• No results found

Integreer, maar drink met mate! : een kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen alcoholgebruik van scholieren, onderwijsniveaus, sociaaleconomische status en integratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Integreer, maar drink met mate! : een kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen alcoholgebruik van scholieren, onderwijsniveaus, sociaaleconomische status en integratie"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2018

Integreer, maar drink

met mate!

EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR DE RELATIE TUSSEN

ALCOHOLGEBRUIK VAN SCHOLIEREN, ONDERWIJSNIVEAUS,

SOCIAALECONOMISCHE STATUS EN INTEGRATIE

TOM GROENEVELD 10528083 tomgroeneveld@live.com Universiteit van Amsterdam Bachelor Sociologie Onder begeleiding van: Dr. M. Kalmijn Tweede beoordelaar: Dr. A.M. Kanas Totaal aantal woorden: 8108

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4 1.1 Hoofdvragen 5 2. Theoretisch kader en eerder onderzoek 6 2.1 Paradoxale bevindingen 6 2.2 Stratificatie 7 2.3 Integratie 8 2.4 Hypothesen 10 3. Het onderzoek 13 3.1 Data 13 3.2 Onafhankelijke variabelen 13 3.2.1 Meting van X1: Onderwijsniveau 13 3.2.2 Meting van X2: Sociaaleconomische status ouders 14 3.2.3 Meting van X3: Afkomst 15 3.2.4 Meting van X4: Liberale opvattingen 15 3.3 Afhankelijke variabele: Alcoholgebruik van de scholieren 15 3.4 Controle variabelen 15 3.4.1 Geslacht 15 3.4.2 Zitten blijven 16 3.5 Overzicht van variabelen 17 4. Resultaten 18 4.1 Beschrijvende analyse 18 4.2 Regressieanalyse 19 4.2.1 De paradox 19 4.2.2 Paradox per afkomst 22 4.2.3 Verborgen effect van integratie 24 5. Conclusie 27 5.1 Discussie 30 6. Bibliografie 31

(3)

Abstract

This is a study of the effects of educational level and socioeconomic status of parents on the use of alcohol of underage high school students and the role of integration on these effects. The hypotheses are that educational level has a negative effect on alcohol usage, while socioeconomic status of parents as a positive effect on alcohol usage. Another expectation is that the effect of socioeconomic status will be stronger for students with a non-western background than for students with a Dutch background. These hypotheses are being researched using data from Children of Immigrants Longitudinal Survey in 4 European Countries (CILS4EU) (N=4363). Most of the expectations where confirmed. Educational level did indeed have a negative effect on alcohol usage. However, socioeconomic status of parents did only have a positive effect on alcohol usage for students with a non-western background. For students with a Dutch or an other western background, this effect wasn’t found. The explanation for this could be found in integration; the usage of alcohol was found to be an indicator of integration for students with a non-western background. The effect of socioeconomic status on alcohol usage was explained with this finding.

(4)

1. Inleiding

In 2014 werd de minimale leeftijd voor het nuttigen van alcohol verhoogd van 16 naar 18 jaar. Een verrassende maatregel was dit niet; het gebruik van alcohol, zeker bij minderjarigen, is al enige tijd onderwerp van discussie. De overheid erkent dit probleem en heeft sinds het verhogen van de minimale leeftijd getracht dit probleem op te lossen met de landelijke ‘nix’ campagne. Deze campagne is gericht op alle minderjarigen en hun ouders, met als ultieme doel om te zorgen voor communicatie tussen ouders en hun kinderen over alcoholgebruik. Dit is echter nog steeds een vrij grote en gemêleerde doelgroep, terwijl er wel factoren te identificeren zijn die alcoholgebruik onder minderjarige scholieren tot een bepaalde hoogte verklaren. Veel van deze factoren zijn eerder onderzocht en vaak ook al bekend bij het algemene publiek. Het is bekend dat omgevingsfactoren een rol spelen in het alcoholgebruik van minderjarige kinderen. Vaak gaat het dan om beïnvloedingen van vrienden of familie die zelf ook alcohol gebruiken (Bahr & Hoffmann, 2010; Walls, Fairlie, & Wood, 2009). Verder zijn er financiële factoren die een rol spelen. Uit onderzoek blijkt dat volwassenen met meer inkomen meer alcohol gebruiken dan volwassenen met minder inkomen. Dezelfde conclusie wordt getrokken voor kinderen, echter gaat het dan om zakgeld en niet om inkomen (Sonmez, Cakir, Cinar, Gorgulu, & Vardar, 2016). Ook religie en afkomst zijn factoren die het alcoholgebruik beïnvloeden. Bepaalde religies wijzen het gebruik van alcohol af, hierdoor hangt het hebben van bepaalde religieuze overtuigingen samen met het wel of niet gebruiken van alcohol (Dearfield, 2017). Een religie als de Islam is hier een voorbeeld van. Aangezien dit een religie is die heersend is in een groot aantal niet-westerse landen kan op basis daarvan ook worden geconcludeerd dat afkomst een rol speelt in het wel of niet gebruiken van alcohol (Amundsen, 2012). Tot slot zijn er nog aspecten van het kind zelf die een rol spelen in het wel of niet gebruiken van alcohol. Voorbeelden hiervan zijn het geslacht. Uit onderzoek blijkt dat mannen meer en eerder drinken van vrouwen (Palmqvist, Martikainen, & Von Wright, 2003). Ook het onderwijsniveau is een factor. Zo blijkt dat leerlingen die minder presteren op school of leerlingen die op een lager onderwijsniveau actief zijn vaker alcohol gebruiken (De Looze et al., 2013; Sonmez et al., 2016).

(5)

Deze factoren kunnen gescheiden van elkaar beschouwd worden, al is er altijd sprake van een mate van samenhang. Dit onderzoek zal zich in eerste instantie focussen op de invloed van de sociaaleconomische status van ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen. Ook zal het onderwijsniveau van het kind zelf gekoppeld worden aan het alcoholgebruik van het kind. Van deze twee factoren zal worden onderzocht tot in hoeverre het indicatoren zijn om het alcohol gebruik van minderjarige kinderen te voorspellen. Maar wat als het ook mogelijk zou zijn om deze factoren te gebruiken om iets heel anders te identificeren, zoals integratie? Vastgesteld is al dat als het om integratie gaat, het economisch, cultureel en sociaal participeren in het aankomstland cruciaal is voor meer integratie (Penninx, 2005). Economisch hangt dit samen met het krijgen van een baan en het vergaren van economische status. Maar culturele en sociale integratie blijft lastig te meten. Recent onderzoek toont aan dat wanneer het gaat om immigratie vanuit niet-westerse landen naar westerse landen, het hebben van liberale opvattingen hier een indicator voor kan zijn (Kalmijn & Kraaykamp, 2018). In het verlengde van liberale opvattingen ligt bijvoorbeeld het gebruik van alcohol, dat in de meeste westerse landen meer geaccepteerd is dan in de niet-westerse landen. Het meest uitgesproken voorbeeld hiervan is het verbod op alcohol volgens het islamitisch geloof. Door bestaande theorieën over alcoholgebruik onder scholieren te combineren met nieuwe inzichten wat betreft integratie, probeert dit onderzoek te controleren welke factoren het meeste invloed hebben op alcoholgebruik van minderjarige scholieren. Tegelijkertijd wordt dezelfde informatie gebruikt om te bepalen of alcoholgebruik een indicator van meer culturele en sociale integratie kan zijn. 1.1 Hoofdvragen In dit onderzoek zullen de volgende hoofdvragen worden beantwoord: A. Zorgt een lager onderwijsniveau van een scholier voor meer gebruik van alcohol? B. Zorgt hogere sociaaleconomische status van de ouders voor meer gebruik van alcohol onder minderjarigen scholieren? C. Hoe verschillen de resultaten voor hoofdvraag A en B voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond en leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond?

(6)

2. Theoretisch kader en eerder onderzoek

2.1 Paradoxale bevindingen In het HBSC-rapport naar gezondheid, opvoeding en welzijn van jongeren in Nederland van 2013 wordt een positieve relatie gevonden tussen de sociaaleconomische status van ouders en het alcoholgebruik van hun kinderen. Dit betekent dat kinderen van ouders met een hogere sociaaleconomische status, gemeten vanuit beroep en opleiding, eerder in aanraking komen met alcohol dan kinderen van ouders met een lagere sociaaleconomische status. Een verklaring hiervoor kan liggen in eerder onderzoek dat ziet dat volwassenen met meer inkomen, meer alcohol drinken. Dit gegeven, gecombineerd met het gevonden feit dat kinderen eerder alcohol drinken als hun ouders dit ook doen, kan verklaren waarom sociaaleconomische status van ouders een positief effect heeft op alcoholgebruik van hun kinderen. Via onder andere deze mechanismen kan het dan zo zijn dat de sociaaleconomische status van ouders een positief effect heeft op het alcoholgebruik van hun kinderen (Sonmez et al., 2016; Walls et al., 2009). Tegelijkertijd wordt ook gevonden dat kinderen die een lager onderwijsniveau volgen, meer drinken dan kinderen die op een hoger onderwijsniveau actief zijn. Deze relaties stroken niet met het beeld dat kinderen van ouders die hoger opgeleid zijn, vaak zelf ook hoger opgeleid zijn (De Looze et al., 2013). Deze drie relaties lijken niet samen te kunnen gaan. De sociaaleconomische status van ouders heeft een positief effect op zowel alcoholgebruik als onderwijsniveau. Terwijl onderwijsniveau zelf een negatief effect zou hebben op alcoholgebruik. Dat is de paradox die centraal staat in dit onderzoek. De eerste relatie in de paradox is de relatie tussen sociaaleconomische status van de ouders en het opleidingsniveau van de kinderen. Voorgaand onderzoek toont aan dat het opleidingsniveau van de ouders vaak een goede voorspeller is voor het opleidingsniveau van hun kinderen (Ganzeboom & De Graaf, 1991). Bovendien blijkt dat deze paradox ook geldend is als er onderzoeken uit de andere landen bij worden gehaald. Uit de meeste Amerikaanse onderzoeken blijkt inderdaad dat er een positief verband is tussen het inkomen of onderwijsniveau van de ouders, en het alcoholgebruik van hun kinderen. Aangezien de sociaaleconomische status een

(7)

gecombineerde variabele is van inkomen, onderwijsniveau en opleidingsniveau van de ouders, bevestigt dit de tweede relatie in de paradox (Hanson & Chen, 2007; Sonmez et al., 2016; Sutherland, 2012). De link tussen prestaties op school en het onderwijsniveau van leerlingen en hun alcoholgebruik is echter minder onderzocht, ook in de eerdergenoemde landen. Wat hierin mee zou kunnen spelen is dat Nederland een uniek land is als gekeken wordt naar onderwijsniveaus. Het feit dat Nederland op jonge leeftijd kinderen op niveau sorteert, maakt het toegankelijker om conclusies te trekken op basis van hun eigen onderwijsniveau op jonge leeftijd dan in andere landen. Een studie in Denemarken liet echter zien dat ook daar een link was tussen prestaties op school en alcoholgebruik. De leerlingen die slechter presteerden op school, dronken meer alcohol dan de kinderen die beter presteerden (Stock et al., 2011). Echter, prestaties op school en onderwijsniveau zijn niet gelijk. Prestaties op school zijn afhankelijk van elk cijfer dat een scholier haalt, wat beïnvloed wordt door het onderwijsniveau van de leerling. Sommige leerlingen acteren wellicht op een te laag of te hoog onderwijsniveau. De relatie tussen onderwijsniveau en alcoholgebruik is echter zo onderbelicht, dat studies naar schoolprestaties en alcoholgebruik mee moeten worden genomen in het theoretisch kader. In combinatie met het HBSC-rapport dat wel een negatief verband ziet tussen onderwijsniveau en alcoholgebruik in Nederland, geeft dit enig houvast over het mogelijke bestaan van deze relatie. 2.2 Stratificatie Sociologisch gezien biedt dit onderzoek een praktische uitwerking voor de sociale stratificatie theorie. De vraagstelling vanuit een hoger abstractieniveau bekeken, kan als volgt worden geïnterpreteerd: Zorgt sociale stratificatie voor meer alcoholgebruik onder middelbare scholieren, is ‘ascribed’ of ‘achieved’ status leidend bij deze sociale stratificatie? Achieved status is de status die de scholier zelf heeft verdiend, in dit geval de eigen schoolresultaten of het schoolniveau. Ascribed status is de status die de scholier van huis uit heeft meegekregen, het sociale milieu waarin het kind is opgegroeid. In dit geval gaat het om de sociaaleconomische status van de ouders (de Graaf & Luijkx, 1992; Foladare, 1969).

(8)

De invloed van deze statussen is eerder onderzocht naar bijvoorbeeld opleidingsniveau of beroep. Zo hebben de Graaf en Luijkx de invloed van de beroepspositie van de vader op het opleidingsniveau en het beroepsniveau van de zoon onderzocht in de periode 1930 tot 1980. Hieruit bleek onder andere dat de invloed van de beroepspositie van de vader zeker aanwezig was, maar minder werd gedurende de tijd (de Graaf & Luijkx, 1992). Deze stratificatietheorie ga ik loslaten op het alcoholgebruik van middelbare scholieren. In de eerder besproken theorie werden de twee relaties die centraal staan in dit onderzoek al genoemd. De relatie tussen onderwijsniveau en alcoholgebruik en de relatie tussen sociaaleconomische status van de ouders en alcoholgebruik. De twee onafhankelijke variabelen in deze relaties zijn te koppelen aan ascribed status of achieved status. Het onderwijsniveau van de leerling is iets wat deze leerling zelf behaald heeft. Natuurlijk zijn er genoeg externe factoren die hier een rol in kunnen spelen, maar uiteindelijk is het een prestatie van de leerling zelf. Dit komt overeen met achieved status, het gaat immers om de status die de leerling zelf heeft verworven. De sociaaleconomische status van de ouders van de leerling heeft de leerling niet zelf verworven. Dit is per uitstek een kenmerk dat hoort bij ascribed status. Alle aspecten van sociaaleconomische status van de ouders waardoor een leerling meer kans zou hebben om te drinken, komen direct van de ouders en niet van de leerling zelf. Daarom wordt deze relatie gebruikt om ascribed status te onderzoeken. Dit onderzoek gaat deze stratificatietheorie van ‘ascribed’ en ‘achieved’ status praktisch toepassen op een onderwerp (alcoholgebruik onder middelbare scholieren) dat niet tot de standaardonderwerpen voor deze theorie behoort. Bovendien zal er uitspraak gedaan worden of de ‘ascribed’ (sociaaleconomische status van de ouders) of de ‘achieved’ (onderwijsniveau van de scholier) status de meeste invloed heeft in dit vraagstuk. 2.3 Integratie Om de houdbaarheid van eerdergenoemde paradox zo volledig mogelijk te onderzoeken, worden de onderliggende relaties ook apart onderzocht en vergeleken voor leerlingen met een Nederlandse afkomst, leerlingen met een westerse migratieachtergrond en leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Dit zal worden gedaan aan de hand van integratietheorie.

(9)

Over het algemeen zijn er drie dimensies van integratie te herkennen; de economische dimensie, de sociale dimensie en de culturele dimensie (Penninx, 2005). Een migrant kan afzonderlijk integreren in deze drie dimensies, al is er natuurlijk een nauwe samenhang. Op het moment dat een migrant een goed netwerk heeft opgebouwd (sociale dimensie) dan zal hij of zij waarschijnlijk makkelijker aan werk komen (economische dimensie) (Hoffmeister, 2015). Integratie in de economische dimensie hangt voor een groot deel samen met het wel of niet hebben van een baan. Een baan zorgt ervoor dat een migrant economisch gezien mee doet in het aankomstland (Fleischmann & Dronkers, 2010). Maar het krijgen van een baan is bijna onlosmakelijk verbonden met integratie in de andere twee dimensies. Op het moment dat iemand sociaal geïntegreerd is en een uitgebreid sociaal netwerk heeft opgebouwd en onderhoudt, dan is de kans groter dat hieruit kansen komen voor het verkrijgen van werk. Ook integratie in de culturele dimensie hangt hier nauw mee samen. Culturele integratie wil zeggen dat de migrant culturele competenties bezit van de heersende cultuur in het aankomstland (Amundsen, 2012; Penninx, 2005). Dit houdt onder andere in dat de heersende normen en waarden worden begrepen. Culturele integratie hangt vanzelfsprekend ook erg samen met sociale integratie, want om een sociaal netwerk op te bouwen is het wenselijk om de informele gedragsregels te begrijpen. Door de samenhang in deze dimensies is het bijna ondenkbaar dat er sprake is van volledige integratie in de ene dimensie, terwijl er geen enkele integratie is in de andere dimensie, hoewel dit theoretisch gezien mogelijk is. En deze samenhang is van belang bij het meten van integratie. Om integratie meetbaar te maken, zijn er verschillende indicatoren van integratie die vaak per dimensie worden behandeld. De economische dimensie die veelal gekoppeld is met beroep en inkomen is hiervan het makkelijkst te meten. Indicatoren om integratie in de sociale of culturele dimensie te meten zijn zeldzamer. Kalmijn & Kraaykamp (2018) hebben onderzoek gedaan naar de opvatting van Turkse en Marokkaanse immigranten in Nederland over onder andere seksualiteit en het huwelijk. Zij vonden een verband tussen deze opvattingen, de mate van integratie en de opvattingen van de ouders. Kinderen van religieus gezien meer orthodoxe ouders en kinderen die sociaal minder goed geïntegreerd zijn, hebben meer conservatieve opvattingen over seksualiteit en het huwelijk. Hiertegenover staat dat immigranten die beter geïntegreerd zijn over het

(10)

algemeen meer liberale opvattingen over seksualiteit en het huwelijk hebben (Kalmijn & Kraaykamp, 2018). Hoewel dit onderzoek geen directe relatie met alcoholgebruik heeft, vergt het weinig fantasie om te zien hoe hetzelfde principe zou kunnen gelden voor het gebruik van alcohol. Veel niet-westerse immigranten komen uit landen waarin de normen en waarden van de heersende cultuur of religie het gebruik van alcohol net zomin toestaat als liberale opvattingen over het huwelijk of seksualiteit (Amundsen, 2012). Dit wordt bevestigd door een onderzoek van Amundsen uit 2012. In dit Noorse onderzoek wordt alcoholgebruik van niet-westerse immigranten gekoppeld aan de mate waarin zij zich aangepast hebben aan de Noorse cultuur en de hoeveelheid interactie met Noren. Deze aspecten worden onderzocht door gebruik te maken van een vragenlijst. Vervolgens wordt er gevraagd naar sociale contacten en naar kennis/interesse in de Noorse taal en cultuur. In dit onderzoek wordt gevonden dat het gebruik van alcohol gerelateerd is aan een betere aanpassing aan de Noorse cultuur en meer interactie met Noren. Weinig of geen gebruik van alcohol is daarentegen gerelateerd met een mindere aanpassing aan de Noorse cultuur en minder interactie met Noren (Amundsen, 2012). De combinatie van deze onderzoeken laat zien dat alcoholgebruik een rol kan spelen in het beoordelen van integratie. Alcoholgebruik kan gezien worden als een uiting van liberale, progressieve opvattingen. Zeker vanuit de religieuze en culturele normen en waarden van veel niet-westerse immigranten. Het wel gebruiken van alcohol op jonge leeftijd kan een indicator zijn voor een goede integratie van de ouders in de Nederlandse cultuur. 2.4 Hypothesen Vooruitlopend op de beantwoording van eerdergenoemde hoofd- en deelvragen zijn de volgende hypothesen opgesteld: A. Zorgt een lager onderwijsniveau van een scholier voor meer gebruik van alcohol? De verwachting is dat een lager onderwijsniveau inderdaad voor meer gebruik van alcohol zorgt. Hoewel de bestaande theorie weinig vertelt over de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen, is de theorie vrij eenduidig over het beeld dat er op de lagere niveaus meer gedronken wordt dan op de hogere niveaus. Bovendien is het

(11)

indelen op niveaus zoals dat in Nederland gebeurt vrij uniek, waardoor deze hypothese voornamelijk geformuleerd is op basis van de Nederlandse literatuur. Formele hypothese: Leerlingen met een hoger onderwijsniveau gebruiken minder alcohol. B. Zorgt een hogere sociaaleconomische status van de ouders voor meer gebruik van alcohol onder minderjarigen scholieren? De verwachting is dat een hogere sociaaleconomische status van ouders inderdaad zorgt voor meer alcoholgebruik van hun kinderen. Dit komt omdat uit de theorie blijkt dat volwassenen met een hogere sociaaleconomische status zelf vaker drinken dan volwassenen met een lagere sociaaleconomische status (Sonmez et al., 2016; Walls et al., 2009). Ook blijkt uit de theorie dat als kinderen in aanraking komen met alcoholgebruik, bijvoorbeeld bij hun ouders, de kans groter is dat ze dat zelf op jonge leeftijd proberen (Palmqvist et al., 2003; Walls et al., 2009). Deze aannames op basis van de theorie maken het logisch dat een hogere sociaaleconomische status van ouders leidt tot meer alcoholgebruik van hun minderjarige kinderen. Tevens is er zoals eerder benoemd een financieel aspect dat kan spelen. Uit onderzoek blijkt dat meer inkomen een indicator is voor meer alcoholgebruik. Dit werkt voor zowel de ouders als voor de kinderen, waar het om zakgeld gaat (Sonmez et al., 2016). Er kan worden verwacht dat kinderen van ouders met een hogere sociaaleconomische status zelf meer zakgeld krijgen of makkelijker aan geld kunnen komen. Op basis hiervan kan ook worden verwacht dat een hogere sociaaleconomische status van de ouders positief gerelateerd is aan het alcoholgebruik van hun minderjarige kinderen. Formele hypothese: Hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders is, hoe meer alcohol hun kinderen gebruiken. C. Hoe verschillen de resultaten voor hoofdvraag A en B voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond en leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond.

(12)

In eerste instantie worden er geen verschillen verwacht bij de relatie van onderwijsniveau en alcoholgebruik. In de theorie zijn geen aanwijzingen gevonden dat deze relatie verandert wanneer deze apart voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond of leerlingen met een niet-westerse immigratieachtergrond wordt bekeken. Voor de relatie van sociaaleconomische status van de ouders op alcoholgebruik wordt wel een verschil verwacht. De verwachting zoals besproken bij hypothese B blijft staan voor beide groepen leerlingen. Echter kan ook worden verwacht dat er bij de leerlingen met een niet-westerse immigratieachtergrond een sterker effect is dan bij leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Dit heeft te maken met het feit dat in lijn van de theorie alcoholgebruik een indicator is voor meer integratie in het sociaal-culturele domein. Deze integratie manifesteert zich ook in het economisch domein, waar het hebben van werk een zeer belangrijke indicator is. Deze effecten werken door in de sociaaleconomische status van de ouders. Dit zal ervoor zorgen dat het effect bij leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond sterker is, omdat er een verborgen effect van integratie in de variabele sociaaleconomische status zit. Dit verborgen effect zal een positief effect hebben op alcoholgebruik. Formele hypothese: Het effect van de sociaaleconomische status van de ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen zal sterker aanwezig zijn voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond dan leerlingen met een andere achtergrond, dit verschil kan worden verklaard vanwege het verborgen effect van integratie op de sociaaleconomische status van de ouders.

(13)

3. Het onderzoek

3.1 Data De data die gebruikt worden in dit onderzoek zijn afkomstig van de studie: Children of Immigrants Longitudinal Survey in 4 European Countries (CILS4EU) (Heath et al., 2013). Dit is een longitudinale studie naar middelbare scholieren in vier Europese landen. Hoewel voor dit onderzoek enkel de Nederlandse data zijn gebruikt. Dit zijn cross-sectionele data, verzameld onder leerlingen in de 3e klas, waarvan de meeste 14 jaar oud zijn. In Nederland deden uiteindelijk 109 scholen mee met in totaal 222 klassen (Heath et al., 2013). In totaal zijn data van 4363 leerlingen verzameld. Deze leerlingen kregen een vragenlijst die zij op school moesten invullen, vandaar dat de response van de leerlingen erg hoog is. Aanvullend op deze vragenlijst kregen de kinderen ook een vragenlijst voor hun ouders mee naar huis. De respons op deze vragenlijst ligt helaas lager. Zo zorgt het meten van sociaaleconomische status van ouders aan de hand van de leerlingvragenlijst voor 4251 respondenten tegenover 3239 als dit gebeurt aan de hand van de oudervragenlijst. De informatie uit deze lijst is wel gebruikt om de antwoorden die de leerlingen gaven te controleren en aan te vullen. 3.2 Onafhankelijke variabelen 3.2.1 Meting van X1: onderwijsniveau In de vragenlijst wordt aan de leerlingen gevraagd op welk onderwijsniveau zij actief zijn. De antwoorden zijn de volgende categorieën: - Brugklas - Vmbo-b/vmbo-k/vmbo-mbo2 - Vmbo-g/vmbo-t - Havo - Vwo/es/ib Alle scholieren die brugklas hebben geantwoord, worden uit het sample gehaald. Brugklassen definiëren nog geen niveau waardoor het niet mogelijk is om de hoofd/deelvragen te beantwoorden op basis van die data. Omdat het verschil tussen de verschillende soorten vmbo te klein wordt geacht om een significant verschil te zien, worden

(14)

deze samengevoegd. Dit betekent dat er 3 mogelijke uitkomsten zijn voor de variabele schoolniveau: 1. Vmbo 2. Havo 3. Vwo Dit betekent dat deze variabele op basis van een ordinale schaal met 3 punten wordt gemeten. Hierdoor wordt aangenomen dat er lineair verband tussen de verschillende categorieën bestaat. Dit in tegenstelling tot wanneer er dummy variabelen gemaakt zouden worden voor de verschillende schoolniveaus. 3.2.2 Meting van X2: sociaaleconomische status ouders Er zijn in de dataset twee manieren om de sociaaleconomische status van de ouders te meten: door gebruik te maken van de oudervragenlijst of door gebruik te maken van de leerlingvragenlijst. Het voordeel van de oudervragenlijst is dat het inkomen meegenomen kan worden, maar er zijn minder respondenten door een hoge non-response bij de ouders. Dit resulteerde in twee variabelen die de sociaaleconomische status van de ouders weergeven; een vanuit de leerlingvragenlijst en een vanuit de oudervragenlijst. Beide variabelen waren zeer sterk gecorreleerd, toch is er gekozen om gebruik te maken van de variabele op basis van de leerlingvragenlijst. Doordat deze variabele een hogere respons heeft (1012 meer respondenten) konden de regressies met meer respondenten worden uitgevoerd, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede komt. Om de sociaaleconomische status van de ouders te bepalen is er gebruik gemaakt van de hoogst genoten opleiding en het beroep van de ouders. Voor de beroepen was in de dataset al een ISEI index gemaakt (H. B. G. Ganzeboom & Treiman, 1992). Deze twee variabelen werden eerst gestandaardiseerd en vervolgens samengevoegd. Hierbij moet worden gezegd dat de vragen over opleiding en het type werk voor beide ouders (indien mogelijk) gevraagd zijn. Dit onderzoek gaat uit van het hoogste antwoord dat gegeven is, dit om te voorkomen dat de sociaaleconomische status bijvoorbeeld wijzigt door de keuze van een ouder om niet te werken.

(15)

3.2.3 Meting van X3: Afkomst In de dataset van CILS4EU is er een afkomstvariabele geprogrammeerd. Hierin is de afkomst van de kinderen vastgelegd. Met behulp van de begrippenlijst van het CBS kan vervolgens het onderscheid gemaakt worden tussen Nederlands, westerse immigranten en niet-westerse immigranten (CBS, n.d.). Het gaat hier om om migranten van de eerste generatie tot en met de derde generatie. Hier worden vervolgens dummy variabelen van gemaakt voor zowel westerse als niet-westerse immigranten. Dit stelt de onderzoeker in staat om ook een specifieke categorie te kiezen om daar de analyse mee te doen. 3.2.4 Meting van X4: Liberale opvattingen Om vervolgens te bepalen of het gebruik van alcohol een indicator zou kunnen zijn voor een geslaagde integratie, moeten liberale waarden en het gevoel van Nederlander zijn ook geoperationaliseerd worden. In de vragenlijst van CILS4EU is een vraag opgenomen over liberale waarden. Hierin wordt de mening gevraagd van de scholieren naar samenwonen zonder huwelijk, scheiden, abortus en homoseksualiteit. Er wordt gevraagd wat de leerlingen van deze zaken vinden, de antwoordmogelijkheden lopen van ‘nooit oké’ tot ‘altijd oké’ op een vierpuntsschaal. Deze antwoorden worden samengevoegd tot de variabele ‘liberale opvattingen’. De meting van deze variabele sluit aan op de variabele die in de relevante literatuur is gebruikt (Kalmijn & Kraaykamp, 2018). 3.3 Afhankelijke variabele: alcoholgebruik van de scholieren In de leerlingenvragenlijst wordt gevraagd hoe vaak de scholier alcohol drinkt. De antwoordmogelijkheden lopen van 1 (nooit) tot 5 (elke dag). De originele schaalverdeling van 1 tot 5 kan hier worden aangehouden. Dit is de primaire variabele om het alcoholgebruik van de scholier in kaart te brengen. 3.4 Controle variabelen 3.4.1 Geslacht Om zeker te zijn van de eventuele relaties die gevonden gaan worden in dit onderzoek, wordt er ook een controlevariabele meegenomen. De controlevariabele waarvoor is

(16)

gekozen, is het geslacht van de scholieren. Dit wordt ondersteund door de literatuur, waar onderzoek laat zien dat geslacht ook een rol speelt in het drankgebruik van scholieren (Stock et al., 2011). Hier blijkt dat mannelijke scholieren eerder en meer drinken dan vrouwelijke scholieren. 3.4.2 Zitten blijven Omdat het gaat om een cross sectionele studie waarin 1 leerjaar centraal staat, was een variabele voor leeftijd niet haalbaar omdat deze te weinig spreiding zou kennen. In plaats daarvan is gekozen om voor de variabele ‘zitten blijven’ te kiezen. Deze variabele geeft aan of een leerling al eens eerder is blijven zitten. Dit impliceert dat de leerling ouder is dan zijn jaargenoten. Dit is relevent daar waar onderzoeken laten zien dat leeftijd en zitten blijven ook van invloed zijn op het alcoholgebruik van scholieren (Stock et al., 2011). Bovendien is zitten blijven nauw betrokken bij andere zaken waarvan vermoed kan worden dat ze een rol spelen bij het gebruik van alcohol op minderjarige leeftijd. Zo blijven leerlingen vaak zitten vanwege achterblijvende schoolprestaties, wat weer samenhangt met het onderwijsniveau van de leerling. Ook is het niet ondenkbaar dat leerlingen die zijn blijven zitten, meer tijd besteden aan vrienden of andere buitenschoolse activiteiten, wat de kans dat ze met alcohol in aanraking komen groter maakt.

(17)

3.5 Overzicht van variabelen Een overzicht van alle variabelen die in dit onderzoek gebruikt worden, inclusief minimale en maximale waarden, gemiddelden en standaarddeviatie is te vinden in onderstaande tabel. Tabel 1: Beschrijvende analyse van primaire variabelen op basis van ongewogen data. Bron: CILS4EU

Variabele N Min Max Gemiddelde SD

Onderwijsniveau 4327 1 3 1,577 0,786 Sociaaleconomische status ouders 4251 -3,96 1,86 -0,026 0,874 Opleiding ouders 3973 1 4 3,139 0,540 Beroep ouders 4063 11,56 88,96 51,142 20,212 Nederlands 4255 0 1 0,597 Westerse achtergrond 4255 0 1 0,112 Niet-westerse achtergrond 4255 0 1 0,291 Alcoholgebruik onder scholieren 4363 1 5 1,958 1,042 Liberale waarden 3421 1 4 2,557 0,797

(18)

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende analyse Op het moment dat alcoholgebruik wordt vergeleken tussen de verschillende onderwijsniveaus (Figuur 1) valt direct op dat een groot percentage van de leerlingen van de 3e klas op het VWO nog nooit alcohol heeft gebruikt. Liefst 55,4% van deze leerlingen geeft aan nog nooit alcohol te hebben gedronken. Ter vergelijking kan worden gezien dat 33% van de leerlingen in de 3e klas op het VMBO dit aangeeft. Bij elke categorie waar wel alcohol wordt gedronken, ‘minder vaak’ tot ‘een/paar keer per week of meer’, staan VMBO-leerlingen relatief gezien bovenaan. Hieruit kan voorzichtig de conclusie worden getrokken dat een groter percentage leerlingen op het VMBO alcohol drinkt dan leerlingen op het VWO of HAVO. In Figuur 2 wordt alcoholgebruik vergeleken onder de verschillende achtergronden. Wat direct opvalt is dat van de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond 56,2% aangeeft nog nooit alcohol te hebben gedronken. Dit staat tegenover 37,1% leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Ook is het opvallend dat van de leerlingen met een westerse migratieachtergrond liefst 16,7% aangeeft een of meerdere keren per week alcohol te nuttigen. Op deze uitschieter na ontwijken de leerlingen met een Nederlandse achtergrond en leerlingen met een westerse migratieachtergrond elkaar niet veel. Wel kan worden gesteld dat leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond relatief minder drinken dan leerlingen met een andere achtergrond. Dit komt overeen met de verwachting in het licht van het religieuze verbod op alcohol in het islamitische geloof wat geldend is in veel niet-westerse landen.

(19)

Figuur 1: Alcoholgebruik per onderwijsniveau op basis van gewogen data. Bron: CILS4EU Figuur 2: Alcoholgebruik per achtergrond op basis van gewogen data. Bron: CILS4EU 4.2 Regressieanalyse 4.2.1 De paradox De analyse begon met het testen van de individuele relaties in de paradox. Dit zijn de relaties tussen de sociaaleconomische status van ouders en alcoholgebruik van de scholier, van sociaaleconomische status van ouders en het onderwijsniveau van de scholier en van het onderwijsniveau van de scholier en het alcoholgebruik van de scholier. Deze uitkomsten staan beschreven in onderstaand figuur. 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

Nooit Minder vaak Een/paar keer per

maand Een/paar keer per week of meer

Alcoholgebruik per (migratie)achtergrond

Nederlands Westers Niet-Westers 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

Nooit Minder vaak Een/paar keer per

maand Een/paar keer per week of meer

Alcoholgebruik per onderwijsniveau

(20)

Figuur 3: Onderlinge relaties aan de hand van enkelvoudige regressies; ongestandaardiseerde regressie coëfficiënt. **P<0,05 Bron: CILS4EU Zoals in het figuur te zien is, bestaat de paradox zoals beschreven in het HBSC-rapport wanneer deze gemeten wordt voor het totaal aantal respondenten met behulp van enkelvoudige regressies. Dit betekent dat de relaties zijn gemeten afzonderlijk van de andere effecten. De effecten verschillen weliswaar qua sterkte, maar zijn alle drie significant. De volgende stap was om een meervoudige regressie uit te voeren om te zien of de effecten veranderen als ze beide worden meegenomen. De resultaten hiervan zijn zichtbaar in Tabel 2.

Schoolniveau

kind = X

1

Alcoholgebruik kind = Y

SES ouders

= X

2 -0,166** 0,052 ** 0,275 **

(21)

Tabel 2: Lineaire regressieanalyse voor alcoholgebruik onder scholieren; ongestandaardiseerde regressie coëfficiënt Model 1: Zonder controle variabelen Model 2: Met controle variabelen Onderwijsniveau -0,271** (0,021) -0,221** (0,021) SES ouders 0,132** (0,019) 0,135** (0,019) Man 0,087** (0,032) Zitten blijven 0,352** (0,035) Constant 2,398 (0,037) 2,169 (0,044) R-kwadraat 0,042 0,067 N 4115 4105 **P<0,05 Standaardfouten tussen haakjes Bron: CILS4EU In bovenstaande regressie komen de eerder besproken effecten terug. Zo is er een negatief effect van onderwijsniveau op alcoholgebruik te zien. Dit betekent dat hoe lager het onderwijsniveau, hoe meer alcohol de leerling gebruikt. De sociaaleconomische status van de ouders heeft juist een positief effect op alcoholgebruik; hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders, hoe meer alcohol hun kind gebruikt. Beide relaties zijn significant. Bovendien vervallen de relaties niet op het moment dat de controle variabelen worden meegenomen in de analyse. Vanuit de theorie bleek al dat mannelijke leerlingen meer zouden drinken. Dit wordt bevestigd in deze analyse. Verder blijkt dat geslacht niet meespeelt in de relaties van onderwijsniveau en sociaaleconomische status op alcoholgebruik, deze blijven onveranderd en significant. Hetzelfde geldt voor de toevoeging van zitten blijven. Met deze variabele hangen onder meer leeftijd en mindere schoolprestaties samen. Het is niet onverwacht dat zitten

(22)

blijven een positief effect heeft op het gebruik van alcohol, maar desondanks dit gegeven blijven de overige relaties significant en verliezen weinig qua sterkte. 4.2.2 Paradox per afkomst De effecten die terugkomen in de eerdergenoemde meervoudige regressieanalyse komen overeen met de effecten die eerder terugkwamen in de enkelvoudige regressieanalyse en de theorie. Zoals verwacht kon worden vanuit de beschrijvende analyse blijkt dat onderwijsniveau een negatieve relatie heeft op alcoholgebruik. Hierbij komend heeft de sociaaleconomische status van de ouders het verwachte positieve effect op alcoholgebruik. Vanuit de beschrijvende analyse bleek echter ook dat de achtergrond van de leerlingen invloed heeft op het alcoholgebruik. Vooral tussen de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en de leerlingen met een Nederlandse of westerse achtergrond waren grote verschillen zichtbaar. Hier op voortbouwend volgt in onderstaande tabel een meervoudige regressieanalyse voor alcoholgebruik per achtergrond.

(23)

Tabel 3: Lineaire regressieanalyse voor alcoholgebruik onder scholieren per achtergrond; ongestandaardiseerde regressie coëfficiënt **P<0,05 Standaardfouten tussen haakjes Bron: CILS4EU Model 1

Zonder controle variabelen Model 2 Met controle variabelen

Nederlandse afkomst Onderwijsniveau -0,324** (0,027) -0,245** (0,027) SES ouders -,010 (0,030) -0,20 (0,029) Man 0,132** (0,040) Zitten blijven 0,509** (0,46) Constant 2,631 2,297 R-kwadraat 0,061 0,112 N 2454 2448 Westerse immigrant Onderwijsniveau -0,301** (0,065) -0,255** (0,066) SES ouders 0,108 (0,067) 0,110 (0,067) Man -0,061 (0,100) Zitten blijven 0,388** (0,111) Constant 2,609 2,444 R-kwadraat 0,040 0,062 N 456 456 Niet-Westers immigrant Onderwijsniveau -0,131** (0,036) -0,106** (0,037) SES ouders 0,153** (0,024) 0,160** (0,024) Man 0,005 (0,052) Zitten blijven 0,205** (0,055) Constant 1,798 1,683 R-kwadraat 0,-38 0,048 N 1106 1102

(24)

De negatieve significante relatie van onderwijsniveau op alcoholgebruik zien we bij elke groep leerlingen terugkomen. Voor elke achtergrond geldt dus dat hoe lager het onderwijsniveau van de leerling, hoe meer alcohol deze leerling drinkt. Zowel voor als na de toevoeging van de controlevariabelen is dit effect significant bij leerlingen van elke achtergrond. Als gekeken wordt naar het effect van de sociaaleconomische status van de ouders op het alcoholgebruik van hun kind wordt niet altijd hetzelfde gevonden. Bij leerlingen met een Nederlandse of een westerse achtergrond is deze relatie niet significant, zowel voor als na de toevoeging van controlevariabelen. Wanneer echter gekeken wordt naar leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond bestaat deze relatie wel. Voor leerlingen met deze achtergrond heeft sociaaleconomische status van ouders een positief significant effect op alcoholgebruik. Wat betekent dat hoe hoger de sociaaleconomische status van ouders is, hoe meer alcohol de leerling nuttigt. De groep waarvoor beide relaties aanwezig en significant zijn, wordt gevormd door de scholieren met een niet-westerse immigratieachtergrond. Aangezien deze een systematische oververtegenwoordiging hebben in het sample van scholieren, verklaart dit ook direct waarom de paradox ook gevonden kan worden voor het gehele sample. 4.2.3 Verborgen effect van integratie De vraag die nu naar voren komt, is de vraag waarom het verwachte positieve effect van sociaaleconomische status van de ouders op het alcoholgebruik van de leerling alleen gevonden wordt bij de leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Het antwoord op deze vraag kan worden gevonden in integratie. Zoals eerder behandeld, bestaat de variabele ‘sociaaleconomische status’ uit de opleiding van de ouders en het beroep van de ouders. Waarbij kan worden gesteld dat een beroep dat hoger scoort op de ISEI schaal, een indicator is voor meer integratie. Hoe belangrijker of prestigieuzer het beroep dat een immigrant uitoefent, hoe meer sprake er is van (in ieder geval) economische integratie. Het feit dat sociaaleconomische status, wat nauw samenhangt met integratie, alleen een positief significant effect heeft op alcohol bij leerlingen met een niet-westerse

(25)

migratieachtergrond, doet vermoeden dat alcoholgebruik ook samenhangt met integratie. In deze samenhang zou alcoholgebruik een indicator kunnen zijn voor integratie, net als liberale opvattingen zoals uit de theorie bleek (Kalmijn & Kraaykamp, 2018). Dit zou betekenen dat het positieve effect van sociaaleconomische status op alcoholgebruik een verborgen effect van integratie is. De uitkomst van een correlatie tussen alcoholgebruik en liberale opvattingen voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond is 0,346, welke significant is met een P-waarde van 0,000. Dit betekent dat er een positief verband is tussen alcoholgebruik en liberale opvattingen. Ter vergelijking; voor de leerlingen met een Nederlandse achtergrond is het effect -0,053, welke niet significant is. Dit is te verklaren vanuit het feit dat leerlingen met een Nederlandse achtergrond in principe al goed geïntegreerd zijn en over het algemeen over liberale opvattingen beschikken die hierbij horen. Voor leerlingen met een niet-westerse achtergrond is dit natuurlijk minder vanzelfsprekend. Deze positieve correlatie wordt ondersteund vanuit de literatuur. Er was immers al vastgesteld dat liberale opvattingen een indicator vormen voor een geslaagde integratie en dat een geslaagde integratie ook gepaard ging met meer alcoholgebruik (Amundsen, 2012; Kalmijn & Kraaykamp, 2018). Tabel 4: Partiële correlatie tussen liberale opvattingen en alcoholgebruik. Controle variabelen: onderwijsniveau, sociaaleconomische status ouders, man en zitten blijven. Model 1

Nederlandse achtergrond Model 2 Niet-westerse achtergrond

Correlatie 0,002 0,359 P-waarde 0,937 0 N 1970 812 Bron: CILS4EU Het effect van liberale opvattingen wordt in de bovenstaande correlatie nog meer duidelijk. Waar het effect bij leerlingen met een Nederlandse achtergrond nauwelijks bestaat en niet significant is, is het tegenovergestelde aan de hand bij leerlingen met een niet-westerse achtergrond. Bovendien is het een zeer positieve correlatie. Hiermee wordt de link tussen de twee onderzoeken die besproken zijn in het theoretisch kader gelegd; liberale opvattingen zijn een goede indicator voor meer integratie en alcoholgebruik gaat gepaard met meer integratie. Dit zou betekenen dat liberale

(26)

opvattingen een positieve invloed hebben op alcoholgebruik onder leerlingen met een niet-westerse achtergrond en dat alcoholgebruik daarmee ook een indicator is voor meer integratie. Dit is door deze analyse bevestigd.

(27)

5. Conclusie

Om de conclusie van dit onderzoek te structureren zal deze gegeven worden aan de hand van de drie hoofdvragen die in het begin van dit onderzoek zijn gesteld. Deze hoofdvragen zullen afzonderlijk van elkaar beantwoord worden. Hoofdvraag A luidde als volgt: “Zorgt een lager onderwijsniveau van een scholier voor meer gebruik van alcohol?” De analyse van deze vraag begon met een enkelvoudige regressie van onderwijsniveau op alcoholgebruik. Hieruit kwam een negatief significant effect, wat betekent dat hoe lager het onderwijsniveau, hoe meer alcohol er gebruikt werd door de leerling. Deze relatie werd ook gevonden op het moment dat er een meervoudige regressie werd uitgevoerd, waarbij sociaaleconomische status van de ouders, geslacht en zitten blijven werden meegenomen in de analyse. Ook op het moment dat deze analyse werd uitgevoerd voor leerlingen met verschillende achtergronden, bleef deze relatie voor elke achtergrond terugkomen. De relatie bleef negatief en significant voor elke groep leerlingen. Vanuit de stratificatie theorie was onderwijsniveau van de leerling gekoppeld aan achieved status. Het bereikte onderwijsniveau is immers iets wat de leerling zelf bereikt. Doordat de relatie van onderwijsniveau op alcoholgebruik in dit onderzoek bij elke analyse negatief en significant bleek, kan nu worden gesteld dat achieved status van invloed is op het alcoholgebruik van de leerling. Op het moment dat deze status lager is, door een lager bereikt onderwijsniveau, is het alcoholgebruik hoger. Deze uitkomsten komen overeen met de gestelde hypothese. De gestelde hypothese was dat hoe hoger het onderwijsniveau van de leerling, hoe minder alcohol deze leerling gebruikte. Deze hypothese kwam tot stand na de beschouwing van de beschikbare literatuur over dit onderwerp en is na dit onderzoek nogmaals bevestigd. Dat betekent dat deze uitkomst overeenkomt met de huidige theorie over dit onderwerp. Hoofdvraag B luidde als volgt: “Zorgt hogere sociaaleconomische status van de ouders voor meer gebruik van alcohol onder minderjarige scholieren?” Ook hier begon de analyse met een enkelvoudige lineaire regressie. De uitkomst hiervan was een positief effect van de sociaaleconomische status van de ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen. Toen deze analyse werd uitgevoerd door middel van een multivariate

(28)

regressie met onderwijsniveau, geslacht en zitten blijven als controlerende variabelen bleef deze significante positieve relatie bestaan. Op het moment dat dezelfde analyse apart werd uitgevoerd per achtergrond van de leerling veranderde dit. Voor leerlingen met een Nederlandse of een westerse migratieachtergrond bleek het effect van sociaaleconomische status van de ouders op alcoholgebruik van hun kinderen niet meer significant. Voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond bleef de relatie wel positief en significant. Vanuit de stratificatie theorie was het effect van sociaaleconomische status van de ouders op alcoholgebruik gekoppeld aan ascribed status. Dit omdat de sociaaleconomische status van de ouders niet iets is wat kinderen zelf bereikt hebben, maar wat ze meekrijgen van huis uit. Doordat dit effect alleen aanwezig was voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond kan worden gesteld dat ascribed status geen of weinig invloed heeft op het gebruik van alcohol. Dit komt niet overeen met de gestelde hypothese aan het begin van dit onderzoek. Deze hypothese luidde als volgt: “Hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders is, hoe meer alcohol hun kinderen gebruiken. ” Uit dit onderzoek blijkt echter dat dit niet het geval is. Voor leerlingen met een Nederlandse of een westerse migratieachtergrond bestaat dit effect niet. De enige groep waarvoor deze stelling op gaat, zijn leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Daarom moet deze hypothese verworpen worden. Deze bevinding gaat tegen een aantal eerdere onderzoeken, zoals benoemd in het theoretisch kader, in. De meest sprekende hiervan is het HBSC-rapport dat voortgekomen is uit Nederlands onderzoek (De Looze et al., 2013). Hierin werd gesteld dat de sociaaleconomische status van ouders een positief effect heeft op het alcoholgebruik van hun kinderen. Dit onderzoek onderschrijft een andere mening. Het effect waarover gesproken wordt in de theorie gaat slechtst op voor een beperkte groep van de populatie, in plaats van de gehele populatie. Vanuit dit onderzoek is het dus een aanbeveling om in het vervolg het onderscheid te maken tussen leerlingen van verschillende achtergronden. De derde en laatste hoofdvraag luidde als volgt: “Hoe verschillen de resultaten voor hoofdvraag A en B voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond en leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond?” Het antwoord op deze vraag is indirect al gegeven met de beantwoording van hoofdvragen A en B. Bij hoofdvraag A werd vastgesteld dat het negatieve effect van onderwijsniveau op

(29)

alcoholgebruik bij elke analyse significant was. Dit geldt voor zowel leerlingen met een Nederlandse achtergrond als leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. De resultaten van hoofdvraag B zijn wel verschillend voor deze groepen leerlingen. Uit de analyse blijkt dat het effect van sociaaleconomische status van ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen enkel positief en significant was voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond was deze relatie niet aanwezig. Vanuit de literatuur was er geen theorie die deze uitkomst direct verklaart, maar vanuit de theorie werd wel een perspectief gegeven waarin dit resultaat kan worden geplaatst. Vanuit de integratietheorie worden drie dimensies van integratie vastgesteld; economisch, sociaal en cultureel. Deze dimensies hebben onderling een grote samenhang. Vastgesteld was al dat beroep onderdeel is van sociaaleconomische status en een belangrijke indicator is van economische integratie (Penninx, 2005). Vanuit een combinatie van andere literatuur bleek dat liberale opvattingen een indicator zijn voor culturele integratie en dat alcohol wellicht eenzelfde soort indicator kan zijn (Amundsen, 2012; Kalmijn & Kraaykamp, 2018). Vanuit dit onderzoek blijkt nu dat alcoholgebruik inderdaad, overeenkomstig met liberale opvattingen, een indicator voor culturele integratie is. Dit verklaart dat het positieve effect van sociaaleconomische status van de ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen wel gevonden wordt voor leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Sociaaleconomische status hangt namelijk samen met economische integratie. Economische integratie hangt op zijn beurt weer samen met culturele integratie, waar alcoholgebruik een voorspeller van blijkt te zijn. In de variabele sociaaleconomische status zit een verborgen effect van economische integratie, welke sterk samenhangt met het effect van integratie binnen de variabele alcoholgebruik. Dit komt overeen met de eerder gestelde hypothese. De hypothese stelde dat het effect van sociaaleconomische status van ouders op het alcoholgebruik van hun kinderen sterker aanwezig zou zijn bij leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond. Deze hypothese wordt bevestigd. Het blijkt zelfs dat deze relatie bij leerlingen met een Nederlandse achtergrond niet aanwezig is. Deze bevinding heeft implicaties voor vervolgonderzoek. Het feit dat alcoholgebruik gezien kan worden als een indicator voor integratie kan nuttig zijn bij toekomstig onderzoek

(30)

naar integratie. Ook toont dit onderzoek aan dat er rekening gehouden dient te worden met het verborgen effect van integratie wanneer er gemeten wordt aan de hand van sociaaleconomische status, gezien de samenhang met economische integratie. 5.1 Discussie De data die gebruikt zijn in dit onderzoek bevatten een systematische oververtegenwoordiging van leerlingen met een immigratieachtergrond. In de beschrijvende analyse is de data gewogen om deze oververtegenwoordiging teniet te doen, in de toetsende analyse niet. Deze oververtegenwoordiging kan een rol spelen in de beoordeling van de houdbaarheid van de paradox die beschreven is in het HBSC-rapport. Vanuit de analyse blijkt namelijk dat deze paradox houdbaar is op het moment dat deze getoetst werd op het gehele sample en specifiek voor leerlingen met een niet-westerse immigratieachtergrond. Nu is vanuit de theorie en verdere analyse verklaard waarom deze wel houdbaar is voor de leerlingen met een niet-westerse immigratieachtergrond en niet voor leerlingen met een Nederlandse achtergrond. Echter kan het zo zijn dat door de oververtegenwoordiging van leerlingen met een migratieachtergrond de paradox ten onrechte houdbaar lijkt te zijn voor het gehele sample. Ook is het van belang om te melden dat bij het categoriseren van leerlingen in de verschillende achtergronden er geen rekening is gehouden met verschillen tussen generaties. Dit onderzoek trekt conclusies over integratie gebaseerd op de gehele groep leerlingen met een niet-westerse immigratieachtergrond. In werkelijkheid is het zeer denkbaar dat er verschillende indicatoren zijn voor integratie tussen de verschillende generaties immigranten. Dit onderzoek kan daarmee wel de basis vormen voor een vervolgonderzoek waarin leerlingen vanuit verschillende generaties onderzocht worden aan de hand van eerder vastgestelde indicatoren. De manier waarop onderwijsniveau gemeten is, kan ook onderwerp zijn van discussie. Door onderwijsniveaus te interpreteren als een ordinale schaal met 3 categorieën. Hierdoor kunnen de nuanceverschillen die er tussen de verschillende soorten vmbo en VWO zitten onopgemerkt blijven. Bovendien betekent dit dat het effect van onderwijsniveau niet direct gekoppeld kan worden aan 1 specifiek niveau. Door het op deze wijze te doen, wordt echter wel aangegeven dat het onderwijsniveau een negatief effect heeft op alcoholgebruik en dus hoe lager het onderwijsniveau wordt, hoe meer er gedronken wordt.

(31)

6. Bibliografie

Amundsen, E. J. (2012). Low level of alcohol drinking among two generations of non-Western immigrants in Oslo: A multi-ethnic comparison. BMC Public Health, 12(1), 1. https://doi.org/10.1186/1471-2458-12-535 Bahr, S. J., & Hoffmann, J. P. (2010). Parenting Style, Religiosity, Peers, and Adolescent Heavy Drinking*. Stud. Alcohol Drugs, 71, 539–543. CBS. (n.d.). CBS Begrippen. Retrieved May 11, 2018, from https://www.cbs.nl/nl-nl/onze- diensten/methoden/begrippen?tab=p#id=persoon-met-een-niet-westerse-migratieachtergrond Cheng, T. C., & Lo, C. C. (2015). Change in Adolescents’ Alcohol-Use Patterns, From Non-Drinking to Non-Heavy Drinking or Heavy Drinking. Journal of Drug Issues, 45(4), 447– 459. https://doi.org/10.1177/0022042615604013 de Graaf, P. M., & Luijkx, R. (1992). Van “ascription” naar “achievement”? Trends in statusverwering in Nederland tussen 1930 en 1980. Mens En Maatschappij, 67(4). De Looze, M., Van Dorsselaer, S., De Roos, S., Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., … Vollebergh, W. (2013). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Dearfield, C. T. (2017). Contextual Factors That Influence Alcohol Use Behaviors. Journal of Child & Adolescent Substance Abuse, 264, 303–313. https://doi.org/10.1080/1067828X.2017.1305932doi.org/10.1080/1067828X.2017.130 5932 Fleischmann, F., & Dronkers, J. (2010). Unemployment among immigrants in European labour markets: An analysis of origin and destination effects. Work, Employment and Society, 24(2), 337–354. https://doi.org/10.1177/0950017010362153 Foladare, I. S. (1969). A Clarification of &quot;Ascribed Status&quot; and &quot;Achieved Status&quot; The Sociological Quarterly, 10(1), 53–61. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/4105001 Ganzeboom, H. B., & De Graaf, P. M. (1991). Sociale herkomst, culturele socialisatie en cultuurparticipatie: een sibling-analyse. Sociale Wetenschappen, 34(4), 272–284. Retrieved from https://pure.uvt.nl/portal/files/856071/SOCIALEH.PDF Ganzeboom, H. B. G., & Treiman, D. J. (1992). Internationally Comparable Measures of Occupational Status for the 1988 International Standard Classification of Occupations.

(32)

Studiedag Systemen Voor Beroepenclassificatie SOCIAL SCIENCE RESEARCH, 25, 201– 239. Retrieved from http://rbtaylor.net/060_sp07_archive_project_occup_status_codes.pdf Hanson, M. D., & Chen, E. (2007). Socioeconomic status and health behaviors in adolescence: A review of the literature. Journal of Behavioral Medicine. https://doi.org/10.1007/s10865-007-9098-3 Heath, K. F., Hewstone, A. F., Jonnson, M., Kalmijn, J. O., Kogan, M., & van Tubergen, F. (2013). Children of Immigrants Longitudinal Survey in Four European Countries (CILS4EU). Cologne: GESIS Data Archive. ZA5353 Data file Version 1.0.0. Hoffmeister, O. (2015). a Immigrants and Social Networks in Environment : The Case of, 42(2), 425–448. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/pdf/27645257.pdf?refreqid=excelsior%3Ac624a2bde8ca13 873e01d63c22fb8a3f Kalmijn, M., & Kraaykamp, G. (2018). Determinants of cultural assimilation in the second generation. A longitudinal analysis of values about marriage and sexuality among Moroccan and Turkish migrants. Journal of Ethnic and Migration Studies, 44(5), 697– 717. https://doi.org/10.1080/1369183X.2017.1363644 Palmqvist, R. A., Martikainen, L. K., & Von Wright, M. R. (2003). A Moving Target: Reasons Given by Adolescents for Alcohol and Narcotics Use, 1984 and 1999. Journal of Youth and Adolescence. https://doi.org/10.1023/A:1022595403818 Penninx, R. (2005). Integration of migrants: economic, social, cultural and political dimensions. In The New Demographic Regime Population Challenges and Policy Responses (pp. 137–152). Retrieved from https://s3.amazonaws.com/academia.edu.documents/41809089/The_New_Demograp hic_Regime_-_Population_20160131-13812-17z17ji.pdf?AWSAccessKeyId=AKIAIWOWYYGZ2Y53UL3A&Expires=1528709249&Signat ure=wR7zk1Wa%2B%2Fqp9SfpadT9t3TNXb0%3D&response-content-disposition=in Sonmez, M. B., Cakir, D., Cinar, R. K., Gorgulu, Y., & Vardar, E. (2016). Substance Use and Parent Characteristics Among High School Students: Edirne Sample in Turkey. Journal of Child and Adolescent Substance Abuse, 25(3), 260–267. https://doi.org/10.1080/1067828X.2015.1037516 Stock, C., Ejstrud, B., Vinther-Larsen, M., Schlattmann, P., Curtis, T., Grønbæk, M., &

(33)

Bloomfield, K. (2011). Effects of school district factors on alcohol consumption: Results of a multi-level analysis among Danish adolescents. European Journal of Public Health, 21(4), 449–455. https://doi.org/10.1093/eurpub/ckq156 Sutherland, A. (2012). Is parental socio-economic status related to the initiation of substance abuse by young people in an English city? An event history analysis. Social Science and Medicine. https://doi.org/10.1016/j.socscimed.2011.12.026 Walls, T. A., Fairlie, A. M., & Wood, M. D. (2009). Parents Do Matter: A Longitudinal Two-Part Mixed Model of Early College Alcohol Participation and Intensity. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 70(6), 908–918. https://doi.org/10.15288/jsad.2009.70.908

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze ratio’s geven de verdeling aan van de totale bevolking over de verschillende SES groepen en kunnen per leeftijd verschillen. Deze ratio’s zijn echter weer afhankelijk van

Feeding high concentrate diets to dairy cows result in reduced rumen pH levels due to increased volatile fatty acid production as a result of microbial fermentation.. Rumination

economic justice, human solidarity and ecological sustainability. Thus, it is theoretically plausible that Parecon can prevent a CC. Furthermore, Parecon is antithetical to hegemonic

Indien aandelen in de verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de fusie geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de

An approach for film transfer is demonstrated that makes use of seed layers of nanosheets on arbitrary sacrificial substrates.. Epitaxial SrTiO 3 , SrRuO 3 , and

De resultaten laten zien dat in nagenoeg alle Europese landen jongvolwassenen die zijn opgegroeid in families met een hogere SES later een relatie vormen dan jongvolwassenen

Hieruit komt eveneens geen eenduidig beeld naar voren: vier interventies hadden kleinere of geen effecten bij de lage ses deelnemers, terwijl er vijf interventies waren met

Blending of two types of rubber preserving elastic properties at low temperatures (low glass transition temperatures):.  Silicone rubber providing higher radiation &amp;