• No results found

De relatie tussen IFRS, audit fees en marktaandeel : een empirisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen IFRS, audit fees en marktaandeel : een empirisch onderzoek"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

De Relatie tussen IFRS, Audit Fees en Marktaandeel:

een Empirisch Onderzoek

Naam: Paul de Meij

Studentnummer: 11425318

Thesis supervisor: dhr. Dr. P. Ghazizadeh Datum: 24-06-2018

Aantal woorden: 11.805

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam

(2)

2

Statement of Originality

This document is written by student Paul de Meij who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3

Voorwoord

Deze scriptie vormt het laatste gedeelte van mijn duale studie MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy aan de Universiteit van Amsterdam. In deze laatste fase heb ik, naast mijn fulltime werk, gewerkt aan het onderzoeken van een wetenschappelijk vraagstuk welke verbandhoud met mijn werkzaamheden als accountant.

Ik wil bij deze graag mijn begeleider, Pouyan Ghazizadeh, bedanken voor zijn hulp en kritische blik bij de totstandkoming van deze scriptie. Met name in de ontwikkeling en afbakening van het vraagstuk heeft hij een grote rol gespeeld.

(4)

4

Abstract

Per 1 januari 2005 stelde de Europese Unie het verplicht voor beursgenoteerde bedrijven (‘PIE’s’) om hun jaarrekening op te stellen, en te laten controleren, onder de boekhoudregels gedefinieerd als ‘International Financial Reporting Standards’ (“IFRS”). De reden hierachter was om het voor de eindgebruiker van de jaarrekening eenvoudiger te maken om bedrijven uit verschillende lidstaten met elkaar te vergelijken op basis van hun gedeponeerde jaarcijfers. Dit onderzoek beschrijft wat het effect is van de invoering van deze regels op de kosten voor het controleren van de jaarrekening, als gefactureerd door de BIG-4 accountantskantoren. Daarnaast wordt onderzocht wat het effect van ervaring met het controleren van een IFRS-jaarrekening, in een bepaald segment, doet met de hoogte van deze zogenoemde ‘Audit Fees’.

Allereerst wordt er bewijs gevonden dat de kosten van het controleren van de jaarrekening na het verplichten IFRS substantieel zijn gestegen ten opzichte van de periode voor invoering IFRS. Hoewel er geen direct bewijs wordt gevonden dat de afstand tussen IFRS en een Lokale GAAP een belangrijke determinant is voor de hoogte van de audit fees, wordt er wel indirect bewijs gevonden dat in landen waar de afstand extreem laag, wellicht nihil, was, de stijgingen minder extreem zijn geweest vergeleken met de overige landen meegenomen in dit onderzoek.

Er wordt geen bewijs gevonden dat ervaring een determinant is voor de omvang van de kosten van het controleren van de jaarrekening, noch dat deze het effect van de afstand tussen IFRS en de Lokale GAAP op de audit fees beïnvloed.

De resultaten zijn wellicht interessant voor vervolgonderzoek aangezien er enig bewijs wordt gevonden dat de complexiteit van de boekhouding na invoering van nieuwe regelgeving naar verhouding een verlagend effect heeft op de audit fees, deze zou verder kunnen worden onderzocht door verschillende populaties te definiëren. Tevens zou het effect van het marktaandeel van de accountantskantoren op de hoogte van de audit fees verder onderzocht kunnen worden, wellicht dat accountantskantoren enige vorm van prijsconcurrentie hebben toegepast om na de invoering van IFRS voldoende marktaandeel te behouden en zodoende ervaring op te doen met deze controle. Derhalve is de vraag of ervaring, uitgedrukt in marktaandeel, wel een verband vertoond met de audit fees in een langere periode na invoering van IFRS.

(5)

5 Inhoudsopgave Voorwoord ... 3 Abstract ... 4 1. Inleiding ... 6 2. Literatuur ... 8 2.1 Agency Theorie... 8 2.2 Audit Fees ... 9

2.3 Lokale GAAP en IFRS ... 10

2.4 Accountants Ervaring ... 11

3. Onderzoek ... 13

4. Methodologie ... 15

4.1 Relatief marktaandeel (modererende variabele) ... 15

4.2 Verschil Lokale GAAP – IFRS (onafhankelijke variabele) ... 15

4.3 Audit Fees (Afhankelijke variabele) ... 16

4.4 Regressies ... 17

4.5 Verwachtingen richtingscoëfficiënten ... 19

5. Testpopulatie en beschrijvende statistiek ... 22

6. Resultaten ... 28 6.1 Hypothese-testen ... 28 6.2 Multicollineariteit ... 32 6.3 Sensitiviteitsanalyse ... 32 7. Conclusie ... 34 Bibliografie ... 37 Bijlagen ... 39

(6)

6

1. Inleiding

In 2002 besluit de Europese Unie dat organisaties van openbaar belang vanaf fiscaal jaar 2005 verplicht IFRS moeten toepassen (Byard, Li, & Yu, 2011). Dit houdt in feite in dat beursgenoteerde bedrijven binnen de Europese Unie verplicht zijn om hun jaarrekening te deponeren op basis van de International Financial Reporting Standards (‘IFRS’). Doel hiervan is om eenduidigere verslaggeving toe te passen, waarbij jaarrekeningen van bedrijven uit verschillende lidstaten beter vergelijkbaar zijn, wat tot meer internationale samenwerkingen en grensoverschrijdende investeringen moet leidden. In verschillende onderzoeken zijn hierbij de voordelen van IFRS aangetoond. Zo wordt onder andere aangetoond dat IFRS ertoe heeft geleid dat er minder ‘earnings management’ wordt toegepast (Chen & Zhang, 2010).

Ter bewaking van het correct toepassen van de IFRS zal de jaarrekening, net als onder de voorgaande regels, gecontroleerd moeten worden door een accountant, resulterende in een controleverklaring. Aan het controleren van de jaarrekening zijn kosten verbonden (‘Audit Fees’). Accountantskantoren factureren uiteenlopende bedragen voor het controleren van jaarrekeningen. Deze kosten werden initieel gemaakt om de informatie-asymmetrie tussen managers en de aandeelhouders weg te nemen. Waarbij de jaarrekening controle dient als een vorm van controle op de gedragingen van de managers (Jensen & Meckling, 1976), dit als onderdeel van de agency-theorie.

Waar de kosten van deze controle binnen de EU voor 2005 niet eenduidig te vergelijken vielen door de toepassing van verschillende accounting-regels, speelt na invoering van IFRS de vraag op of deze kosten wel vergelijkbaar zijn. Immers vergelijkbare, beursgenoteerde, bedrijven dienen dezelfde regels toe te passen bij het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekeningen. Uit onderzoek van Kim, Liu, & Zheng (2012) wordt reeds aangetoond dat er hierbij rekening gehouden moet worden met het verschil tussen de lokale GAAP en de IFRS. Grote verschillen tussen de verschillende accounting-regels kunnen zorgen voor een complexere boekhouding en logischerwijs verwacht, en vindt, men dan ook dat de audit fees hoger zijn bij een groter verschil.

De vraag die hierbij opspeelt is hoe complexiteit zou kunnen worden beïnvloed. Aangezien IFRS-implementatie iets was wat breed werd ervaren en dus omschreven zou kunnen worden als een herhalende vorm van werkzaamheden zou ervaring de in de vorige alinea beschreven complexiteit en hierbij behorende (onderzoekende) werkzaamheden kunnen verminderen. Hoe vaker men een bepaalde complexe werkzaamheid uitvoert hoe minder tijd en werk het kost om deze uit te voeren en dus te controleren. Op basis van deze assumptie zou verwacht kunnen

(7)

7 worden dat de kosten voor het controleren van de jaarrekening lager zijn naar gelang een bepaalde werkzaamheid vakaer uitgevoerd wordt.

Naar aanleiding van de hierboven genoemde vraagstukken is de onderzoeksvraag gedefinieerd, waarbij een bijdrage geleverd zal worden in het statistisch en theoretisch onderbouwen van de gesuggereerde verbanden en vragen. De onderzoeksvraag luidt: “Heeft de segment-ervaring van een accountskantoor invloed op de relatie tussen audit fees en het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS?”

Daarnaast is het onderzoek vernieuwend ten aanzien van de huidige, uitgevoerde onderzoeken op twee vlakken. Allereerst is er in de bestaande, gepubliceerde onderzoeken over het onderwerp nog nooit een koppeling gemaakt tussen relatief marktaandeel en de relatie audit fees en verschil lokale GAAP en IFRS.

Ten tweede is er nooit onderzocht wat de impact van koopkrachtpariteit is op audit fees. Gezien het controleren van een jaarrekening een binnenlandse aangelegenheid is, zal de lokale koopkracht een invloed kunnen hebben op de kosten gerekend door de lokale accountant.

Het onderzoek bestaat uit een tweetal onderdelen: een literatuuronderzoek en een empirisch deel. In het literaire gedeelte zal eerst onderzocht worden wat de agency theorie inhoudt, immers is dit de allesomvattende theorie ten aanzien van de jaarrekeningcontrole en de reden hiervan. Vervolgens zal onderzocht worden wat de determinanten zijn voor audit fees. Als derde paragraaf wordt beschreven wat IFRS inhoudt en wat de verschillen zijn met de lokale GAAPS. Ten slotte wordt het theoretische effect van ervaring op de kosten van de jaarrekening beschreven. In het empirische gedeelte worden de hypotheses geformuleerd en onderzocht.

(8)

8

2. Literatuur

Ter onderbouwing van de in de introductie geïdentificeerde onderwerpen is een literatuuronderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk zullen de volgende onderwerpen worden beschreven:

1. Agency Theorie 2. Audit Fees

3. Lokale GAAP en IFRS 4. Accountants ervaring 2.1 Agency Theorie

In deze paragraaf wordt beschreven wat de Agency Theorie inhoudt. Daarnaast wordt beschreven wat de rol van de accountant en de jaarrekeningcontrole is in deze theorie en wat dit betekent voor de kosten van het controleren van de jaarrekening.

Jensen en Meckling (1976) beschrijven de Agency Theorie in hun paper ‘Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership Structure’. De Agency Theorie verklaart het verschil in doelstelling tussen de agent en de principaal. Hierbij ontstaat een ‘agency relationship’, gedefinieerd als een contract waarbij de principaal de agent in dienst neemt om bepaalde acties voor hen uit te voeren. Wanneer beide partijen tot doel hebben om maximale prestaties te laten zien, is het aannemelijk dat de agent niet altijd de keuzes maakt om ook het maximale te bereiken voor de principaal. Om dit verschil te minimaliseren kan de principaal stimulansen afspreken met de agent wat leidt tot ‘agency costs’. Deze kosten bestaan uit:

1. ‘Monitoring Costs’ – kosten om toezicht te houden

2. ‘Bonding Expenditures’ – bonussen en incentives om de agent te stimuleren 3. ‘Residual Costs’ – Resterende kosten/ onoverkomelijke kosten

Monitoring costs bestaan in basis uit kosten voor interne en externe audits. De kosten van het controleren van de jaarrekening (externe audits) vormen hier een belangrijk deel van (Nikkinen & Sahlström, 2004). Nikkinen en Sahlström (2004) concluderen dat op basis van de Agency Theorie als geschetst door Jensen en Meckling (1976), de kosten voor het controleren van de jaarrekening iets algemeens is wat geldt voor alle landen. Met andere woorden, de agency theorie geldt internationaal en is een algemene theorie wanneer er sprake is van een principaal-agent verhouding. Hierbij merken Nikkinen en Sahlström (2004) ook op dat er op basis van de agency theorie een negatief verband bestaat tussen de kosten voor het controleren van de jaarrekening en het percentage van het bedrijf dat in het bezit is van de agent.

(9)

9 Voor beursgenoteerde ondernemingen, waar dit onderzoek zich op toespitst, is er meestal geen sprake van een groot aandeel in het eigendom van de onderneming door de manager, aangezien de aandelen vrij verhandelbaar zijn op aandelenbeurzen. Hoe deze kosten worden bepaald en waar ze uit bestaan zal worden besproken in paragraaf 2.2 ‘Audit Fees’.

2.2 Audit Fees

In deze paragraaf zal worden uiteengezet hoe audit fees opgebouwd zijn. In de vorige paragraaf is reeds toegelicht dat de agency theorie leidt tot audit fees. Wat bepaald de hoogte van de kosten van een jaarrekeningcontrole en welke, interne en externe, factoren kunnen hier extra invloed op uitoefenen?

Audit fees worden beschreven als een vergoeding voor het risico dat een accountant loopt, ook wel het audit risico genoemd. Het audit risico is het risico dat accountants een afwijking van materieel belang niet detecteren in de jaarrekening en derhalve een verkeerd oordeel afgeven (International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB), 2016). In de praktijk is de audit fee voor grote mate afhankelijk van de omvang van een onderneming en de kenmerken die daarbij behoren. Immers moet de accountant meer of minder werk verrichten om het risico op het afgeven van een verkeerde controleverklaring, waarbij een afwijking van materieel belang niet wordt gedetecteerd, te mitigeren.

Een in de literatuur over audit fees veel genoemd onderzoek is die van Simunic (1980). In dit onderzoek concludeert hij dat audit fees zijn opgebouwd uit een aantal factoren. Hierbij noemt hij drie kenmerken, op te delen in ‘Loss Exposure’, ‘Assessed Loss-Sharing Ratio’ en ‘Auditor Production Functions’.

Loss Exposure – De loss exposure is opgebouwd uit een aantal sub-kenmerken. Allereerst uit de omvang van een onderneming, op basis van totale activa per jaareinde. De complexiteit van de uit te voeren controle uitgedrukt op basis van aantal dochtermaatschappijen en buitenlandse activa. Daarnaast noemt Simunic (1980) de omvang van de vlottende activa en het segment waarin een onderneming zich begeeft. Assesed Loss-Sharing drukt de winstgevendheid van de onderneming in het afgelopen boekjaar en over een langer tijdspad uit, alsmede of de te controleren onderneming in het verleden goedkeurende verklaringen heeft ontvangen voor hun jaarrekening. Ten slotte wordt de ‘Auditor Production Functions’ benoemd, wat het aantal jaren inhoudt dat dezelfde accountant een jaarrekening controle uitvoert. Reden hiervoor is de bekendheid die de accountant heeft met de huishouding en het reeds in orde hebben van het audit plan. Daarentegen staat het feit dat de accountant bij het opstarten van een jaarrekening controle,

(10)

10 bij een nieuwe klant, juist veel extra resources moet aanwenden om tot een gedegen oordeel te komen, hierbij heeft vooral de factor tijd (arbeid) de grootste invloed.

Naast factoren welke volgen uit kenmerken af te lezen in de jaarrekening zijn er nog meer zaken, zoals macro-economische-factoren en regelgeving, die invloed kunnen hebben op de omvang van de audit fees. Jubb, Hougton en Butterworth (1996) gaan naast de kenmerken die Simunic (1980) noemt ook in op het risico als genoemd door de IAASB (2016). Het risico dat een accountant loopt bij het controleren van een jaarrekening zit in twee vormen van risico’s, het audit risico en het bedrijfsrisico. Het bedrijfsrisico moet hierbij vooral gezien worden als risico’s die ontstaan in de omgeving waarin het te controleren bedrijf zich bevindt.

Factoren die hierin meespelen zijn het eerdergenoemde segment waarin het bedrijf zich bevindt, maar ook macro-economische tendenties en de managementstijl welke wordt gehanteerd binnen een bedrijf. Bovenop deze genoemde kenmerken spelen ook de verslaggevingsregels waaraan een bedrijf moet voldoen een rol, in dit specifieke onderzoek IFRS. Hierover wordt meer beschreven in paragraaf 2.3

2.3 Lokale GAAP en IFRS

In januari 2005 werd IFRS verplicht gesteld voor beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie (Bae, Tan, & Welker, 2008) . In deze paragraaf wordt beschreven wat de voor- en nadelen zijn van de invoering van de International Financial Reporting Standards en hoe de verschillen met de lokale boekhoudregels zich uitten.

Reeds in 1973 sprak de International Accounting Standards Committee (IASC) de wens uit om een geharmoniseerde wijze van boekhouden in te voeren. Door een eenduidige regelgeving en gebruik hiervan bestaat er geen kloof meer in interpretatie van jaarrekeningen opgesteld op basis van verschillende regelgevingen, in deze scriptie aangeduid als ‘lokale GAAP’. Daarnaast zou deze manier van verslaggeving leidden tot het verlagen van de informatie asymmetrie, het verlagen van de kosten van het eigen vermogen en stimuleert het de internationale kasstromen (Bae, Tan, & Welker, 2008). De George, Ferguson en Spear (2013) beschrijven dat door de invoering van IFRS de vergelijkbaarheid en kwaliteit van de financiële rapportages ook daadwerkelijk is toegenomen. Derhalve kan voorzichtig aan geconcludeerd worden dat de invoering van IFRS daadwerkelijk geleid heeft tot het doel wat het voor ogen had: Eindgebruikers van de jaarrekening in staat te stellen om de resultaten en balansposities van bedrijven uit verschillende landen met elkaar te vergelijken en zodoende betere beslissingen te laten maken.

(11)

11 Een veel gehoorde kritiek op de invoering van IFRS is de macht van het lokale controlerende orgaan, zoals bijvoorbeeld in Nederland de AFM. Byard, Li en Yu (2011) schrijven dat er weinig motivatie hoeft te zijn voor ondernemingen om IFRS daadwerkelijk door te voeren in de dagelijkse operationele boekhouding van een onderneming, wanneer er geen sterk controlerend orgaan bestaat. Doordat een overkoepelend orgaan ontbreekt zullen veel ondernemingen alleen voldoen aan de eisen van de lokale toezichthouder, in plaats van het volledige implementeren van de boekhoudkundige regels als opgesteld in de IFRS.

Het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS kan zich uitten in verschillende factoren. Bae et al. (2008) identificeren hierbij een 21-tal IAS-regels waarin een verschil kan bestaan met de lokale regelgeving. Een Voorbeeld is IAS 17, welke voorschrijft dat er een verloopoverzicht dient te worden opgenomen van het eigen vermogen en, wat niet voor alle lokale GAAP’s geldt. In het onderzoek krijgen landen een één of nul als score wanneer de lokale GAAP wel, al dan niet afwijkt van wat IFRS voorschrijft.

Deze afwijkingen leidden tot verschillen in de kosten voor het controleren van de jaarrekening (‘Audit Fees’). Dit wordt vooral veroorzaakt door de toegenomen complexiteit gezien accountants relatief weinig ervaring hebben met het controleren van IFRS-jaarrekeningen in vergelijking met de controle op jaarrekeningen opgesteld op basis van lokale GAAP’s (Kim, Liu, & Zheng, 2012). Ook wordt in ditzelfde onderzoek beschreven dat het risico voor de accountants toeneemt gezien de beperkte ervaring die de opstellers van de jaarrekening hebben met de regels als beschreven in IFRS. Hierover wordt meer beschreven in paragraaf 2.4 ‘Accountants Ervaring’. Daarnaast is het zo dat ditgeen invloed zou kunnen uitoefenen op de audit fees, immers beschrijft paragraaf 2.3 dat audit fees afhankelijk zijn van het risico wat de jaarrekeningcontrole en het daarbij behorende controle-oordeel met zich meebrengt.

2.4 Accountants Ervaring

Accountants ervaring kan zich uitten in verschillende zaken. In deze paragraaf wordt beschreven wat accountants ervaring inhoud en hoe deze zich verhoudt tot de kosten van de accountantscontrole als beschreven in paragraaf 2.2.

Copley, Doucet en Gaver (1994) concluderen dat er een positieve relatie bestaat tussen de kwaliteit van een audit en de kosten van deze jaarrekeningcontrole. De verklaring voor dit fenomeen is dat bedrijven bereid zijn om te betalen voor een betere jaarrekeningcontrole wanneer de controlerend accountant en het aan diegene gelieerde kantoor meer ervaring heeft, aangezien dit bijdraagt aan de interne beheersing van het bedrijf en een beter beeld geeft aan de buitenwereld.

(12)

12 Deze vorm van kwaliteit kan zich uitten in verschillende karakteristieken, waaronder aantal jaren ervaring van de controlerende accountant. Mayhew en Wilkins (2003) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van de segment specialisatie van een accountant en de invloed hiervan op de kwaliteit van de jaarrekeningcontrole en de daaraan verbonden kosten. In hun onderzoek concluderen ze dat accountantskantoren welke een groot marktaandeel hebben in een segment in staat zijn een concurrentievoordeel op te bouwen doordat ze kosten voor het opleiden van personeel kunnen spreidden over meer klanten. Ook concluderen Mayhew en Wilkins (2003) dat kantoren met een groter marktaandeel in staat zijn om meer segment-specifieke kennis te ontwikkelen waardoor er een betere kwaliteit audit kan worden uitgevoerd. Dit omdat men op basis van meer projecten omzetten boekt, waarbij een kostenvoordeel ontstaat wanneer deze projecten delen van hun opbrengsten in eenzelfde kennisontwikkeling investeren. Daarnaast zijn meer medewerkers bezig met soortgelijke audits wat de kennisontwikkeling ook ten goede komt. Het hiervoor genoemde effect in combinatie met het onderzoek van Copley et al. (1994), welke concludeert dat bedrijven bereid zijn te betalen voor jaarrekening controle van hoge kwaliteit, resulteert in hogere audit fees.

Ook Neal en Riley (2004) concluderen dat de kantoren met het grootste relatieve marktaandeel in staat zijn om een hogere kwaliteit audit uit te voeren in het segment waarin zij zich hebben ontwikkeld. Dit concluderen ze op basis van dezelfde argumenten als gegeven door Mayhew en Wilkins (2003), namelijk door doelgerichte investeringen in de kennis over deze industrieën. Neal en Riley (2004) onderzoeken verder de twee manieren waarop de accountants specialisatie tot uiting komt: Marktaandeel en Portfolio aandeel. Marktaandeel betekent het procentuele aandeel dat een accountantskantoor heeft op basis van het aantal klanten in een segment. Portfolioaandeel drukt zich uit als het percentage van de totale audit fees in een bepaald segment wat wordt verdiend door een accountantskantoor.

(13)

13 3. Onderzoek

De scriptie zal zich primair focussen op het effect van auditor expertise (segment specialisatie) op de relatie tussen de verschillen met IFRS en audit fees. Hierbij worden Europese beursgenoteerde bedrijven getest welke een IFRS-jaarrekening publiceren en gecontroleerd worden door een Big 4-accountants-kantoor. Kim et al. (2012) beschrijven dat er een positieve samenhang bestaat tussen het verschil tussen de lokale GAAP en de IFRS en audit fees. In de eerste hypothese zal worden getest of deze ook geldt voor de test populatie van dit onderzoek, aangezien er over een andere periode wordt gekeken;

H1: Er is een positieve samenhang tussen het verschil van de lokale GAAP en de IFRS en audit fees.

Neal en Riley (2004) schrijven dat er een positief verband bestaat tussen het marktaandeel in een segment van een bepaald accountantskantoor en de kwaliteit van een audit. Dit in combinatie met het onderzoek van Mayhew en Wilkins (2003), welke concluderen dat auditors met een specialisatie in een segment, en dus ook in staat zijn om een betere kwaliteit te leveren, een betere onderhandelingspositie hebben en derhalve een hogere fee kunnen vragen, hetgeen leidt tot hypothese twee. Aangezien audit fees zijn beschreven als de afhankelijke variabele in dit onderzoek zal de specialisatie tot uiting worden gebracht als marktaandeel zoals beschreven door Mayhew en Wilkins (2003);

H2: Er is een positieve samenhang tussen het relatieve marktaandeel van een accounts-kantoor in een segment en audit fees.

Als laatste zal de relatie tussen de eerdergenoemde hypothesen getest worden om te testen of de segment-ervaring invloed heeft op de relatie tussen audit fees en het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS. Hierbij wordt een negatieve samenhang verwacht op basis van de opbouw van audit fees. Op basis van de theorie geschetst door Jubb et al. (1996) lijkt het risico voor het controleren van een IFRS-jaarrekening af te nemen wanneer het vaker is uitgevoerd. Dit impliceert dus indirect dat de argumenten bedrijfsrisico en complexiteit wegvallen ten aanzien van het verschil tussen een lokale GAAP en IFRS om een hogere audit fee te rekenen. Met andere woorden, hoe vaker een IFRS-jaarrekening in een bepaald segment gecontroleerd wordt door een bepaalde partij, hoe lager de audit fees, hieruit volgt hypothese drie;

H3: Er is een negatieve samenhang tussen het relatieve marktaandeel van een accounts-kantoor in een segment en de relatie tussen het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS en de omvang van de audit fees, in de eerste drie jaren na invoering van IFRS.

(14)

14 Aangezien er maar een bepaalde tijdspanne bestaat waarover het argument voor de segment-ervaring opgaat, zal deze getest worden in de drie jaar na invoering van IFRS. In de periode daaropvolgend is de verwachting dat de segment-ervaring geen of nauwelijks nog impact zal hebben op de relatie tussen het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS en de omvang van de audit fees, volgende in hypothese vier:

H4: Er is geen samenhang tussen het relatieve marktaandeel van een accounts-kantoor in een segment en de relatie tussen het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS en de omvang van de audit fees, vanaf de periode ingaande drie jaar na invoering IFRS.

H3 (-/-)

H4 (?) H2 (+)

Audit Fees Verschil lokale Gaap - IFRS

Relatieve marktaandeel accountantskantoor

H1 (+)

Figuur 1 Hypotheses

(15)

15

4. Methodologie

Op basis van een kwantitatief archiefonderzoek zal de scriptie worden uitgevoerd. Ter beantwoording van de hoofdvraag zal een regressieanalyse worden uitgevoerd. Hierbij worden, conform de paper van Byard et al. (2011), bedrijven uit onderstaande landen meegenomen in het onderzoek;

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Hongarije, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Spanje, Tsjechië, Zweden, Zwitserland.

Er zal uitsluitend gekeken worden naar beursgenoteerde bedrijven omdat deze verplicht zijn een jaarrekening te publiceren, dit om te voorkomen dat bedrijven welke vrijwillig een IFRS-jaarrekening publiceren het verband met de audit-fees vertroebelen. De periode waarover gekeken wordt zijn de fiscale jaren 2002 tot en met 2010. Aangezien IFRS per 1 januari 2005 verplicht is gesteld wordt eerst de periode voor invoering van IFRS bekeken. Vervolgens zal de impact na invoering van IFRS worden bekeken over telkens drie aaneensluitende fiscale jaren. De periode van drie jaar wordt verklaard door het lange termijn karakter dat accountants verbonden zijn aan bedrijven.

4.1 Relatief marktaandeel (modererende variabele)

Ter uiting van het segment waarin bedrijven opereren wordt gebruik gemaakt van de SIC-codes, waarin het segment waarin een bedrijf opereert tot uiting wordt gebruikt. Op basis van deze codes zal het relatieve marktaandeel van een accountantskantoor tot uitdrukking worden gebracht (modererende variabele) in cijfers van 0 tot 100 (volgende uit procenten). Hierin wordt het basis jaar van de periodes genomen (red. 2002, 2005 en 2008).

Er wordt geen rekening gehouden worden naar de omvang van de bedrijven. Immers is beschreven dat het ondervangen van het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS niet afhankelijk is van omvang en voor het verschil tussen beursgenoteerde ondernemingen te verwaarlozen.

4.2 Verschil Lokale GAAP – IFRS (onafhankelijke variabele)

Op basis van het onderzoek van Byard et al. (2011) zal het verschil tussen de lokale GAAP en de IFRS en de genoemde Europese landen tot uiting worden gebracht. Dit is gedaan op basis van het onderzoek van Bae et al. (2008), hierbij is op basis van 21 essentiële boekhoudkundige posten in kaart gebracht hoe groot het verschil is tussen de lokale GAAP en de IFRS. Dit uit zich in een schaal van 1 tot 21 (aantal afwijkingen) per lokale GAAP/ land. Voor een overzicht van deze geconstateerde waarden wordt verwezen naar tabel 1.

(16)

16 Tabel 1

Verschil Lokale Gaap - IFRS

Land IFRS Diff. A Land IFRS Diff. A

AUSTRIA 12 ITALY 12 BELGIUM 13 LUXEMBOURG 18 CZECH REPUBLIC 14 NETHERLANDS 4 DENMARK 11 NORWAY 7 FINLAND 15 POLAND 12 FRANCE 12 PORTUGAL 13 GERMANY 11 SPAIN 16 GREECE 17 SWEDEN 10 HUNGARY 13 SWITZERLAND 12 IRELAND 1 UNITED- KINGDOM 1

A De variabele IFRS Diff. is gebaseerd op het onderzoek van Bae, Tan en Welker (2008),

waarin het verschil tussen een lokale GAAP en IFRS, per land, in uitdrukking is gebracht op basis van 21 essentiële boekhoudkundige posten, bij invoering van IFRS in 2015.

4.3 Audit Fees (Afhankelijke variabele)

Zoals eerder beschreven in de literatuur, zullen audit fees (afhankelijke variabele) worden uitgedrukt naar rato koopkracht in een land binnen de genoemde afgrenzing. Hierbij zullen de audit fees worden uitgedrukt in duizenden euro’s en vermenigvuldigd met de PPP-constante (OECD, 2018). Dit zal niet worden gedaan voor andere items in de sample, aangezien de audit fees een binnenlandse aangelegenheid zijn, waarbij de activiteiten van ondernemingen breder kunnen worden gezien.

Aangezien audit fees ook sterk afhankelijk zijn van de kenmerken en omvang van een onderneming zal dit effect worden weggenomen door het toepassen van bedrijfskenmerken in de statistische tests. Hierbij zal op basis van het model als beschreven door Simunic (1980) de invloed van de diverse bedrijfskenmerken op de audit fees worden getest. Zie hiervoor paragraaf 4.4.

(17)

17 4.4 Regressies

Hypothese 1

Ter controle van de hypothese als geschetst in hoofdstuk 4, zullen er naast de eerder benoemde modererende, onafhankelijke en afhankelijke variabelen enkele controle variabelen toegevoegd worden aan de regressies. Hierbij is als basis het Audit Fee model genomen als omschreven door Simunic (1980). Hierbij zijn tevens transformaties toegevoegd om de normale verdeling van de variabelen te waarborgen. Voor de beschrijvende statistieken en normaalverdelingen van de controle variabalen wordt verwezen naar bijlage B. Hypothese 1 schatten we op basis van het volgende regressie model:

AF = b0 + b1IFRSDIFF + b2POST + b3(POST*IFRSDIFF)

+ b4TA + b5SUBS + b6FORGN + b7RECV + b8INV

+ b

9PROFITS + b10LOSS + b11SUBJ + ü

waarbij:

AF = Natuurlijke logaritme van Audit Fees in duizenden euro’s POST = Periode na invoering IFRS (1 januari 2005)

IFRSDIFF = Schaal van 1 tot 20 op basis Bae, Tan en Welker (2008)

In de regressie beschrijft b1 de impact van het verschil tussen de lokale GAAP en IFRS op

het natuurlijke logaritme van de Audit Fees in duizenden euro’s. Hierbij zijn de audit fees eerst omgerekend naar euro’s waarbij de door de OECD gepubliceerde Power Purchase Parities gehanteerd zijn (OECD, 2018). Daarnaast geeft de dummy variabele POST aan of er sprake is van de periode voor of na invoering IFRS, om zodoende de impact van deze invoering op de afhankelijke en onafhankelijke variabele te kunnen testen.

In de regressie zijn acht controle variabelen meegenomen (TA, SUBS, FORGN, RECV, INV, PROFITS, LOSS, SUBJ). Allereerst impliceert TA, te weten Total Assets, de omvang van de onderneming. De variabalen SUBS en FORGN impliceren de complexiteit van de jaarrekeningcontrole (Simunic 1980), waarbij SUBS het aantal omzetstromen vertegenwoordigd en FORGN de omvang van de buitenlandse activa van een onderneming. De variabelen RECV en INV verklaren de intensiteit van de audit, waarbij RECV de omvang van de vlottende activa betreft en INV een proxy is voor de omvang van de voorraden, hiermee implicerende dat deze posten gecontroleerd moeten worden op basis van gegevensgerichte steekproeven. Daarnaast is de controle variabele PROFITS meegenomen welke de omvang van de winst ten opzichte van het

(18)

18 balanstotaal uitdrukt. Hoe hoger deze verhouding is, hoe lager de materialiteit, wat ook leidt tot meer gegevensgerichte werkzaamheden.

Ten slotte zijn de dummy variabelen LOSS en SUBJ onderdeel van de regressie. LOSS wordt uitgedrukt als een 1 wanneer het desbetreffende bedrijf in een van de drie boekjaren voorafgaande aan de jaarrekeningcontrole een verlies heeft gerapporteerd, wat het risico op boekhoudfraude kan verhogen. SUBJ is een variabele welke een afkeurend oordeel van de jaarrekening in een betreffend jaar weergeeft. Wanneer een afkeurend, of onthoudend, oordeel dient de accountant meer werk te verrichten, wat verhaald zal worden op de klant, dit zal er, in theorie, toe leidden dat de kosten voor de jaarrekening controle, hoger zijn. Voor een overzichtelijke beschrijving van de variabelen met bron wordt verwezen naar bijlage A. Voor het verkrijgen van een normale verdeling van de variabelen is er gebruik gemaakt van ‘Winsorizing’. Hypothese 2

In navolging op hypothese 1 is hypothese 2 getest op basis van het onderstaande model, voor beschrijvende statistieken van de normaalverdelingen van de variabelen wordt verwezen naar bijlage B. Deze regressie is van toepassing op alle drie de geïdentificeerde perioden.

AF = b0 + b1MS + b2POST + b3(POST*MS)

+ b4TA + b5SUBS + b6FORGN + b7RECV + b8INV

+ b

9PROFITS + b10LOSS + b11SUBJ + ü

De variabele IFRSdiff is vervangen door de variabele MS, welke het marktaandeel van een afzonderlijk Big-4 accountantskantoor uitdrukt bij de aanvang van een van de drie geïdentificeerde perioden. Op basis van Worldscope variabele WC07800 is de accountant van het desbetreffende bedrijf bepaald. Daarnaast zal op basis van WC06010 – General Industry Classification – de markt waarin het bedrijf zich bevindt worden bepaald. Dit zal worden gedaan door het aantal bedrijven wat bijvoorbeeld PwC als klant heeft op de ijkpunten 2002, 2005 en 2008 in een van de, voor dit onderzoek geïdentificeerde, negentien industrieën, te delen door het totaal aantal bedrijven in de industrie. Ter uitvoering van de regressie zullen de hieruit volgende percentages worden uitgedrukt in hele getallen. Voor de beschrijving van de overige variabelen wordt verwezen naar hypothese 1.

(19)

19 Hypothese 3 en 4

In de regressie voor hypothese 3 en 4 wordt het uiteindelijke doel van de scriptie getest. Hierbij worden voor de periode 2005-2007 (hypothese 3) en voor de periode 2008-2010 (hypothese 4) het modererende effect van het marktaandeel van een accountantskantoor op de relatie tussen de variabele IFRSdiff en de variabele AF getest.

Alle hypothesen worden getest in één model, waarbij de afhankelijke, onafhankelijke, modererende en controle variabelen zijn gecombineerd, dit model ziet er als volgt uit;

AF = b0 + b1IFRSDIFF + b2MS + b3(MS*IFRSDIFF) + b4POST

+ b

5(POST*MS) + b6(POST*IFRSDIFF) + b7((POST*MS)*(POST*IFRSDIFF))

+ b

8TA + b9SUBS + b10FORGN + b11RECV + b12INV

+ b

13PROFITS + b14LOSS + b15SUBJ + ü

Ter controle van hypothese 3 en 4 zal de regressie apart worden gedraaid voor de eerste drie jaar na invoering IFRS (2005 – 2007) en de tweede drie jaar na invoering IFRS (2008 – 2010).

4.5 Verwachtingen richtingscoëfficiënten

Aangezien de drie hierboven geschetste regressiemodellen redelijk eens gelijks zijn, worden hieronder de verwachtingen van de richting van het effect van de controle variabelen op de audit fees geschetst.

In tabel 2 zijn de verwachtingen weergegeven van de interactie van de verschillende (controle) variabele op de onafhankelijk variabele. Tevens is er daaronder een motivatie gegeven voor deze verwachting.

(20)

20

Tabel 2 Variabel richtingen Afhankelijke variabele = AF

Variabele Richting Omschrijving AF N/A

Natuurlijke Logaritme van Audit Fees in duizenden euro’s, gecorrigeerd op PPP (OECD, 2018)

TA + Natuurlijke logaritme van Totale Activa in duizenden euro’s SUBS + Aantal verschillende omzet stromen

FORGN + Buitenlandse Activa / Totale Activa RECV + Vlottende Activa / Totale Activa

INV + Wortel van Voorraden / Totale Activa PROFITS -/- Wortel van Winst na belasting / Totale Activa

LOSS + Dummy, waarbij 1 wanneer verlies in laatste drie jaar SUBJ + Dummy, waarbij 1 indien afkeurend oordeel

POST + Dummy, waarbij 1 indien periode na invoering IFRS

IFRSDIFF + Verschil in IFRS - Lokale GAAP (Bae, Tan & Welker (2008)), zie tabel 1

MS + Marktaandeel, zie tabel 6

MS*IFRSDIFF ? Modererende effect van MS op IFRSdiff

Zie Appendix A voor beschrijving variabelen onderdeel van de gedraaide OLS-regressie

TA: Hoe hoger de totale activa van een onderneming, des te groter de onderneming is, des te meer werk er verricht moet worden door de accountant om te voorkomen dat er zich een materiele fout in de jaarrekening bevindt, resulterende in hogere audit fees. Derhalve wordt er positieve correlatie met audit fees verwacht.

SUBS: Hoe meer verschillende omzetstromen hoe ingewikkelder de controle, hoe groter het risico dat een materiele fout niet wordt ontdekt, wat de kosten voor de controle hoger maken. Derhalve wordt positieve correlatie ten opzichte van AF verwacht.

FORGN: Hoe meer buitenlandse activa, hoe minder toezicht er is op deze operaties. Derhalve is het risico groter dat een materiele fout niet tijdig wordt ontdekt, wat de kosten voor de controle hoger maken. Derhalve wordt er positie correlatie verwacht met de afhankelijke variabele.

RECV: Hoe hoger het gedeelte vlotte activa, hoe intensiever de gegevensgerichte werkzaamheden, immers bestaan vlottende activa over het algemeen uit veel kleine posten, waar vaste activa vaker uit enkele grote posten bestaan (denk aan deelnemingen), derhalve wordt positieve correlatie verwacht, gezien de intensiteit van verrichtte werkzaamheden.

(21)

21 INV: Het controleren van voorraden is, net als vorderingen, een intensieve werkzaamheid. Derhalve is de verwachting dat er een positieve correlatie bestaat tussen de audit fees en de verhouding voorraad ten opzicht van de totale activa.

PROFITS: Hoe hoger de winst na belasting ten opzichte van de investeringen, hoe lager het risico dat er winststuring plaats vindt op basis van bijvoorbeeld accruals om alsnog net winst te draaien. Derhalve bestaat er een lager risico op een materiele fout in de jaarrekening en bestaat de verwachting dat er een negatieve correlatie bestaat ten opzichte van de audit fees.

LOSS: De Dummy-variabele LOSS geeft een indicatie dat er in minstens één van de laatste drie boekjaren een verlies is gerapporteerd. Gezien het risico dat bestaat op winststuring (in tegenstelling tot PROFITS), wordt een positieve correlatie verwacht.

SUBJ: De Dummy-variabele SUBJ geeft een indicatie dat er in het desbetreffende boekjaar een afkeurend oordeel is afgegeven. Wanneer een afkeurend oordeel wordt uitgegeven dient een accountant veel extra werk te verrichten om dit te documenteren en verklaren, derhalve wordt een positieve correlatie verwacht ten opzichte van de kosten voor de jaarrekening controle.

POST: De Dummy-variabele POST geeft een indicatie voor de periode na en voor invoering van verplichte IFRS. Zoals eerder beschreven in hoofdstuk 2.3 wordt de invoering van IFRS gezien als een toename in de complexiteit van het controleren van de jaarrekening en derhalve een groter risico op het niet vinden van een materiele fout door de accountant. Hierop volgend is de verwachting dan ook dat er een positieve correlatie is tussen de variabele POST en de kosten van het controleren van de jaarrekening (‘Audit Fees’).

Voor de verwachtingen ten aanzien van de variabele IFRSDIFF, MS en MS*IFRSDIFF wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

(22)

22

5. Testpopulatie en beschrijvende statistiek

Op basis van de WorldScope database is initieel een populatie verkregen van 58.258 jaarrekeningen over de periode 2002-2010 voor de landen als eerdergenoemd. Hierbij is geselecteerd op de categorie ‘Equities’, de hoofd beursindex van het desbetreffende land, als Type ‘Equity’, met een ‘Major’ security en een ‘Primary’ quote. Hierbij worden regels gegenereerd van bedrijven welke inmiddels niet meer bestaan, deze zijn direct uit de populatie verwijderd alvorens op de 58.258 jaarrekeningen uit te komen. Allereerst (1) verwijderen we de bedrijven waarbij op basis van WC07546 - Auditors Opinion, geen verklaring is opgenomen door te filteren op de termen ‘Qualified’ en ‘Unqualified’, welke voor goedkeurend en afkeurend oordeel staan. Daarna verwijderen we de jaarrekeningen die zijn gecontroleerd door een niet Big-4 kantoor (2), waarbij de voorlopers van PWC, Coopers & Lybrand en Price Waterhouse, beide worden meegenomen als zijnde Big-4 kantoor, dit is gedaan op basis van WC07800.

Bedrijven zijn controleplichtig in het land van statutaire vestiging, derhalve kan het voorkomen dat een bedrijf welke beursgenoteerd is in Londen controleplichtig is in de Verenigde Staten en derhalve rapporteert onder US GAAP. Ten gevolge zijn op basis van WC06026 bedrijven welke buiten de eerdergenoemde EU-landen plus Noorwegen en Zwitserland vallen buiten de steekproef gelaten (3). Aan het Verenigd Koninkrijk zijn bedrijven met statutaire vesting land ‘Isle of Man’, ‘Guernsey’ en ‘Jersey’ toegevoegd. STATA verwijderd verder op basis van alle variabelen opgenomen in de steekproef duplicaten (4). In stap vijf verwijderen we de bedrijven welke vanaf 2005 geen IFRS hebben toegepast op basis van WC07536, waarbij deze variabele ‘IFRS’ is (5). Daarnaast zijn de jaarrekening verwijderd welke geen industrie classificatie tonen op basis van WC07040 (6) en bedrijven waarbij geen of een negatieve audit fee is toegelicht op basis van WC01801 (7). Voor de bepaling van het marktaandeel van de accountantskantoren is stap zeven (geen/negatieve audit fees) achterwegen gelaten.

In tabel 3 wordt de verdeling van unieke bedrijven in de steekproef getoond per land in de test voor de drie verschillende perioden, waarbij de stappen als hierboven beschreven zijn uitgevoerd. Hieruit resulteert een uiteindelijke populatie van 17.925 waarnemingen.

(23)

23 TABEL 3

Steekproef omvang - WorldScope-Database

Periode

Omschrijving Stap 2002 - 2004 2005 - 2007 2008 - 2010 Totaal

Worldscope database 18.677 20.517 19.064 58.258 Geen verklaring (1) (718) (933) (590) (2.241) Geen Big4 (2) (6.522) (7.726) (7.147) (21.395) Ander Land (3) (281) (616) (602) (1.499) Duplicaten (4) (113) (95) (86) (294) Geen IFRS (5) N/A* (1.937) (1.076) (3.013) Geen Classificatie (6) (338) (86) (108) (532)

Subtotaal 10.705 9.124 9.455 29.284

Geen/ Negatieve Audit Fee (7) (5.522) (3.356) (2.481) (11.359)

Totaal 5.183 5.768 6.974 17.925

In tabel 4 is de verdeling van de observaties weergegeven, uitgesplitst naar land. Uit deze tabel volgt dat in periode 1 de meeste observaties zijn waargenomen in het Verenigd Koninkrijk. Dit wordt allereerst verklaard door het feit dat de beurs in Londen de grootste van Europa is en relatief veel bedrijven heeft genoteerd staan.

Daarnaast is de vertienvoudiging van het aantal observaties in Duitsland in de periode 2005-2007 ten opzichte van de periode er voor opvallend te noemen. Dit kan het beste worden verklaard door het feit dat slechts enkele Duitse bedrijven ervoor kozen om vrijwillig de audit fees toe te lichten in de jaarrekening in de periode voorafgaande aan de verplichte invoering van IFRS. Ditzelfde geldt voor België.

(24)

24 TABEL 4 Verdeling observaties A Land 2002-2004 2005 - 2007 2008 - 2010 Totaal n % n % n % n % AUSTRIA 6 0,1% 18 0,3% 84 1,2% 108 0,6% BELGIUM 12 0,2% 107 1,9% 153 2,2% 272 1,5% CZECH REPUBLIC 6 0,1% 11 0,2% 7 0,1% 24 0,1% DENMARK 319 6,2% 264 4,6% 299 4,3% 882 4,9% FINLAND 23 0,4% 64 1,1% 107 1,5% 194 1,1% FRANCE 200 3,9% 602 10,4% 752 10,8% 1.554 8,7% GERMANY 51 1,0% 585 10,1% 674 9,7% 1.310 7,3% GREECE 1 0,0% 5 0,1% 19 0,3% 25 0,1% HUNGARY 3 0,1% 2 0,0% 11 0,2% 16 0,1% IRELAND 159 3,1% 144 2,5% 149 2,1% 452 2,5% ITALY 113 2,2% 283 4,9% 506 7,3% 902 5,0% LUXEMBOURG 7 0,1% 11 0,2% 29 0,4% 47 0,3% NETHERLANDS 57 1,1% 94 1,6% 218 3,1% 369 2,1% NORWAY 280 5,4% 333 5,8% 337 4,8% 949 5,3% POLAND 2 0,0% 39 0,7% 126 1,8% 167 0,9% PORTUGAL 37 0,7% 68 1,2% 76 1,1% 181 1,0% SPAIN 167 3,2% 255 4,4% 262 3,8% 684 3,8% SWEDEN 337 6,5% 380 6,6% 460 6,6% 1.177 6,6% SWITZERLAND 356 6,9% 327 5,7% 333 4,8% 1.016 5,7% UNITED KINGDOM 3.047 58,8% 2.176 37,7% 2.372 34,0% 7.593 42,4% 5.183 100% 5.768 100% 6.974 100% 17.925 100%

A Deze tabel geeft de verdeling weer van het aantal bedrijven in de sample in de drie periodes onderdeel van dit

onderzoek. Ter weergave van het land waarin het bedrijf controleplichtig is, is er gebruik gemaakt van Worldscope 06026. Bedrijven welke (1) geen verklaring hebben ontvangen, (2) niet gecontroleerd zijn door een Big4-kantoor, buiten de scope vallen qua land (3), een duplicaat is (4) na 2005 geen IFRS hebben toegepast (5), geen Industrie classificatie tonen (6) en negatieve of geen audit fees hebben toegelicht in de jaarrekening (7), zijn verwijderd uit de initiële Worldscope database bestaande uit 58.258 observaties (per jaar en per bedrijf). Op basis van deze voorwaarden resulteert dit in een omvang van 17.922 welke respectievelijk verdeeld zijn over de periode 1, 2 en 3 met 5.181, 5.768 en 6.973 observaties.

In tabel 5 zijn de berekende marktaandelen per sector weergegeven, als input voor de regressies gedraaid voor hypothese 2, 3 en 4. Hierbij zijn zowel bedrijven meegenomen die wel de audit fees hebben toegelicht als degenen die dit niet hebben gedaan. Voor het bepalen is verder geen rekening gehouden met de omvang van de bedrijven. Dit onder de assumptie dat beursgenoteerde bedrijven voldoende marktaandeel voor een accountantskantoor vertegenwoordigen om te investeren in ontwikkeling en kennis. Voor een verdere omschrijving van de sectoren wordt verwezen naar bijlage C.

Wat opvalt is dat de kantoren een redelijk stabiel marktaandeel hebben in de verschillende sectoren. Hoewel er duidelijk sprake is van sterkere aanwezigheid van bepaalde kantoren in bepaalde sectoren, bijvoorbeeld EY in sector 0500 – Oil & Gas, zijn er geen grote verschuivingen in deze posities over de periode.

(25)

25

Tabel 5

Relatieve marktaandeel Big4 per sector, per periode A

Sector B 2002 2005 2008

Deloitte EY KPMG PWC Deloitte EY KPMG PWC Deloitte EY KPMG PWC

n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share n Share 0500 17 17% 40 40% 14 14% 30 30% 21 18% 44 37% 18 15% 36 30% 28 18% 51 34% 30 20% 43 28% 1300 21 26% 15 19% 19 24% 25 31% 20 28% 16 23% 15 21% 20 28% 20 27% 14 19% 16 21% 25 33% 1700 29 30% 20 21% 20 21% 27 28% 26 31% 21 25% 11 13% 26 31% 37 32% 29 25% 18 16% 32 28% 2300 33 23% 38 26% 47 32% 28 19% 35 25% 35 25% 41 29% 29 21% 33 24% 33 24% 41 30% 30 22% 2700 139 21% 151 22% 180 27% 204 30% 121 20% 142 24% 148 25% 180 30% 130 21% 138 23% 163 27% 180 29% 3300 5 8% 25 39% 13 20% 21 33% 5 9% 21 38% 10 18% 19 35% 5 9% 21 38% 8 15% 21 38% 3500 31 21% 33 23% 46 32% 36 25% 31 26% 26 22% 34 28% 29 24% 33 27% 25 20% 32 26% 32 26% 3700 41 21% 43 22% 50 26% 58 30% 36 23% 37 24% 38 24% 45 29% 33 21% 41 26% 34 22% 47 30% 4500 42 20% 51 24% 47 22% 74 35% 41 22% 45 24% 32 17% 66 36% 49 22% 61 27% 40 18% 74 33% 5300 48 32% 29 19% 36 24% 38 25% 40 32% 28 23% 27 22% 29 23% 38 29% 28 21% 33 25% 32 24% 5500 44 27% 43 26% 33 20% 43 26% 39 29% 34 25% 30 22% 32 24% 45 33% 31 23% 31 23% 28 21% 5700 34 22% 30 20% 42 28% 46 30% 30 28% 21 20% 21 20% 34 32% 30 25% 25 21% 27 23% 38 32% 6500 20 28% 11 15% 16 22% 25 35% 10 23% 8 19% 9 21% 16 37% 11 21% 9 17% 14 27% 18 35% 7500 25 21% 35 30% 25 21% 32 27% 26 26% 30 30% 18 18% 27 27% 26 26% 29 29% 21 21% 25 25% 8300 48 24% 36 18% 42 21% 76 38% 41 25% 30 19% 31 19% 59 37% 40 27% 28 19% 34 23% 46 31% 8500 16 17% 15 16% 35 37% 29 31% 18 21% 14 17% 28 33% 24 29% 15 21% 12 17% 25 35% 19 27% 8600 41 27% 30 20% 39 26% 41 27% 48 27% 43 24% 45 25% 44 24% 68 29% 53 23% 58 25% 52 23% 8700 56 26% 39 18% 63 29% 56 26% 42 27% 31 20% 44 28% 38 25% 52 27% 37 19% 52 27% 54 28% 8900 2 12% 6 35% 6 35% 3 18% - 0% 1 14% 2 29% 4 57% - 0% 3 23% 4 31% 6 46% 9500 73 20% 107 29% 109 29% 83 22% 67 21% 89 28% 83 27% 74 24% 72 22% 82 26% 91 28% 76 24% 765 797 882 975 697 716 685 831 765 750 772 878

A Op basis van WC05350 is het fiscale jaar van de jaarrekening bepaald, vervolgens is deze gekoppeld op basis van WC07800 aan de controlerende accountant. Als periode is het eerste jaar van de

drie geïdentificeerde perioden gebruikt.

B Op basis WC07040 is de sector waarin een onderneming, onderdeel van de populatie, zich bevindt weergegeven. Zie voor nadere toelichting van de sectoren onderdeel van het onderzoek bijlage

C.

(26)

26 Tabel 6 laat de beschrijvende statistieken zien per groep en per periode. Hierbij zijn groepen gevormd op basis van de variabele IFRSDIFF als getoond in tabel 1. Groep 1 bestaat uit de landen met IFRSDIFF-waarden van 1 t/m 7, groep 2 met waarden van 8 t/m 14 en groep 3 bestaat uit landen met IFRSDIFF-waarden van 15 t/m 21. Hierbij zijn de continue variabelen weergegeven. Voor de karakteristieken ten aanzien van de normaalverdeling van de variabelen wordt verwezen naar bijlage B.

De omvang van de means van AF over de drie geïdentificeerde groepen valt op. Gemiddeld gezien is de AF stapsgewijs hoger naarmate er sprake is van een groep met een hogere IFRSDIIFF. Echter is ook de gemiddelde waarde van de totale activa, uitgedrukt in de variabele TA hoger in de groep met de hoogste IFRSDIFF-waarden (Groep 3). Dit komt mogelijk door de karakteristieken van de aandelenbeurzen in deze landen. De UK heeft een lage IFRSDIFF en bevind zich in groep 1. In de UK zijn veel beursgenoteerde bedrijven, en is de stap naar de aandelenbeurs dus logischerwijs kleiner te noemen. Echter in landen zoals Griekenland (welke zich in groep 3 bevindt) is de omvang van de totale aandelenbeurs een stuk kleiner en valt te verwachten dat alleen de hele grote bedrijven een notering hebben aan de aandelenbeurs.

In tabel 7 zijn de correlatiecoëfficiënten weergegeven. Wat direct opvalt is de negatieve verhouding tussen de PROFITS en de AF. Een mogelijke verklaring voor dit effect is het feit dat accountants veel tijd besteden aan het controleren van omzetten. Bij hoge winsten is er sprake van hoge omzet en lagere kosten. Kosten worden primair door accountants gecontroleerd op juistheid, waar omzet worden gecontroleerd op volledigheid. Controle op volledigheid is arbeidsintensiever en derhalve kostbaarder, waardoor het een verklaring kan zijn dat hogere winsten (naar verhouding geïnvesteerd vermogen) duidden op hogere kosten voor het controleren van de jaarrekening.

De invloed van de totale activa op de audit fees kan worden omschrijven als erg sterk, dit is in lijn met Simunic (198), welke vond dat hoge balanstotalen coherent zijn met hogere audit fees. Ook de variabele POST, welke de periode na invoering IFRS uitdrukt, heet een positief significante correlatie met de audit fees, wat in lijn is met onderzoek uitgevoerd door Kim et al. (2012). Daarnaast zijn de negatieve correlaties tussen LOSS en SUBJ ten opzichte van de AF ook opvallend te noemen. Een mogelijke verklaring van dit feit is dat ondernemingen een onderhandelingspositie weten te verkrijgen en dat accountants bereid zijn omwille van het behoud van marktaandeel deze klanten te blijven bedienen tegen een lager tarief.

(27)

27

Tabel 6

Verdeling (means) variabelen per groep

Periode 2002 - 2004 Periode 2005 - 2010

n AF IFRSD. MS TA SUBS FORGN RECV INV PROFITS n AF IFRSD. MS TA SUBS FORGN RECV INV PROFITS

Groep 1 3.543 5,92 1,52 26,12 12,17 2,23 0,51 0,22 0,25 0,24 5.823 6,68 1,85 25,84 12,90 2,73 0,53 0,20 0,24 0,25 Groep 2 1.442 6,32 11,32 25,74 13,10 3,40 0,74 0,26 0,35 0,22 6.167 6,85 11,51 25,79 13,57 3,52 0,56 0,24 0,33 0,23 Groep 3 198 6,48 15,96 25,59 13,67 3,48 0,85 0,26 0,32 0,22 752 6,87 15,91 26,34 13,96 3,57 0,50 0,23 0,32 0,22

Mean 5.183 6,05 4,80 25,99 12,49 2,60 0,58 0,23 0,28 0,24 12.742 6,78 7,35 25,84 13,28 3,16 0,54 0,22 0,29 0,23

In deze tabel worden de means van de verschillende (controle) variabelen tot uiting gebracht, waarbij de landen zijn gegroepeerd naar 'IFRSDIFF' (Bae, Tan en Welker (2008)). Hierbij zijn de landen met een IFRSDIFF van 1 t/m 7 (Groep 1) 8 t/m 14 (Groep 2) en 15 t/m 21 (groep 3) Samengevoegd. Daarnaast is op basis van WC05350 bepaald welk fiscaal jaar toebehoord aan de weergegeven data, opgedeeld in de periode voor invoering IFRS en na invoering IFRS

Tabel 7 - Correlatie Matrix

Relatieve marktaandeel Big4 per sector, per periodeA

AF IFRSDIFF MS POST TA SUBS FORGN RECV INV PROFITS LOSS

IFRSDIFF 0,103 MS 0,028 -0,011 POST 0,195 0,214 -0,014 TA 0,797 0,221 0,042 0,153 SUBS 0,428 0,286 -0,024 0,137 0,436 FORGN -0,004 0,106 -0,002 -0,044 0,008 0,033 RECV 0,123 0,111 0,015 -0,019 0,170 0,142 -0,013 INV 0,181 0,199 0,017 0,023 0,268 0,148 -0,021 0,404 PROFITS -0,209 -0,142 -0,007 -0,007 -0,370 -0,170 -0,004 -0,270 -0,206 LOSS -0,140 -0,064 -0,003 -0,024 -0,230 -0,095 -0,019 -0,096 -0,115 0,122 SUBJ -0,074 -0,075 -0,006 0,032 -0,103 -0,056 0,014 -0,036 -0,037 0,060 0,094

AIn deze tabel worden de Pearson Correlaties van de verschillende (controle) variabelen tot uitdrukking gebracht. De dik gedrukte correlatiecoëfficiënten zijn significant op 1, 5 en 10 procent

(28)

28

6. Resultaten

6.1 Hypothese-testen

In tabel 8 zijn de resultaten weergegeven van de OLS-regressie, gedraaid op basis van het totale regressie-model als weergegeven in paragraaf 4.4. De adjusted R-squared bedraagt 67%, hoewel dit niet overeenkomt met de vuistregel ad 80% is dit een voor dit model bruikbare uitkomst. Doordat er gebruik gemaakt is van data uit verschillende landen, waarbij nog steeds grote verschillen bestaan in kosten en interpretaties, is een alomvattend model met een adjusted R-squared groter dan 80% haast ondenkbaar, ook al zijn de verslaggevingsregels over de gehele periode gelijk.

Controle variabelen

Allereerst beschrijven we de controle variabelen welke onderdeel zijn van de uitgevoerd regressie. TA heeft een significante positieve correlatie met op de Audit Fees. Aangezien zowel TA als AF bestaat uit een natuurlijke logaritme, is het effect van 0,568 te beschrijven als wanneer de totale activa met 1% stijgen, dan stijgen de Audit Fees met 0,57%, dit verband is in lijn met de verwachtingen geschetst door Simunic (1980).

De variabele SUBS vertegenwoordigd het aantal verschillende omzetcategorieën waarin een bedrijf actief is. De uitkomst is positief significant, waarbij één extra omzetcategorie de Audit Fees met 10,6% laat stijgen. De positieve correlatie is in lijn met de verwachting, zie paragraaf 4.5. De invloed van de buitenlandse activa, als deel van de totale activa, is zoals verwacht positief, maar niet significant, derhalve kunnen er geen conclusies worden getrokken ten aanzien van deze variabele.

Het verband tussen de vlottende activa (RECV) en de audit fees, als onderzocht in dit regressie model, is positief significant. Hierbij is de omvang van de invloed 0,165 wat betekend dat als de omvang van de verhouding tussen de vlottende activa en de totale activa met 1 toeneemt, de audit fees stijgen met 16,5%. Aangezien de variabele RECV een verhouding uitdrukt van een deel ten opzichte van het totaal, kan de omvang van de correlatie het beste uitgedrukt worden als dat wanneer de verhouding vlottende activa ten opzichte van totale activa met 1 procentpunt toeneemt, de audit fees stijgen met 0,165%.

Voor de variabele INV, welke de verhouding voorraden ten opzichte van de totale activa uitdrukt wordt een negatief significant verband gevonden. Een mogelijke verklaring voor het negatieve verband, waar een positief verband verwacht werd, is het feit dat bedrijven veel gebruik maken van externe partijen welke voorraden managen. De accountant loopt als gevolg hiervan

(29)

29 minder risico bij het controleren van deze balanspositie omdat deze bedrijven voor eigen risico een confirmatie verlenen van de totale voorraad.

De invloed van de winst ten opzichte van het balanstotaal, ROI, is positief, significant gecorreleerd met de audit fees (uitgedrukt als variabele PROFITS). Dit is tegenovergesteld aan de verwachtte richting van deze invloed. De verwachting was namelijk dat bedrijven met een hoge ROI minder winststuring toepassen, wat het risico op het niet vinden van een materiele fout in de jaarrekening verkleind, resulterende in lagere audit fees. Een mogelijke verklaring is dat winsten volgen uit omzet, waarbij de accountant over het algemeen controleert op volledigheid, iets wat een tijdrovende klus is, resulterende in hogere audit fees.

LOSS correleert, conform verwachting, positief significant met de audit fees. Hieruit blijkt derhalve dat wanneer er een verlies wordt gerapporteerd in een van de drie fiscale jaren voorafgaand aan de jaarrekeningcontrole waar de audit fees betrekking op hebben, deze gemiddeld 14,8% hoger zijn.

Ten slotte wordt er geen significant verband aangetroffen tussen SUBJ en de audit fees. SUBJ is een dummy-variabele welke een oordeelonthouding uitdrukt. Een verklaring voor het ontbreken van een significant verband kan zijn dat er in de geteste populatie slechts 273 oordeelonthoudingen zijn afgegeven door de controlerende accountant.

Afhankelijke en modererende variabelen

De invloed van het marktaandeel van een accountantskantoor, per segment, correleert niet significant met de audit fees, wanneer we het model over de gehele periode bekijken. Dit geldt ook voor de variabele IFRSDIFF, concluderende dat er geen significant verband bestaat tussen de afstand tussen een lokale GAAP en IFRSDIFF en de kosten voor het controleren van een jaarrekening over de periode 2002 – 2010. Ook het modererende effect van het marktaandeel op het verband tussen deze afstand en de audit fees is niet significant, dit voor zowel de gehele periode als alleen de periode na invoering IFRS, uitgedrukt door de dummy-variabele POST.

Er is wel bewijs aanwezig in dit model dat de audit fees na invoering van IFRS zijn gestegen als gevolg van deze invoering. Aangezien de Audit Fees zijn gecorrigeerd naar koopkracht en jaar op basis van PPP (OECD, 2018), is de positief significante correlatie van 39,6% (POST) ten opzichte van de audit fees, hoog te noemen. Tevens kan dit niet verklaard worden door reguliere prijsstijgingen of andere macro-economische omstandigheden.

Ook de invloed van MS in de periode na invoering IFRS (2005 – 2010) is niet significant voor dit model, blijkende uit de statistieken uit de variabele POST*MS.

(30)

30 De invloed van de afstand tussen IFRS en de lokale GAAP in de periode na invoering na IFRS is wel significant. Dit verband reageert tegengesteld van wat verwacht wordt. Een stijging van de variabele IFRSDIFF met 1 heeft een daling van de audit fees van 2,8% ten gevolge. Een eerste verklaring voor deze resultaten zou kunnen zijn dat de landen waarin de audit fees gemiddeld het hoogste zijn, het verschil tussen de Lokale GAAP en IFRS het kleinste is. Een tweede, praktische, verklaring kan volgen uit het feit dat accountantskantoren in alle landen de verplichtstelling van IFRS juist hebben aangegrepen om hun prijzen te verhogen.

Tabel 8 Regressie

Afhankelijke variabele = AF

Variabele Coëfficiënt Significantie

MS 0,001 0,794 IFRSDIFF -0,012 0,363 MS*IFRSDIFF -0,001 0,220 POST 0,396 0,002 POST*MS -0,002 0,676 POST*IFRSDIFF -0,028 0,089 (POST*MS)*(POST*IFRSDIFF) 0,001 0,188 TA 0,568 0,000 SUBS 0,106 0,000 FORGN 0,004 0,815 RECV 0,165 0,000 INV -0,114 0,001 PROFITS 1,849 0,000 LOSS 0,148 0,000 SUBJ -0,086 0,152 Observaties 17.925 Adjusted R-squared 0,67

Zie Appendix A voor beschrijving variabelen onderdeel van de gedraaide OLS-regressie

(31)

31 Hypothese drie en vier

Ter controle van hypothese drie en vier is een aparte regressie uitgevoerd, waarbij dit tevens apart is gedaan voor de twee periodes van drie jaar na invoering IFRS. De correlaties voor de gedefinieerde controle variabelen zijn in periode 2 (2005-2007) en periode 3 (2008-2010) nagenoeg gelijk aan die in dezelfde perioden weergegeven in tabel 9. Derhalve wordt voor de verklaringen van de geconstateerde richtingen en omvang van de correlatie verwezen naar paragraaf 6.1.

In hypothese drie is gesteld dat er een modererend effect kan optreden door de marketshare van de accountant (als proxy voor ervaring) op de relatie tussen de variabele IFRSDIFF en AF. Uit de regressie, als weergegeven in tabel 9, volgt geen significant verband noch een effect van deze moderator, geldende voor beide geteste perioden 2005-2007 en 2008-2010.

Tabel 9 Regressie

Afhankelijke variabele = AF

2005-2007 2008-2010

Variabele Coëfficiënt Significantie Coëfficiënt Significantie

MS -0,006 0,177 0,004 0,326 IFRSDIFF -0,040 0,002 -0,040 0,001 MS*IFRSDIFF 0,000 0,779 0,000 0,635 TA 0,574 0,000 0,559 0,000 SUBS 0,094 0,000 0,094 0,000 FORGN 0,002 0,949 0,141 0,000 RECV 0,274 0,000 0,101 0,130 INV -0,121 0,068 -0,025 0,642 PROFITS 2,242 0,000 1,365 0,000 LOSS 0,270 0,000 -0,030 0,225 SUBJ -0,195 0,125 -0,010 0,895 Observaties 5.768 6.974 Adjusted R-squared 0,62 0,68

(32)

32 6.2 Multicollineariteit

Ter controle van de bruikbaarheid en geschiktheid van het model is een multicollineariteit test uitgevoerd, hierbij wordt getest of (controle) variabelen in het model niet een overlappende werking hebben waarbij zij elkaar versterken.

In tabel 10, is er een test uitgevoerd op de multicollineariteit binnen het gehanteerde regressie model, waarbij de modererende factor MS op IFRSDIFF buitenbeschouwing is gelaten omdat deze uiteraard sterke overlapping heeft met IFRSDIFF. Zoals in de tabel te lezen is zijn alle VIF-waardes (Variance Inflation Factor) lager dan 4, wat erop duidt dat er zich geen multicollineariteit in het regressie model bevindt.

Tabel 10 Multicollineariteit Afhankelijke variabele = AF

Variabele VIF 1/VIF

POST 1,08 0,9254 IFRSDIFF 1,19 0,8407 MS 1,00 0,9954 TA 1,52 0,6597 RECV 1,26 0,7937 INV 1,28 0,7785 SUBS 1,31 0,7652 PROFITS 1,23 0,8126 LOSS 1,07 0,9364 SUBJ 1,02 0,9772 FORGN 1,02 0,9807 6.3 Sensitiviteitsanalyse

Om de robustness van het gebruikte model te controleren, is er een additionele regressie gedraaid. Hierbij zijn de observaties verband houdende met bedrijven gevestigd in de Groot-Brittannië (‘UK’) verwijderd. Als blijkt uit tabel 4 is 42% van de observaties afkomstig uit de UK waardoor de UK een grote invloed heeft op de resultaten. Daarnaast blijk uit tabel 1 dat de IFRSDIFF-waarde voor de UK 1 is, wat kan worden geïdentificeerd als een extreme IFRSDIFF-waarde, aangezien IFRSDIFF een waarde heeft tussen de 1 en 21. In tabel 11 is de regressie weergegeven, waarbij de UK buiten beschouwing is gelaten.

(33)

33 Tabel 11

Regressie – Robustness Afhankelijke variabele = AF

Variabele Coëfficiënt Significantie

MS 0,006 0,611 IFRSDIFF 0,038 0,234 MS*IFRSDIFF -0,001 0,389 POST 0,880 0,030 POST*MS -0,016 0,283 POST*IFRSDIFF -0,066 0,078 (POST*MS)*(POST*IFRSDIFF) 0,002 0,170 TA 0,566 0,000 SUBS 0,108 0,000 FORGN 0,097 0,000 RECV -0,034 0,586 INV -0,198 0,000 PROFITS 1,914 0,000 LOSS 0,130 0,000 SUBJ -0,333 0,002 Observaties 10.330 Adjusted R-squared 0,61

Zie Appendix A voor beschrijving variabelen onderdeel van de gedraaide OLS-regressie

De meeste variabelen zichtbaar in het model weergegeven in tabel 11 zijn in lijn met de uitkomsten in tabel 8. Echter, uit de regressie wordt duidelijk dat de resultaten ten aanzien van de variabele POST flink verschillen. In de regressie gedraaid over de volledige populatie was de correlatiecoëfficiënt bij de variabele POST nog 0,396, wat dus impliceert dat de audit fees in de periode na invoering IFRS 39,6% hoger zijn. Voor de populatie exclusief de UK geldt dat dit 88% (0,88) is. Met andere woorden, de prijsstijgingen in de landen buiten de UK waren hoger dan in de UK zelf. Gezien het extreme karakter van IFRSDIFF voor de UK (namelijk 1) en de invloed op de totale populatie, zou dit erop kunnen duidden dat er wel degelijk een positief verband bestaat tussen de hoogte van de audit fees en de afstand tussen IFRS en de lokale GAAP. Dit volgt ook uit de correlatiecoëfficiënt van variabele IFRSDIFF, alleen is deze niet significant.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

even lekker buiten zijn, uitwaaien goeie folder gekregen natuur, de mentaliteit van de echte bewoners van schouwen super strand/ veilig zwemmen voor de kinderen mooi land/ veel

Voor de industrieën Industrials en Technology is binnen de bedrijfstak een nadere opsplitsing gemaakt, omdat sommige activiteiten binnen deze industrieën producerend dan wel

Evaluate the effectiveness of the literacy learning programme... What have

Met behulp van de Independent-Samples T Test wordt per onafhankelijke variabele onderzocht of er een significant verschil bestaat tussen de Citotoets score voor deze beide

THE HIDDEN BURDEN OF DEVELOPMENT FINANCIAL SECRECY ACROSS OECD COUNTRIES AND THE ROLE OF THE UNITED STATES IN SHAPING GLOBAL CORRUPTION UNIVERSITY OF AMSTERDAM GRADUATE SCHOOL

When the Bosnian Serb forces attacked the UN protected enclave in Srebrenica in July 1995, most women, children and elderly fled to the UN compound to seek shelter.. However,

Kennis van skin tribology verkregen via onderwijs is niet alleen handig in het werkzame leven van ingenieurs en technische wetenschappers voor het begrijpen, het kunnen formuleren