisis in Europa

Het is crisis. De ene (economische) crisis, veroorzaakt door een huizen-, banken- en eurocrisis is nog niet voorbij, of de volgende (politieke) crisis breekt aan, waardoor de ecologische crisis bijna overschaduwd wordt door een crisis van Europa zelf. Een lichtpuntje was de Arabische Lente, die echter omsloeg in de Arabische- en Syrische crisis en een stroom vluchtelingen op gang bracht die al snel zelf ook het predicaat crisis kreeg: de vluchtelingencrisis.

Verschillende filosofen hebben de afgelopen eeuw gewezen op de bijzondere rol die crises spelen in onze maatschappij.1 Een crisis, ook de vluchtelingencrisis, wordt

hierin vaak voorgesteld als een plotselinge, chaotische en bedreigende situatie. Als een breuk met het normale, rustige en goede leven dat we eerst hadden. Vaak is dit geen juiste voorstelling van zaken, een crisis is veeleer een situatie die al jaren voortduurt en daarbij vaak een gevolg is van intentioneel menselijk handelen.2

Een crisis vraagt om een reactie. Er is de roep om antwoorden: het is aan de experts om te vertellen wat er aan de hand is. De media trachten de crisis te ‘duiden’ en reiken ons alles aan wat wij nodig hebben om de crisis te begrijpen.3 Vervolgens kan de overheid

natuurlijk niet achterover blijven leunen. Er moet worden ingegrepen, nu en dadelijk, tijd voor democratische besluitvorming is er vaak niet.4 Een dergelijke reactie wordt

gekenmerkt door een idee van ‘terug naar het oude’. Het gaat om het behouden of beschermen, het heroveren van datgene wat door de crisis verloren dreigt te gaan. Iemand die alarm slaat wil dat alles bij het oude blijft, zoals Willem Schinkel opmerkt.5 Er

is geen sprake van een revolutie, maar een re-volutie: een herhaling, de eeuwige terugkeer van hetzelfde.6

Deze reactie is ook zichtbaar in de vluchtelingencrisis. Er staat schijnbaar immers heel wat op het spel: onze manier van leven, onze welvaartsstaat, onze cultuur en ons Europa.7 Het is ook duidelijk wat de oorzaak van deze bedreiging is. In tegenstelling tot

een economische crisis waar onpersoonlijke ‘graaibankiers’ of de onzichtbare

1 Isenberg (2012)

2 Calhoun (2004)

3

http://www.nrc.nl/nieuws/2015/09/14/dit-is-wat-je-moet-weten-om-de-vluchtelingencrisis-te-begrijpen-a1413244

4 De Genova & Tazzioli (red), (2016), pp. 7-15. 5 Schinkel (2012), p. 116

6 Schinkel (2015)

(8)

8

‘bankensector’ schuldig zijn, is het nu duidelijker. Vluchtelingen worden vaak gezien als bedreiging van ‘onze cultuur’, orde en veiligheid. De reactie op de vluchtelingencrisis is dan ook een van bescherming en beveiliging: het beschermen van de staat en zijn populatie door het buitenhouden van de externe dreiging.8

Aan de andere kant van het publieke debat horen we een tegenovergestelde reactie op de vluchtelingencrisis. Elke crisis biedt mogelijkheden.9 De crisis is de ultieme

mogelijkheid voor kritiek: het besef dat mogelijkheden niet minder reëel zijn dan het bestaande.10 Zo is er kritiek op andere schadelijke gevolgen en bedreigingen van de

vluchtelingencrisis: de onmenselijke omstandigheden waarin vluchtelingen leven en sterven.11 Of de onzekerheid, het gebrek aan juridische bescherming en daarmee

samenhangende nieuwe vormen van klasse- en rassenongelijkheid, die vluchtelingen te wachten staat mochten zij de overtocht overleven.12

Het doel van deze scriptie is om in beeld te krijgen welke mogelijkheden kritiek biedt in de vluchtelingencrisis. Hierbij zal specifieke aandacht zijn voor de rol van de kritische sociologie. Deels vanuit mijn eigen interesse en achtergrond, deels omdat sociologen – als ultieme ‘expert van de samenleving’ – een belangrijke rol spelen in het duiden van crises. Ik zal ingaan op drie onderzoeksvragen. Ten eerste wordt op basis van twee hedendaagse kritische sociologen beschreven wat kritiek is en welke moeilijkheden kritiek in een neoliberale samenleving ondervindt. Hierbij zal worden ingegaan op de vraag hoe een kritische sociologie kan bepalen of een situatie onrechtvaardig is en welke mechanismen ervoor zorgen dat onrechtvaardige situaties blijven bestaan. De tweede vraag is hoe de kritische sociologie zich verhoudt tot de natiestaat. De laatste vraag is wat de – vaak aan de natiestaat gebonden – kritische sociologie en de meer kosmopolitisch gerichte politieke theorie van elkaar kunnen leren.

Voor een doordenking van de kritische sociologie zal ik te rade gaan bij twee hedendaagse sociologen die in hun werk reflecteren op de rol en mogelijkheden van een kritische sociologie. In hoofdstuk 1 bespreek ik die visie van de Nederlandse socioloog Willem Schinkel (1976), hoogleraar Sociale Theorie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Naast diverse wetenschappelijke artikelen is hij schrijver van enkele

8 Nyers (2003)

9 De Genova & Tazzioli (red), (2016), pp. 7-15. 10 Isenberg (2012)

11 Schrover & Schinkel (2013)

(9)

9

vuistdikke ‘voor het publiek toegankelijke’ boeken en deed hij veel media-optredens. Een belangrijk thema in zijn werk is de manier waarop de begrippen ‘samenleving’ en ‘integratie’ in het Nederlandse discours gehanteerd worden. In recenter werk geeft hij een meer systematische visie op de kritische sociologie als discipline.

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het denkwerk van de Franse socioloog Luc Boltanski (1940), hoogleraar aan de Parijse École des Hautes Etudes en Sciences Sociales. Hij begon als leerling van Bourdieu, maar werd later kritisch op hun gezamenlijke werk. Hij werd bekend met zijn onderzoek naar de rol van kritiek in het dagelijks leven, waarmee hij een ‘alledaagse’ normatieve basis voor de kritische sociologie probeert te leggen. Een vergelijking van beide denkers is interessant omdat er belangrijke overeenkomsten en verschillen tussen hen bestaan. Desondanks verwijzen beide auteurs vreemd genoeg niet naar elkaar, en moet een goede vergelijkende studie nog gemaakt worden.13 In hoofdstuk 3 wordt daarop voorbereidend werk gedaan, en worden beide

denkers met elkaar vergeleken. Ik betoog dat de opvattingen van kritiek van beide sociologen sterk afhankelijk zijn van de natiestaat. Dit vormt een uitdaging, omdat vluchtelingen zich in eerste instantie niet binnen, maar veeleer tussen staten bevinden.

Om te komen tot een kritiek die beter aansluit bij de problematiek rondom vluchtelingen, zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op de ontwikkelingen in de kosmopolitische politieke theorie. Het blijkt dat de kritische sociologen veel kunnen leren van het werk van Seyla Benhabib en Bonnie Honig, als het gaat om de rol van grenzen, immigratie en staten. Anderzijds kunnen deze politieke denkers veel leren van het denkwerk op het gebied van kritiek en emancipatie van de kritische sociologen.

13 Schinkel verwijst enkele keren naar het bekende boek The New Spirit of Capitalism van Boltanski en Chiapello, maar besteedt geen aandacht aan het overige werk van Boltanski.

(10)
(11)

11

Hoofdstuk 1: De kritische sociologie van Willem Schinkel

In dit hoofdstuk staat het denken van de Nederlandse socioloog en filosoof Willem Schinkel centraal. Schinkel promoveerde in 2005 met de studie Aspects of Violence – A

Critical Theory. Sindsdien heeft hij veel gepubliceerd over het Nederlandse

integratiediscours. Zijn boeken Denken in een tijd van Sociale Hypochondrie (2007), De

Gedroomde Samenleving (2008) en De Nieuwe Democratie (2012) handelen over dit

thema. Naar aanleiding van de aanvaarding van de leerstoel Sociale Theorie aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, verscheen van zijn hand een essay onder de titel Over

Nut en Nadeel van de Sociologie voor het Leven (2014). Hij is principal investigator in het

Europese onderzoeksproject Monitoring Modernity en mengt zich in het publieke debat: hij was te gast in het televisieprogramma Zomergasten en schrijft voor het journalistieke platform De Correspondent.

Onrecht

De eerste vraag die beantwoord moet worden is hoe bepaald kan worden welke delen in het sociale leven en de vluchtelingencrisis onrechtvaardig zijn. Voor Schinkel hangt deze vraag sterk samen met de constitutie van de sociale wereld. Deze wordt gekenmerkt door de ervaring van schizotopie. Dit is de ervaring dat de wereld complex is en zich niet laat kennen, begrijpen of temmen. Om praktische redenen maken we in het dagelijks leven gebruik van complexiteit-reducerende, abstracte mallen: de abstracties. ‘In abstracto verbeeldt abstractie duizend lijnen van het leven als één enkele vector, homogeen en met een enkelvoudige richting’. Deze abstracties zijn nuttig en noodzakelijk omdat zij bepaalde dingen mogelijk en concreet maken.14

Omdat abstracties bepaalde dingen mogelijk maken, maken zij andere dingen onmogelijk. Hierdoor kunnen mensen beperkt worden in hun mogelijkheden. Dit kan gebeuren door middel van fysiek geweld maar ook minder zichtbaar, doordat een bepaalde sociale orde bepaalde mensen in hun kansen beperkt. Dit noemt Schinkel structureel geweld.15 De gewelddadige invloed van abstracties blijkt uit hun ‘semantische

rol’: abstracties beperken ook de mogelijke spreekposities in een bepaald discours. Door dingen op een bepaalde manier te benoemen en te categoriseren ontstaat er een bepaald

14 Schinkel (2014), pp. 10-18, 95. 15 Schinkel (2008), pp. 89-93.

(12)

12

beeld van de wereld. Een heersende abstractie kan zo alternatieve vormen van de wereld onderdrukken. Het grootste gevaar voor Schinkel lijkt te zijn dat abstracties slechts abstracties zijn en ze worden aangezien als de concrete werkelijkheid.16

Schinkel heeft veel aandacht voor één abstractie, die een grote invloed heeft op het sociale leven: ‘de samenleving’. Deze abstractie laat bepaalde levensvormen toe en andere, samenleving-overstijgende verbondenheid niet toe. Op deze manier ontneemt het ons de mogelijkheid om het grootste deel van de werkelijkheid te analyseren en mobiliseren, namelijk al datgene wat niet binnen een samenleving past of wil passen. Want: de samenleving is immers niet ín de wereld, maar slechts een abstractie van bepaalde delen van de wereld.17

De samenleving bestaat niet op zichzelf, zij is zelf-referentieel, bestaat alleen als erover gesproken wordt. De samenleving moet steeds opnieuw aangewezen en op deze manier verdedigd worden, door haar te ‘representeren’, dus in wezen te construeren.De samenleving is in de geschiedenis vaak beschouwd als een organisch object, als een lichaam. Hierdoor wordt de samenleving gezien als een lichaam dat duidelijk afgescheiden en onderscheiden kan worden van andere lichamen. Het tweede gevolg is dat we de samenleving zien als een verzameling delen, waarbij het primaat bij het geheel ligt. Daarnaast wordt de waarde en kwaliteit van de delen bepaald door de samenleving, in plaats van dat de afzonderlijke delen de kwaliteit bepalen. Dit leidt ertoe dat eenheid en gezondheid van dit sociale lichaam bereikt wordt door de delen in overeenstemming te brengen met het geheel.18

Het denken over de samenleving als lichaam introduceert ook het probleem van de dood. Net als het lichaam is ook de samenleving sterfelijk. Omdat vragen over het begin en het einde van de samenleving legitimiteitsproblemen opwerpen en daarmee in potentie de heersende orde kunnen verstoren, wenden samenlevingen graag de aandacht van deze onderwerpen af. Zo wordt er bijvoorbeeld verwezen naar een oermythe, waar recht en orde aan het begin staan van de samenleving of een bepaalde ideologie. Deze Grote Verhalen van Vooruitgang en het Laatste Oordeel kunnen ons niet langer boeien. De samenleving is nu een lichaam dat nergens vandaan komt en nergens meer heen kan. Daarom richt het zich volgens Schinkel op zichzelf, op zijn eigen gezondheid. Om deze

16 Schinkel (2014), pp. 11-18; (2008), p. 11. 17 Schinkel (2014), pp. 17, 35.

(13)

13

reden spreekt Schinkel van sociale hypochondrie. De samenleving is altijd gericht op eventuele bedreiging van de interne orde die, net als een ziek menselijk lichaam, altijd veroorzaakt wordt door lichaamsvreemde factoren die het lichaam binnendringen. ‘Het sociaal lichaam wordt belaagd door bacteriën en virussen, door allerhande parasieten van buiten.’ 19 Om dan de gezonde samenleving te construeren, moet zij voortdurend

geconfronteerd worden met datgene wat ziek is: datgene wat tussen of niet in de samenleving is: de ‘allochtonen’. 20

Hoe de sociologie de samenleving in stand houdt

Nu duidelijk is dat de abstractie samenleving volgens Schinkel met name voor allochtonen problematisch is, zal worden ingegaan op de vraag op welke manier deze situatie in stand gehouden wordt. In de eerste plaats op de wetenschapsfilosofie van de sociologie zoals Schinkel deze beschrijft. Daarna wordt aan de hand van de analyse die Schinkel geeft van het sociologisch onderzoek naar integratie, beschreven hoe de sociologie gewelddadige abstracties produceert en in stand houdt.

Ten eerste is de sociologie gebaseerd op een wetenschapsfilosofie die vergeet dat abstracties slechts abstracties zijn. Er heerst een ‘epistemologische naïviteit’ onder veel sociologen, gebaseerd op het aloude idee van de socioloog die met zijn ingewikkelde onderzoekstechnieken de achterliggende mechanismen in de sociale wereld tevoorschijn haalt die voor de gewone mens onzichtbaar zijn. Het onderzoek van de Science and

Technology Studies en denkers als Latour en Stengers laten juist zien dat wetenschappelijk

onderzoek, ook het sociologisch onderzoek, niet slechts een representatie van de wereld zijn, maar haar onderzoeksobject creëren.De socioloog kiest en abstraheert bepaalde elementen uit de wereld, construeert hiermee haar onderzoeksobject, de samenleving, en doet vervolgens voorkomen alsof zij de samenleving representeert. 21

Naast het verduisteren van wereld achter de abstracties draagt het sociologisch onderzoek bij aan de instandhouding van de samenleving. Zoals beschreven wordt de samenleving tegenwoordig bepaald aan dat hand van datgene wat de samenleving niet is. Dit gebeurt volgens Schinkel door de voortdurende monitoring, controle en afbeelding van de samenleving.22Dit gebeurt met name op de manier waarop het Sociaal-Cultureel

19 Schinkel (2008), p. 33.

20 Schinkel (2008), pp. 26-35, 39, 115, 151; (2009), p. 18. 21 Schinkel (2014), pp. 42-46.

(14)

14

Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek de ‘allochtoon’ verbeelden. Door middel van een ‘scheidend schrijven’, of wel diagrammatica, wordt de samenleving verbeeld aan de hand van wat zij niet is. In dergelijk onderzoek wordt geen definitie gegeven van integratie. Zij geven alleen metingen van integratie die volgens Schinkel als doel hebben om aan te geven wat normaal is en hoe de samenleving in elkaar zit. Dit gebeurt bijvoorbeeld aan de hand van de manier waarop ‘sociaal-culturele integratie’ en ‘maatschappelijke participatie’ gemeten wordt. Zo wordt de sociaal culturele integratie van iemand gemeten door te onderzoeken in hoeverre iemands opvattingen ‘verbonden

zijn met het proces van modernisering’. 23

Voorbeelden van ‘moderne’ opvattingen zijn bijvoorbeeld secularisering en individualisering. Religiositeit en collectivisme worden hierdoor verbonden aan de niet-modernen en niet-geïntegreerden. Op deze manier wordt de samenleving van ‘zij die niet hoeven integreren’ geproduceerd als een moderne en geseculariseerde plaats.Door dit soort onderzoek wordt de conclusie getrokken dat, mocht blijken dat personen religieus zijn, we te maken hebben met niet-geïntegreerde personen, in plaats van de conclusie dat onze samenleving een niet-seculiere samenleving is.24 Ondanks het werk van Schinkel zijn

dergelijke uitspraken nog gemeengoed in de Nederlandse sociologie. Recent verscheen onderzoek waarin gesteld werd dat de religiositeit van moslimjongeren afneemt door de invloed van het overwegend seculiere land waarin zij wonen.25

Een ander voorbeeld haalt Schinkel uit de inburgeringscursussen. Om ‘in te burgeren’ wordt ‘zij die nog niet ingeburgerd zijn’ geleerd hoe men zich in Nederland behoort te gedragen. Zo word geleerd dat men een bloementje voor de buurvrouw meeneemt als zij jarig is. Ook hieruit komt volgens Schinkel het beeld naar voren van een Nederlandse samenleving waarin men aardig voor elkaar is. Dergelijk onderzoek beschrijft dus niet wat is, maar laat ook zien hoe de samenleving zou moeten zijn. 26

Een laatste voorbeeld is een uitspraak van voormalig minister Rita Verdonk naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh. In reactie op de vraag of Mohammed B. niet naar alle maatstaven geïntegreerd was, antwoordde zij: ‘nou kennelijk toch niet’. Volgens Schinkel wordt op deze manier moord en doodslag buiten de samenleving geplaatst. Op deze manier blijkt dat de samenleving een plaats is waar nooit iets rottigs gebeurt. Deze

23Schinkel (2008), pp. 37-43. 24 Schinkel (2008), pp. 43, 44. 25 Van Beek (2016).

(15)

15

tactiek van de samenleving definiëren aan de hand van wat buiten is, is niet nieuw. Tegenwoordig positioneren we ons ten opzichte van allochtonen en immigranten. In het verleden waren het vrouwen, armen, zwarten, Joden en andere groepen die door hun uitsluiting productief waren voor de samenleving.Ditzelfde geldt ook voor criminelen. Zij worden in een gevangenis binnen de samenleving opgesloten en zo buiten de samenleving geplaatst. Ook zij worden gezien als niet-geïntegreerden die moeten rehabiliteren in de samenleving. 27

Hoewel dergelijk sociologisch onderzoek volgens Schinkel dus een belangrijke productieve functie heeft bij het construeren van de samenleving, heeft zij ook negatieve gevolgen voor hen die op raadselachtige wijze niet tot de samenleving behoren. Het buiten de samenleving plaatsen van mensen is volgens Schinkel gewelddadig. Een eerste gewelddadige ongelijkheid is de dispensatie van integratie en etniciteit. Men gaat er stilzwijgend vanuit dat autochtonen niet hoeven te integreren. Hoe goed een allochtoon ook zijn best doet om te integreren, er zal altijd scheiding bestaan tussen de ‘goed-geïntegreerde allochtoon’ en de neutrale groep ‘autochtonen-die-niet-hoeven-integreren’. 28

Een tweede gevolg van dit spreken over integratie is dat het leidt tot een de-individualiserende individualisering. Aan de ene kant richt het onderzoek zich op de vraag in welke mate een individu geïntegreerd is. Hiermee wordt integratie een zaak van het individu. Tegelijkertijd wordt integratie gekoppeld aan superindividuele kenmerken zoals cultuur. Iemand wordt niet als individu gezien maar als exemplarisch van een collectief.Iemand wordt niet beoordeeld op het handelen maar op het ‘immigrant’- of ‘moslim’-zijn.29

Tenslotte is het onmogelijk om te integreren. Dit is zichtbaar in de verschuiving van aandacht van formeel naar moreel burgerschap. Op deze manier blijft het mogelijk om iemand die juridische gezien Nederlands staatsburger is, als ‘anders’ te blijven zien omdat deze persoon nog ‘actief burgerschap’ moet leren. Op deze manier kan burgerschap blijven functioneren als een mechanisme van in- en uitsluiting. Dit geldt ook voor mensen die zelf nooit geïmmigreerd zijn, maar toch aangeduid worden als derde generatie immigranten. Op deze manier kan het moment waarop iemand ‘er echt bij gaat horen’,

27 Idem, pp. 60,66,116.

28 Idem, pp. 48,49. 29 Idem, pp. 40,41,90.

(16)

16

voortdurend vooruitgeschoven worden. Door deze technieken blijft er altijd onderscheid en blijft de productieve functie van integratie gewaarborgd voor de toekomst.Om deze reden kan dit beschouwd worden als kern van zijn rechtvaardigheidsprincipe.

Het is duidelijk waarom Schinkel beweert dat de samenleving geen neutraal, concreet onderzoeksobject voor sociologen is. Het sociologisch onderzoek naar integratie is ‘strategisch spreken’, gericht op het maken van de samenleving.Het onderzoek draagt bij aan een wensbeeld van wat de samenleving zou moeten zijn.Het doel van sociologisch onderzoek en inburgeringscursussen is het bouwen aan het lichaam dat wij ‘de samenleving’ noemen. De abstractie samenleving wordt niet gepresenteerd maar geconstrueerd door de socioloog. Voor Schinkel is de sociologie niet een re-presentator van de wereld maar een generator van abstracties. Dit is anders dan het wetenschappelijke idee van een beschrijvende wetenschap. 30

Sociologie is een vorm van bodybuilden aldus Schinkel, door te wijzen op hun andersheid, maken wij onze samenleving. De sociologie maakt de samenleving tot een concrete container, waar men in kan zitten.Het is dus een valse concreetheid geworden. De sociologie is vergeten dat abstracties slechts abstracties zijn en dat de wereld niet te vatten is in abstracties. 31 Hij noemt dit ook een vorm van discursieve etnische zuivering.32

Toch zijn we niet willoos aan abstracties zoals de samenleving overgeleverd. Hoewel Schinkel op dit punt onduidelijk is, lijkt het mogelijk dat de complexiteit soms door de abstracties ‘heen breekt’. Op die momenten ervaren we dat de wereld niet zo duidelijk en ingedeeld is als wij in het dagelijks leven en spreken doen voorkomen. Volgens Schinkel wordt op die momenten de onwetendheid verlaten en moeten we oppassen niet naar duistere plaatsen af te drijven. Wetenschap en filosofie zijn in potentie plaatsen waar een minder bedreigende complexiteitsreductie plaatsvindt en de bestaande abstracties bekritiseerd kunnen worden. Helaas is dit in de sociologie nu vaak niet het geval.33

Verbeelding van een betere wereld

De laatste vraag is hoe de sociologie kan bijdragen aan een betere wereld. Het alternatief lijkt een vorm van Kritische Sociologie, maar dit is geen eenvoudige oplossing. Het

30 Schinkel (2008), pp. 58, 60, 63, 106; (2014), pp. 14, 41. 31 Schinkel (2008), pp. 105, 147-148.

32 Schinkel (2012), p. 236. 33 Schinkel (2014), pp. 11.

(17)

17

probleem met de traditionele Kritische Theorie van de Frankfurter Schule is dat de kritisch socioloog hier boven de mens gaat staan. Alleen de socioloog kan mythos van logos onderscheiden en de emancipatie bevorderen.Met Sloterdijk ergert Schinkel zich aan de arrogantie en de humorloosheid van deze Kritische Theorie.34

Een tweede probleem leent Schinkel van Slavoj Žižek, die stelt dat kritiek tegenwoordig onderdeel is van de macht, waarbij ‘kritische’ participatie en ‘dialoog’ een vast onderdeel zijn van de besluitvorming. Schinkel stelt dat hij de afgelopen jaren waarschijnlijk alleen om die reden vaak als ‘criticus’ aanwezig was in debatten en televisieprogramma’s. Hij vraagt zich af hoe ‘kritisch’ hij hier kon zijn en stelt dat hij de grenzen van de ‘kritiek’ aan den lijve ondervonden heeft. Ook is kritiek volgens Schinkel een vorm van iconoclasme, dat in de kern toch nog geloof hecht aan beelden. Kritiek blijft verbonden aan wat men bekritiseert, het is in wezen slechts een aanpassing van wat gezien wordt als een goede sociale orde. Daarbij hebben Luc Boltanski (dezelfde) en Eve Chiapello laten zien dat kritische concepten uit de jaren ’60, zoals creativiteit, authenticiteit en innovatie tegenwoordig gebruikt worden als managementtermen. 35

Een derde probleem met kritiek volgens Schinkel is dat als we stellen dat de standpunten van Geert Wilders in het integratiedebat extreem zijn, we de premissen van het discours niet bekritiseren. Deze kritiek zal altijd bijdragen aan de heersende, diagrammaticale opvatting over de samenleving en de vraag hoe anderen moeten integreren en daarmee het discours legitimeren. Dergelijke kritiek is daarom een versterking van het discours en zijn premissen.Ook pogingen om bijvoorbeeld te laten zien dat islamitische deugden ook bijdragen aan burgerschap, zijn in wezen de erkenning dat de islam zich zou moeten aanpassen aan de term burgerschap. Op deze manier blijft impliciet de scheiding tussen de islam die actief ‘iets’ moet met burgerschap en het christendom waarvan de relatie tot burgerschap nooit ter discussie staat gehandhaafd.36

Dat Nederlandse christenen ook met het verwijt te maken krijgen niet modern te zijn blijkt uit discussie rond de positie van de vrouw binnen de SGP of de vrijheid van onderwijs.

Schinkel wil kritiek niet afdoen als overbodig en stelt dat het boek Nut en Nadeel

van de Sociologie voor het Leven een interval is, op weg naar nieuwe vormen van kritiek.

34 Schinkel (2014), pp. 129-130. 35 Schinkel (2014), pp. 129-133. 36 Schinkel (2008), pp. 116-120, 141.

(18)

18

Tegenover de kritiek stelt Schinkel een praktijk van ketterij. De ketter gaat niet buiten het debat staan, maar staat er binnen. Het oppakken en verleggen van bestaande lijnen, leidt tot een leven dat iets minder beheerst wordt door abstracties. Tegen de abstractie in bestaat een permanent ketters werk van de verbeelding van de veelheid. Om te komen tot een sociologie die beter aansluit bij de ervaring van complexiteit die eigen is aan het leven, is Schinkel op zoek naar een nieuwe ontologie van het sociale. Hiervoor baseert Schinkel zich op een aantal denkers die zich onderscheiden van ‘bijna iedereen’. 37

De eerste stap is dat de sociologie moet breken met vanzelfsprekendheden die eigenlijk niet echt bestaan. Het moet zich niet langer richten op de gebruikelijke abstracties als integratie en de samenleving, maar deze termen juist problematiseren en onderzoeken. De sociologie moet laten zien dat abstracties slechts abstracties zijn, door aan te tonen dat de gebruikte abstracties de wereld niet kunnen vatten en in die zin lek zijn. Dit vraagt om meer aandacht voor het ‘tussen’ en neemt afscheid van het heersende identiteitsdenken. Het sociale leven past niet in de container samenleving.38

Om de schizotopie terug te brengen in het integratie-discours, moet de sociologie laten zien dat de abstracties die de premissen van het discours vormen, lek zijn. Door te wijzen op paradoxen binnen het debat, wordt duidelijk waar de abstracties niet kloppen. Schinkel noemt enkele voorbeelden van dergelijke paradoxen in het integratiedebat. Zo is het paradoxaal dat niet-geïntegreerden zich tegelijkertijd zowel binnen als buiten de samenleving bevinden. In het debat worden zij zowel aan de buitenkant als aan de onderkant van de samenleving geplaats. Een tweede paradox is het spreken over cultuur. Aan de ene kant wordt cultuur opgevoerd als een determinerende kracht voor bepaald gedrag, aan de andere kant worden mensen opgeroepen om hun cultuur achter zich te laten. Volgens Schinkel draagt het expliceren van deze paradoxen ertoe bij dat er uit het discours gebroken kan worden. Dan kan de sociale werkelijkheid zich op een andere manier tonen, het is een poging om het spreken te verplaatsen. 39

De volgende stap is om de ruimte die de ervaring van schizotopie biedt te gebruiken om nieuwe abstracties te verbeelden. Schizotopie is volgens Schinkel ook een productieve kracht.Hier richt Schinkel zich tegen de ‘epistemologische naïviteit’ van de sociologie. De sociologie moet af van het idee dat zij tegenover of buiten de wereld staat

37 Schinkel (2014), pp. 19, 51, 133.

38 Schinkel (2008), pp. 63, 157-160; (2014), pp. 35, 91-95.

(19)

19

en beseffen dat zij participeert in de wereld.Op deze manier kan zij zich bewust worden van haar construerende rol. Als zij zich dit bewust is, moet zij haar construerende rol niet inzetten om bestaande abstracties te beschrijven, maar om alternatieven voor abstracties te verbeelden. Volgens Schinkel wordt het sociale leven gekenmerkt door onbegrip en onzekerheid en creatieve pogingen om deze te overbruggen, hoewel dit nooit helemaal zal lukken. De sociologie moet bijdragen aan deze pogingen tot overbruggen, de experimenten die de mensen op zichzelf uitvoeren. Op deze manier kan de sociologie laten zien wat nog kan worden. De sociologie moet ons laten zien dat we niet genoegen moeten nemen met de abstracties die het leven te veel vereenvoudigen.40

Hoe ziet de praktijk van een dergelijke sociologie eruit? In het boek De Gedroomde

Samenleving stelt Schinkel nadrukkelijk dat het alternatief geen beleidsadvies is. Hij stelt

dat er taaldaadkracht nodig is. Hij roept de lezer op nieuwe vormen van denken over samenleven te verbeelden. Vormen waarin de open verzameling sociale relaties niet in de container samenleving opgesloten hoeft te worden. In het boek Nut en Nadeel van de

Sociologie voor het Leven geeft Schinkel een voorbeeld van een dergelijke verbeelding.

Eerst geeft hij de heersende verbeelding van ‘de moderniteit’ en de samenleving weer. Met behulp van de verticale en horizontale ontdekkingsreizigers Petrarca en Columbus schetst Schinkel de moderniteit als een periode waarin de donkere middeleeuwen voorbij zijn en een tijd van vooruitgang aangebroken is.In deze verbeelding is de mens “degene die in de horizontale dimensie beweegt op een vlak dat hijzelf pretendeert uit te tekenen en op een route die hijzelf probeert uit te zetten”. Slotsom is dat de mens in staat is om het Utopia te vinden en te bereiken, een plaats waar geen schizotopie is en waar de mens voor eens en voor altijd thuis is.41

Daartegenover stelt Schinkel een alternatieve verbeelding van ‘de moderniteit’ en de samenleving. Aan de hand van de ontwikkeling van het staal, industrialisering, oorlog, de maakbaarheid van de wereld, Stalin en het stalen gezicht dat de emoties op het gezicht van de moderne mens weergeeft, verbeeldt Schinkel de geschiedenis op een andere manier. In deze wereld van glas en staal, waarbij hij te rade gaat bij onder meer Walter Benjamin, leven wij niet in een samenleving, maar in een broeikas. Een plaats waar alles gemaakt wordt voor de productie en iedereen door niemand in het bijzonder

40 Schinkel (2008), p. 160; (2014), pp. 12, 16, 42, 82, 96.

(20)

20

gecontroleerd wordt. Volgens Schinkel staan in deze alternatieve verbeelding de mens en natuur dichter bij elkaar en is de broeikas vele malen tastbaarder dan de samenleving.42

Schinkel stelt dat de ervaring van compleetheid het best mogelijk is in wetenschap, filosofie en – niet verrassend gezien het voorgaande – de kunst. Door het aanbieden van verbeeldingen kan de sociologie aansluiten bij de ontologische ervaring van schizotopie en bijdragen aan wat Dewey omschrijft als ‘een bestaan dat actueel is, en een geloof,

verlangen en inspiratie voor iets wat beter is maar non-existent is.’43

42 Schinkel (2014), hoofdstuk 7, pp. 107-124. 43 Idem: pp. 134-136.

(21)

21

Hoofdstuk 2: De kritische sociologie van Luc Boltanski

Luc Boltanski is een Franse socioloog en voormalig leerling en medewerker van de beroemde socioloog Pierre Bourdieu. Later scheidden hun wegen. Het werk van Bourdieu en de reactie van de door Boltanski medevormgegeven Groupe de Sociologie Politique et

Morale, ook bekend als de pragmatische sociologie van kritiek, blijft een belangrijk thema

in het werk van Boltanski. Hij heeft over diverse onderwerpen gepubliceerd, slechts een deel van zijn oeuvre is naar het Engels vertaald, waaronder het bekende The New Spirit of

Capitalism (2005, 1999) dat hij publiceerde met Ève Chiapello, Distant Suffering en On Justification (2005, 1991) met Laurent Thévenot. Recenter verscheen het boek On Critique - a Sociology of Emancipation (2011, 2009), een bewerking en uitbreiding van een drietal

lezingen die Boltanski gaf aan het Institute for Social Research in Frankfurt. In dit laatste boek behandelt Boltanski de rol en bronnen van kritiek in de sociologie. Recent verscheen een lijvige bundel essays over zijn werk en leven onder de titel The Spirit of Luc Boltanksi (2014).

Het rechtvaardigheidsprincipe

Boltanski’s opvattingen over de rol van rechtvaardigheid in de kritische sociologie kunnen beter begrepen worden in het licht van zijn eigen intellectuele en professionele ontwikkeling. In de jaren ‘60-‘80 was Boltanski medewerker van Pierre Bourdieu. Deze laatste is een belangrijke socioloog die met zijn onderzoek een goede beschrijving van de wereld en kritiek met elkaar wilde verbinden.44 Volgens Simon Susen werd dit onderzoek

gekenmerkt door een gelijktijdig geloof en ongeloof in de wetenschap. Men verdedigde de verlichtende missie van wetenschap, maar was kritisch op haar methode en claims van objectiviteit en universaliteit.45 Deze aanpak bracht volgens Boltanski verschillende

problemen met zich mee, waaronder een asymmetrische verhouding tussen de socioloog en de mens.Ten eerste komt dit omdat de kritische socioloog overheersing ontmaskert die mensen zelf niet ervaren. Dat mensen dit zelf niet ervaren komt omdat zij in de illusie leven, bijvoorbeeld de illusie van vrijheid. Volgend Boltanski wordt de kritische sociologie op deze manier zelf een ideologie die de waarheid in pacht heeft. Ten tweede ziet de kritische sociologie mensen niet als zelf handelende actoren, maar wordt het handelen

44 Boltanski (2011), pp. 18-19. 45 Susen (2016)

(22)

22

gezien als gedetermineerd door de overheersende structuren waarin mensen zich bevinden. Hierdoor wordt de kritische socioloog tot een platonische filosoof-koning die het allemaal beter weet. Doordat de kritische socioloog volgens Boltanski de aansluiting bij de alledaagse moraal mist, kan zijn werk afgedaan worden als subjectief en politieke gekleurd en daarom als niet relevant. De kritiek van de Kritisch Socioloog kan dan geserveerd worden als utopie of ‘klaagzang van een losgeslagen intellectueel’.46

Als reactie op deze asymmetrische kritische sociologie ontwikkelde Boltanski samen met onder andere Laurent Thévenot in de jaren ´80 de zogenaamde Pragmatische Sociologie van Kritiek. Hierbij werd gezocht naar de onderliggende structuur van kritiek en rechtvaardiging in het dagelijks leven. De aandacht verschoof hiermee van de overkoepelende alom aanwezige – maar voor normale mensen niet zichtbare – onderdrukking naar concrete en realistische situaties.47

Het achterliggende idee, dat ook terugkeert in het denken van Schinkel, is dat er een onderscheid is tussen de onzekere en onkenbare wereld, alles wat het geval is en de

realiteit: het resultaat van onze pogingen de wereld te duiden en stabiliseren. Op basis

van de onzekere wereld is het onmogelijk om tot overeenstemming en verbondenheid te komen. Ieder mens heeft eigen opvattingen over de staat van de wereld, over de watheid

van wat is. Om te kunnen samenwerken en om geweld te voorkomen is er een zekere

overeenstemming tussen mensen nodig over de watheid van wat is. Een gedeelde realiteit. Zolang mensen gericht zijn op samenwerking zal men proberen om deze overeenstemming te behouden. De realiteit van de situatie wordt door iedereen als

taken-for-granted genomen, waardoor het lijkt alsof ook de wereld zeker en beheersbaar is.48

Boltanski stelt dat deze overeenstemming altijd voorlopig en incompleet is. Het is altijd mogelijk dat iemand tot de conclusie komt dat de realiteit niet meer werkt: het kan zo niet langer, het moet anders. Boltanski geeft het voorbeeld van een vergadering waarin docenten de studieresultaten van hun studenten bespreken en hierbij de gangbare procedures en patronen volgen. Deze realiteit is volgens Boltanski altijd relatief en voorlopig, de wereld laat zich immers niet reguleren door procedures en patronen. De rust en overeenstemming in een dergelijke situatie kan in principe altijd verstoord worden doordat de wereld toch anders blijkt dan de realiteit. Zo kan een docent opeens de vraag

46 Boltanski (2011), pp. 3-6, 20-23.

47 Boltanski & Thévenot (1999), Boltanski (2011), pp. 26, 43.

(23)

23

stellen waarom er eigenlijk tentamens gebruikt worden om studenten te beoordelen. Op dit moment ontstaat een kritisch moment waarin de betrokkenen alles op alles moeten zetten om een geweldsuitbarsting te voorkomen.49

Om de realiteit weer te herstellen zal er een strijd losbarsten om te bepalen of ‘een tentamen’ een gerechtvaardigd middel is om studenten te beoordelen. De uitkomst van deze discussie is onzeker. Misschien wordt men het er over eens dat het tentamen inderdaad niet het beste middel is. Misschien stelt de oudste docent, tevens voorzitter van de vergadering, dat het al laat is en dat dit geen plek voor dergelijke discussies is.50

Boltanski en Thévenot stellen op basis van veldonderzoek naar dergelijke kritische situaties en werken uit de westerse literaire canon dat er een terugkerende grondstructuur is van dergelijke discussies. In een meningsverschil trachten de aanwezigen de waarde van een persoon of object vast te stellen, of te rechtvaardigen, door te verwijzen naar ‘het goede’. Dus: in hoeverre is het object of de persoon ‘goed’. Uit het onderzoek van deze Pragmatische Sociologie van de Kritiek bleek dat er niet één, maar zes verschillende ‘goeden’ bestaan, in termen van Boltanski en Thévenot ‘staten’ of

polities, enkelvoud polité.51

De geïnspireerde polité, waarin de zuivere heilige of de bezielde artiest als waardevol gezien worden.

De huiselijke polité, waar het gaat om de plaats die iemand heeft binnen een hiërarchie in een bepaald systeem, vaak gebaseerd op traditie.

De polité van faam, waar iemands waarde enkel en alleen bepaald wordt op basis van het oordeel van (veel) anderen.

De burgerlijke polité, hier wordt de waarde bepaald aan de hand van de algemene wil’ die iemand vertegenwoordigt.

De commerciële polité, waar risico nemen en rijk zijn waardevol is. De industriële polité, waar efficiëntie waardevol is. 52

Tijdens een test wordt bepaald of iemand of een bepaalde handeling waardevol is voor het de polité dat een rol speelt. Deze test kan de vorm hebben van een echte test, zoals een toelatingsexamen. Maar als iemand zich voordoet als een goede moeder en in tranen moet

49 Boltanski & Thévenot (1999), Boltanski (2011), pp. 67,68. 50 Boltanski (2011), pp. 67-70.

51 Boltanski & Thévenot (1999), Luc Boltanski & Laurent Thévenot. (2006), pp. 130, Boltanski (2011), p. 27. 52 Boltanski & Thévenot (2006), ‘The Six Worlds’ pp. 159-203, Boltanski (2011), p. 167.

(24)

24

erkennen dat ze haar eigen kinderen niet kan voeden, faalt zij voor een test in het huiselijke polité.Op deze manier wordt er gekeken hoe goed iemand in een polité past.53

Deze indeling in polities is gebaseerd op veldonderzoek in Frakrijk en poogt geen uitputtend aantal te zijn.Zo noemt Boltanski dat er nog meer polities te onderscheiden zijn, zoals die van de ecologie of communicatie.De Pragmatische Sociologie breekt met de opvatting van veel ‘reguliere’ sociologen (bijvoorbeeld Drukheim) dat er tussen de leden van een samenleving overeenstemming bestaat over de watheid van wat is . Boltanski en collega’s wijst deze veronderstelde common sense af,niet zekerheid maar onzekerheid is de kern van het sociale leven.54

Deze inzichten in kritiek en rechtvaardigheid in het dagelijks leven vormen de basis voor het rechtvaardigheidsprincipe van Boltanski. Hierbij gaat hij specifiek in op de situaties als testen zelf in twijfel getrokken worden. Ten eerste is een test onrechtvaardig is als hierin dingen worden meegenomen die in een andere polité horen, waardoor bepaalde mededingers voordeel hebben.Dit bleek bijvoorbeeld in Frankrijk in de jaren ’70 en ’80 toen er een discussie ontstond over de vraag naar rechtvaardigheid van toelatingsexamens voor universiteiten. In deze test werd ook rekening gehouden met ‘goede manieren’. De critici stelden dat in het examen alleen een rol moest spelen hoe goed iemand presteerde volgens de vastgestelde norm, een verwijzing naar het industriële polité. Het toelatingsexamen was volgens hen onrechtvaardig omdat ‘goede manieren’ niet binnen het industriële maar het huiselijke polité horen.In een dergelijk geval wordt de test in twijfel getrokken en kan de discussie opgelost worden door de test puurder te maken en opnieuw te doen.Een tweede vorm van kritiek op een bepaalde test is meer radicale kritiek. Omdat polité van elkaar verschillen, zal een object of persoon volgens verschillende polité op een verschillende manier beoordeeld worden. Hierdoor kan er ook onenigheid over welk polite in deze situatie van belang is. Boltanski noemt het voorbeeld van docenten die moeten kiezen tussen het afnemen van een examen of het aanmoedigen van hun studenten om deel te nemen aan een staking. Het is duidelijk dat vanuit elk polité kritiek gegeven kan worden op een ander polité.55

Als de socioloog op basis van deze principes kritiek heeft, sluit hij aan bij de ervaring van mensen en is hij minder vatbaar voor het verwijt dat hij een politiek

53 Boltanski & Thévenot (2006), pp. 127, 134, 138; Boltanski (2011), pp. 27-28. 54 Boltanski & Thévenot (1999); Boltanski (2011), pp. 54-55, 70.

(25)

25

programma uitdraagt. Op grond van deze alledaagse notie van rechtvaardigheid kan de socioloog bijvoorbeeld discriminatie op basis van huidskleur in een sollicitatieprocedure afwijzen. Toch bestaat er nog ongelijkheid die op geen enkele manier te rechtvaardigen is. Hoe is dit mogelijk als mensen zelf over dergelijke kritische capaciteiten beschikken?56

Dit brengt ons op de vraag naar de instandhouding van onrechtvaardige situaties.

Instandhouding van onrechtvaardigheid

Onrechtvaardige testen zijn moeilijk te veranderen omdat sommige testen, met name belangrijke testen, geïnstitutionaliseerd zijn. Voorbeelden zijn toelatingstesten voor scholen en sociale voorzieningen. Voor deze testen liggen testformaten vast in officiële wetten en procedures. Instituties hebben als voordeel dat zij een correcte interpretatie van de wereld geven en op deze manier de onzekere wereld vervangen door een stabiele

realiteit. Door de noodzakelijkheid van bepaalde, niet in de wereld bestaande, concepten

zoals ‘Het Vaderland’ te herhalen en af te beelden door middel van formules en stereotyperingen kan de relatie tussen referentie en object in ieder geval gedurende een bepaalde tijd vastgezet worden. Het is aan te instituties te danken dat niemand er meer aan hoeft te twijfelen wat het geval is: de koning is de koning en de doden zijn dood. Om de realiteit te stabiliseren is het noodzakelijk dat de realiteit en de gebruikte testen niet continu ter discussie gesteld kunnen worden. Instituties laveren tussen extreme orde en volledige humaniteit. Instituties hanteren zogenaamde politieke regimes van overheersing om kritiek de mond te snoeren. 57

In veel plaatsen op de wereld werd en wordt kritiek onmogelijk gemaakt door het gebruik van fysiek geweld. In het geval van slavernij wordt de mens elke vrijheid ontzegd en worden geweld en verwarring ingezet om elke vorm van collectivisme de kop in te drukken. In een dergelijke situatie doen de instituties geen moeite om een realiteit te onderhouden, omdat er voor de mensen toch geen enkele mogelijkheid is om kritiek te uiten. Een minder extreme vorm van onderdrukking is het geval waarbij de instituties kritiek onmogelijk maken doordat er een verschil is tussen wat de instituties zeggen en wat er gebeurt. Hier heeft kritiek geen zin, omdat de instituties toch altijd met het standaardverhaal zullen antwoorden. De instituties spreken over concepten zoals De

56 Boltanski (2011), pp. 29-40

(26)

26

Partij en De Leider, die geen enkele relatie met de wereld hebben. Ook worden gewelddadige instituties hier gerechtvaardigd omwille van een continue oorlog tegen een interne vijand.58

In kapitalistische democratieën, zoals wij die in Europa kennen is nauwelijks sprake van institutioneel fysiek geweld. In deze landen wordt kritiek onschadelijk gemaakt doordat kritiek opgenomen is in de instituties. Het eerste kenmerk hiervan is dat wanneer mensen klagen dat een bepaalde test nadelig voor hen is, de instituties zullen antwoorden dat dit hun eigen schuld is. Deze mensen hebben dan niet goed gebruikgemaakt van de mogelijkheden en het falen wordt gewijd aan hun eigen verantwoordelijkheid, een vorm van blaming the victim. Ten tweede lijkt het alsof er in het maatschappelijk leven veel kritisch debat gevoerd wordt, maar in de kern is dit een debat tussen ‘experts’ over triviale dingen. Kritiek bestaat dan vooral uit het in twijfel trekken van de experts of het aanvoeren van contra-expertise. Boltanski wijst hier op de claim van Latour dat de politiek onderschikt gemaakt is aan de expertise, zoals de expertise van de wetenschap. Van experts wordt gevraagd dat zij voor eens en altijd kunnen vaststellen hoe het zit. Volgens Boltanski wordt op deze manier het verschil tussen de wereld en de realiteit weggehaald. Een derde manier waarop kritiek in kapitalistische democratieën tegengegaan wordt, is door de voortdurende staat van crisis. Crises zijn bij uitstek het moment om te onderstrepen dat alleen experts weten wat er écht aan de hand is en dat ook alleen zij in staat zijn om de noodzakelijke veranderingen door te voeren. Op deze manier wordt er een nieuwe noodzakelijke realiteit gemaakt. 59

Hierbij verwijst Boltanski naar de ‘dominante klasse’, een concept dat sinds het begin van de kritische sociologie een rol speelt. Dit is de groep mensen die onevenredig veel voordeel hebben bij de inrichting van het systeem. De dominante klasse bestaat volgens Boltanski tegenwoordig niet uit de mensen die veel economisch (bij Marx) of cultureel (bij Bourdieu) kapitaal bezitten. Toch is het mogelijk om in onze neoliberale democratie een klasse van ‘leiders’ te onderscheiden die op verschillende aspecten beter af zijn dan de rest. Dit betreft voornamelijk de mensen die invloed kunnen uitoefenen op de vorming en inhoud van instituties. 60

58 Boltanski (2011), pp. 124-126.

59 Idem, pp. 122, 123, 127-128, 137-138.

(27)

27

Ten eerste kunnen deze leiders de instituties veranderen in hun eigen voordeel en zo beter anticiperen op veranderingen dan de volgers. De overheersten zijn zij ‘die de verandering niet kunnen bijbenen’. Deze veranderingen die de leiders doorvoeren gaan snel en zijn overal. Soms betreffen ze het testformaat, de ene keer op de realiteit en dan weer op de wereld. Om de veranderingen te duiden zijn we weer afhankelijk van experts. Nieuwkomers proberen te investeren zodat zij de bestaande testen kunnen halen, maar komen erachter dat dit niet meer mogelijk is omdat de test veranderd is. Ten tweede begrijpen de leiders dat regels aan de ene kant nodig zijn om orde te handhaven, maar dat het volledig volgen van deze regels alle handelen onmogelijk maakt. De heersende klasse kent de regels en weet dat zij niet noodzakelijk zijn. ‘Ik weet dat de regels nodig zijn, maar

toch… iedereen die de regels al te letterlijk neemt, komt nergens’. Omdat het onmogelijk zou

zijn dat iedereen zich op deze manier zou gedragen – dit zou tot anarchie leiden – kan dit maar een beperkte groep betreffen. De leiders zijn in staat de regels te volgen zolang het hen uitkomt en de regels te veranderden als het hen beter uitkomt. Ze kunnen de letter van de wet overtreden zonder de geest van de wet te verraden. De verliezers zijn diegenen die de regels als noodzakelijk zien en niet inzien dat de wereld zich niet laat inpakken door de regels. 61

Naar emancipatie

De verborgen gewelddadigheid van instituties is volgens Boltanski de grootste bestaansreden voor een kritische sociologie, wiens eerste stap is om het geweld dat samengaat met de pacificerende rol van instituties te ontmaskeren. Hiervoor is een meta-kritische sociologie nodig. Het rechtvaardigheidsprincipe van deze Meta-meta-kritische Sociologie ligt in de Pragmatische Kritiek van de Sociologie. Het probleem van deze empirische sociologie is dat zij te dicht bij het dagelijks leven staat om radicale kritiek te kunnen leveren. Met andere woorden, ze stelt de realiteit van de realiteit niet ter discussie. Hiervoor moet de meta-kritische sociologie te rade gaan bij de oude, overkoepelende Kritische Theorie. Op deze manier kunnen ook de institutioneel vastgelegde testformaten zelf bekritiseren. Mensen moeten niet alleen kunnen inzien dat verkiezingen niet volgens

61 Idem, pp. 130-136, 146-149.

(28)

28

de wet verlopen, maar moeten ook radicaler kritiek kunnen hebben: ze moeten het bestaan van vrije verkiezingen, an sich ter discussie kunnen stellen. 62

Om te komen tot deze metakritiek en vervolgens emancipatie, zijn twee dingen nodig. Ten eerste moet de voorlopigheid en instabiliteit van instituties aangetoond worden. Volgens Boltanski is dit mogelijk met een zogenaamde existentiële test, waarbij de realiteit geconflicteerd wordt met de ervaring. Als de ervaring niet aansluit bij de

realiteit, wordt vervolgens duidelijk dat deze laatste geconstrueerd is en wordt het

verschil tussen de wereld en de realiteit zichtbaar. De sociologie kan hier aan bijdragen door te wijzen op de grensgevallen: is de moeder die haar kind helpt met euthanasie een liefdevolle moeder of een misdadiger? Dit heeft tot gevolg dat het steeds duidelijker wordt dat de realiteit een constructie is. De reactie hierop moet niet bestaan uit pogingen om de

wereld te beheersen door nog meer instituties en regels te verzinnen. We moeten juist

leren leven met de radicale onzekerheid van de wereld, zonder deze onzekerheid is de overheersing compleet. Boltanski stelt dan ook dat de huidige politieke waarden van orde en controle plaats moeten maken voor de waarden onzekerheid en kritiek. De overheerste klasse moet haar mond juist niet laten snoeren door te verwijzen naar nog meer regels, of de autoriteit van De Staat, De Wet of expertise van De Wetenschap. Volgens Boltanski is het geen oplossing om regels en instituties helemaal af te schaffen, zoals libertariërs willen. Instituties zijn nuttig omdat ze mensen verbinden en zo voorkomen dat ze gehumaniseerd worden.. De oplossing ligt in een veranderde opvatting over instituties.

We moeten beseffen dat instituties slechts een fictieve en wankele realiteit scheppen, dat ze in die zin niet fundamenteel zijn.63

Ten tweede is het belangrijk dat mensen collectieven gaan vormen. Net zoals dat de realiteit alleen in stand gehouden kan worden zolang er genoeg mensen zijn die erin geloven, kan ook kritiek alleen zinvol zijn als het een zekere groep mensen aan zich weet te binden. Hiervoor is het van belang dat mensen hun individuele ervaringen van onrechtvaardigheid verbinden met die van anderen. Op deze manier ontstaat het besef dat onrecht niet persoonlijk is, maar veroorzaakt wordt door de bestaande instituties. De meta-kritische sociologie kan bijdragen aan collectievenvorming door nieuwe categorieën aan te dragen. Volgens Boltanski kon het feminisme alleen slagen doordat er categorieën ontstonden waardoor vrouwen hun individuele ervaringen konden

62 Boltanski (2011), p. 32-33, 97,107.

(29)

29

verbinden met ‘the female condition’. Als iemand zijn kritiek niet kan verbinden aan een collectief, zal hij alleen komen te staan en niet serieus worden genomen. Om beter collectieven te kunnen vormen pleit Boltanski er voor om iemands waarde los te halen van institutionele posities zoals diploma’s. De waarde van een persoon moet ook bepaald worden aan de hand van existentiële testen. Op deze manier zullen mensen met heel verschillende maatschappelijke posities kunnen inzien dat zij lijden onder dezelfde instituties, met meer egalitarisme tot gevolg. Boltanski stelt dat hij door deze aanpak breekt met de individuele emancipatie van de Verlichting. Ook merkt hij op dat hedendaagse sociologische benchmarking mensen en organisaties eerder uit elkaar drijft dan aan elkaar verbindt.64 Denk hierbij aan een kansarme vluchteling en een

Pegida-aanhanger met een uitkering, die volgens de gangbare benchmark als elkaars tegenstanders gezien worden, maar allebei onderdeel zijn van het collectief verliezers op

de kapitalistische arbeidsmarkt.

64 Idem, pp. 35-39, 157-160.

(30)
(31)

31

Hoofdstuk 3: Analyse van Schinkel en Boltanski

In dit hoofdstuk zal het denken over de mogelijkheden van de kritische sociologie volgens Schinkel en Boltanski onderling vergeleken worden. Tevens zal onderzocht worden wat deze kritische sociologie kan betekenen voor de vluchtelingencrisis. Het blijkt dat deze mogelijkheden beperkt zijn omdat beider kritische sociologie sterk verweven is met de situatie binnen Europese natiestaten. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor een goede analyse van grensoverschrijdende situaties, zoals de vluchtelingencrisis, voor de kritische sociologie beperkt.

Onrechtvaardigheid

Hoe kan een situatie beoordeeld worden en wanneer vereist een situatie actie? Zowel Schinkel als Boltanski besteden in hun werk aandacht aan de door hun veronderstelde aard van het bestaan. Beiden stellen dat er een verschil is tussen de onkenbare en onbeheersbare wereld en de realiteit van abstracties, onze pogingen om tot overeenstemming over de wereld te komen.De spanning tussen de wereld en de realiteit en de onvolmaaktheid van de realiteit, door Schinkel schizotopie en door Boltanski de

hermeneutische contradictie genoemd, is zowel de oorzaak als de potentiële oplossing

voor veel problemen. De realiteit wordt problematisch als deze totalitair wordt. In dat geval wordt de realiteit aangezien als een noodzakelijkheid, als ware het de wereld. In veel gevallen leidt dit tot geweld, omdat het de potenties en vrijheden van mensen beperkt als vergeten wordt dat de realiteit slechts realiteit is en niet de wereld. 65

Schinkel richt zich in het bijzonder op de schadelijke gevolgen van één specifiek

realiteit – in zijn woorden een abstractie– de ‘samenleving’. Het is niet geheel duidelijk

waarom hij hier zoveel aandacht aan besteedt. Hij schrijft dat de constructie van de samenleving een mooie casestudie is.66 Maar gezien het feit dat de verschuiving van

juridisch naar sociaal-cultureel burgerschap keer op keer terugkeert in zijn werk, kan dit beschouwd worden als grootste, (zo niet enige), onrecht volgens Schinkel.67 Boltankski

probeert vanuit de pragmatische sociologie een rechtvaardigheidsprincipe gebaseerd op kritiek van alledag te ontwikkelen. Samen met Thévenot onderscheidt Boltanski zes verschillende ‘werelden’ waar iets goed of minder is. Als de alledaagse overeenstemming

65 Boltanski & Thévenot (2006), pp. 136-137; Boltanski (2011), pp. 53, 58-70, 86; Schinkel (2008), pp. 89, 90; (2014), pp. 10, 95.

66 Schinkel (2013).

(32)

32

in twijfel getrokken wordt is er sprake van een test, waarbij bepaald moet worden of een persoon of voorwerp goed is binnen een bepaalde polité. Een test is onrechtvaardig als overwegingen van het verkeerde polité meespelen of als het verkeerde polité toegepast wordt. Boltanski biedt hiermee een rechtvaardigheidsprincipe dat in veel situaties toepasbaar is. Bij Schinkel is dit veel minder het geval, zijn werk is voornamelijk toepasbaar in relatie tot ‘de samenleving’.

Instandhouding van onrechtvaardigheid

Het in standhouden van de abstractie samenleving gebeurt volgens Schinkel voornamelijk door de monitoring binnen de samenleving door zogenaamde occulair centres die door middel van meten en weergeven de samenleving afbakenen. Hierbij speelt het sociologisch onderzoek een belangrijke rol, al blijft onduidelijk welke sociologie Schinkel precies bedoelt. De meeste voorbeelden die hij geeft betreffen publicaties van sociologische instituten als het CBS en het SCP maar elders spreekt hij de sociologische arbeid die plaatsvindt op de Nederlandse faculteiten aan.68

Waar Schinkel zich richt op één institutie, geeft Boltanski een algemene beschrijving van de werking van instituties. Hierin is het vooral van belang dat instituties de neiging hebben om het verschil tussen de wereld en realiteit te verbergen. Dit doen zij op veel verschillende manieren, een daarvan is dat bepaalde testen vastgelegd zijn in instituties. Hierdoor is het erg lastig om als gewone burger kritiek te hebben op deze test, of deze te veranderen. Ten slotte wijst Boltanski op het machtsverschil tussen de dominante klasse en de gedomineerde klasse. De eerste bestaat uit leiders die veel invloed hebben op inhoud en constructie van instituties. Daardoor kunnen zij sneller reageren op veranderingen en weten zij dat zij de instituties die zij zelf immers beheersen niet te serieus moeten nemen. De klasse van volgers heeft nauwelijks invloed op de instituties en probeert zo goed mogelijk volgens de regels te leven, in de hoop op die manier gelukkig te worden. Helaas komen zij bedrogen uit.

Schinkel en Boltanski stellen beiden dat de empirische, niet kritische sociologie door haar naïeve wetenschapsfilosofie bijdraagt aan een bestendiging van de realiteit, die zij door haar onderzoek als noodzakelijk doet overkomen. Boltanski hekelt de schijneenheid die ontstaat door een sociologie die de weerbarstigheid van de wereld vergeet en een common sense veronderstelt en keer op keer representeert.Daarnaast

(33)

33

drijft deze sociologie mensen uit elkaar door benchmarking.69 In dezelfde lijn stelt

Schinkel dat de sociologie niet beschrijvend maar construerend is, deze vorm van sociologie wordt door beiden dus resoluut afgewezen.

Naar emancipatie

De oplossing voor de ongewenste gewelddadigheid van instituties en hun abstracties ligt voor beiden in een nieuwe vorm van sociologie. De sociologie moet volgens Schinkel en Boltanski afscheid nemen van haar ‘naïeve’ wetenschapsfilosofie en in plaats daarvan de onzekerheid van de wereld, de schizotopie, of de hermeneutische contradictie omarmen. De aloude Kritische Theorie biedt geen soelaas omdat deze een asymmetrische verhouding tussen de socioloog en de mens creëert. Het is immers de Kritische Socioloog die onderdrukking ziet die mensen zelf niet ervaren. Daarnaast is het probleem met kritiek dat dit volgens beiden nauwelijks fundamentele kritiek is. Kritiek blijft vaak beperkt binnen de premissen van het debat.70

Om deze reden tracht Schinkel op verschillende manieren het integratiedebat open te breken door te laten zien dat er een discrepantie is tussen de ervaring van en de realiteit van de samenleving en haar instituties. Door te wijzen op de paradoxen in het debat probeert hij te laten zien dat deze realiteit niet noodzakelijk of vanzelfsprekend is, maar slechts een realiteit. In zijn eerdere werk verwijst Schinkel expliciet naar het werk van de kritische socioloog Pierre Bourdieu. In Nut en Nadeel van de Sociologie voor het leven stelt hij dat hij voorbij de kritiek van Bourdieu wil denken.71

Hoewel Schinkel de houding van de kritische socioloog die alles beter weet afwijst, is onduidelijk of zijn eigen houding zoveel anders is. Aan de ene kant lijkt Schinkel te suggereren dat het gevoel van schizotopie er één is dat alle bewoners van deze wereld ervaren, of tenminste kunnen ervaren. Zo spreekt hij van ‘schitopizche situatie waar we ons altijd reeds bevinden.’72 Daarnaast stelt hij dat hij zich vooral baseert op de empirie,

ofwel zijn eigen ervaring.73 Daarnaast hekelt hij de intellectuelen die vaak de neiging

hebben om ‘complexiteitsvermogen van mensen te onderschatten’.74 Aan de andere kant

heeft Schinkel een hele rij intellectuelen nodig die zich ‘onderscheiden van bijna 69 Boltanski (2001), pp. 16, 48, 54, 97, 133. 70 Boltanski (2011), pp. 21, 155; Schinkel (2008), pp. 116, 157, 160; (2014), 129-132. 71 Schinkel (2007, 2009, 2014). 72 Schinkel (2014), p. 133. 73 Idem, p. 10. 74 Schinkel (2008), p. 11.

(34)

34

iedereen’.75 Het blijft dus onduidelijk of de mens zelf in staat is abstractie en verbeelding

te onderscheiden, of dat zij sociologen zoals Schinkel nodig hebben om mythos van logos te kunnen onderscheiden.

Daarnaast maakt Schinkel naar mijn mening niet goed duidelijk waarom de samenleving een negatieve abstractie is. Te stellen dat het spreken over de samenleving racistisch is, is niet voldoende. Zonder nadere verantwoording is die kwalificatie tegenwoordig zonder enige kracht of geloofwaardigheid. Hiermee lukt het Schinkel ook niet om te ontsnappen aan de tekortkoming die Boltanski aanstipt: net als in de klassieke Kritische Theorie mist Schinkel een duidelijk morele basis voor zijn problematisering van de abstractie samenleving. Omdat deze basis ontbreekt kan zijn werk afgedaan worden als een politiek of subjectief programma van de socioloog. Als Schinkel zich baseert op

zijn eigen ervaring, kan hij weggezet worden als een losgeslagen intellectueel of een gek.76

Hetgeen ook blijkt uit de reactie van socioloog en publicist Dick Pels op de achterflap van het boek Leven in een tijd van Sociale Hypochondrie: ‘Ernstig ontspoord denken’.77 Of:

‘Willem Schinkel is als links socioloog verbonden aan de rechtse Erasmus Universiteit Rotterdam. Vandaar dat hij vaak typisch linkse sociologendingen vermengt met verrassende bijna rechtse opvattingen.’78

Daarnaast is Schinkel ook vatbaar voor Boltanski’s kritiek dat de Kritische Theorie alle vormen van overheersing terug wil brengen tot een enkele as. 79 Het lijkt erop dat

Schinkel van mening is dat sociale hypochondrie het enige probleem in onze samenleving is. Dit doet volgens Boltanski geen recht aan de pluralistische morele opvattingen die hij met zijn verschillende polities beschrijft. Dit leidt er onder andere toe dat Schinkel problemen over het hoofd ziet als hij ‘allochtonen’ per definitie als slachtoffer ziet en elk kritisch debat met betrekking tot ‘integratie’ wil mijden. Voor Boltanski is iemand die al jaren op een sociale huurwoning wacht en klaagt dat vluchtelingen zomaar voorrang krijgen geen racist of sociale hypochonder. Dit is een voorbeeld van een situatie waarin iemand de regels probeert te volgen, terwijl de dominante klasse de regels zomaar verandert. Op deze manier kan de klacht gezien worden als een existentiële test, en daarmee gerechtvaardigde kritiek.

75 Schinkel (2014), p. 91 76 Boltanski (2011), pp. 3, 35. 77 Schinkel (2007) 78 Brussen (2016) 79 Idem, p. 48.

(35)

35

Na het lezen van het werk van Schinkel kan het gevoel optreden met legen handen te staan. Dit sluit aan bij het laatste kritiekpunt van Boltanski op de Kritische Theorie, die volgens hem vaak de mogelijkheden voor verandering lijkt te onderschatten. Hierdoor lijkt ook Schinkels kritische sociologie mensen te demotiveren waardoor zij nihilistisch en fatalistisch worden, zoals Boltanski waarschuwt.80 Na het beschrijven van de

schizotopie van het integratiedebat met als doel dit debat op te breken, stelt Schinkel dat

de sociologie ook nieuwe verbeeldingen aan moet dragen. Wederom blijkt de gewone mens bij Schinkel op afstand te staan. De beschrijving van de samenleving als broeikas uit het boek Nut en Nadeel komen zweverig over. Ook slotopmerkingen in De Gedroomde

Samenleving zijn niet meer dan een oproep om te dromen over nieuwe vormen van

samenleving. Schinkel geeft geen middelen om de verbeelding te actualiseren, als hij Dewey citeert dat hij streeft naar ‘een bestaan dat actueel is, en een geloof, verlangen en inspiratie voor iets wat beter is maar non-existent is’.81 Schinkel slaagt er volgens mij niet

in om hard te maken hoe zijn sociologie gaat bijdragen aan emancipatie of veranderingen in de samenleving. Het is niet duidelijk wat precies het doel is van de nieuwe abstracties die hij verbeeldt. Omdat Schinkel er ook niet in slaagt om een overtuigende oplossing voor de problemen van de sociale hypochondrie te geven, voelt het alsof er geen ontsnappen aan is.

Om tot meta-kritiek te komen is volgens Boltanski een synthese tussen de kritische sociologie en de pragmatische sociologie van kritiek nodig. Van de kritische sociologie wordt de overkoepelende kritiek op instituties gebruikt. Vervolgens wordt met behulp van de Pragmatische Sociologie van de Kritiek getracht deze kritiek te laten aansluiten bij de mensen voor wie de kritiek geldt.Hiervoor stelt Boltanski de existentiële test voor, waarbij iemand de ervaring in conflict te brengen met de realiteit. Op deze manier blijkt dat de realiteit niet noodzakelijk is, kunnen mensen zien wat er aan de hand is en hun krachten bundelen. 82

Hoewel er vanuit Boltanski aanmerkingen op Schinkel te geven zijn, biedt zijn werk interessante mogelijkheden voor een analyses van de vluchtelingencrisis. Volgens mij is de analyse van Schinkel een creatief voorbeeld van een institutionele kritiek door middel van een existentiële test van de institutie samenleving. Ook al is het niet duidelijk of deze

80 Idem, p. 46.

81 Schinkel (2014), p. 135.

(36)

36

test alleen op Schinkels eigen ervaring gebaseerd is of namens een collectief spreekt. Tevens geeft hij een duidelijke institutionele kritiek op de Nederlandse instituties met betrekking tot integratie. Hiermee laat hij zien dat de realiteit van de samenleving en haar instituties niet noodzakelijk is.

Boltanski gaat nog een stap verder dan Schinkel. Na het aantonen van schizotopie en de macht van instituties laat hij de kritische arbeid van existentiële testen vooral over aan de mensen zelf. Mensen moeten zelf existentiële testen doen waarbij de wereld vergeleken wordt met de ervaring. Alleen op deze manier kunnen mensen inzien dat zij beiden lijden onder dezelfde instituties. Vervolgens moeten mensen collectieven vormen. Omdat de realiteit alleen standhoudt zolang mensen erin geloven, is ook kritiek alleen zinvol als het mensen aan zich weet te binden. Pas als de sociologie erin slaagt om mensen te laten inzien welke instituties hen onderdrukken, hen vervolgens erop wijst dat instituties niet onaantastbaar zijn en nieuwe mogelijkheden om collectieven te verbeelden, is de weg vrij voor kritiek en verandering vanuit de mensen zelf.83

Kritische sociologie en de vluchtelingencrisis

Kan de kritische sociologie mogelijke uitwegen laten zien uit de vluchtelingencrisis? Zover bekend gaan zowel Boltanski als Schinkel niet uitgebreid in op dit onderwerp. In een recent interview in de Volkskant gaat Schinkel kort in op de vluchtelingencrisis over de Middellandse Zee, waarna het onderwerp van het interview verschuift naar zijn opvattingen over integratie.84 Toch is het mogelijk om Schinkels kritische analyse van het

‘integratiedebat’ toe te passen op het huidige debat over vluchtelingen. De negatieve opvattingen over vluchtelingen kunnen dan geïnterpreteerd worden als een gevolg van de sociale hypochondrie, het mechanisme waaraan de moderne staat zijn bestaansrecht ontleent. Door de vluchtelingen, net als allochtonen, allerlei negatieve eigenschappen toe te dichten, ontstaat een positief beeld van datgene waartoe zij niet behoren: onze samenleving. Net als de immigrant bevindt de vluchteling zich zowel binnen als buiten de samenleving, in de zogenaamde ‘crisisopvang’. Het is duidelijk dat vluchtelingen op veel verschillende manieren in hun handelen beperkt worden. Een hek rond een AZC is een vorm van fysiek geweld, de beperkte mogelijkheden om te werken of een opleiding te

83 Boltanski (2011), pp. 36, 119, 156. 84 Naaijer, Rutenfrans & Schinkel (2016).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die bevatten allerlei verbodsbepa- lingen: geen andere goden aanbidden; geen gesneden beelden maken; daarvoor niet buigen, noch hen dienen; de Naam van God niet ijdel gebruiken..

Maar het probleem is alleen dat tegenwoordig allerlei uiterst zinvolle en moreel noodzakelijke kritiek op onderdrukkende praktijken (meis- jesbesnijdenis, kritiek op

Het is daarom vreemd om in het nader rapport bij de huidige Aan- wijzingen te moeten lezen "dat dit onderwerp wellicht be- ter algemeen door de wetgever geregeld kan worden op

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

The International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) provides that substance over form is an anti avoidance rule under which the legal form of an arrangement

In artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) die in de toekomst zal worden vervangen door artikel 2.3 van de Wet dieren, staat dat het verboden is om dieren

De in deze paragraaf gepresenteerde resultaten zijn nog experimenteel en zullen in 2013 nader worden onderzocht op betrouwbaarheid en bruikbaarheid voor de monitor Biobased