• No results found

Nederlandse Waarden en Belangen in Spanje

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederlandse Waarden en Belangen in Spanje"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlandse waarden

en belangen in Spanje

De Nederlands-Spaanse betrekkingen ten tijde

van het Kabinet-Den Uyl

Joep te Pas

Studentnummer: 10293892

Master Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Begeleider: Dhr. Dr. Ruud van Dijk PHD

Universiteit van Amsterdam Juni 2015

(2)

Voorwoord

Bij aanvang van deze eenjarige master wist ik reeds dat ik Spanje op één of andere manier bij mijn scriptieonderwerp wilde betrekken. Mijn interesse voor Spanje komt voort uit twee perioden waarin ik in Barcelona heb gewoond. Gedurende het 3de jaar van mijn bachelorstudie heb ik gestudeerd aan de Universtitat de Catalunya, waar ik veel heb geleerd over de Spaanse geschiedenis. Halverwege het huidige studiejaar heb ik gekozen voor de Nederlands-Spaanse betrekkingen als onderwerp voor mijn scriptie. In de loop van het eerste semester was ik geïnteresseerd geraakt in de discussies over de aard van het buitenlands beleid van Nederland na 1945. Ook heeft het uiteraard een aantal praktische voordelen om Nederland bij je

onderzoek te betrekken, zoals de mogelijkheid om veelvuldig gebruik te maken van primaire bronnen. Ik heb de afgelopen maanden dan ook een flink aantal bezoeken gebracht aan verschillende Nederlandse archieven.

Ik wil graag een aantal mensen bedankt die hun bijdrage hebben geleverd aan de voltooiing van deze scriptie. Ten eerste zijn dat mijn ouders, die dit gehele studiejaar voor mij mogelijk hebben gemaakt. Dankzij hen kan ik mijn ontwikkeling als student, die na de bachelorfase enigszins stagneerde, toch nog afsluiten met een mastergraad. Verder wil mijn begeleider Ruud van Dijk bedanken, die mij heeft geholpen om mijn ideeën in een concreet onderzoek om te zetten en in de laatste fase een aantal hoofdstukken van nuttig commentaar heeft voorzien. Ten slotte nog een woord van dank voor mijn broer Mark en mijn goede vriend Wout, die hebben geholpen met het proeflezen van enkele delen van deze scriptie.

Joep te Pas

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding………..…5

- De stand van de wetenschap……….…..6

- Aanpak en opbouw van het onderzoek……….…..9

Hoofdstuk 1: Voorgeschiedenis: De Nederlands-Spaanse betrekkingen 1945-1973…….…..11

- Spanje geïsoleerd……….….11

- Spanje en de VN……….…..14

- Spanje en de NAVO……….15

- Spanje en de EEG……….……17

- Conclusie……….…..19

Hoofdstuk 2: De totstandkoming van het Kabinet-Den Uyl……….……20

- De Nederlandse politiek tot aan de verkiezingen van ’72……….……20

- Keerpunt ’72……….23

- Schets van beleid voor 1973 en de volgende jaren………...…24

- Een vergelijking………...……….….25

- De samenstelling en regeringsverklaring van het Kabinet-Den Uyl……….…26

- De verhoudingen binnen het kabinet gedurende de regeerperiode………...28

- Conclusie……….……...29

Hoofdstuk 3: Nederland en de laatste jaren van het Franco-regime……….…31

- De Spaanse binnenlands situatie in de periode 1973-1975………...…33

- Maatschappelijke acties in Nederland………...34

- Nederland en de Spaanse toenadering tot de NAVO en de EEG………...…..…37

- Het najaar van 1975………..39

- Nederland en de opvolging van Franco………43

(4)

Hoofdstuk 4: Nederland en Spanje na Franco………..49

- De binnenlandse ontwikkelingen in Spanje in de periode 1976-1977………..51

- Maatschappelijke actie in Nederland………53

- Nederland en Juan Carlos……….…55

- Nederland en de Spaanse betrekkingen met de EEG en de NAVO………..…57

- De Nederlands-Spaanse bilaterale betrekkingen………...…59

- Conclusie………...……62

Conclusie………...…64

Bibliografie………...……69

Bijlage 1

(5)

Inleiding

Gedurende de eerste maanden van mijn studie heb ik waar dat kon Spanje gebruikt als onderwerp voor de verschillende onderzoeksopdrachten. In eerste instantie heb ik mij veel bezig gehouden met de internationale positie van Spanje vlak na de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 kwam Spanje in een internationaal isolement terecht en leek het er even op dat de westerse bondgenoten actie zouden gaan ondernemen tegen het fascistische regime van generaal Franco. Door het ontstaan van de Koude Oorlog kwam het hier niet van en vanaf de jaren ’50 werd het Franco-regime min of meer gedoogd door het westen. Nadat ik mij een tijdje had verdiept in deze periode kwam ik tot de conclusie dat deze casus weinig ruimte bood voor vernieuwend onderzoek. Ik leek te maken te hebben met een gesloten boek. Vervolgens ben ik mij gaan richten op Spanje in de jaren ’70. Deze interessante periode in de Spaanse geschiedenis bevat de laatste turbulente jaren van het Franco-regime en de

daaropvolgende transitie van dictatuur naar democratie.

De literatuur over Spanje in de jaren ’70 deed mij terugdenken aan één van de eerste colleges van dit studiejaar over de buitenlandse betrekkingen van Nederland in de 20ste eeuw. Één van de thema’s die in dit college aan bod kwamen was de Nederlandse traditie van een idealistisch buitenlands beleid, de zogenaamde ‘gidslandmythe’. Het idee van een

internationale-idealistische traditie komt voort uit de stelling van Voorhoeve dat het Nederlands buitenlands beleid al eeuwen lang gebaseerd is op drie tradities, waarvan de maritieme-commerciële traditie en de neutralistische-terughoudende traditie de andere twee zijn.1 Deze theorie gaat er vanuit dat Nederland traditioneel een voortrekkers rol op zich heeft genomen bij het bevorderen van de internationale rechtsorde en het streven naar een

rechtvaardige wereld. Met name vanaf 1963, nadat Nederland van zijn koloniale keurslijf was verlost, zou het Nederlands buitenlands beleid voornamelijk door idealen zijn geïnspireerd, met grote nadruk op democratie, mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Het Kabinet-Den Uyl wordt in deze visie vaak gebruikt als voorbeeld, met zijn expliciete internationale oriëntatie en democratisering en respect voor mensenrechten als belangrijke speerpunten van het buitenlands beleid.

1 Voorhoeve, J.J.C., Peace, Profits and Principles: A Study of Dutch Foreign Policy (Leiden: Martinus Nijhoff,

(6)

De visie van Nederland als gidsland in de wereld heeft een grote wetenschappelijke discussie op gang gebracht. Veel auteurs trekken het idealistische karakter van het Nederlands buitenlands beleid in twijfel. Zij stellen dat de Nederlandse internationale politiek ook in de tweede helft van de 20ste eeuw voornamelijk werd vormgegeven door economische en

politieke belangen. Volgens hen speelden normen en waarden helemaal niet zo’n grote rol als men in Nederland graag denkt. Wat mij opviel in deze discussie was dat Spanje hierin

nauwelijks voorkomt. Dit terwijl een dictatoriaal regime en een democratische transitie in een West-Europees land hier zeker aanleiding toegeeft. De auteurs die zich met dit onderwerp bezig houden gebruiken voornamelijk het Nederlandse Noord-Zuid- en Oost-Westbeleid en de betrekkingen met dictatoriale regimes in Zuid-Afrika en Zuid-Amerika als voorbeelden. Ik kwam er achter dat er überhaupt nauwelijks (Nederlands- of Engelstalige) literatuur bestaat die specifiek ingaat op de Nederlands-Spaanse betrekkingen na 1945. Uit deze overwegingen is het onderwerp van mijn onderzoek geboren: het Kabinet-Den Uyl en de Nederlandse betrekkingen met Spanje.2

De stand van de wetenschap

Om mijn studie binnen het kader van de discussie over de ‘gidslandmythe’ te kunnen plaatsen is het nuttig om een overzicht te hebben van de stand van de wetenschap ten aanzien van de aard van het Nederlands buitenlands beleid in de jaren ’70, met speciale aandacht voor de regeerperiode van het Kabinet-Den Uyl. Aangezien er nauwelijks literatuur bestaat die specifiek gericht is op de Nederlands-Spaanse betrekkingen in deze periode, zal ik mij focussen op de Nederlandse buitenlandse politiek in het algemeen. Omdat ik mijn onderwerp puur vanuit het Nederlandse perspectief zal benaderen, is een literatuuroverzicht van het Spaanse buitenlandse beleid voor dit onderzoek niet relevant.

Baudet en Malcontent stellen in hun artikel The Dutchman’s Burden dat de Nederlandse regering de oproep ‘Nederland gidsland’, die in 1973 door de leider van de Politieke Partij Radicalen (PPR) werd gedaan, niet heeft kunnen waarmaken. Hoewel er een op vrede en gerechtigheid gericht beleid werd geformuleerd, bleven de acties van de

2

Malcontent, P. & Baudet, F., “The Dutchman’s Burden: Nederland en de Internationale rechtsorde in de twintigste eeuw.” In: Bob de Graaf & Duco Hellema e.d., De Nederlandse Buitenlandse Politiek in de Twintigste

Eeuw (Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2003) p. 69-104. En: Kuitenbrouwer, M., “De rol van de mensenrechten in

het buitenlands beleid van Nederland na 1945: politicologische en historische literatuur”, BMGN – Low

(7)

Nederlandse overheid tegen dictatoriale regimes en mensenrechtenschendingen voor een groot deel afhangen van de politieke en economische relatie met het desbetreffende land. Ook wordt gesteld dat de regering-Den Uyl vanwege zijn politieke signatuur misstanden in

socialistische dictaturen gemakkelijker accepteerde dan die in rechtse dictaturen. Baudet en Malcontent komen tot de conclusie dat de traditie van een sterk idealistisch buitenlands beleid in Nederland voor een belangrijk deel niet bestaat.3

Kuitenbrouwer onderschrijft dat een idealistische beleidstraditie in de Nederlandse buitenlandse politiek aanvechtbaar is. Hij wijst hierbij voornamelijk op het koloniale verleden. Hij stelt echter dat er met het aantreden van het Kabinet-Den Uyl een duidelijk ethisch roepingsbesef tegenover het buitenland is waar te nemen, wat onder andere leidde tot een actief mensenrechtenbeleid. Hij spreekt van een ‘postmaterialistisch waardenpatroon’ dat onder naoorlogse generaties in het westen was gaan leven en schaart Nederland samen met de Scandinavische landen onder de meest postmaterialistisch georiënteerde westerse landen in deze periode. Hij onderbouwt deze bewering door gebruik te maken van vergelijkende onderzoeken en opiniepeilingen over ontwikkelingssamenwerking in het westen. Hoewel er volgens Kuitenbrouwer van een lange traditie geen sprake is, dicht hij Nederland vanaf de jaren ’70 wel een leidende rol in de wereld toe wat betreft het toepassen van universele normen en waarden op het buitenlands beleid.4

Hellema gooit het over een compleet andere boeg. Volgens hem zijn de intenties van de Nederlandse regering en de binnenlandse politieke verhoudingen van secundair belang voor de vorming van buitenlands beleid. Nederland is als kleine mogendheid op dit gebied voor een groot deel afhankelijk van trends binnen de wereldpolitiek. Zo stelt Hellema dat de economische bloei, de opkomst van de Derdewereldlanden, ontspanning in het Oost-West conflict en de toenemende invloed van de sociaaldemocratie en het communisme in Europa begin jaren ’70 leidden tot de progressieve en ambitieuze plannen van het Kabinet-Den Uyl. Voor het buitenlands beleid betekenden deze plannen een actief beleid ter bevordering van democratie, mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking in de wereld. De nieuwe regering kreeg echter al snel te maken met een trendbreuk op mondiaal niveau. De oliecrisis van 1973 was het begin van een economische recessie en de ontspanning tussen Oost en West leidde niet tot het einde van de Koude Oorlog. De Europese integratie stagneerde en in de tweede helft van de jaren ’70 ging er in de Nederlandse politiek, net als in de rest West-Europa, weer

3 Malcontent & Baudet, “The Dutchman’s Burden”, p. 85-99.

4 Kuitenbrouwer, M., “Nederland en de mensenrechten, 1795-1995.” In: Kuitenbrouwer, M. & Leenders, M.

(red.), Geschiedenis van de mensrechten: bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum: Verloren, 1996) p. 156-201, p. 187-201.

(8)

een conservatievere wind waaien. Door deze ontwikkelingen werd de speelruimte op het internationale toneel voor Nederland erg klein. De idealistische voornemens van de regering-Den Uyl waren niet meer in overeenstemming met de harde realiteit van de wereldpolitiek. Hellema concludeert dat dit er toe heeft geleid dat er weinig terecht is gekomen van het buitenlands beleid dat deze regering bij zijn aantreden voor ogen had.5

De Goede beschrijft in een artikel de rol van de mensenrechten in het Nederlands buitenlands beleid ten aanzien van de Zuid-Europese dictaturen. De Nederlands-Spaanse betrekkingen worden behandeld tot aan het handelsverdrag tussen Spanje en de EEG in 1970. Ondanks dat het artikel wat betreft Spanje niet aan de periode van mijn onderzoek toekomt, zijn er toch een aantal interessante punten uit te halen. De Goede stelt dat Nederland in de periode 1945-1975 milder was ten opzichte van Spanje dan ten opzichte van Griekenland en Portugal, omdat de handelsbetrekkingen met Spanje intensiever en waardevoller waren. Verder wordt betoogd dat er vanaf de jaren ’60 een toenemende aandacht voor mensenrechten in de Nederlandse buitenlandse politiek is waar te nemen, maar dat belangen als veiligheid en handel toch vaak de voorkeur kregen boven deze idealen. Binnen de multilaterale organisaties nam de betekenis van mensenrechten voor Nederland af naarmate de betekenis van de

organisatie toenam. Binnen de Raad van Europa kon Nederland het zich bijvoorbeeld veel makkelijker veroorloven om op zijn strepen te staan dan binnen de NAVO, die cruciaal was voor de Nederlandse veiligheid. De Goede schets zo een beeld van een pragmatisch en realistisch buitenlands beleid, dat vooral op belangen gebaseerd was.6

De enige bron die specifiek ingaat op de Nederlands-Spaanse betrekkingen is de masterscriptie van Rik Hendrix uit 2008. Hierin wordt de relatie tussen Nederland en Spanje tijdens het Franco-regime (1945-1975) geanalyseerd. Hendrix gaat niet in op de

gidslanddiscussie, maar trekt wel een interessante conclusie. Hij stelt dat Nederland in zijn beleid ten aanzien van Franco-Spanje een strikt onderscheid heeft gehanteerd tussen politieke en economische betrekkingen. Nederland was in deze periode regelmatig zeer kritisch en onderhield een koude, afstandelijke relatie met het regime in Spanje. Dit had echter geen effect op de handelsbetrekkingen. Deze maakten tussen 1945 en 1975 een sterke en

5 Hellema, D., Buitenlandse Politiek van Nederland (Utrecht: Het Spectrum, 1995) p. 262-298.

6 De Goede, T., “De mensenrechten in het Nederlandse buitenlands beleid ten aanzien van Spanje, Portugal en

Griekenland, 1945-1975.” In: Kuitenbrouwer, M. & Leenders, M. (red.), Geschiedenis van de mensrechten:

(9)

onafgebroken groei door. De titel van de scriptie is veelzeggend: Politiek gescheiden,

economisch verstrengeld.7

Aanpak en opbouw van het onderzoek

Aan de hierboven besproken discussie over de aard van het Nederlands buitenlands beleid in de jaren ’70 wil ik een bijdrage leveren door middel van een casestudy van Spanje. Wat betreft de periodisering heb ik er voor gekozen om exact de regeerperiode van het Kabinet-Den Uyl aan te houden, van mei 1973 tot december 1977. In Spanje heerste sinds de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) een dictatoriaal regime onder leiding van generaal Francisco Franco. In november 1975 overleed Franco en begon Spanje onder leiding van koning Juan Carlos aan een democratiseringsproces. Ik zal gaan proberen een nauwkeurige analyse te maken van de reacties vanuit de Nederlandse politiek en maatschappij op de ontwikkelingen in Spanje in deze periode. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn onder andere de afweging tussen waarden en belangen in de internationale betrekkingen, de rol van

Nederlands als kleine mogendheid in multilaterale organisaties als de EEG en de NAVO en de wisselwerking tussen publieke opinie, maatschappelijke actie, politiek en regeringsbeleid.

Allereerst zal ik een kort overzicht geven van de Nederlands-Spaanse betrekkingen in de periode 1945-1972. Op deze manier wordt er een historisch kader gecreëerd voor wat komen gaat en krijgt de lezer een beeld van hoe de zaken er voor staan tussen Nederland en Spanje aan het begin van de jaren ’70. Vervolgens zal ik ingaan op het tot stand komen van de regering-Den Uyl. Ten eerste geeft dit een beeld van de Nederlandse politieke verhoudingen in deze periode. Ten tweede wordt door middel van een analyse van de

verkiezingsprogramma’s, de kabinetssamenstelling en de regeringsverklaring duidelijk wat er van dit kabinet kon worden verwacht op het gebied van buitenlandse zaken. Ik richt mij hierbij vooral op democratisering en mensenrechten als onderdelen van het buitenlands beleid.

Vervolgens komen we toe aan de kern van dit onderzoek: de verhoudingen tussen Nederland en Spanje ten tijde van het Kabinet-Den Uyl. Dit deel is onderverdeeld in twee hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk beschrijft de periode vanaf het aantreden van de regering-Den Uyl tot aan de dood van generaal Franco. Het tweede deel behandelt de periode vanaf het

7 Hendrix, R., Politiek gescheiden, economisch verstrengeld: De Nederlands-Spaanse betrekkingen tijdens het

(10)

aantreden van Juan Carlos als nieuwe leider van Spanje tot aan het einde van de regeerperiode van het Kabinet-Den Uyl in december 1977. Beide hoofdstukken beginnen met een korte beschrijving van de binnenlandse ontwikkelingen in Spanje. Daarna wordt er ingegaan op maatschappelijke acties vanuit de Nederlandse samenleving als reactie op deze

ontwikkelingen. Ten slotte wordt de houding en het beleid van de Nederlandse regering ten opzichte van Spanje belicht, zowel binnen de NAVO en de EEG als langs de bilaterale weg. Voor dit deel van mijn onderzoek heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van primair

bronnenmateriaal uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Nationaal Archief.

In de conclusie worden de Nederlands-Spaanse betrekkingen ten tijde van het Kabinet-Den Uyl gekarakteriseerd. Er zal worden beoordeeld of de Nederlandse regering zijn

voornemens wat betreft het bevorderen van democratie en mensenrechten ten aanzien van Spanje heeft waargemaakt. De vraag of het Nederlandse beleid in deze kwestie vooral

geïnspireerd werd door idealisme en normen en waarden of dat pragmatisme en belangen juist de boventoon voerden staat hierbij centraal. De verschillende binnen- en buitenlandse

factoren die dit beleid hebben beïnvloed worden hierin meegenomen. Tevens zal ik

beargumenteren of Nederland in deze zaak een leidende rol heeft gespeeld in de wereld. Op deze manier hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan het wetenschappelijke debat over Nederland als gidsland binnen de internationale betrekkingen, waarin de verhoudingen met Spanje tot nu toe onderbelicht zijn gebleven.

(11)

1. Voorgeschiedenis: De Nederlands-Spaanse betrekkingen 1945-1973

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bevond Spanje zich in een lastige situatie. Gedurende de oorlog was Spanje officieel neutraal gebleven en onderhield het contacten met beide partijen. De banden die het Franco-regime met de Asmogendheden onderhield waren echter een stuk hechter dan de contacten met de Geallieerden. Naast de ideologische verwantschap speelde ook de steun die Franco tijdens de Spaanse Burgeroorlog van Nazi-Duitsland en fascistisch Italië had ontvangen hierbij een grote rol. De generalissimo was mede door de hulp van Hitler en Mussolini aan de macht gekomen. In de laatste fase van de oorlog, toen duidelijk werd wie er aan het langste eind zou gaan trekken, probeerde Franco nog te redden wat er te redden viel, door zijn loyaliteit en steun voor de Geallieerden uit te spreken. Dit mocht echter niet meer baten. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog had het overgrote deel van de wereld zich tegen Spanje gekeerd. Zowel bevrijd Europa als de V.S. en de Sovjet-Unie waren er op gebrand Franco op de één of andere manier te straffen voor zijn opportunisme en zijn collaboratie met de fascisten. Hoe ver men hierin wenste te gaan verschilde van land tot land.8

In dit hoofdstuk zullen de Nederlands-Spaanse betrekkingen in de naoorlogse periode tot aan het aantreden van het Kabinet-Den Uyl worden belicht (1945-1973). De nadruk zal worden gelegd op het Nederlandse beleid ten aanzien van de positie van Franco-Spanje op het internationale toneel. Aangezien het zwaartepunt van dit onderzoek in de periode 1973-1977 ligt, dient dit hoofdstuk als voorgeschiedenis en zullen alleen de belangrijkste punten worden aangehaald. De relaties tussen Spanje en internationale organisaties als de VN, de NAVO en de EEG spelen hierin een hoofdrol.

Spanje geïsoleerd

Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Franco de rekening gepresenteerd voor zijn discutabele houding tijdens de oorlog. Hij probeerde de schade nog te beperken door met een verklaring over mensenrechten te komen en de pro-Nazi ministers uit zijn kabinet te ontslaan,

8 Pollack, B., The Paradox of Spanish Foreign Policy: Spain’s International Relations from Franco to

(12)

maar de weg naar de isolatie van Spanje was al ingeslagen.9 Al tijdens de conferentie van Potsdam hadden de V.S., de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië geconcludeerd dat Spanje niet in aanmerking zou komen voor toetreding tot de VN, omdat het Spaanse regime aan de macht was gekomen met steun van de Asmogendheden.10 Nadat de VN Veiligheidsraad een speciale commissie onderzoek had laten doen naar de aard van het regime in Spanje, werden de

aanbevelingen in 1946 overgenomen door de Algemene Vergadering van de VN in resoluties 32 (9-2-1946) en 39 (12-12-1946). Resolutie 32 refereerde duidelijk aan de Potsdam

conferentie:

“The General Assembly recalls that at the Potsdam Conference the

Governments of the United Kingdom, the United States of America and the Soviet Union stated that they would not support a request for admission to the United Nations of the present Spanish Government “which, having been founded with the support of the Axis powers, in view of its origins, its nature, its record and its close association with the aggressor states, does not possess the necessary qualifications to justify its admission.”11

Resolutie 39 bezegelde uiteindelijk het lot van de Franco-regering voor de volgende jaren:

“The General Assembly recommends that the Franco Government be debarred from membership in international agencies established by or brought into relationships with the United Nations, and from participation in conferences or other activities which may be arranged by the United Nations or by these agencies, until a new and acceptable government is formed in Spain.”

In dezelfde resolutie werd tevens aanbevolen dat alle lidstaten van de VN hun ambassadeurs terugtrokken uit Madrid en dat de VN Veiligheidsraad nieuwe sancties zou gaan overwegen

9 Ibidem, p.14. 10

Potsdam Communiqué, 2 August 1945, University of Wisconsin Digital Collections,

http://uwdc.library.wisc.edu/collections/FRUS, the Conference of Berlin, Vol. 2, p. 1510 (laatst bekeken op 14-4-2015).

11 United Nations, General Assembly, resolutie 32 (1946), United Nations Dag Hammarskjöld Library,

(13)

als er niet binnen afzienbare tijd verbeteringen in het Spaanse politieke bestel zouden plaatsvinden.12

Bij deze krachtige woorden bleef het voorlopig, ondanks dat een aantal landen, waaronder Frankrijk en de Sovjet-Unie, uit waren op zwaardere straffen zoals economische sancties en eventueel zelfs de verwijdering van het Franco-regime. Verdere maatregelen werden echter tegen gehouden door Groot-Brittannië, dat grote handelsbelangen in Spanje had en tevens vreesde dat een eventuele machtswisseling zou kunnen leiden tot een nieuwe burgeroorlog en een communistische machtsovername in Spanje. Dit laatste argument woog zwaar voor de westerse landen en zou tevens een troef worden die Franco de volgende jaren nog goed van pas zou gaan komen.13

De houding van de Nederlandse regering ten opzichte van Spanje was in deze periode opvallend mild. VN-resolutie 39 werd uiteindelijk aangenomen met 34 stemmen vóór, 13 stemmen tegen en 6 onthoudingen. Nederland was één van de 6 landen die zich onthield van stemming. In maart 1946, voordat de Spaanse kwestie in de VN werd behandeld, was de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, J.H. van Roijen door Frankrijk benaderd met de vraag of Nederland Frankrijk in de VN wilde steunen in zake Spanje. De Fransen wilden aansturen op economische sancties tegen het Franco-regime. Van Roijen weigerde dit verzoek en gaf aan dat Nederland principieel tegen het behandelen van de Spaanse kwestie in de VN was, omdat het hier een interne aangelegenheid betrof. Verder was Nederland van mening dat Spanje op dat moment geen bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormde en gaf het aan dat economische sancties vooral de Spaanse bevolking zouden treffen. Nederland had dus een aantal bezwaren tegen de VN-resolutie over Spanje in december 1946, maar wilde ook niet tegen stemmen, omdat het niet de indruk wilde wekken enige sympathie voor Franco en zijn regering te hebben.

De Nederlandse regering gaf gevolg aan de resolutie door de terugtrekking van de Nederlandse gezant uit Madrid, maar dit betekende niet dat alle betrekkingen met Spanje werden verbroken. De relatie werd op een lager niveau voortgezet door middel van een tijdelijke zaakgelastigde. Uit de correspondentie tussen Van Roijen en de Nederlandse VN-gezant Van Kleffens uit deze periode komt nog een onderliggende reden naar voren voor de Nederlandse terughoudendheid. Er werd gevreesd dat internationalisering van de Spaanse kwestie een precedent zou zetten voor internationale bemoeienis met andere ‘binnenlandse

12 United Nations, General Assembly, resolutie 39 (1946), United Nations Dag Hammarskjöld Library,

http://www.un.org/en/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/39%28I%29 ((laatst bekeken op 14-4-2015).

13 Halstead, C.R., “Spanish Foreign Policy, 1936-1978”, In: Cortada J.W. (ed.), Spain in the Twentieth Century

(14)

problemen’, zoals Nederland die had in Indonesië. Nederland wilde koste wat het kost

voorkomen dat de buitenwereld zich zou gaan bemoeien met het conflict tussen Nederland en zijn belangrijkste kolonie. Daarom leek het Van Roijen en Van Kleffens verstandig om zich binnen de VN afzijdig te houden van het Spaanse vraagstuk.14

Spanje en de VN

De isolatie van Spanje zorgde voor een aantal magere jaren voor het Franco-regime. De Spaanse economie had flink te lijden onder de embargo’s die vele landen tegen Spanje hadden ingesteld. Franco zou echter snel weer gered worden uit deze benarde situatie, zonder dat hij enige concessies hoefde te doen aan de wereldopinie. Eind jaren ’40 werd het schisma tussen de westerse grootmachten en Sovjet-Unie steeds duidelijker zichtbaar. De Koude Oorlog zorgde ervoor dat de sentimenten en rivaliteiten van de Tweede Wereldoorlog naar de achtergrond verdwenen. Onder andere de Berlijn Crisis en de Korea Oorlog zorgde ervoor dat met name de Verenigde Staten het noodzakelijk begon te achten om Spanje te betrekken bij het anti-Sovjetblok in West-Europa. Wat men ook van Franco vond, hij was in ieder geval geen communist.15

Op 4 november 1950 nam de Algemene Vergadering van de VN een nieuwe resolutie aan, die de verbanning van Spanje ongedaan maakte.16 De 38 landen die vóór de resolutie stemden hadden allemaal hun eigen beweegredenen. Een aantal westerse landen vonden het anticommunistische karakter van het Franco-regime inmiddels zwaarder wegen dan zijn vele tekortkomingen. Andere landen wilden een statement maken tegen inmenging van de VN in binnenlandse aangelegenheden of gaven voorrang aan hun handelsbelangen. Voor Franco was het om het even. Zijn droom van internationale acceptatie was een stuk dichterbij gekomen.

Het duurde echter nog tot 1955 voordat Spanje officieel lid werd van de VN. De Sovjet-Unie, de grootste rivaal van het Franco-regime en vetolid van de VN Veiligheidsraad, hield dit nog lange tijd tegen. Uiteindelijk sloot de Sovjet-Unie een deal met de V.S. In ruil voor de toetreding van Spanje mochten ook een aantal Oost-Europese landen lid worden van

14

De Goede, “De mensenrechten in het Nederlands buitenlandse beleid ten aanzien van Spanje, Portugal en Griekenland, 1945-1975”, p. 229-231.

15 Halstead, “Spanish Foreign Policy, 1936-1978”, p. 78-79.

16 United Nations, General Assembly, resolutie 386 (1950), United Nations Dag Hammarskjöld Library,

(15)

de VN.17 In het verdere de loop van de jaren ’50 gingen de meeste landen weer volledige diplomatieke contacten met Spanje aan en begon de Spaanse economie weer aan te trekken. Spanje werd ook in staat gesteld lid te worden van het IMF, de Wereldbank en de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES, sinds 1961 OESO).18

Nederland was, samen met België, Luxemburg en IJsland, één van de weinige West-Europese landen die vóór resolutie 386 (en dus voor opheffing van de isolatie van Spanje) stemde. De Nederlandse verklaring in de VN benadrukte de universaliteit van de organisatie en gaf aan dat de uitsluiting van Spanje geen effect had gehad op de binnenlandse situatie. Verder was Nederland van mening dat de beslissing van 1946 een negatief effect had gehad op de internationale economische relaties. Wel benadrukte de Nederlandse delegatie dat men nog steeds geen enkele sympathie had voor het Franco-regime en voor de manier waarop Spanje werd geregeerd.19 Wederom blijkt uit binnenlandse documenten dat er meer factoren van invloed waren op de Nederlandse beslissing om vóór te stemmen. Een hoge ambtenaar schreef aan de ministerraad, waar met name de PvdA-ministers nog steeds veel moeite hadden met het Franco-regime, dat Nederland vanwege de aard van het wederzijdse handelsverkeer afhankelijk was van Spaanse goodwill wat betreft de handelsbetrekkingen. Dit in tegenstelling tot Frankrijk en Groot-Brittannië, die tegen resolutie 386 zouden stemmen. De stelling van de brief was dat Spanje afhankelijk was van de handel met de Fransen en de Britten, waardoor hun positie in de VN aangaande de Spaanse kwestie geen consequenties zou hebben voor de economische betrekkingen. Voor Nederland zou dit wel het geval zijn. Een negatieve houding ten opzichte van Spanje zou de Nederlandse handelsbelangen juist flink kunnen schaden.20 Dit deed Nederland uiteindelijk besluiten om, net als in 1946, zijn morele bezwaren aan de kant te schuiven en te kiezen voor het economisch belang.

Spanje en de NAVO

Hoewel de Amerikaanse overheid over het algemeen weinig op had met het Spaanse regime, was men wel onder de indruk van Franco’s radicale anticommunisme. Naarmate de Koude Oorlog intensifieerde raakten de Amerikanen bezorgd over de defensie van de zuidelijke flank van West-Europa. Al snel kwam het Pentagon tot de conclusie dat Spanje

17 Pollack, The Paradox of Spanish Foreign Policy, p. 15-16. 18 Ibidem, p. 133.

19 Hendrix, R., Politiek gescheiden, economisch verstrengeld, p. 43. 20

(16)

hierin de oplossing zou zijn. Vanaf 1950 begon de V.S. zijn Europese bondgenoten onder druk te zetten om Spanje toe te laten treden tot de recent opgerichte NAVO. Dit zorgde echter voor veel frictie tussen de V.S. en West-Europa. De West-Europese democratieën waren niet van plan om samen met het Franco-regime in een exclusief, militair bondgenootschap plaats te nemen. Verder uitten de Europeanen hun bezorgdheid over de Amerikaanse toenadering tot een dictator van het kaliber van Franco. Ondanks de bezwaren van zijn bondgenoten besloot de V.S. toch actie te ondernemen en het Franco-regime te benaderen. Dit leidde in 1953 tot een bilateraal militair verdrag tussen de Verenigde Staten en Spanje. Het verdrag hield in dat de Amerikanen militaire havens en vliegvelden mochten bouwen en gebruiken op Spaans grondgebied. Als tegenprestatie ontving Spanje, dat tot dan toe naast de Marshallhulp had gegrepen, flinke economische hulp. Voor Franco betekende deze deal ook weer een nieuwe stap naar volledige internationale acceptatie. De V.S. bleef na 1953 binnen de NAVO hameren op het belang van Spaans lidmaatschap. De reactie vanuit West-Europa (met uitzondering van Portugal) bleef echter hetzelfde: zolang Franco een ondemocratische overheid in Spanje bleef leiden kon hier geen sprake van zijn. De kwestie was echter niet meer zo’n heikel punt, omdat Spanje via het verdrag met de V.S. toch al verbonden was aan de NAVO en defensie van Europa.21

Nederland was net als de andere Europese, democratische lidstaten tegen Spaanse toetreding tot de NAVO. Minister-president Drees uitte in 1951 zijn bezorgdheid over de Spaans-Amerikaanse toenadering. Volgens hem werd de strijd tegen het communisme gemotiveerd met een beroep op de handhaving van individuele vrijheden. Onderhandeling met Franco-Spanje deden volgens hem af aan dit motief. In 1953 werd er met name door de PvdA-fractie ontstemd gereageerd op het akkoord tussen Franco en de Amerikanen. Maar uiteindelijk was er weinig dat Nederland hieraan kon doen. In de twee decennia na 1953 kwam de kwestie van Spaanse toetreding nauwelijks meer aan bod in de Nederlandse politiek. Ten eerste was de acute noodzaak voor toetreding van Spanje, voor zowel de NAVO als voor Spanje zelf, vanwege het militaire verdrag tussen Madrid en Washington niet meer aanwezig. Ten tweede deelden alle lidstaten van de VN, met uitzondering van Portugal en de V.S., de Nederlandse mening over deze kwestie, waardoor Spaanse toetreding ook geen reële optie meer zou worden. Eigenlijk was het akkoord tussen Franco en de V.S. een ideale oplossing voor Nederland en de andere West-Europese lidstaten. West-Europa hoefde zich op deze

21 Salisbury, W.T., “Western Europe.” In: Cortada J.W. (ed.), Spain in the Twentieth Century World (London:

(17)

manier niet verder met het Franco-regime te associëren, maar zou bij een eventuele oorlog wel van het akkoord profiteren.22

Spanje en de EEG

In de jaren ’60 maakte Spanje een grote economische bloei door. De Spaanse economie werd flink geliberaliseerd en raakte steeds dieper verbonden met de andere West-Europese economieën. In 1962 had Franco al laten weten geïnteresseerd te zijn in een associatieverdrag met de EEG, dat uiteindelijk zou moeten leiden tot een volledig Spaans lidmaatschap. In eerste instantie werd er door de EEG-lidstaten nauwelijks gereageerd op deze uitspraak. De executie van de Spaanse communistische leider Julián Grimau in 1963 zorgde ervoor dat West-Europa een tijd lange weigerde te onderhandelen over een officiële relatie tussen de EEG en Franco-Spanje. In 1964 gingen de onderhandelingen toch van start en deze zouden zich 6 jaar lang zeer moeizaam voortslepen. Dit had alles te maken met de enorme afkeer die onder de Europese democratieën bleef bestaan tegen het Franco-regime en het Spaanse politieke bestel. In maart 1970 kwam de EEG uiteindelijk toch tot een zeer zorgvuldig geformuleerd preferentieel handelsakkoord met Spanje. Dit akkoord was een uitsluitend economische verbintenis.23

In december van datzelfde jaar kreeg Spanje het opnieuw aan de stok met de rest van West-Europa. Tijdens de Burgos-processen werden drie vermeende terroristen van de ETA ter dood veroordeeld, wat het Spaanse regime op flinke internationale kritiek kwam te staan. Uiteindelijk besloot Franco amnestie te verlenen en de straffen om te zetten in levenslang. Dit incident gaf echter aan dat verdere integratie in Europa er niet in zat voor Franco-Spanje. Franco zelf was inmiddels een oude man geworden en kampte met een groot aantal gezondheidsproblemen. Verder kreeg zijn regime eind jaren ’60 steeds meer last van gewelddadige protesten van linkse groeperingen, met name de Baskische

afscheidingsbeweging ETA. Tevens was Franco verbitterd geraakt vanwege het ‘magere’ akkoord dat was voortgekomen uit de onderhandelingen met de EEG en de bemoeienis van West-Europa met Spaanse interne aangelegenheden, zoals de Burgos-processen. Het

22 De Goede, T., “De mensenrechten in het Nederlands buitenlandse beleid ten aanzien van Spanje, Portugal en

Griekenland, 1945-1975 ”, p. 246-249.

23 Pollack, The Paradox of Spanish Foreign Policy, p. 133-136, En: Salisbury, W.T., “Western Europe”, p.

(18)

regime deed steeds minder moeite om zich van zijn beste kant te laten zien aan de rest van Europa, wat leidde tot een flinke toename van de politieke repressie begin jaren ’70.24

Ook Nederland profiteerde in de jaren ’60 van de opbloeiende handel met Spanje. Tevens werd Spanje een populaire vakantiebestemming voor de Nederlandse bevolking. Toen in de 1962 geruchten de ronde deden dat Spanje toenadering zocht tot de EEG werd de

kwestie in de Tweede Kamer besproken. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns liet het parlement weten dat Spaanse toetreding tot de EEG niet aan de orde was, en dat bij een eventueel associatieverdrag rekening werd gehouden met zowel politieke als economische criteria. Toen Nederland halverwege de jaren ’60 moeilijkheden kreeg met Spanje wat betreft goederen- en personenvervoer vanuit Nederland, alsmede met de landingsrechten van de KLM in Spanje, vond minister Luns dat de EEG het associatieverzoek van Spanje moest afwijzen. De andere lidstaten waren echter een andere mening toegedaan. Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg waren allen voorstanders van de associatie van Spanje. In 1967 waarschuwde Luns de Tweede Kamer dat Nederland binnen de EEG geïsoleerd raakte in deze kwestie en dat men moest oppassen voor verdere benadeling van de Nederlandse economische belangen. Daarop werd besloten dat Nederland moest aansturen op een

preferentieel verdrag tussen Spanje en de EEG. Dit zou een puur economisch verdrag zijn en ging duidelijk minder ver dan een associatieverdrag. In 1969 diende de PvdA’er Van der Stoel vanwege de opgelaaide politieke repressie in Spanje een motie in die het akkoord met Spanje moest tegenhouden. Deze motie werd echter verworpen door de Tweede Kamer en een jaar later was het preferentiële handelsakkoord tussen Spanje en de EEG een feit.25

Wat betreft de relatie tussen Spanje en de EEG heeft Nederland zeker zijn best gedaan om zijn morele en ideologische bezwaren te laten meewegen in zijn standpunt. Wel moet vermeld worden dat economische moeilijkheden tussen Spanje en Nederland halverwege de jaren ’60 hierbij ook een rol hebben gespeeld. Dat Nederland een akkoord tussen Spanje en de EEG niet heeft weten te voorkomen is te wijten aan het feit dat de Nederlandse delegatie binnen de EEG alleen kwam te staan in zijn harde lijn ten opzichte van het Franco-regime. Het preferentiële handelsakkoord, dat als een afgezwakte versie van een associatieakkoord kan worden gezien, was in ieder geval gedeeltelijk gebaseerd op de Nederlandse inbreng.

24

Viñas, A., “Breaking the shackles from the past: Spanish Foreign Policy from Franco to Felipe Gonzalez.” In: Sebastian Balfour & Paul Preston, Spain and the Great Powers in the Twentieth Century (London: Routledge, 1999) p. 245-247.

25 De Goede, T., “De mensenrechten in het Nederlands buitenlandse beleid ten aanzien van Spanje, Portugal en

(19)

In het begin van de jaren ’70 bleef de Spaanse kwestie een rol spelen in de

Nederlandse politiek. Spanje was nu via een verdrag gelieerd aan de EEG, maar tegelijkertijd was er in Spanje geen sprake van democratisering en namen de mensenrechtenschendingen van het Franco-regime alleen maar toe. In 1972 kwam het vraagstuk wederom ter sprake toen de Spaanse Minister van Buitenlandse Zaken López Bravo een bezoek bracht aan Nederland. Een aantal Tweede Kamerleden vroegen aan Minister van Buitenlandse Zaken Schmelzer of dit betekende dat het Nederlandse standpunt ten opzichte van Spanje, en de Spaanse

toenadering tot de EEG en de NAVO, nu veranderd was. Minister Schmelzer benadrukte dat dit absoluut niet het geval was en dat hij zijn Spaanse ambtsgenoot in een privégesprek had gewezen op de noodzaak van democratisering.26

Conclusie

Het incident uit 1972 illustreert de houding van Nederlandse regering ten opzichte van Franco-Spanje vanaf 1945. Aan de ene kant bestond er in Nederland, vooral vanuit de linkse partijen, een grote afkeer tegen het Franco-regime en heerste er grote bezorgdheid over het gebrek aan vrijheden en de constante mensenrechtenschendingen in Spanje. Aan de andere kant was Spanje van militair-strategisch belang voor het westen en profiteerde Nederland vanaf de jaren ’60 rijkelijk van de handel met Spanje. Hierdoor moest de Nederlandse regering in zijn betrekkingen met Spanje voortdurend zijn belangen en zijn waarden tegen elkaar afwegen, terwijl er ook rekening gehouden moest worden met de standpunten van de V.S. en de West-Europese bondgenoten. Dit thema zal ook in de periode 1973-1977

nadrukkelijk naar voren komen. In het volgende hoofdstuk zoomen we in op de jaren 1972-73 in Nederland en gaan we kijken naar de verkiezingen en de kabinetsformatie van het Kabinet-Den Uyl. Hieruit moet naar voren komen wat de voornemens waren van het nieuwe kabinet wat betreft de Nederlandse buitenlandse betrekkingen, met name wat betreft vrijheid en mensenrechten in een internationale context. Ook zal blijken of tijdens de verkiezingen of de kabinetsformatie de betrekkingen met Spanje expliciet zijn besproken.

26

(20)

2. De totstandkoming van het Kabinet-Den Uyl

Begin jaren ’70 zat West-Europa, net als een groot deel van de niet-westerse wereld, midden in een verschuiving van het politieke landschap. De welvaartsstaat werd verder uitgebouwd door middel van de uitbreiding van publieke en sociale voorzieningen. In de meeste West-Europese landen kwam de meest linkse regering van de naoorlogse periode aan de macht. Logischerwijs vormde Franco-Spanje hierop een uitzondering. Door de grootschalige politieke repressie werd de opkomst van een links geluid in Spanje de kop ingedrukt. Nederland zat echter net als vele andere Europese democratieën midden in deze politieke golfbeweging. De samenleving werd gezien als maakbaar en het was aan de overheid om deze maakbaarheid te realiseren. De staat moest vooruitgang, sociale rechtvaardigheid en

democratisering van de maatschappij tot stand brengen.27

In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar de totstandkoming van het Kabinet-Den Uyl, Nederlands’ meest linkse naoorlogse regering tot dan toe. Allereerst worden de voorafgaande jaren belicht, waarin de Nederlandse politiek sterk polariseerde en er twee politieke kampen recht tegenover elkaar kwamen te staan. Vervolgens zullen de gezamenlijke verkiezingsprogramma’s van de beide kampen worden onderzocht. Het gaat hier om het progressieve programma Keerpunt ’72 en zijn confessionele tegenhanger Schets van Beleid. Uiteraard zijn voor dit onderzoek met name de plannen aangaande de Nederlandse

buitenlandse politiek van belang. Ten slotte komt de samenstelling en de regeringsverklaring van het Kabinet-Den Uyl aan bod, alsmede de verhoudingen binnen het kabinet gedurende de regeerperiode. Het doel van dit hoofdstuk is om tot een aantal verwachtingen wat betreft het beleid van de nieuwe regering ten opzichte van Spanje in de periode 1973-1977 te komen.

De Nederlandse politiek tot aan de verkiezingen van ‘72

Bij aanvang van de jaren ’70 was er sprake van sterke polarisatie binnen de Nederlandse politiek. Vanaf eind jaren ’50 werd de Nederlandse politiek gedomineerd door centrumrechtse coalities, bestaande uit de VVD en de confessionele partijen. Dit machtsblok begon eind jaren ’60 steeds verder af te brokken. Met name de confessionele partijen verloren veel steun en

27

(21)

moesten bij elke nieuwe verkiezingsronde steevast een aantal zetels inleveren. Ondertussen schoof de PvdA steeds verder naar links. In 1965 had de partij nog zitting genomen in het Kabinet-Cals, het enige centrumlinkse kabinet van de jaren ’60. Dit kabinet werd echter in oktober 1966 door KVP-fractievoorzitter Schmelzer ‘getorpedeerd’, waarna de PvdA een aantal jaren van regeringsdeelname verstoken bleef. Dit maakte binnen de PvdA de weg vrij voor de vernieuwende Nieuw Links-beweging. Deze groep jonge PvdA’ers was er op uit om de dominantie van de confessionele partijen te doorbreken. In 1969 werd er binnen de PvdA zelfs een resolutie aangenomen die samenwerking met de KVP op voorhand afwees. De PvdA begon een strategische polarisatietactiek toe te passen. Het doel hiervan was om de kiezer te dwingen te kiezen tussen links en rechts en zo de macht van de confessionele partijen te breken. Deze tactiek leidde niet direct tot succes. Uit de verkiezingen van 1971 kwam wederom een centrumrechts kabinet voort. Het Kabinet-Biesheuvel I hield het echter slechts 400 dagen vol. Het daaropvolgende Kabinet-Biesheuvel II was nog minder succesvol en bleef 275 dagen aan de macht. Één van de belangrijkste oorzaken van deze instabiele politieke situatie waren de voortdurende protesten en stakingen van vakbonden en jeugd- en studentenbewegingen. Eind 1972 vonden er dus opnieuw verkiezingen plaats, waarbij de progessieven (PvdA, D’66 en PPR) en de confessionelen (KVP, ARP, CHU) recht tegenover elkaar kwamen te staan.28

Ook op het gebied van de internationale betrekkingen vonden er in de periode 1965-1972 een aantal veranderingen plaats die hun weerslag hadden op de buitenlandse politiek van Nederland. De mondiale machtspositie van de Verenigde Staten begon in deze periode een aantal scheurtjes te vertonen. De oorlog in Vietnam stond symbool voor dit proces, maar ook de toenadering tussen de V.S. en de Sovjet-Unie had hier grote invloed op. De ontspanning tussen de twee grootmachten verminderde voor de West-Europese landen de noodzaak van Atlantische eenheid. De relaties tussen de V.S. en West-Europa werden moeizamer,

ondermeer vanwege handelsproblemen en politieke meningsverschillen. In plaats daarvan kwam de Europese integratie in een stroomversnelling terecht, wat leidde tot de toetreding van Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken tot de EEG in 1973.

Deze veranderingen hadden ook hun weerslag op de buitenlandse koers van Nederland. De onvoorwaardelijke pro-Amerikaanse standpunten werden verlaten en er ontstond steeds meer kritiek op de V.S., vanwege de oorlog in Vietnam, en op de NAVO, vanwege het ondemocratische karakter van lidstaten Griekenland en Portugal. Na de

28 Ibidem, p. 144-150. En: Vis, J.J., Kabinetsformatie 1973: De slag om het Catshuis (Utrecht: Uitgeverij het

(22)

verkiezingen van 1971 verdween de ‘Atlanticus’ Joseph Luns uit de Nederlandse politiek en werd de ‘Europeaan’ Schmelzer Minister van Buitenlandse Zaken. Tijdens de

formatiebesprekingen van het Kabinet-Biesheuvel I in 1971 werden een aantal geheime werkafspraken gemaakt. Deze waren onder andere: bijdragen aan de ontspanning tussen Oost en West, de totstandkoming van een Europese veiligheidsconferentie en het vermijden van nauwere banden met Portugal, Griekenland en Spanje, zolang deze ondemocratisch bestuurd werden. Het eerste punt uit deze afspraken werd vrijwel direct in actie omgezet. In 1972 erkende Nederland, ondanks grote druk van de V.S., de Volksrepubliek China en vervolgens werden er tevens betrekkingen aangegaan met de DDR en Noord-Vietnam. Dat deze relatief linkse beslissingen werden genomen door een centrum-rechts kabinet zegt veel over de tijdsgeest in deze periode, zowel in Nederland als op het internationale toneel.29

De verandering die eind jaren ’60 en begin jaren ’70 plaatsvonden in de Nederlandse maatschappij worden over het algemeen toegeschreven aan de ontzuiling, secularisering en de opkomst van een grote groep nieuwe kiezers die na de oorlog waren geboren. De verwachting was dat de Tweede Kamerverkiezingen van 29 november 1972 deze veranderingen zouden omzetten in grootschalige politieke machtsverschuivingen. De verkiezingscampagne werd grotendeels gedomineerd door de strijd tussen de progressieve PvdA, D’66 en PPR en de confessionele KVP, ARP en CHU. Alleen de jonge VVD-lijsttrekker Hans Wiegel wist af en toe de show te stelen en zo de aandacht af te leiden van de tweestrijd. De blokvorming binnen de Nederlandse politiek was inmiddels zo ver gevorderd dat zowel het progressieve als het confessionele kamp een gezamenlijk verkiezingsprogramma presenteerde. De PvdA, D’66 en de PPR kwamen met Keerpunt ’72. Dit was een spectaculair hervormingsplan dat als

regeerakkoord zou gaan dienen mochten de progressieve partijen een gezamenlijke

meerderheid in de Tweede Kamer behalen. De KVP, de ARP en de CHU kwamen hierop met een tegenhanger van Keerpunt ’72 getiteld: Schets van Beleid voor 1973 en de volgende jaren. Dit plan was een stuk pragmatischer en realistischer, maar ook, zoals de titel al doet

vermoeden, een stuk minder spectaculair. Het plan van de christendemocraten kreeg dan ook beduidend minder aandacht in de media.30 Vijf van de zes partijen uit de twee politieke blokken zouden uiteindelijk de ministers leveren voor de nieuwe regering. Alleen het CHU zou zich op geen enkele manier liëren aan het Kabinet-Den Uyl. Omdat leden van de overige vijf partijen uit deze twee blokken het nieuwe kabinet zouden gaan vormen, is het voor dit

29 Hellema, D., Buitenlandse Politiek van Nederland: De Nederlandse rol in de Wereldpolitiek (Utrecht: Het

Spectrum, derde druk, 2006) p. 261-269.

30

(23)

onderzoek interessant om beide verkiezingsprogramma’s onder de loep te nemen en te kijken naar de plannen en voornemens wat betreft de buitenlandse politiek en in het bijzonder wat betreft Franco-Spanje. Aangezien het Kabinet-Den Uyl het zonder regeerakkoord moest doen, zouden Keerpunt ’72 en Schets van beleid gezamenlijk het belangrijkste uitgangspunt van de nieuwe regering worden. Hier wordt verderop in dit hoofdstuk dieper op in gegaan.

Keerpunt ‘72

De voor dit onderzoek relevante passages uit Keerpunt ‘72 zijn te vinden in hoofdstuk acht getiteld: Vrede en veiligheid. Uit dit hoofdstuk blijkt dat de progressieve partijen voornemens waren de Nederlandse bijdragen aan speciale fondsen van de VN ter ondersteuning van slachtoffers van racisme, kolonialisme en dictaturen te verhogen. Verder zou men streven naar de totstandkoming van een universeel verdrag voor de rechten van de mens, dat eveneens universele naleving zou garanderen. Deze twee punten geven aan dat de progressieve partijen van plan waren zich actief op te stellen tegenover mensenrechtenschendingen en dictatoriale regimes. Het beleidsplan is tevens opvallend negatief en terughoudend wat betreft het

Nederlandse NAVO-lidmaatschap. Er wordt gesteld dat Europa zou moeten streven naar een permanent orgaan voor politiek overleg en vreedzame oplossingen van geschillen. Hierin zouden uiteindelijk de NAVO en het Warschaupact op moeten gaan. Verder zou het

bondgenootschap als enige doel moeten hebben het bevorderen van de Europese veiligheid en ontspanning. Mocht het NAVO-beleid hiervan afwijken, dan zou Nederland moeten

overwegen of de vrede en veiligheid niet beter gediend zouden worden door uittreding en/of het vormen van een alternatief met geestverwante landen. In de paragraaf NAVO en Portugal,

Spanje en Griekenland belandt Keerpunt ’72 bij de kern van dit onderzoek. Uitbreiding van

de NAVO met niet-democratische landen, zoals Spanje, wordt onvoorwaardelijk afgewezen. Ook zou Nederland druk moeten uitoefenen om democratische hervormingen in de lidstaten Portugal en Griekenland te bevorderen, door verwijdering van deze landen uit de NAVO-raad aan de orde te stellen.31

In het vervolg van het beleidsplan, in de paragraaf over Europa, wordt nog een aantal keer gehamerd op het belang van de bescherming van de mensenrechten. Het laatste punt dat

31 Tweede Kamer, Zitting 1972-1973 - 12383, Kabinetsformatie 1973, Parlement & Politiek,

(24)

speciale aandacht verdient is de zevende paragraaf uit het hoofdstuk Vrede en veiligheid getiteld Bewustwording:

‘Het bewustwordingsproces inzake internationale problemen en het

formuleren van vormen van alternatieve politiek wordt bevorderd. Daartoe zal de overheid op veel grotere schaal dan tot dusverre subsidies verlenen aan organisaties en instellingen die op dit gebied aktief zijn’32

Met dit punt speelden de progressieven in op de maatschappelijke tendens van internationale bewustwording in het begin van de jaren ’70 in Nederland. Een groot deel van de

Nederlandse bevolking voelde zich in steeds grotere mate betrokken bij problemen in de wereld, zoals de oorlog in Vietnam, de armoede in de Derde Wereld en

mensenrechtenschendingen van zowel linkse als rechtse dictaturen.

Schets van beleid voor 1973 en de volgende jaren

Het gezamenlijke verkiezingsprogramma van de KVP, ARP en CHU was een stuk pragmatischer en beknopter dan zijn progressieve tegenhanger. Wat gelijk opvalt aan dit document is dat de buitenlandse politiek voor de christendemocraten een minder prominente rol speelde. In het 16 pagina’s tellende Keerpunt ’72 worden 3 pagina’s besteed aan

buitenlands beleid en internationale zaken (de hoofdstukken Welvaartsverdeling in de wereld en Vrede en veiligheid). Het confessionele plan Schets van beleid bestaat uit 11 pagina’s, waarvan iets meer dan één pagina over buitenlandse zaken gaat (de hoofdstukken

Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingsbeleid). Het beleidsplan van de KVP, ARP en CHU

richtte zich dus voornamelijk op binnenlandse zaken, waar Keerpunt ’72 een sterk

internationaal karakter had. Uit de beide stukken zijn weinig echte tegenstellingen tussen de twee politieke blokken te halen op het gebied van buitenlands beleid. Beiden hameren op het belang van ontspanning tussen Oost en West, Europese integratie en

ontwikkelingssamenwerking. Ook waren beide kampen het grotendeels met elkaar eens over kwesties als (kern)wapenbeheersing en de democratisering van Europese instellingen.33

32 Ibidem, p. 42. 33

(25)

In Schets van beleid wordt ook gesproken van het waarbogen van de rechten van de mens via de VN, namelijk via een aan te stellen ‘Hoge Commissaris’. Wat hiermee precies werd bedoeld is niet helemaal duidelijk. Verder werd de NAVO door de confessionelen als instrument gezien om tot meer overeenstemming te komen tussen Oost en West en waren ook zij van mening dat de NAVO uiteindelijk zou moeten worden vervangen door een algemeen Europees veiligheidssysteem. Ook komt in het stuk aan de orde dat permanente druk op Portugal en Griekenland om te komen tot democratisering essentieel werd geacht. Echter, een voorstel tot verwijdering van deze landen om deze democratisering af te dwingen leek voor de christelijke partijen geen reële optie. Ook het eventueel opzeggen van het Nederlandse NAVO-lidmaatschap, waar in Keerpunt ’72 op wordt gehint, komt in hun beleidsplan niet aan de orde. Lid blijven van de NAVO wordt zelfs letterlijk genoemd als beleidspunt. Verder wordt in Schets van beleid Spanje of het Franco-regime geen enkele keer genoemd. Ook het onderwerp van het bevorderen van de bewustwording van internationale problemen stond niet op de confessionele agenda.34

Een vergelijking

Uit de vergelijking van de verkiezingsprogramma’s van de twee politieke kampen komen twee duidelijke verschillen naar voren, die indirect het Nederlandse regeringsbeleid ten opzichte van Franco-Spanje zouden kunnen gaan beïnvloeden. Ten eerste hadden de plannen van de progressieve partijen een meer naar buitengericht en internationaal karakter. Hun beleidsplan voor de verkiezingen van november 1972 bevat in vergelijking met het confessionele plan een groter internationaal gedeelte. Tevens waren de PvdA, D’66 en de PPR voornemens om de bevolking bewust te betrekken bij de wereldproblematiek door middel van subsidies. Ten tweede blijkt uit de passages over de NAVO dat de progressieven bereid waren ver te gaan om hun principes en idealen te verdedigen in de wereld.

Voorbeelden hiervan zijn de voorstellen uit Keerpunt ’72 om ondemocratische lidstaten uit de NAVO te verwijderen en om de optie open te houden zelf uit het bondgenootschap te treden mochten deze idealen in het gedrang komen. De confessionele partijen hingen op dit gebied veelal dezelfde idealen aan, maar leken minder bereid ingrijpende beslissingen te nemen om deze idealen te verdedigen. De retoriek van Schets van beleid is op deze punten in

34

(26)

elk geval een stuk minder krachtig. De verkiezingsprogramma’s waren uiteraard slechts een verzameling plannen en voornemens, bedoeld om de kiezers voor zich te winnen. In hoeverre de partijen deze plannen konden gaan omzetten in concreet beleid zou sterk afhangen van de verkiezingsuitslag.

De samenstelling en regeringsverklaring van het Kabinet-Den Uyl

De verkiezingsuitslag van november 1972 leidde ertoe dat Keerpunt ’72 noch Schets van

beleid direct kon worden omgezet in een regeerakkoord.35 Voor het progressieve kamp was de uitslag een flinke teleurstelling. De PvdA bleef de grootste partij van Nederland, maar gezamenlijk kwamen de progressieven tot slechts 56 zetels. De drie confessionele partijen behaalden 48 zetels en beschikten samen met de VVD en D’70 zelfs over 76 zetels, wat een centrumrechtse coalitie in theorie mogelijk maakte. Echter, vanwege interne

meningsverschillen, de maatschappelijke tendens en het snelle omvallen van de kabinetten van Biesheuvel was men van mening dat er onvoldoende draagkracht bestond voor zo’n regering. Zowel binnen de confessionele partijen als binnen de PvdA ontstonden

meningsverschillen over de te volgen koers tijdens de formatie. De details van deze formatie zijn niet relevant voor dit onderzoek, maar het feit dat de formatie 151 dagen duurde, de langste formatie in Nederland tot dan toe, zegt genoeg. Uiteindelijk trad op 11 mei 1973 het Kabinet-Den Uyl aan, bestaande uit de progressieve partijen PvdA, D’66 en PPR, aangevuld met een aantal ministers en staatssecretarissen van de confessionele KVP en ARP.36

Aangezien de KVP en de ARP niet als regeringspartijen werden gezien, was dit formeel een extraparlementair kabinet. De twee confessionele partijen voelden zich ook niet gebonden aan de voornemens van de nieuwe regering, waardoor er geen sprake was van een officieel regeerakkoord. De ARP-ministers die aan het kabinet deelnamen, zoals Boersma (Sociale Zaken) en De Gaay Fortman (Binnenlandse Zaken), kwamen van de meest progressieve flank van hun partij. De KVP-regenten Van Agt (Justitie en Vicepremier) en Van der Stee (staatsecretaris Financiën) werden gezien als een stuk conservatiever. Ook de deelnemende PvdA-ministers verschilden onderling sterk in hun opvattingen. Duisenberg (Financiën) en Van der Stoel (Buitenlandse Zaken) behoorden tot de gematigde stroming binnen de partij, terwijl Pronk (Ontwikkelingssamenwerking) en Vorrink (Volksgezondheid en

35 Zie bijlage I voor de exacte verkiezingsuitslag van 29 november 1972. 36

(27)

Milieuhygiëne) veel meer links georiënteerd waren. Dit leidde ertoe dat het Kabinet-Den Uyl veel verschillende gezichten kende en er weinig te zeggen viel over de exacte koers die deze regering zou gaan varen. Het ontbreken van een regeerakkoord droeg in grote mate bij aan deze onzekerheid.37

Uit de regeringsverklaring van de nieuwe minister-president Joop den Uyl viel evenmin veel concreets op te maken. Den Uyl liet in zijn verklaring weten dat de

programma’s van Keerpunt ’72 en Schets van beleid de grondslag zouden gaan vormen voor het kabinetsbeleid. Voor eventuele tegenstrijdigheden tussen deze twee beleidsplannen verwees de premier naar de conclusies van formateur Burger uit de laatste fase van de

formatie. In het document van formateur Burger van 19 februari 1973 wordt, naast een aantal punten aangaande de exacte hoogte van de uitgaven aan defensie en

ontwikkelingssamenwerking, niet verder in gegaan op het buitenlands beleid.38 Den Uyl gaf aan dat er verder geen concrete afspraken over het te voeren beleid waren gemaakt en sloeg dan ook de spijker op z’n kop met de volgende passage uit zijn regeringsverklaring:

‘Ik erken dat met de aanvaarding van deze grondslag van het beleid veel is overgelaten aan het overleg in het kabinet. In verschillende conclusies van formateur Burger wordt daarnaast gesuggereerd, dat op een aantal punten het kabinet de beslissing zal overlaten aan de Kamer. Men kan op grond daarvan tot de slotsom komen, dat de programmatische grondslag van het kabinet nog verscheidene elementen van onzekerheid bevat.’39

Wat uit de regeringsverklaring geconcludeerd kan worden is dat tijdens de formatie was besloten om de mogelijkheid open te houden zowel binnenlandse als internationale kwesties stuk voor stuk te behandelen en ad hoc tot beslissingen te komen wanneer de situatie daar om vroeg. Deze beslissingen konden zowel linksom als rechtsom en zowel binnen het kabinet als via de Kamer tot stand komen. De felle verkiezingsstrijd, de onduidelijke verkiezingsuitslag en de moeizame formatie kunnen als redenen worden gezien voor dit besluit.40

37

Hellema, Nederland en de jaren zeventig, p. 150-152.

38 Tweede Kamer, Zitting 1972-1973 - 12383, Kabinetsformatie 1973, Parlement & Politiek, p. 41-45.

39 Tweede Kamer, 41ste vergadering (28-5-1973), Regeringsverklaring Kabinet-Den Uyl, Parlement & Politiek,

http://www.parlement.com/9291000/d/regver/den%20uyl.pdf (laatst bekeken op 2-5-2015) p. 1564.

40

(28)

De verhoudingen binnen het kabinet gedurende de regeerperiode

Zoals hierboven vermeld bestond het Kabinet-Den Uyl uit een aantal zeer verschillende partijen en uit ministers met zeer verschillende karakters. Dit leidde geregeld tot spanningen binnen het kabinet. Ik heb gedurende mijn onderzoek geen bewijs gevonden voor directe invloed van deze onenigheid op de beslissingen van de Nederlandse regering aangaande Spanje. Toch blijkt uit de literatuur dat de sfeer en de verhoudingen binnen het kabinet indirect grote invloed op het beleid van de regering-Den Uyl hebben gehad, met name omdat men van te voren weinig harde afspraken had gemaakt. Vandaar dat het ook voor dit

onderzoek nuttig is om de verhoudingen binnen het kabinet gedurende de regeerperiode kort uiteen te zetten. Hierbij zal speciale aandacht worden besteed aan Minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel, die in het vervolg van dit onderzoek een belangrijke rol zal spelen.

In een biografie over Van Agt wordt de KVP-leider geconfronteerd met de stelling dat de KVP aan het einde van de periode 1973-1977 vooral tegen Den Uyl streed. Van Agt beantwoord deze stelling met de vraag: ‘Is er ooit wel eens een fase geweest volop met den Uyl?’.41 Volgens Van Agt bestonden er vanaf het begin spanningen binnen het kabinet tussen de progressieve drie en de confessionele partijen. Het hervormingstempo dat in Keerpunt ’72 was voorgesteld werd niet gehaald. Daarop werden de christendemocraten er van

beschuldigd de zaak bewust af te remmen. Hierdoor liepen de spanningen steeds verder op, totdat het tot een breuk kwam in maart 1977. Den Uyl onderkent dat er voortdurend

onenigheid bestond tussen de twee kampen. Ook onderschrijft hij dat de christendemocraten over het algemeen probeerden hervormingen af te remmen, ook op het gebied van

buitenlands beleid. Toch nuanceert hij deze lezing enigszins. Volgens Den Uyl kwam het ook geregeld voor dat een progressieve minister de kant van de confessionelen koos, of vice versa. Een groot probleem was volgens hem dat de linkse partijen en hun kiezers het

kabinetsbeleid beoordeelde met Keerpunt ’72 in de hand. Hierdoor leken de resultaten van de regering vrijwel altijd te kort te schieten, waardoor er vanuit de progressieve partijen weer boos naar de christendemocraten werd gekeken.42

Minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel had een aparte positie binnen het kabinet. Hij behoorde tot de rechtervleugel van de PvdA-fractie en werkte al jarenlang samen met Den Uyl. Van der Stoel zijn werkwijze was vaak idealistisch gemotiveerd, maar zeer

41 Van Merriënboer, J., Bootsma, P. en Van Griensven, P., Van Agt Biografie: Tour de Force (Amsterdam:

Boom, 2008) p. 118.

42 Ibidem, p. 118, 120 en 128. En: Gortzak, W. (red), De Kleine stappen van het Kabinet-Den Uyl: gesprekken

(29)

pragmatisch qua uitvoering. Als Tweede Kamerlid (1967-1973) en als minister (1973-1977) zette hij zich in voor mensenrechten en democratie in de wereld. Hij legde hierbij de nadruk op effectiviteit. Idealen waren volgens hem niet genoeg. Hij maakte graag gebruik van quiet

diplomacy en overleg achter de schermen, om zo het maximale uit een compromis te halen.

Tijdens zijn periode als minister leidde dit vaak tot kritiek vanuit zijn eigen partij. De Tweede Kamerfractie van de PvdA werd gedomineerd door Nieuw Links. Deze beweging was voorstander van een compromisloze en declaratoire buitenlandse politiek. Men wilde, indien er sprake was van schending van de mensenrechten, harde en openlijke protesten. Dit was echter totaal niet de stijl van Van der Stoel. Dit leidde ertoe dat hij binnen zijn eigen partij de reputatie kreeg van een te pragmatische en kleurloze minister. Van de andere kant maakte zijn manier van doen hem wel weer populair bij de confessionele partijen.43

Van der Stoel zelf noemt de strijd met zijn eigen partij als één van de grootste obstakels tijdens zijn periode als minister. Verder wijst hij op de spanning die er bestond tussen de uitgangspunten van Keerpunt ’72 en de mogelijkheden die Nederland had op het internationale toneel. De nuchtere Van der Stoel had dit vanaf het begin al door. Hij behandelde Keerpunt ’72 dan ook meer als een algemene richtlijn, waar hij zelf zo goed mogelijk invulling aan moest geven. Een voorbeeld hiervan is Van der Stoel zijn opstelling binnen de NAVO tegenover Portugal en Griekenland. Hij uitte regelmatig kritiek op de politieke situatie in deze twee landen, maar tegelijkertijd zorgde hij er voor dat Nederland zijn status als gecommitteerd lid van het bondgenootschap niet verloor.44

Conclusie

Wat kon op basis van deze situatie verwacht worden van het Kabinet-Den Uyl wat betreft zijn houding en beleid ten opzichte van het Franco-regime? Uit Keerpunt ’72 blijkt dat de progressieve partijen van plan waren om een sterk idealistisch en proactief buitenlands beleid te gaan voeren, met name op het gebied van mensenrechten en democratisering. Van deze partijen kon dus een strengere en compromislozere houding tegenover Franco-Spanje verwacht worden, zowel binnen de NAVO en de EEG als op bilateraal niveau. De

confessionele partijen waren echter een stuk behoudender en pragmatischer op dit gebied. Dit

43 Van der Linden, J.H., Max van der Stoel en de mensenrechten 1967-1977: een onderzoek naar de stellingname

van Max van der Stoel ten aanzien van Griekenland, Portugal en Oost-Europa (Utrecht: Universiteit van

Utrecht, 1996) p. 14-17.

44

(30)

zou samen met de pragmatische werkwijze van minister Van der Stoel tot een gematigder en meer op compromissen gericht beleid kunnen gaan leiden. Over het algemeen leunde de maatschappelijke tendens in Europa richting verandering en richting meer focus op Europese eenheid in plaats van Atlantische eenheid. Hieruit vloeit de verwachting voort dat Nederland zich inzake de Spaanse kwestie eerder achter zijn West-Europese bondgenoten zou gaan scharen dan achter de Verenigde Staten. De V.S. was traditioneel milder in zijn houding tegenover de Franco-regering, vanwege zijn sterk anticommunistische karakter. Verder was er in deze periode sprake van ontspanning tussen Oost en West; een centraal punt voor zowel het progressieve als het confessionele kamp in Nederland. Met name in de jaren ’40 en ’50 bestond de angst dat Spanje na een eventuele val van Franco zou ‘overlopen naar de vijand’, wat een soort van gedoogbeleid ten opzichte van de Spaanse dictatuur in de hand werkte. Verwacht kon worden dat in de huidige tijd de vrees voor een communistische

machtsovername in Spanje een minder grote rol zou spelen.

Al met al leek de tijd rijp voor een hardhandige aanpak van de Franco-dictatuur, maar Hellema tempert deze verwachtingen in zijn boek Buitenlandse politiek van Nederland. Hij beschrijft hoe het Kabinet-Den Uyl tijdens zijn regeerperiode te maken kreeg met een trendbreuk in de internationale politiek en economie. De veranderingen die zich begin jaren ’70 leken aan te dienen zetten zich in het vervolg van het decennium niet of nauwelijks door. De oliecrisis van oktober 1973 bleek het begin van een mondiale economische recessie. Op politiek gebied begon de Europese integratie te stagneren en de ontspanning tussen Oost en West leidde uiteindelijk niet tot het einde van de Koude Oorlog. Door deze ontwikkelingen werden de marges voor het Kabinet-Den Uyl op het terrein van buitenlandse zaken een stuk kleiner. De spectaculaire hervormingen die met name de progressieve partijen nastreefden bleken een stuk moeilijker te realiseren dan men bij het aantreden van het Kabinet-Den Uyl gehoopt had. 45

In het volgende hoofdstuk gaan we kijken naar de concrete acties en stellingnamen van de Nederlandse regering binnen de Spaans-Nederlandse betrekkingen. De periode die zal worden onderzocht loopt vanaf het aantreden van het Kabinet-Den Uyl in mei 1973 tot aan de dood van Franco in november 1975. Ook zullen in dit hoofdstuk verschillende

maatschappelijke acties en de rol van de Nederlandse publieke opinie ten opzichte van Franco-Spanje aan bod komen.

45

(31)

3. Nederland en de laatste jaren van het Franco-regime

Vanaf het midden van de jaren ’60 nam de binnenlandse oppositie tegen de regering in Spanje steeds verder toe. Het regime beantwoordde deze oppositie steevast met hardhandige

repressie. Franco en de zijnen hadden deze ontwikkeling deels aan zichzelf te danken. Het project van economische modernisatie dat in de jaren ’50 was ingezet leidde in de jaren ’60 tot economische groei en het ontstaan van een grotere, welvarendere middenklasse. Deze middenklasse begon naast de economische vooruitgang ook sociale en politiek hervormingen te verlangen, zoals die in de rest van West-Europa plaatsvonden. De ultraconservatieve Franco zag deze ontwikkeling als een vervelend bijverschijnsel van economische

ontwikkeling en probeerde de Spaanse bevolking te depolitiseren. Zijn grote verlangen om tot de EEG toe te treden bracht hem er echter toe een aantal wetten omtrent mediacensuur en vakbewegingen te versoepelen. Dit was weer koren op de molen van de oppositie, die nu ook langzaam werd aangevuld met een onafhankelijke arbeidersbeweging. Daarnaast bleef ook de ETA voor grote problemen zorgen. De Baskische nationalistische organisatie was begin jaren ’60 begonnen met een gewapende strijd tegen de Spaanse staat. Het regime beantwoorde ook in dit geval geweld met geweld, wat leidde tot een groot aantal showprocessen en publieke executies. De aanzwellende politieke repressie zorgde ervoor dat Spanje onder grote

internationale druk kwam te staan. Benny Pollack vergelijkt de internationale positie van het Franco-regime in deze periode met de Spaanse isolatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog: ‘By the early 1970s, Spain had thus become once again the pariah of Western Europe’.46

Het tweede punt dat een belangrijke rol speelde voor Spanje in de vroege jaren ’70 was de gezondheidstoestand van generaal Franco. Toen de Amerikaanse president Nixon in 1970 samen me Kissinger Spanje bezocht, waren zij al op de hoogte van de

gezondheidsproblemen van de Spaanse leider. Spanje was van militair-strategisch belang voor de V.S. binnen het kader van de Koude Oorlog en de Amerikanen waren dan ook niet van plan de stabiliteit in het land in gevaar te brengen door het huidige regime onder druk te zetten en democratisering van het politieke bestel te eisen. De verwachting was dat het Franco-regime binnen enkele jaren op een natuurlijke wijze zou eindigen, waarna er met een nieuw en gematigder regime gemakkelijker zaken kon worden gedaan.47

46 Pollack, The Paradox of Spanish Foreign Policy, p. 136-137.

47 Liedtke, B., “Spain and the United States, 1945-1975.” In: Sebastian Balfour & Paul Preston, Spain and the

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het antwoord dient de volgende strekking te hebben (twee van de volgende):. − Een conceptueel ontwerp staat in dienst van het uitdrukken van een mening, commentaar

Als mensen denken aan dit-leven- niet -meer-willen, voelen ze zich vaak niet verbonden met ande- ren, ze hebben het gevoel dat ze anderen tot last zijn, en zien geen uitweg..

De regering Rajoy II (2016- 2018) werd opgevolgd door de regering Sánchez I, subsidies kwamen terug, de productie van hernieuwbare energie werd niet meer belast en er

mensen per jaar in Spanje een beroep doen op euthanasie of hulp

Maar de katho- lieke kerk, overtuigd door haar goddelijke prerogatieven de enige ware Kerk te zijn, moet voor zich alleen het recht van de vrijheid opeisen,

De Geuzenspot met de Kastiliaanse krijgslieden was voor de goede naam van Spanje betrekkelijk ongevaarlijk, vergeleken bij wat de propaganda van de Opstand over hun koning wist

In de maand na uitreiking van de prijs wordt het juryproces en seizoen geëvalueerd door de jury samen met het hoofd van de Economische Afdeling van de ambassade en de voorzitters

Maar Ramiro I heeft niet stilgezeten sinds de Vikingen bij Gijón zijn gesignaleerd en verzamelt een leger dat in de slag bij de Torre de Hércules de Vikingen een nederlaag