• No results found

Het taalgebruik van tv-figuren in luchtige VTM-programma's in primetime. Een onderzoek naar tussentaal, code-switiching en attitudes & percepties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het taalgebruik van tv-figuren in luchtige VTM-programma's in primetime. Een onderzoek naar tussentaal, code-switiching en attitudes & percepties"

Copied!
199
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET TAALGEBRUIK VAN TV-FIGUREN

IN LUCHTIGE VTM-PROGRAMMA’S IN

PRIMETIME

EEN ONDERZOEK NAAR TUSSENTAAL, CODE-SWITCHING EN

ATTITUDES & PERCEPTIES

Laurie Vandenheede

Stamnummer: 01611210

Prof. dr. Johan De Caluwe

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Master of Arts in de taal- en letterkunde

(2)

Voorwoord

Deze masterscriptie schrijven, was zonder twijfel de grootste uitdaging waarvoor ik de voorbije vier jaar heb gestaan. Het onderzoek verliep dan ook niet zonder hindernissen, en de coronacrisis zorgde voor bijkomende moeilijkheden. De voorbije maanden waren bijgevolg erg stressvol, maar ik kan toch zeggen dat ik trots ben op het eindresultaat.

In eerste instantie wil ik mijn promotor Johan De Caluwe bedanken voor de goede raad, de interessante inzichten die hij aanreikte, zijn begrip, en bovenal voor de aangename samenwerking. Daarnaast verdienen mijn tien informanten een woord van dank voor de tijd die ze vrijmaakten om hun visies over taal met mij te delen. Zonder hen was deze scriptie nooit tot stand kunnen komen, dus bedankt voor het enthousiasme! Belangrijk waren ook de motiverende woorden van mijn beste vriendin Tineke en van mijn medestudenten. En aan mijn ouders en mijn zus: bedankt voor jullie onvoorwaardelijke steun en om te blijven geloven in mij.

Zonder al jullie hulp was dit nooit gelukt!

Aangezien mijn masterproef over televisieprogramma’s gaat, zou ik zeggen: Press play and enjoy!

Laurie Vandenheede

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ...1

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader ...4

1.1 Taalsituatie in Vlaanderen ...4

1.1.1 Variëteiten van het Nederlands in Vlaanderen ...4

1.1.2 Varianten van het Nederlands in Vlaanderen ...9

1.2 Taalgebruik op televisie ...9

1.2.1 Evolutie en waardering van tussentaal op tv ...9

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet ... 11

2.1 Onderzoeksdeel I: kwantitatieve en kwalitatieve analyse (transcripties) ... 11

2.1.1 Selectie onderzoeksmateriaal ... 11

2.1.2 Werkwijze & verwerking van de gegevens ... 14

2.2 Onderzoeksdeel II: attitudeonderzoek (interviews) ... 16

2.2.1 Attitudes en percepties ... 16

2.2.2 Methodologie ... 18

Hoofdstuk 3: Resultaten kwantitatieve en kwalitatieve analyse ... 24

3.1 Tussentaalkenmerken van de geanalyseerde sprekers ... 24

3.1.1 Fonologie ... 24

3.1.2 Morfologie ... 28

3.1.3 Lexicon ... 32

3.1.4 Syntaxis ... 36

3.2 Overzicht gebruikte kenmerken per spreker ... 40

3.2.1 Besluit ... 42

3.3 Kwantitatieve analyse ... 43

3.3.1 Tussentaligheid van de sprekers in gewogen gemiddeldes (individueel)... 43

3.3.2 Vijf gestabiliseerde tussentaalkenmerken ... 44

3.3.3 Globale tussentaalindex (alle sprekers): een samenvatting ... 49

3.4 Kwalitatieve analyse ... 50

3.4.1 Sprekersprofielen ... 50

3.4.2 Overzicht van de meest voorkomende motieven om van variant te wisselen ... 66

Hoofdstuk 4: Resultaten attitudeonderzoek ... 68

4.1 Attitudes en percepties tegenover het taalgebruik van de tv-figuren ... 68

4.1.1 An Lemmens ... 68

4.1.2 Dina Tersago... 72

4.1.3 Laura Tesoro ... 76

(4)

4.1.5 Niels Destadsbader ... 84

4.1.6 Stan Van Samang ... 89

4.1.7 Loïc Van Impe ... 94

Hoofdstuk 5: Analyse en vergelijking van de resultaten ... 99

Hoofdstuk 6: Conclusie ... 106

Referenties ... 112

Geraadpleegde digitale bronnen ... 116

Bijlages ... 117

Bijlage 1: Transcripties van de drie VTM-programma’s ... 117

Boer zkt. Vrouw—De Wereld Rond (maandag 18 november) ... 118

Belgium’s Got Talent (vrijdag 22 november) ... 125

Loïc: Zot van koken (woensdag 20 november) ... 138

Bijlage 2: Tussentaalindexen van de zeven tv-figuren ... 141

Bijlage 3: Vragenlijst interview ... 149

Bijlage 4: Transcripties interviews + vraaglijstje voor de informant ... 150

(5)

1

Inleiding

De dag van vandaag is tussentaal alomtegenwoordig op de Vlaamse televisie, en ze verovert zelfs steeds meer terrein in situaties waarin volgens taalverzorgers traditioneel gezien standaardtaal hoort gebruikt te worden. Dat gegeven heeft al heel wat stof doen opwaaien in academische kringen (zie onder meer Absillis, Jaspers en Van Hoof 2012). De opkomst van de commerciële televisie wordt in de literatuur vaak gezien als bron van het ontstaan en de verspreiding van die variëteit (zie onder andere Cajot 2000 en Beheydt 1990), ten nadele van het Standaardnederlands. Doorgaans wordt aangenomen dat als VTM (Vlaamse Televisie Maatschappij) bij wijze van spreken al niet de uitvinder van Vlaamse tussentaal zou geweest zijn, ze alleszins wel de eerste zender was die de variëteit prominent in vele huiskamers gebracht heeft, via soaps, spel- en andere ontspanningsprogramma’s (Van Hoof 2010). In tegenstelling tot de openbare omroep, de VRT, hebben die commerciële zenders een heel wat minder duidelijk afgelijnd taalbeleid. Zo beschikken zij bijvoorbeeld niet over officiële taalbeleidsdocumenten, zoals een Taalcharter (Prieels 2017). De grootste commerciële zender in Vlaanderen, VTM, verwachtte bovendien pas sedert 2001 van haar medewerkers dat ze in informatieve programma’s de Belgische variëteit van het Standaardnederlands zouden hanteren. Daarnaast is het volgens VTM-taaladviseur Jan Schoukens niet mogelijk om tussentaal in amusementsprogramma’s te weren, omwille van het feit dat de betrokken BV-medewerkers vaak om andere redenen zijn aangenomen dan voor hun taalgebruik (Prieels 2017). Zij zijn dus eigenlijk vrij om het soort taalgebruik te hanteren dat hen het meest gepast en natuurlijk lijkt in een bepaalde situatie. Behalve in nieuwsuitzendingen wordt het gebruik van niet-standaardtalige variëteiten getolereerd, zolang de verstaanbaarheid niet in het gedrang komt (Prieels 2017).

Sinds de eeuwwisseling is er al redelijk wat onderzoek verricht naar de opkomst van tussentaal in de Vlaamse media. Het gaat hierbij vooral om het gebruik en de functie van die taalvariëteit in soaps, fictie- en spelprogramma’s (bijvoorbeeld Geeraerts et al. 2000, Prieels 2012, Adam 2013). Daarnaast is door Lybaert (2014) al een perceptieonderzoek gevoerd naar de geschiktheid van tussentaal in soaps. Hieruit bleek dat de meesten die intermediaire variëteit tolereren in dergelijke programma’s, maar dat er ook nog altijd Vlamingen enkel de standaardtaal op tv willen horen. Verder kwam eveneens naar voren dat verschillende informanten het niet kunnen verdragen dat er tussentaal wordt gesproken in duidingsprogramma’s en door presentators van praat-en spelprogramma’s, en al zeker niet in het journaal.

(6)

2 Het onderzoek naar tussentaal is vandaag nog brandend actueel. Omdat het fenomeen onderhevig is aan constante verandering, blijft het belangrijk om de evolutie ervan in de gaten te houden. Zijn er bijvoorbeeld bepaalde varianten die stilaan aan het standaardiseren zijn? Of blijven de typische tussentalige kenmerken op dezelfde manier gepercipieerd worden? En hoe wordt het gebruik van die variëteit op televisie vandaag beoordeeld? In deze scriptie willen we inzicht krijgen in het taalgebruik dat wordt gehanteerd in ‘luchtige’ programma’s in primetime op de commerciële zender VTM. We kozen ervoor om de programma’s Boer zkt. Vrouw – de wereld rond, Belgium’s Got Talent en Loïc: zot van koken te analyseren. Om het hedendaagse Vlaamse taalgebruik te kunnen bestuderen, lijken die programma’s wel geschikt, aangezien ze ernaar streven om representatief en herkenbaar te zijn. We willen nagaan welke varianten en variëteiten van het Nederlands gebruikt worden door de zeven ‘hoofdrolspelers’ in onze geselecteerde programma’s en in welke omstandigheden ze kiezen voor welk taalgebruik (cfr. code-switching). Daarnaast leek het ons interessant om na te gaan hoe Vlamingen omgaan met die varianten en variëteiten van het Nederlands. Het tweede doel van ons onderzoek beoogt dan ook om aan de hand van een verkennend taalattitude en -perceptieonderzoek enkele eerste inzichten te verwerven in hoe hoogopgeleide, West-Vlaamse twintigers de verhouding van de ene variëteit tegenover de andere variëteiten in het talige continuüm zien, op basis van welke taalkenmerken zij die verschillende variëteiten onderscheiden en wat hun attitudes zijn tegenover talige variatie in Vlaanderen. Concreet proberen we een antwoord te zoeken op de volgende onderzoeksvragen:

1. Welke varianten en variëteiten van het Nederlands worden door de “hoofdrolspelers” van de drie geanalyseerde VTM-programma’s gebruikt? Met welke frequentie, in welke situaties en om welke redenen?

2. Wat zijn de attitudes en percepties van hoogopgeleide, West-Vlaamse twintigers tegenover die gebruikte varianten en variëteiten van het Nederlands en hoe onderscheiden zij die van elkaar? Meer bepaald, welke kenmerken koppelen ze aan de verschillende vormen van taalgebruik? En hoe staan ze tegenover de geschiktheid van intermediair taalgebruik in verscheidene situaties, met andere woorden in welke situaties is het gebruik van tussentaal wel of niet gepast?

In hoofdstuk 1, met name het theoretisch kader, wordt de taalsituatie in Vlaanderen geschetst. Hierbij kaderen we de verschillende variëteiten van het Nederlands, meer bepaald standaardtaal, tussentaal en dialect en lichten we ook kort de term varianten toe. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 de gehanteerde onderzoeksopzet van beide onderzoeksdelen beschreven. Eerst focussen we ons op de methodologie die we gebruiken voor de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het taalgebruik van de tv-figuren op basis van transcripties: we stellen de geselecteerde programma’s kort voor en er

(7)

3 wordt uitgelegd hoe het onderzoeksproces is verlopen. Daarna wordt de onderzoeksmethode van het aanvullend attitudeonderzoek uit de doeken gedaan. Hierbij worden de begrippen attitude en perceptie gedefinieerd en wordt de methodologie van het onderzoek besproken. Vervolgens volgt in hoofdstuk 3 de bespreking van de resultaten van de kwantitatieve en kwalitatieve analyse. Eerst en vooral wordt een overzicht gegeven van alle kenmerken die door de sprekers worden gebruikt. De kwantitatieve analyse gebeurt aan de hand van de opgestelde tussentaalindexen. Voor de kwalitatieve analyse stellen we per spreker een sprekersprofiel op, op basis van de gehanteerde tussentaalkenmerken en hierbij worden voorbeelden gegeven van code-switching uit hun taalgebruik. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het verkennend attitudeonderzoek besproken. Per spreker wordt telkens een analyse gemaakt van de attitudes en percepties van de informanten tegenover het taalgebruik van de spreker in kwestie. De resultaten van die analyses worden in hoofdstuk 5 vergeleken. Hierbij koppelen we terug naar de berekende tussentaalindexen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een conclusie gepresenteerd, waarbij er geprobeerd wordt om een antwoord te formuleren op onze onderzoeksvragen en worden er suggesties gedaan voor verder onderzoek.

(8)

4

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel (§1.1) schetst het huidige Vlaamse taallandschap. We focussen hierbij op de begrippen variëteiten en varianten van het Nederlands in Vlaanderen. Het tweede deel (§1.2) geeft inzicht in het taalgebruik op televisie. Hierbij gaan we in op de evolutie en waardering van tussentaal op tv.

1.1 Taalsituatie in Vlaanderen

De taalsituatie in Vlaanderen is zonder twijfel complex te noemen. Om er inzicht in te krijgen, lichten we eerst het begrip variëteiten toe, waarbij we de huidige status van standaardtaal, tussentaal en dialect bespreken. Daarna geven we (kort) toelichting bij het begrip varianten.

1.1.1 Variëteiten van het Nederlands in Vlaanderen

Elke taal, dus ook het Nederlands, is onderhevig aan variatie. Zo bestaat er geografische, sociale, situationele en diachrone variatie. Het bestaan van die verschillende types van variatie heeft tot gevolg dat er in een taal variëteiten kunnen onderscheiden worden. Voorbeelden hiervan zijn: het Leuvense dialect, Gentse jongerentaal, academisch taalgebruik,…. Die verschillende variëteiten hebben veel met elkaar gemeen, en maken derhalve deel uit van één en dezelfde taal: het zijn dus allemaal variëteiten van het Nederlands. Anderzijds vertonen ze ook een aantal onderlinge verschillen, waardoor het mogelijk is om van aparte variëteiten te spreken. Elke spreker kan zich aan de hand van die variatie een bepaalde identiteit aanmeten, afhankelijk van de situatie waarin die zich bevindt. Elk van die variëteiten heeft ook een bepaald statuut (De Sutter 2017b).

Vandaag de dag zijn standaardtaal, tussentaal en dialect de drie grootste/voornaamste variëteiten van het Nederlands in Vlaanderen. In de literatuur wordt het huidige Vlaamse taalrepertorium bijgevolg doorgaans als diaglossisch beschreven (zie bijvoorbeeld Auer 2005, Rys & Taeldeman 2007). Auer (2005) —die de term diaglossie heeft geïntroduceerd— stelt dat er zich tussen dialect en standaardtaal een continuüm aan intermediaire vormen bevindt, met name tussentaal (Ghyselen 2016). Ghyselen (2016) wijst er echter op dat die repertoriumstructuur in belangrijke mate regionaal gedetermineerd is. Een aantal regio’s, meer bepaald het Limburgse, Brabantse en Oost-Vlaamse dialectgebied, zouden evolueren van een diaglossische situatie naar dialectverlies. In West-Vlaanderen zou, ten gevolge van de vitaliteit van het dialect, dan weer een evolutie merkbaar zijn van een diglossie (met dialect en standaardtaal) naar een diaglossie (Ghyselen 2016). Ook andere taalkundigen lijken het niet eens te zijn met de toepassing van het diaglossiemodel op de Vlaamse situatie. Zo zou volgens sommigen de taalsituatie ook kunnen omschreven worden als een triglossie (met dialect, tussentaal en Algemeen

(9)

5 Nederlands) of als een nieuwe diglossie (met tussentaal en Algemeen Nederlands) (Ghyselen & Van Keymeulen 2014, Goossens 2000). Tot slot geeft De Caluwe met zijn schuifknoppenmodel (zie infra), nog een andere kijk op de taalsituatie. De Caluwe spreekt liever van omgangstaal dan van tussentaal, en vertrekt van het idee dat een spreker die aan de hand van een stel schuifknoppen variabel inzet (De Caluwe 2009:19).

1.1.1.2 Standaardtaal

Het Standaardnederlands of VRT-Nederlands —door niet-taalkundigen vaak omschreven als een variëteit “zonder regionale klanken of regionale woordenschat” (Lybaert & Delarue 2017:142)— is de algemene taal in Vlaanderen (Vancompernolle 2012). Ze kan gedefinieerd worden als “die variëteit van een taal die algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle belangrijke sectoren van het openbare leven” (bijvoorbeeld bestuur, rechtspraak, onderwijs en media) (Haeseryn 2017:41).

We kunnen er niet onderuit dat de positie van de standaardtaal erg complex is. Onze taalgeschiedenis speelt daarin een belangrijke rol. Pas sedert het einde van de negentiende eeuw heeft het Nederlands in Vlaanderen bestaansrecht gekregen. Er werd toen beslist om voor de ontwikkeling van de standaardtaal aansluiting te zoeken bij de norm uit het Noorden (De Sutter 2017b). De nieuwe standaardtaal werd door de Vlaming als een opgelegde, exogene taalnorm ervaren, waardoor die maar moeilijk doordrong in de brede lagen van de bevolking (Taeldeman 2008). Hierdoor kan verklaard worden waarom het gesproken Standaardnederlands, in tegenstelling tot de geschreven variant ervan, zelden wordt gebruikt door de gemiddelde Vlaming. Volgens Taeldeman (2008) wordt de standaardtaal in Vlaanderen vandaag nog steeds op die manier bekeken.

De realiteit is dat slechts weinigen de standaardtaal goed en actief beheersen en zich er spontaan in kunnen uitdrukken (Lybaert 2014). Velen zien het dan ook als een bijna onbereikbaar ideaal (Grondelaers & Van Hout 2011). Volgens Ghyselen (2015:72) wordt het Algemeen Nederlands gezien als een “virtuele standaardtaalnorm, die met de media wordt geassocieerd en die de sprekers in de praktijk nooit volledig realiseren”. Bovendien is reeds gebleken dat het VRT-Nederlands door jongere Vlamingen vaak geassocieerd wordt met de begrippen “afstandelijk”, “bekakt”, “gemaakt”, “stijf” en “droog” (Grondelaers & Lybaert 2017:174). Daarnaast geven Vlaamse overt attitudes (zie infra) blijk van steun aan de heersende standaardtaalideologie, alsook lijken ze aan te tonen dat er zich —vooral bij die jongere, hoogopgeleide Vlamingen— eveneens een expliciete anti-ideologie, weg van het VRT-Nederlands aan het ontwikkelen is. Momenteel bedreigt die de pro-ideologie echter nog niet (Grondelaers & Lybaert 2017:178). Geeraerts (2001:243) associeert het gebruik van het Standaardnederlands dan weer met een zondagspak: “zoals een zondags pak is de hoogste taalnorm

(10)

6 iets waarvan de noodzaak buiten kijf staat, maar je er echt goed in voelen, doe je niet”. De standaardtaal wordt door de Vlaming dus gezien als iets waarbij hij/zij zich onwennig voelt, en dat hij/zij enkel zal gebruiken indien het echt moet (bij formele gelegenheden). Zodra het niet meer nodig is, wordt er opnieuw afstand van gedaan. Dat gevoel van onwennigheid heeft mee gezorgd voor de opmars van tussentaal (Lybaert & Delarue 2017).

1.1.1.3 Tussentaal

Tussentaal —de term werd geïntroduceerd door Taeldeman (1992)— is de dag van vandaag de meest gesproken taalvariëteit in Vlaanderen en kan als volgt gedefinieerd worden: een “gesproken taalvariëteit van (sommige) Vlamingen die noch ‘Algemeen Nederlands’ kan worden genoemd, noch puur dialectisch is, maar ‘ertussenin’ ligt” (Jaspers 2001:129). Desondanks is het nog steeds moeilijk om precies te bepalen wat tussentaal nu juist is en welke kenmerken we aan die variëteit kunnen toeschrijven (Grondelaers & Van Hout 2011). Dat komt enerzijds omdat de variëteit onderhevig is aan regionale variatie, en anderzijds omdat tussentaal —dit wordt bepaald door een aantal sociolinguïstische factoren (bijvoorbeeld leeftijd en persoonlijke voorkeur)— ook variatie vertoont in de afstand tot de standaardtaal. Hierdoor klinkt tussentaal de ene keer meer standaardtalig, de andere keer meer dialectisch (Lybaert & Delarue 2017). Daarnaast is het ook zo dat de tussentaalkenmerken niet per se allemaal even niet-standaardtalig aanvoelen. Zo kan er een onderscheid gemaakt worden tussen diep tussentalige (bijvoorbeeld gij-vormen of ke-diminutieven) en oppervlakkig tussentalige kenmerken (bijvoorbeeld reductieverschijnselen) (Geeraerts 2017). We kunnen dus stellen dat tussentaal altijd een mix is van standaardtalige én niet-standaardtalige elementen, waarvan de meerderheid ook in de dialecten voorkomt (bijvoorbeeld het ke-diminutief) (Lybaert & Delarue 2017). Deze mix van kenmerken, die vroeger grondig kon verschillen per regio, lijkt stilaan steeds homogener te worden (Ghyselen 2015). Tussentaal ondergaat dus een homogenisering en is tevens wijder verspreid dan ooit (De Caluwe 2009). Ondertussen werd reeds geprobeerd om een reeks ‘stabiele’ kenmerken van Vlaamse tussentaal op te lijsten (zie bv. Rys en Taeldeman 2007, Taeldeman 2008, De Decker en Vandekerckhove 2012). Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat kenmerken als het ke-diminutief en het ge-pronomen in het tussentaalgebruik van zo goed als elke Vlaming opduiken (Ghyselen 2015).

De sterkte positie van tussentaal kan op verschillende manieren geduid worden (De Caluwe 2006:24). Eerst en vooral wordt de variëteit steeds vaker gebruikt in bovenregionale contacten, onder meer door de groeiende mobiliteit. Daarnaast kiezen meer en meer Vlamingen ervoor om in formele situaties het Standaardnederlands, dat ze dus als een zondagspak ervaren (zie supra), in te ruilen voor tussentaal (Geeraerts 2001). Vervolgens krijgt de variëteit niet alleen steeds meer plaats in het dagelijkse

(11)

7 (privé)leven van de Vlaming, maar ook in de publieke ruimte, bijvoorbeeld in tv-soaps, in reclame en in het onderwijs (Lybaert & Delarue 2017). Tot slot worden veel jongeren tegenwoordig opgevoed in tussentaal (De Caluwe 2000:54). Er kan dus een domeinverlies van de standaardtaal, ten voordele van tussentaal, vastgesteld worden. Die tendens kan ofwel een verruiming van de bestaande standaardtaalnorm teweegbrengen (= demotisering), ofwel kan die ertoe leiden dat de norm simpelweg verlaten worden (= destandaardisering)(Ghyselen & Van Keymeulen 2014). In het geval van demotisering, zijn er echter twee vormen mogelijk: (1) er doet zich een informele standaardisering van tussentaal voor, waarbij tussentaal de nieuwe gesproken standaard wordt voor alle Vlamingen of (2) er is sprake van een dubbelestandaardscenario, waarbij het standaardtaalideaal in stand wordt gehouden, maar dat de bestaande standaardtaalnorm verruimd wordt met een ‘moderne, dynamische norm’. In het geval van destandaardisering zou het standaardideaal dus in steeds meer situaties terrein verliezen, waardoor er in die situaties meer taalvariatie zal getolereerd worden (Ghyselen 2017).

Welk van de toekomstscenario’s het nu zal worden, moet verder onderzoek nog aantonen. Wel hebben meerdere studies (Jaspers & Van Hoof 2015, Ghyselen 2016 en Van Lancker 2017) reeds aangetoond dat een proces van destandaardisering onwaarschijnlijk lijkt, gezien de status van de standaardtaal als prestigieuze norm. Volgens Ghyselen (2016) lijkt een dubbelestandaardscenario het meest waarschijnlijk. Dat beweert ze op basis van de vaststelling dat ze bij jonge taalgebruikers wel een toename van niet-standaardtalige elementen vaststelt, maar dat deze laatsten evenzeer nog belang lijken te hechten aan de VRT-norm voor onderwijs en de media.

1.1.1.4 Dialect

Dialect kan als volgt omschreven worden: het is “moeilijk verstaanbaar taalgebruik, gekenmerkt door een sterk regionale woordenschat en dito accent” (Lybaert & Delarue 2017:142). Vlaanderen wordt gekenmerkt door grote dialectdiversiteit. Er worden vier grote dialectgebieden van elkaar onderscheiden, die van elkaar worden gescheiden door overgangszones: het West-Vlaams, het Oost-Vlaams, het Brabants en het Limburgs. De voornaamste verschillen tussen die dialecten worden bepaald door oost/west-tegenstellingen. Hoe westelijker het dialect, hoe meer het gekenmerkt wordt door Engelse kenmerken, hoe oostelijker, hoe meer Duitse kenmerken erin voorkomen (Devos 2006).

Sedert de tweede helft van de twintigste eeuw heeft er zich een proces van dialectverlies in gang gezet. Er is zowel sprake van functie- als structuurverlies of dialectnivellering. Functieverlies betekent dat er minder en minder taalgebruikers dialect gebruiken in steeds minder omstandigheden. We spreken van structuurverlies of dialectnivellering wanneer typisch lokale dialectkenmerken vervangen worden door meer algemener verspreide of standaardtalige kenmerken. Toenemende sociale en geografische

(12)

8 mobiliteit, toegenomen scholing en introductie van massamedia worden als verklarende factoren aangestipt voor dat dialectverlies (Ghyselen & Van Keymeulen 2014).

Hoewel het vaststaat dat steeds minder mensen in Vlaanderen dialect spreken, kunnen er tussen de verschillende regio’s verschillen opgemerkt worden qua intensiteit en snelheid waarmee het proces van dialectverlies zich voltrekt. In Oost-Vlaanderen en Brabant lijkt dat proces zich het snelst door te zetten, in West-Vlaanderen het traagst (Devos & Vandekerckhove 2005). Daarnaast varieert het tempo van dialectverlies binnen een bepaald dialectgebied. Factoren als leeftijd en de sociale klasse van de taalgebruikers spelen hierin een rol (Lybaert 2014).

Ondanks het feit dat er dus sprake is van dialectverlies, spreken taalkundigen eveneens van een dialectrevival of dialectrenaissance. Sinds de jaren zeventig is dialect opnieuw ‘in’: er worden lokale amateurwoordenboeken samengesteld, popzangers hebben succes met liedjes in het dialect,… (Van Keymeulen 2017). Janssens & Marynissen (2011) geven hiervoor twee verklaringen. Enerzijds zou dat toe te schrijven zijn aan een grotere tolerantie tegenover informele taalvariëteiten ten gevolge van de democratiserings- en informaliseringstendensen in de jaren ’60, anderzijds zouden de dialecten steeds meer gezien worden als cultureel erfgoed dat bewaard moet worden.

1.1.1.5 Zijn dat de enige belangrijke variëteiten in het Vlaamse taallandschap?

Naast de drie net besproken variëteiten, lijkt het ons ook belangrijk om even stil te staan bij de opkomst van de zogenoemde ‘informele standaardtaal’. Die ‘nieuwere’ variëteit neemt een positie in tussen de (formele) standaardtaal en tussentaal, maar sluit wel dichter aan bij de standaardtaal. Ze zou misschien omschreven kunnen worden als een vorm van ‘lichte tussentaal’. Het verschil tussen de formele en informele standaardtaal heeft hoofdzakelijk te maken met enkele fonologische verschillen: het gaat bijvoorbeeld om het weglaten van de begin h-, de eind-t en de eind-sjwa en om de syncope en apocope bij korte functiewoordjes. Hoewel die kenmerken in eerste instantie tot tussentaal worden gerekend en deel uitmaken van lijstjes met ‘stabiele tussentaalkenmerken’, is het reeds gebleken dat ze tegenwoordig algemeen gebruikt worden in situaties waar er eigenlijk standaardtaal verwacht wordt. Zo maken presentatoren van talkshows en zelfs nieuwsankers er gebruik van (De Ridder 2007:13).

(13)

9

1.1.2 Varianten van het Nederlands in Vlaanderen

Onder de term varianten verstaan we “de verschillende mogelijke keuzes die een taalgebruiker heeft om een bepaald concept uit de drukken” (De Sutter 2017b:28). De Sutter (2017b:28) geeft hiervan volgend voorbeeld: een spreker kan voor het concept ‘harde, platte, bruine koek die gekenmerkt wordt door een kaneelsmaak en traditioneel in de sinterklaasperiode gegeten wordt’, zowel de term speculoos als speculaas gebruiken. Die zogenaamde varianten van het Nederlands beperken zich niet tot lexicale varianten; ook op bijvoorbeeld morfo- of fonologisch vlak kunnen we verschillende mogelijkheden onderscheiden. Zo heeft een spreker bijvoorbeeld de keuze om te opteren voor een verkleinwoord dat eindigt op -ke (spelleke) of op -tje (spelletje) of kan iemand kiezen om te zeggen “je gaat je trein missen” en “ge gaat uw trein missen”.

1.2 Taalgebruik op televisie

Zoals in de inleiding reeds werd vermeld, is het taalgebruik in de media/op televisie de afgelopen jaren al door verschillende taalkundigen bestudeerd. In wat volgt, geven we een overzicht van de inzichten van (niet)-taalkundigen daaromtrent en vermelden we enkele belangrijke conclusies van die onderzoeken.

1.2.1 Evolutie en waardering van tussentaal op tv

De tijd dat er vooral Algemeen Beschaafd Nederlands op tv te horen was en dat kijken naar tv tot doel had om goed Nederlands te leren spreken —er werd toen nog ingezet op het maken van taalprogramma’s— ligt zonder twijfel al lang achter ons. De evolutie van het taalgebruik op tv is een realiteit. Eigenlijk kunnen we stellen dat in steeds meer soorten tv-programma’s (fictiereeksen, talkshows, entertainmentprogramma’s,…) het gebruik van tussentaal stilaan de norm wordt. Als gevolg hiervan worden Vlaamse televisiekijkers steeds vaker geconfronteerd met die variëteit van het Nederlands. Van Istendael (1998) kwam al snel met de term soap-Vlaams op de proppen, waarmee het verschil met het zogenaamde VRT-Nederlands moest benadrukt worden. Toch besefte ook de VRT —die een rol wou en wil spelen in het bepalen van de norm voor de standaardtaal in Vlaanderen en die wordt gezien als één van de belangrijkste verspreiders van de standaardtaal in Vlaanderen— relatief snel dat tussentaal niet volledig gebannen kon worden. Personages in fictiereeksen zouden in de standaardtaal niet goed tot hun recht komen (Prieels 2017). Aanvankelijk werden sprekers/acteurs die dergelijk taalgebruik in de mond namen, zwaar beschimpt (Absillis, Jaspers en Van Hoof 2012). Barnard (2008) noemde de opkomst van VTM “de doodsteek voor het beschaafde Nederlands”. Hoewel VTM vaak wordt beschuldigd van het veelvuldig gebruik van tussentaal, blijkt uit onderzoek

(14)

10 van Lefevre (2011) en Prieels (2012) dat er minder vaak tussentaal wordt gesproken op VTM dan op de VRT. Dat is een opmerkelijke vaststelling, gezien het imago van de VRT als normverspreider en door het doorgedreven taalbeleid van de nationale zender. Vandaag is de tolerantie tegenover het zogenoemde soap-Vlaams groter geworden. Het is zelfs zo dat op de VRT een ‘lichte tongval’ getolereerd wordt voor gelegenheidspresentatoren, externe experten en programmamakers met een bijzondere competentie (VRT Taalcharter 2012).

Uit onderzoek van Lybaert en Tyberghien (2019) is gebleken dat West-Vlaamse jongeren (14-17 jarigen) zich niet lijken te storen aan het feit dat er in lichtvoetige programma’s, talkshows, komedieprogramma’s en soaps geen standaardtaal wordt gesproken. Wel vindt de meerderheid van hen het spreken van Standaardnederlands noodzakelijk in Het Journaal, én eveneens in actualiteitsprogramma’s. Eerder onderzoek van Lybaert (2014) bij volwassen informanten toonde ook al aan dat zij in heel formele en publieke situaties en functies (bv. presentatoren en nieuwslezers) enkel Algemeen Nederlands geschikt achten. In beide onderzoeken werd de media (radio en/of televisie) door de informanten wel geassocieerd met Algemeen Nederlands. Onze scriptie ligt in de lijn van die net besproken en eerder in de inleiding vermelde onderzoeken.

(15)

11

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet

Zoals aangegeven in de inleiding bestaat ons onderzoek uit twee delen. Enerzijds wordt het taalgebruik van onze tv-figuren op een kwalitatieve en kwantitatieve manier geanalyseerd, anderzijds wordt —aan de hand van een kwalitatieve en directe interviewmethode— een attitudeonderzoek daaromtrent gevoerd. In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet van beide delen toegelicht.

2.1 Onderzoeksdeel I: kwantitatieve en kwalitatieve analyse (transcripties)

In dit onderzoeksdeel staan we eerst stil bij de selectie van ons onderzoeksmateriaal. De geselecteerde programma’s worden in kaart gebracht, we stippen aan welke aflevering we onderzoeken en waar we de focus leggen bij de transcripties. Tot slot beschrijven we hoe we het geselecteerde materiaal verwerkt hebben.

2.1.1 Selectie onderzoeksmateriaal

Om het taalgebruik in primetime op de commerciële televisiezender VTM te bestuderen, stelden we een onderzoekscorpus samen. We gingen als volgt te werk: van 18 tot en met 24 november hebben we gedurende een hele week alle programma’s die tussen 17 en 24 uur op VTM werden uitgezonden, gescreend. We noteerden telkens om welk soort programma (talkshow, kookprogramma, …) het ging en welke taal en/of taalvariëteit er gehanteerd werd door de verschillende actoren (zie Bijlage 3).

Omdat het niet mogelijk is om het taalgebruik in alle Nederlandstalige programma’s te onderzoeken, werd in samenspraak met mijn promotor een selectie gemaakt waarbij een variatie in soorten programma’s werd nagestreefd. Uiteindelijk werden drie programma’s geselecteerd: een datingprogramma, een talentenjacht en een kookprogramma. De keuze viel op Boer zkt. Vrouw – De Wereld Rond, Belgium’s Got Talent en Loïc: Zot van koken. Die programma’s kunnen beschouwd worden als “luchtige programma’s”. In dergelijke populaire amusements- en entertainment-programma’s, is er meer kans dat onze “hoofdrolspelers” overschakelen naar tussentaal dan in bijvoorbeeld nieuws- en duidingprogramma’s, waarin (hoofzakelijk) standaardtaal gesproken wordt. We hebben ons materiaal dus gericht geselecteerd, opdat het onderzoek naar eventuele ‘code-switching’ mogelijk zou zijn. We wilden zo zicht krijgen op het taalgebruik in niet-nieuwsgerelateerde programma’s. Van elk programma werd één aflevering (al dan niet volledig) getranscribeerd.

(16)

12 2.1.1.1 De geselecteerde programma’s

Hieronder volgt een bespreking van de geselecteerde programma’s, met aandacht voor de “hoofdrolspelers” in ons onderzoek. We beschrijven elk programma, we geven aan welke aflevering in dit onderzoek wordt geanalyseerd en we verduidelijken waar onze focus ligt bij de transcriptie. We eindigen met een samenvattende tabel.

2.1.1.1.1 Boer zkt. Vrouw – De Wereld Rond

In Boer zkt Vrouw – De Wereld Rond gaan presentatrices Dina Tersago en An Lemmens op zoek naar single boeren die in het buitenland wonen en werken. In dit datingprogramma volgen de kijkers de zoektocht van vier boeren en één boerin naar de ware liefde. Het Vlaamse televisieprogramma Boer zkt. Vrouw, met Dina Tersago als presentatrice, is gebaseerd op het Engelse format Farmer Wants a Wife en wordt sinds 2004 uitgezonden door de commerciële zender VTM. Na drie jaar onderbreking (van 2015 tot en met 2017) blies VTM het programma in 2018 nieuw leven in. In het vernieuwde concept fungeert An Lemmens als co-presentatrice. In dit onderzoek analyseren we de aflevering van maandag 18 november 2019 (seizoen 12), die volgens het Centrum voor Informatie over de Media (CIM), 686.925 telde. Omdat ons onderzoek focust op het taalgebruik van de twee presentatrices, transcribeerden we alleen de fragmenten waarin zij aan het woord komen. In die fragmenten gaat of Tersago of Lemmens op bezoek bij één van de boeren, voor een gesprek met hem en/of hun dates. De voice-overs, die zij zelf inspreken, werden niet getranscribeerd omdat daarin geen spontaan taalgebruik voorkomt.

2.1.1.1.2 Belgium’s Got Talent

Belgium’s Got Talent is een Vlaamse versie van het Britse format Britain's Got Talent. De talentenjacht was voor het eerst te zien op VTM op 31 augustus 2012. In 2019 (seizoen 6) werd het programma gepresenteerd door Koen Wauters en Laura Tesoro. De jury bestond uit An Lemmens, Stan Van Samang, de Amerikaan Dan Karaty en Niels Destadsbader (Jens Dendoncker verving laatstgenoemde in de eerste zeven afleveringen). In het programma proberen de kandidaten de jury én televisiekijkend Vlaanderen zoveel mogelijk te entertainen met hun act. De eerste zeven afleveringen zijn audities, daarna volgen zeven studioshows, waarvan de laatste de live finale is. De winnaar krijgt € 50.000. De aflevering die wij analyseerden in dit onderzoek (de vierde studioshow) werd uitgezonden op vrijdag 22 november 2018 en telde volgens het CIM 776.562 kijkers. We transcribeerden de volledige aflevering, met uitzondering van de Engelstalige fragmenten waarin Dan Karaty aan het woord is. In dit onderzoek analyseren we zowel het taalgebruik van de presentatoren Wauters en Tesoro, als dat van de juryleden Lemmens, Van Samang en Destadsbader.

(17)

13 2.1.1.1.3 Loïc: Zot van koken

Loïc Van Impe, de nieuwe beloftevolle kok van VTM, tovert elke weekdag in de vooravond een lekker en toegankelijk gerecht op tafel in zijn programma Zot van koken. De 25-jarige foodvlogger en -blogger staat bekend om zijn vlotte babbel en gepassioneerde, frisse manier van vertellen en koken. Hierbij kan hij zijn Brusselse roots maar moeilijk verbergen. VTM merkte zijn talent op en gaf hem de kans om zijn eigen kookprogramma te presenteren. De eerste reeks, goed voor 65 afleveringen, kwam in 2019 op het scherm. Loïc: Zot van koken zette op het vlak van kijkcijfers een bemoedigend eerste seizoen neer. Sommige afleveringen haalden meer dan 200.000 kijkers. De aflevering die wij analyseerden werd uitgezonden op woensdag 20 november 2019 en had volgens het CIM 211.692 kijkers. We transcribeerden de volledige aflevering. Van Impe scoort vooral bij jonge kijkers. Bijzonder is dat de perfect tweetalige Brusselaar de afleveringen ook in het Frans opnam voor de Waalse zender RTL-TVI. De Waalse tegenhanger voor het VTM-programma kreeg de naam: Loïc, fou de cuisine. In januari 2020 startte een nieuwe reeks op VTM. Ondertussen werd aangekondigd dat het programma geen vervolg meer krijgt.

2.1.1.1.4 Overzicht van de geselecteerde programma’s

In onderstaande tabel (tabel x) worden de voornaamste gegevens van de geselecteerde programma’s nog eens op een rijtje gezet:

Programma Type Onderzochte sprekers

Aflevering Datum & tijdstip Tijdsduur Kijkcijfers CIM Boer zkt. Vrouw – De Wereld Rond Datingprogramma (realityprogramma) Tersago & Lemmens S02E11 (2019) 18/11/2019 van 20u35 tot 21u50 55min. 686.925 Belgium’s Got Talent Talentenjacht Wauters, Tesoro, Lemmens, Van Samang & Destadsbader S06E11 (2019) 22/11/2019 van 20u40 tot 22u35 92min. 776.562

Loïc: Zot van koken

Kookprogramma Van Impe S01E57 (2019)

20/11/2019 van 17u55 tot 18u15

15 min. 211.692

(18)

14

2.1.2 Werkwijze & verwerking van de gegevens

Het verzamelde audiomateriaal werd aandachtig beluisterd en zoals eerder vermeld werden er orthografische transcripties gemaakt van de gesproken taaluitingen. We schreven exact neer wat de sprekers zeiden. Bepaalde woorden konden we niet verstaan en die hebben we in de transcripties weergegeven als xxx. Eventuele dialectische klanken van de sprekers werden er niet in opgenomen. In elk programma werd telkens het taalgebruik van alle actoren getranscribeerd, niet enkel dat van de onderzochte personen. De stukken van de gesprekspartners (waaronder bijvoorbeeld de kandidaten) zijn immers van groot belang wanneer we willen nagaan waarom de “hoofdrolspelers” overschakelen van de standaardtaal naar tussentaal (‘code-switching’). Alle transcripties samen vormen een corpus van een kleine 13.000 woorden. In dat corpus probeerden we alle taalfenomenen aan te duiden die afwijken van het Standaardnederlands. We groepeerden de verschillende afwijkingen met een markering waardoor het corpus visueel interpreteerbaar werd. Alle transcripties werden aan deze scriptie toegevoegd als Bijlage 1.

In een latere fase werden de transcripties—met de aangeduide kenmerken— gebruikt om het taalgebruik van onze sprekers in detail te analyseren. Hiervoor stelden we eerst per spreker een tussentaalindex op. Die tussentaalindexen zullen belangrijk zijn voor het kwantitatief deel van onze scriptie. In zo’n tussentaalindex werden vijf tussentaalkenmerken opgenomen die relatief gemakkelijk te tellen zijn. De geselecteerde kenmerken worden in de literatuur (zie o.a. Taeldeman 2008) beschreven als typische tussentaalkenmerken en worden met andere woorden beschouwd als vaste, stabiele kenmerken van de Vlaamse omgangstaal:

✓ de deletie van de eind -t bij wat, met, dat en niet

✓ de deletie van de begin h- bij hoe, hier en vormen van het werkwoord hebben ✓ diminutieven op -ke, -ske, -eke

✓ de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon enkelvoud (ge en gij) ✓ flexie van pre-nominale elementen (lidwoorden, voornaamwoorden en adjectieven)

Per spreker telden we hoe vaak elk kenmerk in een niet-standaardtalige vorm voorkomt en hoe vaak het in zijn standaardvariant had kunnen voorkomen. Wanneer we vervolgens per kenmerk het aantal niet-standaardtalige vormen delen door de som van het aantal keer dat de tv-figuur voor de tussentalige variant koos en het aantal keer dat hij/zij voor een standaardtalige variant had kunnen kiezen, dan bekomen we de relatieve frequentie van de tussentaalrealisaties voor dat kenmerk. Dat percentage geeft dus aan hoe tussentalig een spreker is voor een bepaald kenmerk. We verduidelijken dit even aan de hand van een voorbeeld: het diminutief wordt door Koen Wauters bijvoorbeeld elf keer gebruikt, waarvan drie keer in de tussentalige vorm. Het tussentaligheidsgehalte van dit kenmerk

(19)

15 is dan 27,27% (=3/11*100). Die berekening hebben we voor elk kenmerk gemaakt. Om uiteindelijk de totale tussentaalindex van een spreker te bepalen, hebben we van alle kenmerken het gemiddelde genomen. Het gaat hier niet om een “normaal” gemiddelde, maar om een gewogen gemiddelde: we maakten een som van alle niet-standaardtalige vormen, waarna we die deelden door het totaal. Een voorbeeld van zo’n tussentaalindex vindt u hieronder. Alle tussentaalindexen zijn opgenomen in bijlage (Bijlage 2).

Na alle tellingen wordt duidelijk of een spreker eerder standaardtalig of tussentalig spreekt. Aan de hand van die gegevens kunnen we de sprekers rangschikken op grond van tussentaligheid en krijgen we eveneens inzicht in het gebruik van de verschillende kenmerken. We moeten hier wel een kanttekening bij maken: niet alle sprekers kwamen evenveel aan het woord, waardoor we misschien niet altijd een correct beeld hebben van hun taalgebruik. Zo waren, in vergelijking met de overige sprekers, de tussenkomsten van de presentatrices van Boer zkt. Vrouw – De Wereld Rond opmerkelijk korter. Dit geldt voornamelijk voor Dina Tersago. Voor Lemmens stelt dit probleem zich minder, aangezien haar taalgebruik ook nog in Belgium’s Got Talent werd geanalyseerd.

Orthografische transcriptie ‘Belgium’s Got Talent’ : tekst presentator Koen Wauters

Realisatie eind -t bij wat,

met, dat en niet

Realisatie begin -h bij

hebben, hoe en hier

Diminutief

Tweede persoon enk.

Flexie van pre-nominale elementen ST -ST Totaal -ST/Totaal % -ST +t 48 +h 30 -(e)tje/-je/-pje/… 8 jou(w)/jij/je/u(w) 69 de/een/mijn/jouw/ uw/die/… 22 -t 21 -h 3 -ke/-ske/-eke 3 ge/gij/u(w) 4 de(n)/ne(n)/ mijne(n)/uwe(n)/ dieje(n)/… 0 69 33 11 73 22 21/69 3/33 3/11 4/73 0/22 30,43% 9,09% 27,27% 5,48% 0% GEWOGEN GEMIDDELDE 177 31 208 31/208 14,90%

(20)

16 De kenmerken die gebruikt werden om de tussentaalindex van de sprekers te berekenen, zijn echter niet de enige kenmerken die de tussentaligheid van de sprekers bepalen. Van alle andere tussentaalkenmerken werd geen tussentaalindex berekend omdat ze over het algemeen (veel) moeilijker te tellen zijn. We hebben ze wel gewoon beschreven. Dat geldt ook voor lexicale kenmerken (tussenwerpsels of tussentalige woorden), waarvan het niet mogelijk is om de relatieve frequentie te berekenen. Er kan bijvoorbeeld niet achterhaald worden hoe vaak een tussenwerpsel niet is voorgekomen. Daarnaast was het belangrijk om met het oog op het bepalen van de tussentaalindexen, kenmerken te selecteren die frequent genoeg voorkomen in de transcripties.

Dit onderzoeksdeel bevat ook een kwalitatief luik. In dat deel gaan we op zoek naar redenen waarom sprekers de ene keer een standaardtalige variant gebruiken en de andere keer een tussentalige. Hiervoor is een tweede lezing van de transcripties noodzakelijk om op zoek te gaan naar relevante te analyseren passages. Daarin bekijken we bijvoorbeeld of een bepaalde “hoofdrolspeler” zijn taalgebruik accommodeert aan dat van een kandidaat en zoeken we uit wat daar dan de katalysator voor kan zijn. Om dit te kunnen nagaan, moesten we dus ook het taalgebruik van de kandidaten transcriberen (in Boer zkt. Vrouw – De Wereld Rond en Belgium’s Got Talent), aangezien dat een invloed kan hebben op het taalgebruik van de onderzochte persoon.

2.2 Onderzoeksdeel II: attitudeonderzoek (interviews)

In dit tweede onderzoeksdeel zullen we het taalgebruik van de zeven tv-figuren ook laten beoordelen door een beperkt aantal informanten. Omdat we niet in de mogelijkheid zijn om een breed attitude- en perceptieonderzoek op te zetten, hebben we ervoor gekozen om een verkennend pilootonderzoek te voeren, waarbij 10 informanten worden bevraagd. We hopen hierbij enkele eerste, interessante inzichten te verwerven. Aangezien we onderzoek doen naar hun attitudes en percepties tegenover taalvariatie in Vlaanderen, definiëren we eerst die twee begrippen (§ 2.2.1). Vervolgens bespreken we de methodologie die we hanteren in dit onderzoek (§2.2.2). We lichten eveneens toe waarom we voor die methode geopteerd hebben.

2.2.1 Attitudes en percepties

De term attitude heeft al verschillende definities meegekregen. Volgens Knops (1987:20) is attitude: “een houding, een gezindheid of instelling tegenover een sociaal object, die iemands reacties tegenover dat object zo niet rechtstreeks bepaalt, dan toch in ieder geval kleurt of beïnvloedt”. In ons onderzoek is taal het ‘object,’ gezien het gaat om taalattitudes. Taalattitudes kunnen omschreven worden als de associaties die bij iemand opkomen wanneer hij/zij een bepaalde taalvariëteit hoort.

(21)

17 Traditiegetrouw wordt in sociolinguïstische literatuur aangenomen dat attitudes uit drie componenten bestaan (zie figuur 1): (1) een cognitieve component, (2) een affectieve of evaluatieve component en (3) een conatieve of gedragscomponent (Grondelaers & Lybaert 2017). De cognitieve component refereert naar wat we geloven en weten over het attitudeobject. De Valck (2007) noemt dit onze beliefs over het object. De affectieve component doelt op “de evaluatie of de waardering voor het attitudeobject: zelfs zonder dat we veel weten over een attitudeobject, kunnen we er al positief of negatief tegenover staan” (Grondelaers & Lybaert 2017). Ten slotte verwijst de gedragscomponent naar “de neiging om ons door onze beliefs en evaluaties over een object te laten inspireren tot een bepaald gedrag tegenover dat object” (Grondelaers & Lybaert 2017). De status en de onderlinge relatie van die drie componenten staan evenwel ter discussie (Grondelaers & Lybaert 2017).

We wijzen er eveneens op dat er verschillende soorten attitudes bestaan. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen overt en covert attitudes (Labov 1966). De zogenaamde overt attitudes zijn attitudes die “uitgedrukt worden op een hoog niveau van bewustzijn, en daardoor (deels) beredeneerd kunnen worden” (Grondelaers & Lybaert 2017). Dergelijke attitudes zijn interessant “omdat ze stereotypes over taal weerspiegelen, de hardnekkige beliefs die een taalgemeenschap deelt over de status en de waardering van diverse variëteiten in het taalrepertoire van de gemeenschap” (Grondelaers & Lybaert 2017). Tegenover die overt attitudes, staan dus covert attitudes. Die leggen de houding van mensen tegenover taal vast, terwijl ze zich niet bewust zijn dat ze taal aan het evalueren zijn (Grondelaers & Lybaert 2017).

De term attitude is niet los te koppelen van perceptie. Volgens Preston (1989) kan perceptie —op macroniveau— gedefinieerd worden als de mate waarin taalkundige leken verschillende taalvariëteiten identificeren en waar zij de grenzen trekken tussen die variëteiten. Het zijn die talige percepties waarin wij in ons onderzoek geïnteresseerd zijn. Maken de informanten een onderscheid tussen standaardtaal, tussentaal en dialect? En op basis van welke kenmerken doen ze dat? Daarnaast zijn die percepties van de informanten eveneens een voorwaarde om hun attitudes volledig te kunnen begrijpen (Lybaert 2017).

(22)

18

2.2.2 Methodologie

In onderstaand deel zullen we eerst de gebruikte onderzoekstechniek beschrijven en verklaren, vervolgens wordt er meer informatie gegeven over de stimuli die bij het onderzoek gebruikt zijn en wordt de keuze van de respondenten verantwoord. Tot slot wordt toelichting gegeven bij de afname van de interviews zelf.

2.2.2.1 Onderzoeksmethode

Taalattitudes en -percepties onderzoeken, kan aan de hand van verschillende methodes. Er wordt meer bepaald gekozen voor een directe of indirecte methode, afhankelijk van het type attitude (overt of covert) (zie supra) dat wordt onderzocht (Lybaert 2017). In wat volgt, leggen we uit voor welke methode wij kiezen en waarom we de voorkeur geven aan die methode.

Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van taalattitudes en -percepties na te gaan hoe hoopopgeleide, West-Vlaamse twintigers de verhouding van de ene variëteit tegenover de andere variëteiten in het talige continuüm zien, op basis van welke taalkenmerken zij die verschillende variëteiten onderscheiden en wat hun attitudes zijn tegenover talige variatie in Vlaanderen. Om dat in kaart te kunnen brengen, werken we in dit onderzoek met een kwalitatieve en directe interviewmethode. Hierbij stelt de onderzoeker rechtstreeks taalgerelateerde vragen aan respondenten die er zich actief van bewust zijn dat taal het onderzoeksobject is. Meer bepaald worden in ons onderzoek, aan de hand van zeven stimulusfragmenten, informanten bevraagd over het taalgebruik van de onderzochte tv-figuren. Er wordt dus gefocust op de overte attitudes van de informanten. We opteerden voor deze methode omdat we de taal van de sprekers rechtstreeks geëvalueerd wilden zien. Daarnaast is de directe methode handig voor dergelijk onderzoek omdat ze onthult hoe taalkundige leken taalvariatie labelen, wat de indirecte methode —waarbij de informanten zich niet bewust zijn wat ze precies aan het evalueren zijn— niet doet. Die labels kunnen ons niet alleen een beter inzicht geven in hoe taalkundige leken staan tegenover bepaalde variëteiten, maar ze kunnen ook inzicht verschaffen in de wijze waarop een bepaalde variëteit zich verhoudt tot een andere. Tot slot kunnen we te weten komen hoe het komt dat taalgebruikers aan bepaalde attitudes vasthouden (Lybaert 2017). Naast belangrijke voordelen heeft die methode uiteraard ook een aantal nadelen. Zo kunnen er zich terminologieproblemen voordoen: de informanten kennen bepaalde termen bijvoorbeeld niet of ze geven er een foute interpretatie aan (Lybaert 2017). Daarnaast is de kans reëel dat de informanten sociaal wenselijke antwoorden geven, die niet noodzakelijk corresponderen met hun ware mening: “antwoorden op vragen waarvan de bedoeling voor de respondent duidelijk is, blijken systematisch vertekend te worden door de behoefte van de

(23)

19 respondent om een beeld van zichzelf te presenteren dat in alle opzichten aan de heersende sociale normen voldoet” (Knops 1983:294; Lybaert 2014). Als laatste nadeel geven we mee dat het verwerken van de resultaten op een kwantitatieve manier, problemen kan opleveren. Via dergelijke methode is het niet eenvoudig om na te gaan of een bepaalde opvatting door meerdere respondenten werd aangegeven (Grondelaers & Lybaert 2017).

De motivering van de interviewtechniek als methode van directe bevraging is dat bij die methode de informanten niet gestuurd worden in hun antwoorden (bijvoorbeeld door vragenlijsten met meerkeuzeopties), maar dat ze vrijuit kunnen antwoorden op de vragen. Bovendien kan de interviewer indien nodig bijsturen of zaken verduidelijken (Lybaert 2014). Op die manier kunnen de attitudes van de participanten tegenover taalvariatie dus diepgaand onderzocht worden.

2.2.2.2 Fragmenten/stimulusmateriaal

Tijdens het interview kregen de informanten zeven fragmenten te zien, waarin telkens één van de zeven onderzochte sprekers aan het woord kwam. Iedere informant bekeek dezelfde fragmenten. Het doel was om, op basis van de antwoorden van onze informanten, een beeld te proberen schetsen van de attitudes die zij hebben ten opzichte van het taalgebruik van verscheidene tv-figuren in drie verschillende programma’s die worden uitgezonden in primetime op VTM. De fragmenten die onze informanten te zien kregen, bestaan uit een mix van die verschillende taalvariëteiten.

2.2.2.3 Motivatie keuze beeldfragmenten & selectie ervan

We kozen ervoor om de informanten beeldfragmenten voor te leggen in plaats van geluidsfragmenten. Die keuze was redelijk snel gemaakt, gezien die aanpak best aansloot bij onze vragenlijst. Aangezien we de informanten de vraag stelden of het taalgebruik geschikt is bij de persoon en de situatie, was het van belang dat ze zowel de persoon als de setting konden visualiseren. Een geluidsfragment zou het beantwoorden van die vraag moeilijker maken dan nodig.

We gingen voor elke onderzochte spreker op zoek naar een geschikt/representatief fragment in de aflevering om dat aan te informanten te laten zien. Hiervoor baseerden we ons op hun tussentaalindexen en op onze kwalitatieve analyse van hun taalgebruik. We probeerden dus elk fragment zo goed mogelijk te laten overeenkomen met iemands taalgebruik doorheen de volledige aflevering. Dat was niet bij iedere spreker even makkelijk. Soms was het moeilijk om een voldoende lang fragment te vinden waarin de spreker genoeg aan bod kwam.

(24)

20 2.2.2.4 Volgorde fragmenten

De beeldfragmenten werden door ons op voorhand in een willekeurige, maar vaste volgorde geplaatst, opdat iedereen hetzelfde ijkpunt zou hebben. Het enige waarmee we daarbij rekening hielden, was dat de informanten geen standaardtalig fragment als eerste te zien zouden kregen. Eerder onderzoek heeft immers aangetoond dat bij luisterexperimenten het eerste fragment als ijkpunt dient bij de beoordeling van de daaropvolgende fragmenten: “Men heeft immers vastgesteld dat informanten in testsituaties geen absolute maar relatieve beoordelingen geven: ze beoordelen de audiofragmenten in relatie tot de andere audiofragmenten en meer specifiek in relatie tot het eerste audiofragment” (Ghyselen 2010). Elke informant kreeg de zeven fragmenten dus te zien in de volgende volgorde:

Tabel 2: Volgorde fragmenten

2.2.2.5 Informantenprofiel

Voor dit verkennend onderzoek hebben we tien informanten bevraagd: vijf vrouwen en vijf mannen. Sekse is dus een variabele in het onderzoek. Daarnaast hebben we ook vier constanten gebruikt: de informanten zijn allemaal West-Vlamingen, ze zijn allemaal hoogopgeleid, het zijn allemaal twintigers en iedereen heeft als moedertaal het Nederlands. De groep informanten werd zo homogeen mogelijk gehouden, omdat we werken met een beperkte steekproef. In wat volgt, worden de verschillende parameters besproken die we hebben gebruikt.

2.2.2.5.1 Constanten: moedertaal, opleiding, leeftijd en regionale verdeling

Wat betreft de talige achtergrond van de informanten, was er enkel de vereiste dat de informanten het Nederlands als moedertaal moesten hebben. Het soort taalgebruik waarmee de informanten werden opgevoed (dialect, tussentaal, standaardtaal) werd bijvoorbeeld niet in aanmerking genomen.

Inzake het opleidingsniveau van de informanten hebben we gekozen voor hoogopgeleiden. Alle informanten volgen op dit moment een opleiding in het hoger onderwijs of hebben die reeds afgerond.

Nr. Spreker

1. Stan Van Samang 2. Dina Tersago 3. Koen Wauters 4. Niels Destadsbader 5. Loïc Van Impe 6. An Lemmens 7. Laura Tesoro

(25)

21 Aangezien zij degenen zijn die deel uitmaken van de zogenaamde ‘spraakmakende gemeenschap’ en dus sociaaleconomisch en cultureel de toon aangeven qua prestigieus taalgebruik, leek dat ons de meest geschikte groep om te bevragen. Hun percepties en attitudes in verband met taalnormen en taalvariatie zijn belangrijk om te kennen, omdat zij een vooraanstaande rol hebben bij het bepalen, verspreiden en handhaven van de standaardtaalnormen (Haeseryn 2017). We moeten wel aangeven dat niet elke informant dezelfde soort opleiding volgt/gevolgd heeft. Zo zijn twee informanten momenteel bezig met een taalkundig gerelateerde opleiding: de één doet een bachelor journalistiek, de ander volgt de Master Iberoromaanse talen. We moeten er dus rekening mee houden dat bij eerstgenoemde zijn percepties en attitudes gekleurd kunnen zijn door de eventuele kennis over de taalvariatie in Vlaanderen die hij misschien verkregen heeft in zijn opleiding.

De derde parameter die constant werd gehouden, is de leeftijd van de informanten. Alle ondervraagden zijn twintigers tussen de eenentwintig en de achtentwintig jaar. Alhoewel ze dus niet allemaal precies dezelfde leeftijd hebben, behoren ze wel allemaal tot dezelfde generatie, waardoor ze dezelfde set van waarden en attitudes delen omdat ze dezelfde historische en sociale gebeurtenissen en ervaringen hebben meegemaakt (Parry & Urwin 2011; Kupperschmidt 2000). Een gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de ondervraagde informanten soortgelijke attitudes laten optekenen. We kozen voor die leeftijdsgroep omdat de taalattitudes en -percepties van jonge, hoogopgeleiden mee de toekomst bepalen van het Vlaamse taallandschap.

De laatste constante in ons onderzoek is de regionale afkomst van de informanten. Het zijn allen West-Vlamingen, geboren en getogen aan de kust: zes van de tien informanten zijn afkomstig van Blankenberge, twee van De Haan, één van Oostende en één van Nieuwpoort. We hebben ervoor gekozen om de regio van afkomst zo klein mogelijk te houden —en dus geen informanten uit de hele provincie te gebruiken— omdat we maar tien informanten konden interviewen.

2.2.2.5.2 Variabele: sekse

Met dit verkennend pilootonderzoek willen we ook nagaan of er eventuele verschillen op te merken zijn tussen mannen en vrouwen, betreffende hun attitudes en percepties. Derhalve hebben we er dus voor geopteerd om beide seksen, in gelijke verhouding, te bevragen: het gaat meer bepaald om vijf vrouwen en vijf mannen. Hoewel we beseffen dat ons onderzoek te kleinschalig is om hierover echt conclusies te trekken, lijkt het ons toch interessant om een eerste inzicht te krijgen in die eventuele verschillen. Uit eerder onderzoek (Lybaert 2014) is immers al gebleken dat er verschillen zijn op te merken tussen vrouwen en mannen wat betreft hun attitudes ten opzichte van taalvariatie en taalnormen. Zo zouden vrouwen bijvoorbeeld een groter statusbewustzijn hebben betreffende

(26)

22 taalvariatie dan mannen en zouden ze eveneens prestigegevoeliger zijn. Daarnaast is reeds gebleken dat vrouwen trendgevoeliger zijn en als eersten vernieuwingen oppikken. Om die reden leek het ons interessant om beide seksegroepen te ondervragen.

2.2.2.6 Structuur van het interview

Tijdens een interview —een interactionele gebeurtenis— spelen zowel de interviewer als de geïnterviewde een belangrijke rol (Lybaert 2014). Aangezien de interviewer aandachtig moet luisteren naar de antwoorden van de gesprekspartner en daarop moet inspelen, is het onmogelijk om het verloop van het gesprek op voorhand te kunnen vastleggen. Vooraf stelden we wel een vragenlijst op, die als leidraad zou dienen (zie bijlage 3). Op die manier had elk interview in grote lijnen wel min of meer dezelfde structuur. Om het gesprek zo vlot mogen te laten verlopen en om nadien de resultaten zo grondig mogelijk te kunnen verwerken, werd aan de informanten toestemming gevraagd om het gesprek op te nemen. Elk interview duurde gemiddeld drie kwartier en werd achteraf getranscribeerd (zie bijlage 4).

Wegens de coronamaatregelen waren we genoodzaakt om de interviews online af te nemen via een Skype-videogesprek. Voor de start van elk interview werden enkele persoonlijke gegevens van de informant ingevuld: naam, geslacht, geboorteplaats, geboortejaar en opleiding. Aan het begin van het interview werd elke informant meegedeeld dat hij/zij in totaal zeven beeldfragmenten te zien zou krijgen. We zouden hen die fragmenten één voor één doorsturen. Vooraleer een fragment werd gestart, plaatsten we telkens de spreker in zijn context (bijvoorbeeld een interview van een presentatrice tijdens een datingprogramma,…). De tijdsduur van elk fragment lag telkens tussen de halve minuut en de anderhalve minuut, en dat was afhankelijk van het feit of de tv-figuur alleen in het fragment voorkwam of in gesprek ging met één of meerdere personen. We vertelden hen dat ze elk fragment één keer mochten bekijken en dat ze daarbij wel notities mochten nemen. Op die manier was het voor hen makkelijker om bepaalde talige elementen te onthouden en om nadien iets gedetailleerdere antwoorden te kunnen geven. Daarna vroegen we aan de informant de toestemming om het interview op te nemen.

Na elk fragment werden er aan de participanten een aantal vragen gesteld omtrent het taalgebruik van de spreker in dat fragment en er werd telkens gepeild naar de argumentatie. Eerst werd aan de informant gevraagd welk taalgebruik precies te horen was en waaraan hij/zij dat herkende. De informant gaf dan bijvoorbeeld bepaalde woorden/constructies/kenmerken aan die hem/haar waren opgevallen tijdens het bekijken van het fragment. Hierna probeerden we te achterhalen of er bepaalde elementen waren die hen stoorden aan het taalgebruik van de spreker in kwestie. Vervolgens werd

(27)

23 gevraagd of de informant het taalgebruik al dan niet gepast vond bij de persoon en de situatie. Daarna werd gepeild of ze dergelijk taalgebruik geschikt zouden vinden in primetime op televisie. Tot slot moesten de informanten ons vertellen in welke soort programma’s het gehanteerde taalgebruik allemaal geschikt zou zijn.

(28)

24

Hoofdstuk 3: Resultaten kwantitatieve en kwalitatieve analyse

Eerst bespreken we alle gevonden tussentaalkenmerken (§3.1). Vervolgens geven we in tabelvorm een overzicht van de kenmerken die door elke sprekers gebruikt worden (§3.2). Daarna doen we een kwantitatieve analyse aan de hand van de berekende tussentaalindexen (§3.3). Tot slot volgt een kwalitatieve analyse van de onderzoeksresultaten (§3.4).

3.1 Tussentaalkenmerken van de geanalyseerde sprekers

In de transcripties vinden we in totaal 42 verschillende tussentaalkenmerken bevatten. Ze worden hieronder verdeeld in fonologische, morfologische, lexicale en syntactische kenmerken.Daarnaast is er nog een specifiek geval dat apart behandeld wordt. Elk kenmerk zal kort besproken worden en aan de hand van een (enkele) voorbeeld(en) uit ons corpus geïllustreerd worden.

3.1.1 Fonologie

Ons overzicht start met een opsomming van de gevonden fonologische tussentalige kenmerken. Uit de beschrijving van die kenmerken zal echter blijken dat sommige ervan niet uitsluitend in tussentaal, maar ook in de informele standaardtaal voorkomen. Enkele van de onderstaande kenmerken behoren dus veeleer tot de spreektaal dan tot tussentaal.

3.1.1.1 Reductieverschijnselen

Rys en Taeldeman (2007) categoriseren reductieverschijnselen als tertiaire dialectkenmerken. Hiermee wordt bedoeld dat sprekers zich er vaak niet bewust van zijn en dat het een kenmerk is dat moeilijk onderdrukt kan worden. Reductie komt in verschillende vormen voor, zoals de procope van de h, de apocope van de -t en de -r in functie- en inhoudswoorden en de syncope of wegval van middenklanken in functie- en inhoudswoorden. Een gevolg van het feit dat deze fenomenen moeilijk te onderdrukken zijn, is dat ze vaak niet enkel voorkomen in tussentaal, maar ook al opduiken in informele standaardtaal. T- en h-deletie worden daardoor niet door iedereen als typisch tussentalig beschouwd. Zo wijzen De Caluwe, Delarue, Ghyselen en Lybaert (2013) er op dat t-deletie en h-deletie voorkomen in alle informele gesproken variëteiten van het Nederlands in Vlaanderen, waardoor we dit dus eerder kenmerken van informele gesproken taal kunnen noemen dan typisch tussentalige kenmerken.

(29)

25 3.1.1.1.1 De h-procope

Een vaak voorkomend verschijnsel is de weglating van de h- aan het begin van een woord. H-deletie kan zowel voorkomen bij korte functiewoorden en werkwoorden als bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden. Zolang een spreker dit enkel doet bij korte functiewoorden (hij, hem, hier, hoe en heel > ij, em, oe en eel) en bij vormen van het werkwoord hebben, zal zijn/haar taalgebruik nog relatief verzorgd klinken. Eenmaal sprekers h-deletie ook toepassen bij substantieven en werkwoorden (bijvoorbeeld helemaal > elemaal of horen > oren), zullen ze meteen tussentaliger overkomen. Uit onderzoek van Adam (2013) is reeds gebleken dat formele sprekers dit dan ook zelden zullen doen. Daarnaast is het natuurlijk vanzelfsprekend dat hoe vaker een spreker de begin-h laat vallen, hoe tussentaliger hij zal klinken.

Vb.: Destadsbader: dan zie ‘k ook nog da ge intussen al uwe eigen merchandising ebt, want er zijn al supporters met dat oedje allemaal.

Lemmens: en ik eb gezien da jij jou ier echt thuis voelt.

3.1.1.1.2 De apocope en syncope bij korte functiewoorden en inhoudswoorden

Korte functiewoordjes verliezen in tussentaal vaak hun eindconsonant: voorbeelden hiervan zijn de deletie van de eind-t in dat, wat en niet en de deletie van de eind-r in maar, naar en keer. Dat fenomeen staat in de literatuur bekend als apocope. Daarnaast is het ook mogelijk om middenin de functiewoorden klanken te laten vallen, zoals de -l- in as (i.p.v. als). Dan is er sprake van syncope. Zoals gezegd, zijn deze fenomenen ook mogelijk in inhoudswoorden (werkwoorden, adjectieven en substantieven): voorbeelden van apocope zijn altijd > altij en goed > goe; voorbeelden van syncope zijn gehoord > goord en als > as

Net als de h-procope, doet dit kenmerk zich ook voor bij formelere sprekers. Het komt dus niet uitsluitend voor in tussentaal. Of ze al dan niet gaan apocoperen of syncoperen, hangt eveneens sterk af van het soort woord. Standaardtaalsprekers zullen bijvoorbeeld sneller geneigd zijn om het functiewoord dat te apocoperen tot da, dan bijvoorbeeld het inhoudswoord iets te apocoperen tot iet. Ook hier geldt dat hoe vaker een spreker het gebruikt, hoe tussentaliger hij overkomt.

Vb.: Van Impe: da je alle hoekjes en alle kanten van de sauspan goe kunt aanraken Tersago: Ma da was nu de laatste keer, hé. Vanaf nu nie meer mè twee hé, Etienne

Van Samang: meeste mensen gaan dan na d’ Ardennen paintballen of zo, ma jullie doen dus de flikflakmarathon.

(30)

26 Eén enkele spreker liet ook de eind-n vallen in van.

Vb.: Lemmens: Ik, ik was inderdaad fan va jou.

We troffen maar één voorbeeld van syncope aan in ons corpus.

Vb.: Van Impe: Ziede ‘t is nie meer zo vloeibaar, vloeibaar gelik as soep hé.

3.1.1.1.3 De apocope van de eind-sjwa als het volgende woord met een vocaal begint

De apocope van de eind-sjwa komt ook in de informele standaardtaal voor. Volgens De Ridder (2007:40) treedt dit kenmerk vaak op samen met de h-procope. Ook wij stelden dit vast.

Vb.: Destadsbader: want z’ adden mij gevraagd Niels wilde gij die show presenteren in Lint. Lemmens: J’ ebt het er moeilijk meegehad hé.

Wauters: Beste jury, w’ ebben alle acts gezien.

Daarnaast troffen we in ons corpus ook nog enkele andere voorbeelden aan waarin de eind-sjwa wordt geapocopeerd.

Vb.: Van Samang: meeste mensen gaan dan na d’ Ardennen paintballen of zo Lemmens: als er één iemand is waarmee j’ et echt nie voelt.

3.1.1.1.4 Apocope auslaut-d in werkwoordstammen eindigend op /nd/

Werkwoorden waarvan de stam op –nd eindigt, verliezen de –d vaak in tussentaal (bijvoorbeeld bij werkwoorden als vinden, branden, binden,…)

Vb.: Van Samang: ik von et e beetje uhm, ja, ik Wauters: Ik von et fantastisch.

Destadsbader: Ik von et e gemiste kans om eerlijk te zijn.

3.1.1.1.5 Is i.p.v. eens

In de spreektaal, maar ook in informele schrijftaal, worden de vormen es en is gebruikt als verkortingen van het bijwoord eens. Deze vormen zijn echter niet correct in de standaardtaal.

Vb.: Tesoro: Seg John, vertel is.

(31)

27 3.1.1.1.6 U i.p.v. uw

Het formele bezittelijke voornaamwoord is uw, maar heel wat sprekers reduceren het tot u.

Vb.: Tersago: En u leven draait al zo lang rond u passie, hé.

Destadsbader: Ewel, wat da zij met aar stem kan, kunde gij met u lichaam.

3.1.1.2 Der i.p.v. er

Tussentaalsprekers vervangen soms de er-vorm door de der-vorm. Der is een afgeleide, verkorte vorm van daar en wordt gebruikt als onomasiologisch alternatief voor er. Het komt voornamelijk voor in spreektaal door een verdoffing van de [a:]. Dit verschijnsel geldt niet enkel voor der, maar ook voor de vormen derin, derover, derbij, … Ook formele sprekers gebruiken soms der. Zij doen dit echter vooral als -er volgt op een woord dat eindigt op een vocaal, om op die manier de twee botsende vocalen vlotter te kunnen verbinden. Uit het perceptieonderzoek van Lybaert (2014) is gebleken dat die variant van het onbepaald voornaamwoord amper wordt aangeduid als niet-standaardtalig.

Vb.: Tersago: der moeten knopen doorgehakt worden Tesoro: zorg dat jouw favoriet derbij zit

Wauters: nog een stevig applaus derbovenop Van Impe: en dan wa peterselie derover

3.1.1.3 Insertie van verbindings-n tussen twee vocalen

In tussentaal wordt vaak een verbindings-n toegevoegd tussen twee klinkers. Sprekers doen dit om de uitspraak ter vergemakkelijken.

Vb.: Lemmens: Want da’s natuurlijk et belangrijksten hé. Lemmens: Ik vind da jij een enorme présencen ebt

Lemmens: dan negeer ik Sky gewoon een beetjen eigenlijk Tersago: Jaa. … Sabine, … da kamertjen ier, hé?

3.1.1.4 –d wordt vervangen door een –w of –j

Vooral bij adjectieven en werkwoordsvormen wordt een –d in tussentaal soms vervangen door een – w of –j, bijvoorbeeld roje in plaats van rode en ouwers in plaats van ouders.

Afbeelding

Tabel 1: Overzicht geselecteerde programma’s
Figuur 1: Het traditionele mentalistische attitudemodel
Tabel 2: Volgorde fragmenten
Tabel 4: Tussentaligheidspercentages van alle sprekers samen
+6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

pagina 2 van 3 Het aantal actieve clusters gerelateerd aan de (gezondheids)zorg daalt van 5 in week 23 naar 2 in week 24; één cluster in de langdurige zorg (intramuraal) en

Verzeker je kind dat je hier samen door moet en dat het niet gemakkelijk zal zijn.. Maak ook duide- lijk dat jij er zeker zal zijn

“Ook voor bedrijven en vereni- gingen lassen we een voor- verkoop in van 29 oktober tot 11 november.. Zij kunnen zich aan- melden

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-

Door de opmars in Irak van de re- bellen van de Islamitische Staat (IS) lijkt de vlakte van Nineve stilaan gezuiverd van christe- nen.. Tienduizenden christelijke

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht - www.gmc.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Homo-, lesbische en bi-jongeren worden vaak omringd door heteroseksuele mensen in wie zij zich niet of weinig kunnen herkennen en waarbij zij het gevoel hebben ‘anders’ te

‘Ik vind die boom zo veel architectonische kwa- liteiten hebben en tegelijkertijd zo goed kunnen in de stad, dat ik niet begrijp dat hij zo weinig wordt toegepast’, zegt Frans van