• No results found

In dit hoofdstuk zal het denken over de mogelijkheden van de kritische sociologie volgens Schinkel en Boltanski onderling vergeleken worden. Tevens zal onderzocht worden wat deze kritische sociologie kan betekenen voor de vluchtelingencrisis. Het blijkt dat deze mogelijkheden beperkt zijn omdat beider kritische sociologie sterk verweven is met de situatie binnen Europese natiestaten. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor een goede analyse van grensoverschrijdende situaties, zoals de vluchtelingencrisis, voor de kritische sociologie beperkt.

Onrechtvaardigheid

Hoe kan een situatie beoordeeld worden en wanneer vereist een situatie actie? Zowel Schinkel als Boltanski besteden in hun werk aandacht aan de door hun veronderstelde aard van het bestaan. Beiden stellen dat er een verschil is tussen de onkenbare en onbeheersbare wereld en de realiteit van abstracties, onze pogingen om tot overeenstemming over de wereld te komen.De spanning tussen de wereld en de realiteit en de onvolmaaktheid van de realiteit, door Schinkel schizotopie en door Boltanski de

hermeneutische contradictie genoemd, is zowel de oorzaak als de potentiële oplossing

voor veel problemen. De realiteit wordt problematisch als deze totalitair wordt. In dat geval wordt de realiteit aangezien als een noodzakelijkheid, als ware het de wereld. In veel gevallen leidt dit tot geweld, omdat het de potenties en vrijheden van mensen beperkt als vergeten wordt dat de realiteit slechts realiteit is en niet de wereld. 65

Schinkel richt zich in het bijzonder op de schadelijke gevolgen van één specifiek

realiteit – in zijn woorden een abstractie– de ‘samenleving’. Het is niet geheel duidelijk

waarom hij hier zoveel aandacht aan besteedt. Hij schrijft dat de constructie van de samenleving een mooie casestudie is.66 Maar gezien het feit dat de verschuiving van

juridisch naar sociaal-cultureel burgerschap keer op keer terugkeert in zijn werk, kan dit beschouwd worden als grootste, (zo niet enige), onrecht volgens Schinkel.67 Boltankski

probeert vanuit de pragmatische sociologie een rechtvaardigheidsprincipe gebaseerd op kritiek van alledag te ontwikkelen. Samen met Thévenot onderscheidt Boltanski zes verschillende ‘werelden’ waar iets goed of minder is. Als de alledaagse overeenstemming

65 Boltanski & Thévenot (2006), pp. 136-137; Boltanski (2011), pp. 53, 58-70, 86; Schinkel (2008), pp. 89, 90; (2014), pp. 10, 95.

66 Schinkel (2013).

32

in twijfel getrokken wordt is er sprake van een test, waarbij bepaald moet worden of een persoon of voorwerp goed is binnen een bepaalde polité. Een test is onrechtvaardig als overwegingen van het verkeerde polité meespelen of als het verkeerde polité toegepast wordt. Boltanski biedt hiermee een rechtvaardigheidsprincipe dat in veel situaties toepasbaar is. Bij Schinkel is dit veel minder het geval, zijn werk is voornamelijk toepasbaar in relatie tot ‘de samenleving’.

Instandhouding van onrechtvaardigheid

Het in standhouden van de abstractie samenleving gebeurt volgens Schinkel voornamelijk door de monitoring binnen de samenleving door zogenaamde occulair centres die door middel van meten en weergeven de samenleving afbakenen. Hierbij speelt het sociologisch onderzoek een belangrijke rol, al blijft onduidelijk welke sociologie Schinkel precies bedoelt. De meeste voorbeelden die hij geeft betreffen publicaties van sociologische instituten als het CBS en het SCP maar elders spreekt hij de sociologische arbeid die plaatsvindt op de Nederlandse faculteiten aan.68

Waar Schinkel zich richt op één institutie, geeft Boltanski een algemene beschrijving van de werking van instituties. Hierin is het vooral van belang dat instituties de neiging hebben om het verschil tussen de wereld en realiteit te verbergen. Dit doen zij op veel verschillende manieren, een daarvan is dat bepaalde testen vastgelegd zijn in instituties. Hierdoor is het erg lastig om als gewone burger kritiek te hebben op deze test, of deze te veranderen. Ten slotte wijst Boltanski op het machtsverschil tussen de dominante klasse en de gedomineerde klasse. De eerste bestaat uit leiders die veel invloed hebben op inhoud en constructie van instituties. Daardoor kunnen zij sneller reageren op veranderingen en weten zij dat zij de instituties die zij zelf immers beheersen niet te serieus moeten nemen. De klasse van volgers heeft nauwelijks invloed op de instituties en probeert zo goed mogelijk volgens de regels te leven, in de hoop op die manier gelukkig te worden. Helaas komen zij bedrogen uit.

Schinkel en Boltanski stellen beiden dat de empirische, niet kritische sociologie door haar naïeve wetenschapsfilosofie bijdraagt aan een bestendiging van de realiteit, die zij door haar onderzoek als noodzakelijk doet overkomen. Boltanski hekelt de schijneenheid die ontstaat door een sociologie die de weerbarstigheid van de wereld vergeet en een common sense veronderstelt en keer op keer representeert.Daarnaast

33

drijft deze sociologie mensen uit elkaar door benchmarking.69 In dezelfde lijn stelt

Schinkel dat de sociologie niet beschrijvend maar construerend is, deze vorm van sociologie wordt door beiden dus resoluut afgewezen.

Naar emancipatie

De oplossing voor de ongewenste gewelddadigheid van instituties en hun abstracties ligt voor beiden in een nieuwe vorm van sociologie. De sociologie moet volgens Schinkel en Boltanski afscheid nemen van haar ‘naïeve’ wetenschapsfilosofie en in plaats daarvan de onzekerheid van de wereld, de schizotopie, of de hermeneutische contradictie omarmen. De aloude Kritische Theorie biedt geen soelaas omdat deze een asymmetrische verhouding tussen de socioloog en de mens creëert. Het is immers de Kritische Socioloog die onderdrukking ziet die mensen zelf niet ervaren. Daarnaast is het probleem met kritiek dat dit volgens beiden nauwelijks fundamentele kritiek is. Kritiek blijft vaak beperkt binnen de premissen van het debat.70

Om deze reden tracht Schinkel op verschillende manieren het integratiedebat open te breken door te laten zien dat er een discrepantie is tussen de ervaring van en de realiteit van de samenleving en haar instituties. Door te wijzen op de paradoxen in het debat probeert hij te laten zien dat deze realiteit niet noodzakelijk of vanzelfsprekend is, maar slechts een realiteit. In zijn eerdere werk verwijst Schinkel expliciet naar het werk van de kritische socioloog Pierre Bourdieu. In Nut en Nadeel van de Sociologie voor het leven stelt hij dat hij voorbij de kritiek van Bourdieu wil denken.71

Hoewel Schinkel de houding van de kritische socioloog die alles beter weet afwijst, is onduidelijk of zijn eigen houding zoveel anders is. Aan de ene kant lijkt Schinkel te suggereren dat het gevoel van schizotopie er één is dat alle bewoners van deze wereld ervaren, of tenminste kunnen ervaren. Zo spreekt hij van ‘schitopizche situatie waar we ons altijd reeds bevinden.’72 Daarnaast stelt hij dat hij zich vooral baseert op de empirie,

ofwel zijn eigen ervaring.73 Daarnaast hekelt hij de intellectuelen die vaak de neiging

hebben om ‘complexiteitsvermogen van mensen te onderschatten’.74 Aan de andere kant

heeft Schinkel een hele rij intellectuelen nodig die zich ‘onderscheiden van bijna 69 Boltanski (2001), pp. 16, 48, 54, 97, 133. 70 Boltanski (2011), pp. 21, 155; Schinkel (2008), pp. 116, 157, 160; (2014), 129-132. 71 Schinkel (2007, 2009, 2014). 72 Schinkel (2014), p. 133. 73 Idem, p. 10. 74 Schinkel (2008), p. 11.

34

iedereen’.75 Het blijft dus onduidelijk of de mens zelf in staat is abstractie en verbeelding

te onderscheiden, of dat zij sociologen zoals Schinkel nodig hebben om mythos van logos te kunnen onderscheiden.

Daarnaast maakt Schinkel naar mijn mening niet goed duidelijk waarom de samenleving een negatieve abstractie is. Te stellen dat het spreken over de samenleving racistisch is, is niet voldoende. Zonder nadere verantwoording is die kwalificatie tegenwoordig zonder enige kracht of geloofwaardigheid. Hiermee lukt het Schinkel ook niet om te ontsnappen aan de tekortkoming die Boltanski aanstipt: net als in de klassieke Kritische Theorie mist Schinkel een duidelijk morele basis voor zijn problematisering van de abstractie samenleving. Omdat deze basis ontbreekt kan zijn werk afgedaan worden als een politiek of subjectief programma van de socioloog. Als Schinkel zich baseert op

zijn eigen ervaring, kan hij weggezet worden als een losgeslagen intellectueel of een gek.76

Hetgeen ook blijkt uit de reactie van socioloog en publicist Dick Pels op de achterflap van het boek Leven in een tijd van Sociale Hypochondrie: ‘Ernstig ontspoord denken’.77 Of:

‘Willem Schinkel is als links socioloog verbonden aan de rechtse Erasmus Universiteit Rotterdam. Vandaar dat hij vaak typisch linkse sociologendingen vermengt met verrassende bijna rechtse opvattingen.’78

Daarnaast is Schinkel ook vatbaar voor Boltanski’s kritiek dat de Kritische Theorie alle vormen van overheersing terug wil brengen tot een enkele as. 79 Het lijkt erop dat

Schinkel van mening is dat sociale hypochondrie het enige probleem in onze samenleving is. Dit doet volgens Boltanski geen recht aan de pluralistische morele opvattingen die hij met zijn verschillende polities beschrijft. Dit leidt er onder andere toe dat Schinkel problemen over het hoofd ziet als hij ‘allochtonen’ per definitie als slachtoffer ziet en elk kritisch debat met betrekking tot ‘integratie’ wil mijden. Voor Boltanski is iemand die al jaren op een sociale huurwoning wacht en klaagt dat vluchtelingen zomaar voorrang krijgen geen racist of sociale hypochonder. Dit is een voorbeeld van een situatie waarin iemand de regels probeert te volgen, terwijl de dominante klasse de regels zomaar verandert. Op deze manier kan de klacht gezien worden als een existentiële test, en daarmee gerechtvaardigde kritiek.

75 Schinkel (2014), p. 91 76 Boltanski (2011), pp. 3, 35. 77 Schinkel (2007) 78 Brussen (2016) 79 Idem, p. 48.

35

Na het lezen van het werk van Schinkel kan het gevoel optreden met legen handen te staan. Dit sluit aan bij het laatste kritiekpunt van Boltanski op de Kritische Theorie, die volgens hem vaak de mogelijkheden voor verandering lijkt te onderschatten. Hierdoor lijkt ook Schinkels kritische sociologie mensen te demotiveren waardoor zij nihilistisch en fatalistisch worden, zoals Boltanski waarschuwt.80 Na het beschrijven van de

schizotopie van het integratiedebat met als doel dit debat op te breken, stelt Schinkel dat

de sociologie ook nieuwe verbeeldingen aan moet dragen. Wederom blijkt de gewone mens bij Schinkel op afstand te staan. De beschrijving van de samenleving als broeikas uit het boek Nut en Nadeel komen zweverig over. Ook slotopmerkingen in De Gedroomde

Samenleving zijn niet meer dan een oproep om te dromen over nieuwe vormen van

samenleving. Schinkel geeft geen middelen om de verbeelding te actualiseren, als hij Dewey citeert dat hij streeft naar ‘een bestaan dat actueel is, en een geloof, verlangen en inspiratie voor iets wat beter is maar non-existent is’.81 Schinkel slaagt er volgens mij niet

in om hard te maken hoe zijn sociologie gaat bijdragen aan emancipatie of veranderingen in de samenleving. Het is niet duidelijk wat precies het doel is van de nieuwe abstracties die hij verbeeldt. Omdat Schinkel er ook niet in slaagt om een overtuigende oplossing voor de problemen van de sociale hypochondrie te geven, voelt het alsof er geen ontsnappen aan is.

Om tot meta-kritiek te komen is volgens Boltanski een synthese tussen de kritische sociologie en de pragmatische sociologie van kritiek nodig. Van de kritische sociologie wordt de overkoepelende kritiek op instituties gebruikt. Vervolgens wordt met behulp van de Pragmatische Sociologie van de Kritiek getracht deze kritiek te laten aansluiten bij de mensen voor wie de kritiek geldt.Hiervoor stelt Boltanski de existentiële test voor, waarbij iemand de ervaring in conflict te brengen met de realiteit. Op deze manier blijkt dat de realiteit niet noodzakelijk is, kunnen mensen zien wat er aan de hand is en hun krachten bundelen. 82

Hoewel er vanuit Boltanski aanmerkingen op Schinkel te geven zijn, biedt zijn werk interessante mogelijkheden voor een analyses van de vluchtelingencrisis. Volgens mij is de analyse van Schinkel een creatief voorbeeld van een institutionele kritiek door middel van een existentiële test van de institutie samenleving. Ook al is het niet duidelijk of deze

80 Idem, p. 46.

81 Schinkel (2014), p. 135.

36

test alleen op Schinkels eigen ervaring gebaseerd is of namens een collectief spreekt. Tevens geeft hij een duidelijke institutionele kritiek op de Nederlandse instituties met betrekking tot integratie. Hiermee laat hij zien dat de realiteit van de samenleving en haar instituties niet noodzakelijk is.

Boltanski gaat nog een stap verder dan Schinkel. Na het aantonen van schizotopie en de macht van instituties laat hij de kritische arbeid van existentiële testen vooral over aan de mensen zelf. Mensen moeten zelf existentiële testen doen waarbij de wereld vergeleken wordt met de ervaring. Alleen op deze manier kunnen mensen inzien dat zij beiden lijden onder dezelfde instituties. Vervolgens moeten mensen collectieven vormen. Omdat de realiteit alleen standhoudt zolang mensen erin geloven, is ook kritiek alleen zinvol als het mensen aan zich weet te binden. Pas als de sociologie erin slaagt om mensen te laten inzien welke instituties hen onderdrukken, hen vervolgens erop wijst dat instituties niet onaantastbaar zijn en nieuwe mogelijkheden om collectieven te verbeelden, is de weg vrij voor kritiek en verandering vanuit de mensen zelf.83

Kritische sociologie en de vluchtelingencrisis

Kan de kritische sociologie mogelijke uitwegen laten zien uit de vluchtelingencrisis? Zover bekend gaan zowel Boltanski als Schinkel niet uitgebreid in op dit onderwerp. In een recent interview in de Volkskant gaat Schinkel kort in op de vluchtelingencrisis over de Middellandse Zee, waarna het onderwerp van het interview verschuift naar zijn opvattingen over integratie.84 Toch is het mogelijk om Schinkels kritische analyse van het

‘integratiedebat’ toe te passen op het huidige debat over vluchtelingen. De negatieve opvattingen over vluchtelingen kunnen dan geïnterpreteerd worden als een gevolg van de sociale hypochondrie, het mechanisme waaraan de moderne staat zijn bestaansrecht ontleent. Door de vluchtelingen, net als allochtonen, allerlei negatieve eigenschappen toe te dichten, ontstaat een positief beeld van datgene waartoe zij niet behoren: onze samenleving. Net als de immigrant bevindt de vluchteling zich zowel binnen als buiten de samenleving, in de zogenaamde ‘crisisopvang’. Het is duidelijk dat vluchtelingen op veel verschillende manieren in hun handelen beperkt worden. Een hek rond een AZC is een vorm van fysiek geweld, de beperkte mogelijkheden om te werken of een opleiding te

83 Boltanski (2011), pp. 36, 119, 156. 84 Naaijer, Rutenfrans & Schinkel (2016).

37

volgen of discriminatie zijn vormen van structureel geweld. Als de parallellen tussen het probleem in het ‘integratiedebat’ en het ‘vluchtelingendebat’ doorgetrokken worden naar de instandhouding van dit probleem, moeten we ons richten op de sociologie. De vraag is of het diagrammaticaal schrijven dat Schinkel in het spreken over integratie overal ziet terugkomen, ook zichtbaar is met betrekking tot vluchtelingen. Hoewel vluchtelingen in de publieke opinie in verband gebracht worden met niet-moderne en kwalijke zaken, zijn er naar mijn weten nog geen onderzoeken door het CBS of SCP gepubliceerd over de ‘sociaal-culturele integratie’ van vluchtelingen.

Maar er zijn ook belangrijke verschillen tussen vluchtelingen en ‘niet- geïntegreerden’. De vraag is of, en op grond waarvan, het structureel geweld waar vluchtelingen mee te maken krijgen onrechtvaardig is. Geweld lijkt voor Schinkel niet altijd problematisch te zijn, gewelddadige abstracties zijn immers soms ook nuttig en nodig.85 Het geweld dat ‘niet-geïntegreerden’ aangedaan wordt is problematisch omdat

zij zich zowel binnen als buiten de samenleving bevinden. Zij bevinden zich in de samenleving omdat zij formeel staatburger zijn, maar bevinden zich er buiten omdat zij, sociaal-cultureel, toch anders zijn dan ‘zij die niet hoeven integreren’. Dit blijkt ook als Schinkel de verschuiving van de eisen laat zien die aan burgerschap gesteld worden. Eerst werd men lid van de samenleving als men formeel burgerschap ontving, tegenwoordig worden steeds meer eisen gesteld aan de morele aspecten van burgerschap, zoals actief burgerschap en maatschappelijke participatie.86 Het lijkt inderdaad onrechtvaardig om

iemand die formeel burger is, op basis van onduidelijke en steeds veranderende standaarden niet zo te behandelen.

Maar in het geval van vluchtelingen is er geen sprake van formeel burgerschap. De reden dat het geweld dat ‘allochtonen’ aangedaan wordt onrechtvaardig is omdat zijformeel wel, maar informeel niet in de samenleving zijn, gaat niet op voor vluchtelingen. Deze laatste groep heeft geen juridische grond waarop zij aanspraak kunnen maken op lidmaatschap van de samenleving. Het normenkader van Schinkel blijkt niet in staat om de problemen van mensen die formeel buiten of tussen de staatsgrenzen vallen te kunnen bekritiseren. Uit het interview in De Volkskrant kan worden opgemaakt dat de behandelingen van vluchtelingen ‘ingaat tegen de kernwaarden van Europa’87,

85 Schinkel (2014), pp. 10-18.

86 Schinkel (2008); Schinkel & Van Houdt (2009). 87 Naaijer, Rutenfrans & Schinkel (2016).

38

waarbij het gissen blijft welke kernwaarden Schinkel hier bedoelt. Hieruit blijkt dat de kritiek van Schinkel sterk verbonden is met het formele burgerschap op grond van de natiestaat. Dit lijkt het geval te zijn in al het denken en schrijven van Schinkel. In zijn boek onder de veelbelovende titel Globalization and the State. Sociological Perspectives on the

State of the State, gaat hij niet in op de mogelijkheden van een kritische sociologie in tijden

van globalisering.88 In zijn boek De Nieuwe Democratie, een mooie gelegenheid om te

schrijven over democratie voorbij haar huidige grenzen, bespreekt hij kort illegale vluchtelingen in het kader van ‘technoracisme’. Een blik op het register leert verder dat de term integratie maar liefst op 35 pagina’s terugkeert, terwijl natie-overstijgende begrippen als immigratie of staat niet opgenomen zijn in het register.89

Ook bij Boltanski blijkt dat de kritische sociologie nog erg verweven is met de natiestaat. Hij gaat niet specifiek in op de vluchtelingenproblematiek, in On Critic noemt hij slechts één keer de problematiek van de sans-papiers en elders noemt hij nog een voorbeeld van demonstraties tegen het uitzetten van politieke vluchtelingen.90 Bovendien

stelt Boltanski zelf dat de zes werelden van rechtvaardigheid die hij beschrijft betrekking hebben op de situatie in de Franse samenleving.91 Ook anderen stellen dat het werk van

Boltanski voornamelijk betrekking heeft op de situatie binnen plurale constitutionele democratieën.92

Toch biedt Boltanski’s inzicht dat het sociale leven een opeenvolging van testen is, kansen voor een goede doordenking van de rol van vluchtelingen. Ook het proces van immigratie en integratie zijn voorbeelden van testen. Een eerste manier waarop een test onrechtvaardig is, is als deze onzuiver is en verschillende polité door elkaar haalt en daardoor mensen beoordeelt op irrelevante kenmerken. Het huidige immigratiebeleid kan gezien worden als een test in het civiele polité, waarbij het gaat om het volgen van objectieve regels. De Duitse socioloog Christian Joppke stelt dat zaken als geslacht, religie of huidskleur – eigenschappen die in het civiel polité geen rol zouden moeten spelen – geen invloed (meer) hebben op asielaanvraag. Mensen worden als individu gezien en op persoonlijke gronden beoordeeld.93 Ook Dijstelbloem en Broeders stellen dat het te kort

88 Schinkel (2009), pp: 282-284 89Schinkel (2012)

90 Boltanski (2009), p. 173.

91 Boltanski & Thévenot (2006), ‘The Six Worlds’ pp. 159-203. 92 Blokker & Brighenti (2011).

39

door de bocht is om het huidige immigratiebeleid zondermeer af te doen als racistisch.94

Anderen wijzer erop dat de praktijk weerbarstiger is: op sommige plaatsen waar veel vluchtelingen Europa binnenkomen, wordt in de haast een selectie gemaakt tussen vluchtelingen en de rest op basis van nationaliteit.95

Als tweede vorm van kritiek op een test, wordt in twijfel getrokken of het gebruikte

polité wel het juiste is. Kate Nash heeft getracht het werk van Boltanski in een

internationaal perspectief te plaatsen. Volgens haar is het kader van Boltanski minder goed bruikbaar om hedendaagse ontwikkelingen van globalisering te analyseren. Zij