• No results found

Invloed van geur op het schoongedrag van studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van geur op het schoongedrag van studenten"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor These Sociale Psychologie

Invloed van Geur op het Schoongedrag van Studenten C. D. Zwijsen

Universiteit van Amsterdam

Uvanet ID: 10769986

Begeleid door: dhr. dr. G. (Giel) Dik

Datum: 02-06-2017

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd gekeken of het verspreiden van zowel een allesreiniger

citroengeur als een soortgelijke citrusgeur invloed hebben op het schoongedrag van studenten op de Universiteit van Amsterdam. De vraagstelling in dit veldonderzoek was of

geurverspreiding een effectieve methode is voor het verminderen van zwerfafval in de collegezalen. In één collegezaal werd de allesreiniger citroengeur verspreid en in een andere collegezaal werd een soortgelijke citrusgeur verspreid. Het schoongedrag is meetbaar gemaakt door het te operationaliseren naar de gevonden aantal stukken zwerfafval en het gewicht van het zwerfafval. Uit de resultaten van de analyses kwam naar voren dat de interventie geurverspreiding geen effect heeft op de vermindering van zwerfafval. Er was echter wel een mogelijke trend zichtbaar: in de twee geurzalen was een duidelijke afname in de hoeveelheid zwerfafval en het gewicht van het zwerfafval direct na de interventie.

(3)

Inleiding

Zwerfafval is in vele steden en gemeenten van Nederland een veel voorkomend maatschappelijk probleem. Zwerfafval brengt ernstige gevolgen met zich mee voor onder andere het milieu en de veiligheidsbeleving (VROM, 2003). Ook leidt zwerfafval tot rommelige en onaangename openbare ruimtes en het zorgt voor ergernis van de inwoners. Zwerfafval is het afval dat op straat of in de natuur rondslingert. Dit afval is onbewust of bewust door mensen op plekken beland die daar niet voor bestemd zijn (Ministerie van

Infrastructuur en Milieu, 2014). Uit eerder onderzoek blijkt dat 94% van de Nederlanders zich met bepaalde regelmaat ergeren aan zwerfafval. De helft van deze groep ergert zich in hoge mate van zwerfafval (Nederland Schoon, 2013). In dit onderzoek werd uitsluitend gekeken naar het zwerfafval dat door studenten in de collegezalen op de Universiteit van Amsterdam (UvA) wordt achtergelaten. Het zwerfafval heeft meerdere negatieve gevolgen voor de universiteit. Zwerfafval brengt namelijk grote kosten met zich mee om openbare ruimtes schoon te houden. De facilitaire dienst van de UvA worstelt met de hoeveelheid zwerfafval die elke dag moet worden opgeruimd in de collegezalen van de universiteit. Er wordt door de studenten gedurende de dag te veel afval achter gelaten in de collegezalen. Hierdoor besteden schoonmakers veel tijd aan het opruimen van de zalen en blijft er minder tijd over voor het schoonmaken van de zalen. Ook staan er geen prullenbakken meer in de collegezalen, omdat deze te snel vol kwamen te zitten en overlast veroorzaken door onaangename geuren.

Daarnaast is er niet genoeg mankracht om de prullenbakken na elke les te legen. De UvA heeft al verschillende interventies ondernomen om dit probleem aan te pakken. De prullenbakken zijn buiten de collegezalen op opvallende plekken neer gezet zodat deze goed zichtbaar zijn voor de studenten. Daarnaast worden er ook op de beamers in de collegezalen boodschappen weergegeven die vertellen dat het verboden is om te eten en te drinken. Ook worden de leraren gevraagd om tijdens het college de studenten te vertellen om

(4)

afval buiten weg te gooien. Deze interventies zijn desondanks niet voldoende om dit probleem op te lossen. De facilitaire dienst van de UvA is daarom opzoek naar een interventie die zo het schoongedrag van studenten kan beïnvloeden dat uiteindelijk afval wordt weggegooid in de afvalbakken en niet wordt achtergelaten in de collegezalen. Het produceren van zwerfafval komt in feite voort uit het gedrag van de studenten in relatie tot het zwerfafval. Het is vandaar relevant om te onderzoeken hoe dit zwerfafval producerend gedrag tot stand komt.

Er wordt eerst gekeken naar eerdere literatuur en naar theorieën om te begrijpen wat de oorzaken zijn van het produceren van zwerfafval van studenten. Het is daarbij

noodzakelijk om naar de gedragingen te kijken die het gedrag van studenten veroorzaken. De Theory of Planned Behavior (TPB) wordt vaak gebruikt om gedrag bij individuen te kunnen verklaren (Azjen, 1991). Volgens de TPB is de kans het grootst dat bepaald gedrag wordt uitgevoerd wanneer een sterke intentie bestaat om het gedrag uit te voeren (Azjen, 1991). De intentie wordt bepaald door drie factoren; gedragscontrole, de subjectieve normen en de attitude die iemand heeft over het gedrag. Studenten vertonen twee soorten gedragingen als het gaat om zwerfafval. Het afval wordt of meegenomen naar buiten of het wordt

achtergelaten in de collegezalen. Wanneer studenten het afval achterlaten in de collegezalen, dan was de intentie blijkbaar niet ontwikkeld om het wenselijke gedrag, namelijk het afval meenemen, uit te voeren. Er zijn echter een aantal redenen dat het zwerfafval producerend gedrag niet aan de hand van TPB verklaart kan worden.

Als eerst is het belangrijk om te realiseren dat het model van TPB gebaseerd is op gedrag waarbij op een beredeneerde en rationele wijze beslissingen worden genomen over dit gedrag (Aarts & Zeelenberg, 1999). Bij het produceren van zwerfafval blijken alleen zwakke verbanden te bestaan tussen de attitude ten opzichte van zwerfafval en het daadwerkelijke gedrag (Bickman, 1972). Daarnaast blijkt ook uit onderzoek dat de relatie tussen intentie en gedrag, oftewel het toekomstige gedrag, vaak beter voorspeld kan worden door gedrag uit het

(5)

verleden, oftewel gewoontes en automatische processen dan op basis van bewustwording doormiddel van gedragscontrole, subjectieve normen of attitudeverandering (Holland, Aarts, & Langendam, 2006; Aarts & Dijksterhuis, 2000).

Ten tweede blijkt uit eerdere literatuur dat het produceren van zwerfafval voor een groot deel gewoontegedrag is (Williams, Curnow & Streker, 1997). Gewoontegedragingen zijn gedragingen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en hierbij wordt niet vaak nagedacht over het uitgevoerde gedrag (Ouellette & Wood, 1998). Zo blijkt ook dat het voor rokers een automatische gewoonte is om hun sigarettenpeuk op de grond te gooien

(Vereniging Nederlandse Gemeenten & Nederland Schoon, 2009; Broeders, Midden & Ham, 2010). Daarnaast werd ook in het Nederlands rapport (Impulsprogramma Zwerfafval, 2007) gerapporteerd dat zwerfafval niet bewust wordt veroorzaakt maar dat het produceren van zwerfafval een automatisch en onbewust karakter heeft. Zo wordt er gesteld dat het produceren van zwerfafval een gevolg is van automatische processen. Dit kan ook worden bevestigd door het resultaat van meerdere studies die uitwijzen dat onbewuste processen vaak het gedrag aansturen in plaats van bewuste processen (Dijksterhuis & Bargh, 2001; Bargh & Morsella, 2009; Broeders et al., 2010). Het zwerfafval producerende gedrag wordt niet gesteund door de TPB omdat deze theorie betrekking heeft op bewuste en doordachte processen. Het wordt echter wel ondersteund door eerdere studies dat zwerfafval

producerende gedrag voorkomt uit gewoontegedragingen en automatische processen. Het lijkt vandaar meer een onbewust karakter lijkt te hebben.

Tegenwoordig zijn de interventies vooral gericht om de bewustwording van het zwerfafval probleem te vergroten met behulp van bijvoorbeeld campagnes in de media. Deze campagnes zijn vaak gericht op diepere informatieverwerking met de hoop dat dit zou leiden tot daadwerkelijke gedragsverandering (Broeders et al., 2010). Echter, omdat het inmiddels duidelijk is geworden dat gedrag in meer of mindere mate automatisch aangewakkerd kan

(6)

worden, is het aannemelijker om interventies toe te passen die kunnen inspelen op deze processen van mensen om het zwerfafval producerende gedrag tegen te gaan.

Er bestaan een aantal psychologische interventies die inspelen op de automatische en onbewuste processen en die gesteund worden door menig fundamenteel onderzoek. Zo blijkt het dat het aanbieden van subtiele prikkels een goede manier is om zo het beperkte en verkort beslissingsproces te beïnvloeden. Deze subtiele prikkels zijn ook stimuli die uit de omgeving opgemerkt kunnen worden (Broeders et al., 2010). Het aanbieden van deze subtiele prikkels staan in de literatuur bekend als primen (Bargh & Chartrand, 1999). Bij primen wordt er gebruik gemaakt van primes. Dit zijn subtiele zintuigelijke prikkels die onbewust bepaalde kennis in een persoon activeren. Deze prikkels activeren bepaalde mentale representaties waardoor de bijhorende georganiseerde kennis, van deze mentale representaties, wordt gebruikt bij waarnemingen, evaluaties en sociaal gedrag (Bargh & Morsella, 2009; Broeders et al., 2010). Dit bleek ook uit de studie van Bargh, Chen en Burrow (1996) waarbij de mentale representatie “bejaarden” bij proefpersonen werd geactiveerd en dit beïnvloedde vervolgens ook het gedrag bij deze proefpersonen. De proefpersonen gingen automatisch langzamer lopen aan het eind van het onderzoek (zie ook Broeders et al., 2010). Primes kunnen mentale representaties activeren en daaropvolgend gedrag beïnvloeden. Een mentale representatie komt voort uit een stimulus waarvan zowel alle bewuste als de onbewuste kennis van deze stimulus in de hersenen is opgeslagen. Deze mentale representatie kan dus zowel door de persoon op een bewuste manier worden opgehaald als op een onbewuste manier met behulp van primes (subtiele prikkels) (Broeders et al, 2010). Bij het stimuleren van het schoongedrag is het vandaar van belang dat bepaalde primes de mentale representaties activeren die gelinkt zijn aan de kennis die te maken heeft met schoongedrag. Het gebruik van primes is zodoende een goede psychologische techniek die kan worden ingezet om zwerfafval producerend gedrag te kunnen verminderen.

(7)

Een bekende prime die vaker wordt ingezet om schoongedrag te activeren is geur. In verschillende onderzoeken is aangetoond dat priming met geuren waarbij de proefpersonen werden blootgesteld aan een allesreiniger citrusgeur meer schoongedrag vertoonden dan de proefpersonen die niet aan een geur waren blootgesteld. Holland, Hendriks en Aarts (2005) hadden een Lexical Decision Task gebruikt om aan te tonen dat een schoonmaak gerelateerde mentale representatie geactiveerd was door de blootstelling aan een allesreiniger citroengeur. Er was namelijk een snellere herkenning van schoonmaak gerelateerde woorden in de Lexical Decision Task in de groep die was blootgesteld aan de allesreiniger citroengeur (zie ook Smeets & Dijksterhuis, 2014). Holland et al. (2005) suggereren dat geuren specifiek gedrag kunnen aanwakkeren doordat de hersenen bepaalde associaties maakt met deze geur waar mensen aan worden blootgesteld. Een meer toegepaste studie (Lange, Debets, Ruitenburg & Holland, 2012) waar een soortgelijke allesreiniger citroengeur werd gebruikt in treincoupés, liet zien dat de coupés met deze geur schoner werden achtergelaten dan de coupés zonder geur. Ook deze studie bevestigt dat allesreiniger citroengeur een schoonmaak gerelateerde mentale representatie activeert en hierdoor ook het schoongedrag. Aangezien beide studies slechts één soort geur gebruiken, kan er niet uitgesloten worden dat er alternatieve redenen zijn met betrekking tot de valentie van de geur. In een recente studie (Dijksterhuis, Zandstra, De Wijk & Smeets, 2013) waren er drie geuren getest, twee aangename (citroen en gras) geur en één onaangename (zwavel) geur. De proefpersonen uit de aangename geurconditie bleken meer schoonmaak gedragingen te vertonen dan de proefpersonen uit de onaangename

geurconditie.

Bovendien kan de concentratie van de geur een belangrijke rol spelen voor de

effectiviteit van de prime. Het is namelijk bekend dat duidelijk waarneembare geuren leiden tot minder gedragseffecten dan nauwelijks waarneembare geuren. Zodra de geur namelijk herkenbaar wordt, kunnen er allerlei vormen van bewuste redeneringen worden opgeroepen

(8)

die gedragseffecten kunnen remmen (Dijksterhuis et al., 2013). Een limitatie aan deze studie is dat er geen controleconditie was gebruikt waarin niet een geur werd getest.

In dit onderzoek was wel een controleconditie meegenomen waarin niet een geur werd getest. Daarnaast zijn de bestaande studies uitgebreid door naast de bekende allesreiniger citroengeur ook nog een andere soortgelijke citrusgeur te testen. Het is relevant om toegepast onderzoek uit te voeren met drie condities omdat dit meer kennis geeft over de automatische gedragingen die aanwezig zijn bij het produceren van zwerfafval. Daarnaast laat dit

onderzoek zien of de geurinterventie een effectieve methode is voor op de UvA. De

onderzoeksvraag is vandaar of zowel de allesreiniger citroengeur als de andere soortgelijke citrusgeur het schoongedrag van studenten kan aansturen zodat er minder zwerfafval ontstaat in de collegezalen. Gebaseerd op de eerdere kennis van de effectieve werking van de prime geur voor het aansturen van schoongedrag, werd er verwacht dat de geurinterventie een voordelig effect zou hebben op het activeren van het schoongedrag van de studenten.

Methode Participanten

Dit onderzoek was een veldexperiment. De zogenaamde participanten in het onderzoek waren alle aanwezigen in de drie collegezalen tijdens de verschillende

meetmomenten. Dit waren de studenten en leraren die in de collegezalen aanwezig waren tijdens de gegeven colleges. De studenten en andere aanwezigen werden indirect gemeten. De indirecte meting van het schoongedrag van de studenten was namelijk de hoeveelheid

zwerfafval die de aanwezigen achter hadden gelaten de collegezalen. In dit onderzoek waren vooral het aantal stukken gevonden zwerfafval van belang om het schoongedrag onder studenten te kunnen onderzoeken. De studenten en leraren waren hier zelf niet van bewust.

(9)

Collegezalen.

Voor dit onderzoek waren drie collegezalen ter beschikking gesteld. Elke dag worden gemiddeld vier colleges gegeven in de drie verschillende collegezalen. Dit betekent dat een groot en diverse groepen studenten die aanwezig zijn in de collegezalen. Per dag en college verschilt de hoeveelheid studenten aanwezig zijn in de collegezalen. Het is daarom lastig vast te stellen hoeveel participanten precies aan het onderzoek hebben meegedaan. In twee

geurcollegezalen passen in elke zaal 150 mensen. In de derde controlezaal passen 300 mensen. Het aantal kan wisselen van 60 tot 600 aanwezigen op één dag in een collegezaal. Omdat drie weken lang werd gemeten en omdat op elke dag verschillende activiteiten gaande waren met diverse groepen studenten, werd verwacht dat genoeg studenten aan de

manipulatie zijn blootgesteld om het veldexperiment uit te voeren.

Materialen Geuren.

Om het schoongedrag van de studenten te manipuleren, werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van de prime geur. Al uit eerdere literatuur blijkt dat de geur van citroen door

mensen wordt geassocieerd met schoon en reinheid en heeft daardoor een positieve invloed op schoongedrag (Lange, Debets, Ruitenburg & Holland, 2012). Er werd onderzocht of hetzelfde resultaat bij studenten op de UvA gevonden zou worden. In één collegezaal was de geur van allesreiniger citroengeur getest. Er was daarvoor een pilotstudie uitgevoerd om te kijken in hoeverre de geuren zich verspreiden in de collegezalen en hoelang beide geuren blijven hangen. Na de pilotstudie werd het duidelijk hoeveel emmers geplaatst moesten worden in de collegezalen. Er werden zeven emmers allesreiniger citroengeur in de

collegezalen verspreid neergezet. Tijdens de nameting zijn elke ochtend, voordat de colleges begonnen, in één collegezaal emmers met een laagje allesreiniger citroengeur geplaatst. Na

(10)

elk college werd aan elke emmer een scheut water aan toegevoegd. Zo verspreidde zich een lichte citroen allesreiniger citroengeur door de zaal vóór elk college.

AirBars.

In dit onderzoek was ervoor gekozen om ook AirBars te testen omdat dit een andere geurverspreiding met zich meebrengt dan de interventie met de emmers. Daarnaast is het voor de UvA ook makkelijk om in de collegezalen AirBars op te hangen zodat regelmatig en automatisch geuren kunnen worden verspreid. Vandaar was het relevant om deze methode ook te testen. Naast de allesreiniger citroengeur was ook een andere soortgelijke citrusgeur getest. De facultaire dienst aan de UvA had een breed aanbod van meerdere diverse geuren. Om te beslissen welke geur als tweede getest zou worden, werd eerst een geurtest uitgevoerd bij 35 studenten met diverse geuren. Er werd gevraagd welke associaties elke geur oproept en welke geur als het meest aangenaam werd ervaren. De citrusgeur, Magic Fruit, bleek het beste uit de geurtest te komen en ook het meest in de buurt te komen van de klasse

citroengeuren. Na de pilotstudie werd het duidelijk hoeveel automatische geurverspreiders (AirBars) geplaatst zouden moeten worden om met de citrusgeur een manipulatie te kunnen uitvoeren. In de collegezaal van de AirBars waren in de tweede week tijdens de nameting vier AirBars opgehangen. De derde week tijdens de follow-up meting waren vier extra AirBars opgehangen. In totaal hingen er acht AirBars. Er was voor gekozen om de derde week toch extra AirBars te plaatsen omdat de citrusgeur maar matig waarneembaar was en om te kijken naar het effect op het in schoongedrag als de geur toch sterker aanwezig zou zijn.

Procedure

Dit veldonderzoek trachtte te achterhalen wat het effect is van het verspreiden van een bepaalde geur op het schoongedrag van studenten. Het schoongedrag is meetbaar gemaakt door het te operationaliseren naar de gevonden aantal stukken zwerfafval. Er is gekozen voor

(11)

het aantal stukken zwerfafval in de collegezalen als operationalisatie omdat het een goede indicator is voor het meten van schoongedrag bij studenten op de UvA. De afhankelijke variabelen zijn het aantal gevonden stukken zwerfafval en het gewicht van de gevonden stukken zwerfafval. De twee onafhankelijke variabelen zijn geur en meetmoment.

Meetmoment bestond uit een voor-, na- en follow-up meting om het effect van de manipulatie met geurverspreiding te kunnen meten. Er is gekeken naar het verschil tussen de voor-, na- en follow-up meting zodat kan worden onderzocht of de manipulatie, de geurverspreiding, een effect heeft gehad op het schoongedrag van studenten. De verwachting is dat minder

zwerfafval moet worden opgeruimd na het toepassen van deze interventie. De voormeting duurde één week. Op deze dagen is aan het eind van elke dag het zwerfafval in de drie collegezalen verzameld, geteld en gewogen. De nameting was de tweede week en de follow-up meting werd de derde week uitgevoerd. Deze twee weken werd gemeten met de

manipulatie geur verspreiding. Ook tijdens de nameting en de follow-up meting werd aan het eind van de dag al het zwerfafval verzameld, geteld en gewogen. Het enige verschil tussen de nameting en follow-up meting was dat tijdens de follow-up meting vier extra AirBars in de collegezaal waren toegevoegd.

Resultaten

Er was een pilotstudie uitgevoerd om te kijken welke geur het beste met de AirBars kon worden getest. Er is slechts gebruik gemaakt van de eerste vijftien deelnemers vanwege miscommunicatie tussen de onderzoekers. Uit de resultaten van de pilotstudie kwam naar voren dat Magic Fruits het meest werd geassocieerd met de allesreiniger citroengeur (M = 7,47, Mdm = 8). Vanwege de vele diverse meningen over het gebruik van de Likertschaal is zowel naar het gemiddelde als naar de mediaan gekeken. Bij Magic Fruits waren zowel het

(12)

gemiddelde als de mediaan het hoogst in vergelijking met de andere geuren. Het maakte zodoende niet uit of naar de mediaan of naar het gemiddelde werd gekeken.

Voor de manipulatiecheck was een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat 30 van de 35 mensen hadden aangegeven dat er niets opviel aan de collegezalen. Ook werd geen specifieke geur waargenomen. Een chi-kwadraat toets was uitgevoerd om te bestuderen of er een verschil bestond in de bewustwording van de geur. Aan de assumpties werd voldaan, de cellen waren namelijk kleiner dan vijf. Er was geen verschil gevonden in de bewustwording tussen de condities, χ2

= 2.55, p = .359. De meeste mensen waren zich niet bewust van de geur.

In de dataset was één opmerkelijk resultaat gevonden. Tijdens de eerste metingen was een stapel examenpapieren meegerekend als een stuk zwerfafval en had een gewicht van ongeveer drie kilogram. Er is voor gekozen om stapel examenpapieren niet als stukken zwerfafval mee te tellen aangezien het geen afval was dat de studenten hadden geproduceerd. De gegevens van deze meting zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De gegevens van alle andere metingen zijn wel gebruikt in de analyses.

De gegevens van alle metingen, van zowel het aantal stukken zwerfafval als het gewicht van het zwerfafval, waren omgezet in gestandaardiseerde waardes. Elke dag waren het aantal en het gewicht van de stukken zwerfafval gemeten en gedeeld door het aantal uur dat er college werd gegeven op deze dag.

Voor iedere conditie werd het gemiddelde van de gestandaardiseerde waardes van het aantal stukken zwerfafval per uur voor en na de interventie en de bijbehorende

(13)

Tabel 1

Gemiddelde Totaal Aantal Stukken Zwerfafval per uur en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) tijdens de Voormeting, Nameting en Follow-up Meting voor de Allesreiniger-conditie, Airbars-conditie en Controleconditie. Daarbij de Effecten als de Procentuele Verschillen tussen de Meetmomenten.

Groep Week 1 Voormeting Week 2 Nameting Week 3 Follow-up

Effect 1 Effect 2 Effect 3

Allesreiniger 1,76 (0,62) 0,99 (0,18) 1,17 (0,93) -43,56% -33,65% +17,56% AirBars 1,85 (0,42) 1,17 (1,14) 1,15 (0,74) -37,08% -37,83% -1,19% Controle 4,76 (2,68) 3,53 (1,87) 2,40 (2,35) -25,84% -49,51% -31,91%

Noot. Effect 1 = Voormeting – Nameting (in percentages)

Effect 2 = Voormeting – Follow-up meting (in percentages) Effect 3 = Nameting – Follow-up meting (in percentages)

Er is een Linear Mixed Effect Model analyse uitgevoerd op deze gestandaardiseerde gemiddelden met één tussen-deelnemers variabele conditie (Allesreiniger, AirBars en Controle) en meetmoment als één binnen-deelnemers variabele (voor-, na- en follow-up meting). Volgens de Shapiro-Wilk test bleek dat aan de assumptie van normaliteit was voldaan (p> .05). Tevens dienen de varianties in het residu op alle voorspelde waarden gelijk te zijn. Uit de grafiek bleek dat aan de assumptie van homoscedasticiteit was voldaan.

Er was wel een hoofdeffect gevonden van conditie F(2; 5,80) = 10,83, p = .011. Er was een significant verschil tussen de condities. Er was geen hoofdeffect gevonden van meetmoment F(2; 7,60) = 2,64, p = .135. Er was geen significante afname in het aantal stukken zwerfafval per uur na het inzetten van de interventie. De verwachting was dat er wel

(14)

een interactie-effect zou worden gevonden omdat voorspeld werd dat over de tijd heen de hoeveelheid afval afneemt en dit verschilt met de geurzalen en controlezaal. Er was echter tegen de verwachtingen in geen de Meetmoment x Conditie interactie van het gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur gevonden, F(4; 7,60) = 0,52, p = .724. De gemiddelde scores van de drie condities op de verschillende meetmomenten staan weergegeven in Figuur 1.

Figuur 1. Gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur van de Allesreiniger-conditie,

AirBars-conditie en controleconditie op de voormeting, nameting en follow-up meting met de betrouwbaarheidsintervallen.

Uit Figuur 1 blijkt dat van de gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur geen significante verschillen zijn tussen de drie condities. Als er gekeken wordt naar beide interventie condities, Allesreiniger-conditie en AirBars-conditie, dan was bij beide condities

(15)

een redelijk verschil tussen de voormeting en nameting en follow-up. Er was zowel bij de allesreiniger-conditie (43,6%) als bij de AirBars-conditie (37,1%) een procentuele afname tussen de voormeting en nameting van gemiddeld aantal stukken zwerafval per uur. Bij de AirBars-conditie was er een kleine procentuele afname (1,2%) van het gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur tussen de nameting en de follow-up meting. Bij de allesreiniger-conditie was er echter een procentuele toename van gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur (17,6%) tussen de nameting en de follow-up meting. Dit was een onverwachts resultaat. Daarnaast vertoonde de controleconditie ook een procentuele afname tussen de voormeting en de nameting (25,8%) en tussen de nameting en follow-up meting (31,9%). De resultaten van de gemiddelde aantal stukken zwerfafval per uur voor de controleconditie waren niet in lijn met de verwachtingen.

Vervolgens werd er ook gekeken naar het gewicht van het zwerfafval over de drie condities op de verschillende meetmomenten. Deze resultaten werden omgevormd in

gestandaardiseerde waardes die het gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur behelsden. Dit is weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

Gemiddelde Totaal Gewicht (in Gram) Zwerfafval per uur en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) tijdens de Voormeting, Nameting en Follow-up Meting voor de Allesreiniger-conditie, AirBars-conditie en Controleconditie. Daarbij de Effecten als de Procentuele Verschillen tussen de Meetmomenten.

Groep Week 1 Voormeting Week 2 Nameting Week 3 Follow-up

Effect 1 Effect 2 Effect 3

Allesreiniger 76,02 (78,19) 32,71 (20,29) 27,64 (30,90) -56,98% -63,64% -15,50% AirBars 63,30 (31,70) 20,46 (29,12) 11,57 (4,63) -67,68% -81,72% -43,53% Controle 103,81 (63,33) 100,47 (103,93) 60,01 (83,09) -3,22% -42,19% -40,26%

(16)

Noot. Effect 1 = Voormeting – Nameting (in percentages)

Effect 2 = Voormeting – Follow-up meting (in percentages) Effect 3 = Nameting – Follow-up meting (in percentages)

Er was ook op deze gestandaardiseerde gemiddeldes met betrekking tot het gewicht van het zwerfafval een Linear Mixed Effect Model analyse uitgevoerd met één tussen-deelnemers variabele conditie (Allesreiniger, AirBars en Controle) en meetmoment als één binnen-deelnemers variabele (voor-, na- en follow-up meting). Volgens de Shapiro-Wilk test bleek dat aan de assumptie van normaliteit was voldaan (p> .05). Tevens dienen de varianties in het residu op alle voorspelde waarden gelijk te zijn. Uit de grafiek bleek dat aan de

assumptie van homoscedasticiteit was voldaan.

Tegen de verwachtingen was het hoofdeffect van meetmoment niet significant, F(2; 8,43) = 2,33, p = .156. Er was geen significante afname gevonden in het gemiddelde gewicht stukken zwerfafval per uur na het inzetten van de interventie. Daarnaast was het hoofdeffect van conditie ook niet significant, F(2; 6,71) = 3,85, p = .077. Er was geen significant verschil gevonden van het gemiddelde gewicht van de stukken zwerfaval per uur tussen de

collegezalen. Ten slotte was de Conditie x Meetmoment interactie van het gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur niet significant, F(4; 8,43) = 0,22, p = .921. De

gemiddelde scores van de drie condities op de verschillende meetmomenten zijn weergegeven in Figuur 2.

(17)

Figuur 2. Gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur van de Allesreiniger-conditie, AirBars-conditie en controleconditie op de voormeting, nameting en follow-up meting met de betrouwbaarheidsintervallen.

Uit Figuur 2 blijkt dat er van het gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur geen significante verschillen bestaan tussen de drie condities. Als er gekeken wordt naar de beide interventie condities, allesreiniger-conditie en AirBars-conditie, dan was bij beide condities een redelijk verschil gevonden tussen de voormeting en nameting en follow-up. Tussen de voormeting en de nameting namen bij alle condities het gemiddelde gewicht van het

zwerfafval per uur af. De allesreiniger-conditie (57,0%) als bij de AirBars-conditie (67,7%) een procentuele afname tussen de voormeting en nameting van het gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur. Tussen de nameting en de follow-up meting was er eveneens bij de allesreiniger-conditie (15,5%) als de AirBars-conditie (43,5%) een procentuele afname van het gemiddelde gewicht van het zwerfafval per uur. Daarnaast vertoonde de controleconditie ook een procentuele afname tussen de voormeting en de nameting (3,2%) en tussen de nameting en follow-up meting (40,3%). Deze resultaten van het gemiddelde gewicht van het

(18)

zwerfafval per uur voor de controleconditie waren niet in lijn met de verwachtingen. Dit was een onverwachts resultaat.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken of het verspreiden van zowel een allesreiniger citroengeur en een soortgelijke citrusgeur invloed heeft op het schoongedrag van studenten. Uit de resultaten van de analyses kwam naar voren dat de interventie geurverspreiding geen effect heeft op het schoongedrag van studenten. De interventie had geen significant effect op de vermindering van het aantal en het gewicht van het zwerfafval. De verwachtingen in dit onderzoek kunnen niet worden bevestigd met de resultaten van de analyses. De verwachting dat er een interactie-effect gevonden zou worden, bleek niet uit de resultaten. Het meest opvallende resultaat was dat ook in de controlezaal een afname was te vinden in de hoeveelheid zwerfafval direct na de interventie en ook nog een week na de interventie.

Echter als gekeken wordt naar de beschrijvende statistiek, dan is er wel een mogelijke trend zichtbaar. Er was een duidelijke afname te zien in de twee geurzalen bij zowel de hoeveelheid als het gewicht van het zwerfafval direct na de interventie. Er was geen groot verschil waarneembaar in de hoeveelheid en het gewicht van het zwerfafval tussen de meting direct na de interventie en een week na de interventie. De week na de interventie was er geen grotere afname in zwerfafval zichtbaar na het toevoegen van de vier extra AirBars. Het toevoegen van de vier extra AirBars had dus geen effect op het schoongedrag.

Er zijn een aantal verklaringen voor de gevonden resultaten. Ten eerste waren er erg weinig metingen en was de steekproef redelijk klein. De resultaten kunnen zo worden

toegeschreven aan een toevallige observatie vanwege de kleine steekproef. Ten tweede is met het uitvoeren van de analyses rekening gehouden om de resultaten te kunnen generaliseren naar andere collegezalen en lokalen. Er kan dan namelijk iets worden verteld over de externe validiteit en of de interventie ook kan worden toegepast in meerdere en diverse situaties. In dit

(19)

vermindering van zwerfafval in de aangewezen collegezalen. In deze collegezalen leek de geurinterventie een effect te bieden op de vermindering van het zwerfafval. Ten derde was het een opmerkelijk resultaat dat er in de controlezaal en afname was te vinden in de hoeveelheid zwerfafval direct na de interventie en ook een week na de interventie. Dit kan te maken hebben met de vele vrije dagen aan het eind van de periode dat er was gemeten. Tussen de meting direct na de interventie en de week na de interventie waren een aantal vrije dagen en geen tentamens. Dit kan ervoor hebben gezorgd dat er ook minder studenten aanwezig waren rond deze tijd in de collegezalen. Daarnaast bleek ook dat in de tijd voor de interventie veel diverse activiteiten plaatsvonden in de controlezaal zoals congressen, voorlichtingen en diploma-uitreikingen. Dit kan voor het grote verschil in de hoeveelheid zwerfafval tussen de voor- en nameting hebben gezorgd. Daarom moeten de resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd.

De resultaten van dit onderzoek voegen een aantal dingen toe aan de bestaande wetenschappelijke kennis over geurinterventies en het verminderen van zwerfafval. Ondanks dat in dit onderzoek geen significant resultaat is gevonden voor de geurinterventie, zou wel gesteld kunnen worden dat geurinterventie toch effect kan bieden voor het zwerfafval probleem op de UvA. Er is namelijk uit meerdere studies naar voren gekomen dat een

geurinterventie met allesreiniger citroengeur effect heeft geboden in diverse situaties (Holland et al., 2005; Lange et al., 2012; Dijksterhuis et al., 2013). Daarnaast lieten de mogelijke trend en procentuele afnames zien dat niet alleen de allesreiniger citroengeur maar ook de andere soortgelijke citrusgeur een positief effect heeft op het verminderen van zwerfafval in de aangewezen collegezalen. Dit betekent dat ook andere geuren effect kunnen bieden op het schoongedrag. Dit gegeven zou in vervolgonderzoek kunnen worden meegenomen om de eerdere theorie, over de effectiviteit van citroengeur als prime, te kunnen bijschaven.

(20)

Zoals al eerder was aangegeven, betreft het een kleine steekproef in dit onderzoek. Hierdoor kon er in dit onderzoek geen steun worden gevonden voor het idee dat de

geurinterventie op grotere schaal daadwerkelijk effect zou kunnen bieden om zwerfafval te verminderen. Wel kan er uit de resultaten worden geconcludeerd dat de geurinterventie voor een vermindering van zwerfafval zorgt in de aangewezen collegezalen. Als de UvA de geurinterventie echter op grote schaal zou willen toepassen is het nodig om een

vervolgonderzoek uit te voeren. Voor vervolgonderzoek is het benodigd om meerdere observaties te doen zodat er sprake is van een grotere steekproef. Er was eerder aangetoond dat vaak onbewuste processen het schoongedrag aansturen in plaats van bewuste processen (Dijksterhuis & Bargh, 2001; Bargh & Morsella, 2009). Dit is de redenen dat er op de UvA ook andere interventies kunnen worden getest die inspelen op de automatische en onbewuste gedragsprocessen van de mens. Er zouden andere soort primes kunnen worden getest waarvan uit eerder onderzoek al is gebleken dat het als een effectieve interventie kan worden toegepast om zwerfafval te verminderen. Primes zoals glanzende objecten, natuurafbeeldingen of andere soortgelijke geuren (Broeders et al., 2010).

Zwerfafval blijft een groot maatschappelijk probleem in Nederland en brengt meerdere negatieve problemen met zich mee voor onder andere het milieu en de veiligheidsbeleving van de bewoners. Het is erg waardevol om op zoek te gaan naar soortgelijke effectieve interventies die inspelen op de automatische processen van de mens en die bevorderlijk zijn voor zwerfafvalvermindering.

(21)

Literatuurlijst

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000). The automatic activation of goal-directed behavior: The case of travel habit. Journal of Environmental Psychology, 20, 75-82.

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2003). The silence of the library: environment, situational norm, and social behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 18- 28. Aarts, H. A. G., & Zeelenberg, M. (1999). Beslissen en kiezen. Cognitieve Sociale

Psychologie: Psychologie van het Dagelijks Denken en Doen, 321-365.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179–211.

Bargh, J. A., & Chartrand, T. L. (1999). The unbearable automaticity of being. American Psychologist, 54, 462-479.

Bargh, J. A., Chen, M. & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: Direct effect of trait construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 230-244.

Bargh, J. A., & Morsella, E. (2009). Unconscious behavioral guidance systems. In C. Agnew, D. Carlston, W. Graziano, & J. Kelly (Eds.,), Then a miracle occurs: Focusing on behavior in social psychological theory and research (pp. 89-118). New York: Oxford University Press.

Broeders, R., Midden, C. J. H., & Ham, J. R. C. (2010). Zwerfafval: Met automatisch gemak gooi je het in de afvalbak. Opgehaald van

http://www.kenniswijzerzwerfafval.nl/sites/default/files/media/Tu%20Eindhoven_M et%20automatisch%20gemak%20gooi%20je%20het%20in%20de%20afvalbak.pdf Bickman, L. (1972). Environmental attitudes and actions. Journal of Social Psychology, 87,

323-324.

(22)

effects of social perception on social behavior. Advances in Experimental Social Psychology, 33, 1-40.

Dijksterhuis, G. B., Zandstra, E., De Wijk, R., and Smeets, M. A. M. (2013). Smelly and Dirty: Valence, Not Semantics, of Odours Prompt Cleaning Behaviour. Poster presentatie in Pangborn Sensory Science Conference, Rio de Janeiro, 11–15 August 2013.

Holland, R. W., Aarts, H., & Langendam, D. (2006). Breaking and creating habits on the working floor: A field-experiment on the power of implementation intentions. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 776-783.

Holland, R. W., Hendriks, M., and Aarts, H. (2005). Smells like clean spirit: nonconsious effects of scent on cognition and behaviour. Psychology Science 9, 689–693. Impulsprogramma Zwerfafval (2007). Zwerfafval? Niet in mijn gebied! Utrecht:

SenterNovem, Vereniging Nederlandse Gemeenten & Nederland Schoon.

Lange, M. A. de, L. W. Debets, K. Ruitenburg en R. W. Holland (2012). Making less of a mess: Scent exposure as a tool for behavioral change. Social Influence, 7, 90-97. Liljenquist, K., Zhong, C. B., & Galinsky, A. D. (2010). The smell of virtue clean scents

promote reciprocity and charity. Psychological Science, 21(3), 381-383.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2014). Landelijk afvalbeheerplan 2009 - 2021 (LAP); Invulling beleidskader voor specifieke afvalstoffen (sectorplannen), 201 pp.

Nederland Schoon (2013). Een boekje open over zwerfafval. Schone omgeving, gedeelde verantwoordelijkheid, 17 pp.

Ouellette, J. A., & Wood, W. (1998). Habits and intention in everyday life: The multiple processes by which past behavior predicts future behavior. Psychological Bulletin, 124, 54-74.

(23)

Smeets, M. A. M., & Dijksterhuis, G. B. (2014). Smelly primes–when olfactory primes do or do not work. Frontiers in Psychology, 5, 1-10.

Vereniging Nederlandse Gemeenten & Nederland Schoon. (2009). De week van Nederland Schoon. Gemeenten en bedrijven steeds actiever, Utrecht, januari 2009. Utrecht: SenterNovem.

VROM (2003). Burgers over zwerfafval. Den-Haag: Ministerie van Vrom.

Williams, E., Curnow, R., Streker, P. (1997). Understanding littering behavior in Australia. Beverage Industry Environmental Council.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Antwoorden

Indien u een korting wilt aanbieden, dient u deze reeds te verwerken in de geoffreerde tarieven. c) De tarieven zijn all-in: de volledige dienstverlening t.b.v. de in

[r]

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden. Downloaded

Er wordt aangenomen dat nieuwe overstorten geen significant effect hebben indien voor de overstortfrequentie maximaal een overstortfrequentie wordt toegelaten van

Gemiddeld genomen over de periode van juli 2018 tot en met september 2020 was de hoogte van een vordering vanwege overtreding van de inlichtingenplicht €2.201.. De gemiddelde

[r]

[r]