• No results found

Verslag betreffende de scheikundige en mechanische samenstelling van eenige grondmonsters, afkomstig uit polderafdeeling IV van het plan tot partieele bemaling van het waterschap Vollenhove

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag betreffende de scheikundige en mechanische samenstelling van eenige grondmonsters, afkomstig uit polderafdeeling IV van het plan tot partieele bemaling van het waterschap Vollenhove"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verslag betreffende de scheikundige en mechanische samenstelling

van eenige grondmonsters, afkomstig uit Polderafdeeling IV

van het plan tot Partieele Bemaling van het

Waterschap Vollenhove,

S A M E N G E S T E L D DOOR

Dr. JAC. V A N DER SPEK. (Ingezonden 19 Februari 1930).

De Commissie ingesteld door het W a t e r s c h a p Vollenhove tot het onder-zoeken van het vraagstuk van de Partieele Bemaling van dat W a t e r s c h a p heeft een plan voor eene partieele bemaling van dat W a t e r s c h a p opgemaakt, waarbij eene indeeling van het droog te leggen gebied in 5 polderafdeelingen I, I I , I I I , I V en V, ieder m e t een eigen peil, tot stand zal worden gebracht

De Voorzitter van deze Commissie, de H e e r A. F . STROINK, dijkgraaf r a n het W a t e r s c h a p , deelde in een schrijven dd. 10 J a n u a r i 1927 den Directeur v a n het Bodemkundig I n s t i t u u t m e d e , dat Rijk, Provincie en W a t e r s c h a p subsidie h a d d e n gegeven voor de drooglegging en ontginning van de gronden in polderafdeeling I V , gelegen ten Zuiden van het Steen-wijkerdiep. I n verband daarmede werd het door de Commissie noodig en

gewenscht geacht het grondonderzoek, dat in polderafdeeling V (vereenigde polders Zuidveen en Eoekebos) was begonnen x), voort te z e t t e n . Tevens werd in dit schrijven medegedeeld, dat uit Giethoorn de wensch was gekomen om ook het Bovenwijde, het meer t e n Oosten van deze plaats, in de partieele bemaling te betrekken. Voordat hieromtrent beslist zou worden, werd het door de Commissie wenschelijk geacht den grond uit dit m e e r eerst te onderzoeken. D e n Directeur van het Bodemkundig I n s t i t u u t te Groningen Dr. D . J . H I S S I N K , werd verzocht het grondonderzoek t e willen verrichten. Bij schrijven van 6 April 1927 machtigde de Minister van Binnenlandsche Zaken en L a n d b o u w den Directeur van genoemd I n s t i t u u t het bedoelde grondonderzoek ter hand te n e m e n .

De monsterneming.

H e t W a t e r s c h a p Vollenhove bestaat voor een groot gedeelte uit min of meer uitgeveende landen. Door de vervening zijn talrijke groote en kleine plassen, vaarten en slooten ontstaan, terwijl smalle strooken land, ribben en zetwallen, bij de vervening gespaard of door het deponeeren v a n den bovengrond gevormd zijn.

U

(2)

De ribben en zetwallen hebben het dichtgroeien van de daartusschen gelegen wateroppervlakte zeer bevorderd. Hierdoor is zoogenaamd kraggen-iand o n t s t a a n , d a t m e t de wateroppervlakte op en neer gaat.

Ten einde eenig inzicht te verkrijgen o m t r e n t de cultuurwaarde van het droog te leggen land, was het noodzakelijk v a n de verschillende formaties (ribben, zetwallen en kraggenland) grondmonsters in onderzoek t e n e m e n .

Op 20, 21 en 22 April 1927 zijn op een vijftiental plekken in polder-afdeeling IV, groot 1400 H . A . , over de geheele polderpolder-afdeeling verspreid, 33 monsters voornamelijk v a n ribben, zetwallen, kraggenland en bagger uit kraggen genomen. Bovendien werden ook een grondmonster uit het Molengat en twee monsters uit het Bovenwijde, één aan de Oostzijde en één aan de Westzijde genomen (zie bijgaand kaartje). Voor zoover mogelijk geschiedde het n e m e n van de grondmonsters m e t een grondboor. W a a r dit niet mogelijk was, is m e t een schop een stuk uit d e n grond uitgestoken. De baggers uit kraggen en de grondmonsters uit het Molengat en het Bovenwijde zijn m e t den beugel opgebaggerd. D e monsters zijn op het B o d e m k u n d i g I n s t i t u u t gedeeltelijk aan de lucht, gedeeltelijk op een waterbad gedroogd.

Bij het uitpakken werd het monster op het oog beoordeeld. H e t versehe monster, uitgezonderd dat van de kraggen en baggers, werd onmiddellijk op zwavelwaterstof onderzocht. I n tabel I zijn de plaats der monsterneming, benevens enkele bijzonderheden der monsters opgenomen.

De 36 monsters zijn te splitsen in 31 h u m u s - en veengronden afkomstig van de ribben, zetwallen, kraggen en baggers uit de kraggen, en 5 zand-gronden, waartoe behooren de beide monsters van de hooger gelegen plek en de drie monsters uit het Molengat en het Bovenwijde.

De humus- en veengronden.

De h u m u s - en veengronden van bovenstaande vier formaties, ontleenen h u n cultuurwaarde aan het gehalte aan organische stof. Met opzet is hier het woord , , h u m u s " nog niet gekozen, o m d a t deze organische stof door en nà de drooglegging nog voor het grootste gedeelte in goeden h u m u s moet

omzetten.

De omzetting (humificatie) van de organische stof geschiedt mogelijk m e t medewerking van verschillende bacteriën. Deze bacteriën verleenen h u n n e . m e d e w e r k i n g evenwel alleen in volle m a t e onder bepaalde gunstige omstandigheden, waartoe ook een bepaalden zuurgraad behoort. Voor een goede ontleding van de organische stof m a g de grond niet te zuur reageeren.

Nu is uit verschillende onderzoekingen 2) gebleken, dat de zuurgraad van de humusgronden m e t het gehalte van de organische stof aan uitwisselbare kalk in verband s t a a t . H o e minder uitwisselbare kalk de organische stof bevat, des te zuurder reageert — onder overigens gelijke omstandigheden — de veengrond. Bij een hoog gehalte van de organische stof aan uitwisselbare kalk, zal m e n dus een goede ontleding v a n de organische stof m o g e n verwachten.

Op blz. 73 v a n zijn V e c h t r a p p o r t3) heeft D r . H I S S I N K uiteengezet, dat tijdens de humificatie het stikstof gehalte van de organische stof stijgt. E e n

(3)

TABEL I.

Plaats der monsterneming en bijzonderheden van de monsters.

(Zie bijgaand kaartje).

N°. B 2391 2392 2393 2394 2395 2496 2397 2398 2399 2400 2401 2402 2403 Diepte in c.M. 0—15 15—30 0—20 20—50 0—25 25—50 0—25 2 5 - 5 0 0 - 2 5 25—50 0—25 25—50

Plaats der monsterneming en bijzonderheden.

1. Ten zuiden van de Jan Hozen- of Zuidergracht op een afstand van 350 à 400 meter uit het nieuwe ka-naal. Oude, droge kragge. Op 1.45 M. werd zand aan-getroffen.

2. Ten zuiden van de Jan Hozen- of Zuidergracht op een' afstand van 800 à 850 meter uit het nieuwe ka-naal. Ribbe.

3. Ten noorden van de Jan Hozen- of Zuidergracht op de scheiding van polderaf-deeling IV. Ribbe. 4. Ten noorden van de Kor-nelisgracht op de scheiding van polderafdeeling IV. Ribbe.

5. Ten noorden van de Kor-nelisgracht halverwege de scheiding van polderafdee-ling IV en het nieuwe ka-naal. Bagger uit kragge. Op dezelfde plek. Ribbe.

6. Ten noorden van de Bou-wersgracht op een afstand van 200 à 300 meter uit het nieuwe kanaal. Ribbe. Op 65 c.M. werd zand aan-getroffen.

Bijzonderheden bij het bemonsteren te Groningen genoteerd.

Veel plantenwortels. Zeer veel plantenwortels en rietstengels.

Als 2393, met enkele riet-stengels.

Veel minder pi anten wortel s dan 2394, nog rietstengels. Veel minder plantenwor-tels dan 2393 en 2395, enkele rietstengels. Als 2396. Veel plantenwortels en rietstengels. Als 2394. "Weinig plantenwortels, beter gehumificeerd. Weinig plantenwortels, nog enkele rietstengels, maar minder dan 2396, beter gehumificeerd. Zwavel-waterstof. (H,S) geen aanwezig spoor aanwezig spoor aanwezig spoor aanwezig

(4)

B 2404 2405 2406 2407 2408 2409 2410 2411 2412 2413 2414 2415 Diepte in c.M. 0- 25- 0- 25- 0- 25- 0- 25--25 -50 -25 -50 -25 -50 -25 -50

Plaats der monsterneming en bijzonderheden.

7. Ongeveer op de helft tusschen Bouwersgracht en Tijssengracht, een 300 meter van af de scheiding van polderafdeeling IV. Ribbe. Op 1.50 M. werd zand aangetroffen. 8. Ten noorden van de Tijs-sengracht, ongeveer 200 meter uit den Giethoorn-schen weg. Bagger uit kragge.

9. Grondmonster uit het Molengat.

10. Grondmonster uit het Bovenwijde, oostzijde. 11. Grondmonster uit het Bovenwijde, westzijde. 12. Ongeveer 140 meter ten noorden van de Hooi-of Heerendijk, een 1000 meter van af den Giet-hoornschen weg. Zetwal. 13. Even ten zuiden van de Hooi- of Heerendijk, ongeveer 1800 meter van af den Giethoornschen weg. Ribbe.

14. Ongeveer 120 à 130 meter ten noorden van de Hooi- of Heerendyk, onge-veer 2 K.M. van af den

Bijzonderheden bij het bemonsteren te Groningen genoteerd.

Als 2397, maar beter ge-humificeerd.

Als 2398, maar beter ge-humificeerd.

Goed gehumificeerd, geen rietstengels.

Idem.

Ongeveer als 2410, maar bevat nog rietstengels, veel overeenkomst met 2397, maar iets beter gehumifi-ceerd.

Veel overeenkomst met 2398, maar iets beter ge-humificeerd.

Goed gehumificeerd, geen rietstengels. Idem. Zwavel-waterstof. (H,S) •spoor aanwezig spoor sterk spoor sterk aanwezig sterk

(5)

N°. Diepte ! Plaats der monsterneming B in c.M. | en bijzonderheden.

Bijzonderheden bij het

Zwavel-bemonsteren te waterstof. Groningen genoteerd. • (H2S) 2416 2417 2418 2419 2420 2421 Giethoornschen weg in een poldertje, dat bemalen wordt. De ribben of zet-wallen zijn reeds vergraven en het land geslecht. Op + 95 c.M. werd zand aan-getroffen.

In polderafdeeling IV ko-men hier en daar hoogere plekken voor. Op deze plek-ken groeit in het algemeen beter gras dan op de ribben. 0—25 15. Tusschen

Kornelis-gracht en Jan Hozen- of 25—50 Zuidergracht, een paar

hon-derd meter ten westen van het nieuwe kanaal. Hoo-gere plek. Tot ongeveer 75 c.M. diepte werd hu mus-houdende zandgrond aan-getroffen, daaronder goed ge-il umificeerd veen en op + 95 c.M. diepte bruin zand. 0—25 16. Even ten zuiden van

het Steenwh'kerdiep achter een boerderij. Zetwal. Goed 25—50 geh umificeerd veen,

daar-onder een laagje onvergaan veen en daaronder, op + 95 c.M. diepte, zand. Deze zet-wal was bemest. Meestal kwam er jaarlijks stalmest op, een enkele keer ook kunstmest (kainiet en slak-kenmeel).

0—25 17. Ongeveer 500 meter ten 25—50 noorden van het Steenwij-kerdiep en even ten noor-den van noor-den Hooidijk in

Zandgrond met een weinig humus.

Idem. geen

Goed gehumificeerd, geen rietstengels, veel overeen-komst met 2414.

Idem, veel overeenkomst met 2415. spoor sterk Als 2418. Als 2419. spoor aanwezig

(6)

N°. B 2422 2423 2424 2425 2426 Diepte in c.M. 0—20 20—40 0—25 25—50

Plaats der monsterneming en bijzonderheden.

een poldertje, dat bemalen wordt. Zetwal.

18. Ten zuiden van de Klossengracht, ongeveer800 meter van af de scheiding van polderafdeeling IV. Natte kragge.

Bagger uit kragge. Ribbe.

Bijzonderheden by het bemonsteren te Groningen genoteerd.

Als 2395.

Als 2396, maar zwarter van kleur. 2396 is bruiner. Zwavel-waterstof. (H,S) spoor aanwezig

hoog gehalte van de organische stof aan stikstof zou dus op een goede omzetting van de organische stof wijzen.

I n verband m e t het bovenstaande lag het dus voor de h a n d den zuurgraad v a n de grondmonsters te bepalen en ze verder te onderzoeken op de gehalten aan organische stof, uitwisselbare kalk en totaal stikstof. Mede is het gehalte aan in salpeterzuur oplosbaar (totaal) phosphorzuur van de monsters bepaald 4) .

Zooals reeds in het rapport betreffende de scheikundige en de mecha-nische samenstelling van eenige grondmonsters, afkomstig uit den polder Zuidveen is opgemerkt (zie sub 1, blz. 189), is het kaligehalte in alle veen-soorten zeer laag, zoodat ook bij deze monsters h e t tijdroovende kali-onderzoek achterwege is gelaten. Van de monsters, die in luchtdrogen toestand niet meer dan 70 prcrcent gloeiverlies bevatten, zijn tevens de gehalten aan klei (afslibbare deeltjes m e t een diameter kleiner d a n

0.016 m . m . , fractie I + I I ) en zand (deeltjes m e t een diameter v a n 0.016 t o t 2 m . m . , fractie I I I en IV) b e p a a l d5) . Deze monsters zijn ook op h e t

gehalte aan koolzure kalk (CaC03) onderzocht.

I n t a b e l I I , bladz. 216—217, is de scheikundige en mechanische samen-stelling van de monsters opgenomen.

De resultaten van het onderzoek.

I n tabel I I zijn de verschillende grondformaties, w a a r v a n monsters onder-zocht zijn, gerangschikt n a a r h u n gemiddeld gehalte aan organische stof. D e formatie m e t het hoogst gemiddelde gehalte aan organische stof is bovenaan geplaatst.

(7)

Kraggen. Kraggen zijn geheel of gedeeltelijk m e t riet en grassen dicht

gegroeide plassen. Ze bestaan hoofdzakelijk uit onvergane plantenresten. I n verband hiermede is h e t gehalte aan organische stof van deze kraggen zeer hoog. Zoo werd voor de onderzochte monsters ( B 2391 — 2392 — 2422 — 2423) voor de bovengronden (B 2391 — 2422) resp. 90.4 pet. en 93.7 pet., gem. 92.1 pet. en voor de ondergronden ( B 2392.—• 2423) resp. 83.8 pet. en 85.5 pet., gem. 84.7 pet., organische stof op droge stof gevonden.

De onderzochte bovengronden ( B 2391 — 2422) b e v a t t e n resp. 1.07 pet. en 0.98 pet., gem. 1.0 pet., en de onderzochte ondergronden ( B 2392 — 2423) resp. 1.58 pet. en 2.04 pet., gem. 1.8 pet., uitwisselbare kalk op organische stof. I n verband m e t deze vrij lage kalkgehalten reageert h e t kraggenland dan ook vrij z u u r ( p H = gem. 4.8).

Yerder bevatten de bovengronden (B 2391 — 2422) resp. 2.5 pet. en 1.6 pet., gem. 2.1 pet., en de ondergronden ( B 2392 — 2423) resp. 2.5 pet. en 2.3 pet., gem. 2.4 pet., stikstof op organische stof. Deze lage stikstof-gehalten van de organische stof zijn geheel in overeenstemming m e t de geringe omzetting van de organische stof van h e t kraggenland.

H e t phosphorzuurgehalte in procenten op droge stof bedraagt voor de twee monsters ( B 2391 — 2392), afkomstig v a n een oude, droge kragge,

voor den bovengrond B 2391 0.27 pet. en voor den ondergrond B 2392 0.18 pet. Voor den bovengrond B 2422 en voor den ondergrond B 2423, uit een n a t t e kragge afkomstig, zijn deze getallen resp. 0.11 pet. en 0.09 pet.

Ribben. Ribben zijn smalle strooken land, die m e n bij de vervening

heeft l a t e n zitten, om hierop de turf te drogen. Bij de ribben is de turf dus niet uitgeveend; d e grond bevindt zich hier nog in zijn oorspronkelijken toestand. Deze ribben zijn t e vergelijken m e t d e l&gakkers uit de plassen ten Oosten v a n de U t r e c h t s c h e Vecht.

De bemonsterde ribben bevatten m e e r of minder groote hoeveelheden wortels en rietstengels. N a a r m a t e zij meer wortels b e v a t t e n , m a a k t e de grond den indruk losser van s t r u c t u u r te zijn; bijv B 2393/2394 e n B 2400/2401 veel wortels en indruk v a n los, B 2395/96 en B 2397/2398 veel minder wortels en indruk van vaster. B 2402/2403 b e v a t t e n weinig wortels en de organische stof m a a k t e den indruk v a n beter gehumificeerd te zijn. De overige monsters van d e ribben lagen hier tusschen in.

Overeenkomstig de geaardheid van de ribben was de organische stof in den bovengrond beter gehumificeerd dan in den ondergrond. E e n uitzonde-ring hierop m a a k t e n de ondergronden B 2403 en B 2413, w a a r v a n de orga-nische stof even goed gehumificeerd was als die v a n de hijbehoorende

bovengronden.

De gehalten aan organische stof in procenten op droge stof hangen s a m e n m e t h e t meer of minder aanwezig zijn van wortels en rietstengels en h e t meer of minder gehumificeerd zijn der organische stof. Zoo bevatten de bovengronden B 2393 en B 2400 m e t veel wortels en rietstengels resp. 80.3 pet. en 84.1 pet. organische stof op droge stof, d e bovengrondun B 2395 en B 2397 m e t veel minder wortels resp. 60.9 pet. en 71.1 pet. organische stof op droge stof, terwijl de bovengrond B 2402 m e t weinig wortels en de organische stof goed gehumificeerd 51.1 pet. organische stof op droge stof bevat.

(8)

s o •S3

'S

s .45 =0 p< o .. a a CD 03 + ° 03 o. <D <<-J

S «

" e n Ö ^ j —< Ü ö m o3 bs) Ö Ï H 3 c 03 O o> M O s - l -a p. o C a CD O O A a a CD a3 CD r K Ç-O -t-3

^

- t J CD 3 cß 03 £ ai •3 cô 3 P 'S M 5 0 ^ j l , —< ° .* "TS ce ft^*-* O Ö N & H

ft

Ï4-H CC + j ,—, cd co ''jr ce CO cß ^ T fc* * ^ C8 •™; o3 P Si CD t > •a S h-1 ä S + c« f8 M . CD C T 5 O + M S H

*

-3 « © N n Ü

8^8.

M . CD 03 ^ =v4 M OO tH 7 Î -t-J O —* cß c D — : -> Ä

s- »

3 .S PQ o "

fc

CT

1 ^ p r H ( M Ö 1—1 ta CT oc o r H 0 0 r H d O CC H CO Ö r H ta r H r ^ Ö CO CT' O c i o id C i o CD CD CO CO CM CT CT Co -*' CT ö oo CO CT CD CT CT O id oo r H Ö l O co' CT oo H CO -*' l O CT d © co' o CO H co co d CO CT r H CT

CT

-* CT d CT' p CT l O H d CO o co p H „CO H ^ O CT d l O CO CT CD p r H r H l O CT i—i d CO co co' I > CO CT O i d O l r H d l O CT co" co co CT r H i d o ' CT CO CÖ CT CT CT r H i d CT d ei 0 0 0 l£ Ci c f i n bn r~ co o

CT

CO r H CO L -O r-i

I I ! I

M

M

M

M

c CD - O - O 03 O ^ l O ^ CO CO CT P P L~ °0 CTCT CTCT CTCT* CTCT r-i rH* oo o D - CO H H CO i d CT' CO CO

I I

o co' H < <~> 0 3 l O r H ! 1 ra> CO

CT

oo co oo

<~>

co 1 1 r H

CT

CT. CO CM r-co CO

<->

CT 1 O

CT

CT

- H

CT

l O l O 0 0 o

|

O

CT

OO

CT

-*

CT

CO o oo o CT 1 1 O CO CO CO

CT

o HH oo 1-1 i o 1 1 o

CT

- H m CO CM CO < - i CD l O CT 1 1 l O n^ CO

CT

r-l O c-t - &gc-t;

T

1 i d

CT

CD CO

CT

r H - H L ^ O CT I 1 .—1 t > ra CO

CT

- f CO c-o l O 1 1

CT

m C15 CO

CT

r H -n oo 1 3

CT

O O f - l H <

CT

O l O uo

s

1 1(5

CT

r H f 1 ~rH

CT

CT

<-> O I C I CT 1 1 CCI r> H <

CT

CO l O l O

s

1 1 l O

CT

CO o H <

CT

CT

l O [ ^ l O CT 1 1 ' f r>

-*

CT

Cf IC a r IT t( C i r c-c

(9)

OS C S < M CO CO

CT

O CD CO

CT

CO

CT

L O co CD oo CM

CT

CO

CT

CT

CO O

-#

^ X CD CO T " H co o o ^x n

^>

>5 O

CT

CT

-=K

CT

CT

CT

CT

0 0 l O

CT

<~>

C S

CT

CT

O CO

CT

l O

CT

0 0 H

CT

rrs T - H CO t > CD

CT

CT

i—1

-*

CO

«#

CO L O œ

CT

l O OS

CT

CO C3 ^ o OS lO CO OJ ZD r-i ^ co IO IO cd D O »5 M D

>

M r> o —i

1

1

1

- 1 D 15 M 1 1 M - 1

*

N OS M< CO r - H O CD

CT

CO LO T—t

|

|

l

l O l O c^ c l O 1 1 l O

CT

C O '

-*

CT

r H l O L O 1 — 1 o o

CT

on co T - H T — 1

-#

CT

CO CD O CO 0 3 CD l O

CT

|

1 O L O

CT

^x

CT

OS

-*

CD O O

CT

T - H CD C ~ T - H

1

1

1

CT

OS »• O L O 1 1

CT

CD

CT

-*

CT

Ö CD 6 0 b ß CS > i 4 - J 3 co FH CD 6 B CS pp L O L O T - H O T - H

CT

CO T - H

CT

1

|

1

r »

CT

0 0 1 1 ra o» CO

CT

0 0 l O co T - H o oo T - H i 0 c-T - H

1

1

1

CO

!~>

CO 1 1 CO o

-*

CT

o l » CS o o C S T - H oo

CT

1

1

1

CT

CT

t -1 1

-*

CT

^ H

CT

e ( C3 CD N

CT

L O - f

CT

O ^x

CT

-*

t > T - H

|

|

!

T - H n> CD L O

CT

1 1 O O T - H

-*

CT

O l O CD r-t O

CT

CT

CT

^ X T - H • * T - H

CT

l O CO T H O T - H L O CD r> L O i 1 l O

CT

T - H T - H ^x

CT

l O L O l O L O O l O T - H CO CO T-H L O l O CO • * T - H

CT

T - H c^ T - H ^x >o

CT

1 1 o en T - H ^x

CT

CT

L O

CT

CO O co T - H L O

CT

T H L O , 1 CO l O C S T - H

CT

CT

oo co

~#

o l O 1 1 L O

CT

CS ^ H - X CM 0 0 l O CO

CT

O CO T - H

CT

L O T-H

CT

^ X C -on T H

CT

T-H O CO co l O

CT

O

<->

CT

- X

CT

L O US CS T-H o CD T - H

CT

C S T - H CD O

CT

os T-H

CT

CO ^ H C7S L O l O O l O 1 1 LO

CT

T - H

CT

- T X

CT

- L H r* O CO ÖD CD Î H T 3 C CS r-H-7 3 ^ H O ? e CS - ^ H CS CD ÏH œ 73 o OH L O l O CO

CT

O CO

CT

T - H T—1

CT

|

|

1

CD •—i L ~ l O

CT

1 1 O - X T - H - X

CT

T - H l O L O T - H O L O

CT

OS

CT

CT

|

|

[ CD r~ r~ o l O 1 1 l O

CT

l O H*<

CT

<*-!

O CD H=S ü CO a CS tm Î H o CO -l_J CD

-*^

CD Ö CD ß o Ï H bo CS S] l O CO CO T - H o CO o os

CT

o CD f » 0 0 O

^*

o CO I ß

CT

1 1 O CO T - H M<

CT

TH CD r^ O O

CT

o _ l

CT

O 0 5 O OS CD CO O l O l O t~> 1 1

CT

l > r H ^ X

CT

T - H t > CO O O

CT

O co CO o OS o C S CO

CT

CT

Ö CO CO I 1 D -O

-«*

CT

CT

L ^ - H O o T - H O ^x ^ - 1 o

CT

CO OS CO o l O

CT

1 1 0 0 o

-*

CT

l O l >

CT

O O

CT

O OS CO o o oo oo l O co

CT

CT

CO CO 1 1 os o -*x

CT

(10)

De gehalten aan organische stof in procenten op droge stof varieeren voor de bovengronden van 50.2 pet. tot 84.1 pet. en voor de ondergronden van 55.3 pet. tot 85.3 pet. en bedragen gemiddeld 70.9 pet. voor de boven-gronden en-77.4 pet. voor de onderboven-gronden.

H e t gehalte aan uitwisselbare kalk in procenten op organische stof varieert voor de bovengronden van 1.82 pet. tot 2.42 pet. en voor de onder-gronden van 1.90 pet. tot 2.39 pet. en bedraagt gemiddeld voor de boven-gronden 2.2 pet., en voor de onderboven-gronden 2.1 pet.

De bovengronden bevatten van 2.9 tot 3.55 pet. stikstof op organische stof, gemiddeld 3.3 pet., en de ondergronden, op één uitzondering na, van 2.34 tot 3.44 pet. Alleen de organische stof van den ondergrond B 2426 bevat slechts 1.52 pet. stikstof op organische stof. L a t e n wij dit laatste getal buiten beschouwing, dan bedraagt het gemiddelde gehalte aan stikstof op organische stof voor de ondergronden 2.9 pet.

Overeenkomstig de betere omzetting van de organische stof in d e gronden, dan in de ondergronden, bevat de organische stof in de boven-gronden iets meer stikstof dan die in de onderboven-gronden

Alleen de ondergronden B 2403 en B 2413, waarin de organische stof beter gehumificeerd was, d a n in de andere ondergronden, bezitten een iets grooter gehalte a a n stikstof op organische stof dan de andere ondergronden en deze gehalten komen vrijwel m e t die van de overeenkomstige boven-gronden overeen.

H e t gehalte aan phosphorzuur in procenten op droge stof varieert voor de bovengronden v a n 0.19 pet. tot 0.27 pet. en bedraagt gemiddeld 0.22 pet., voor d e ondergronden varieert het, op één uitzondering na, van 0.12 pet. tot 0.19 pet. De ondergrond B 2426 bevat slechts 0.06 pet. phosphorzuur op droge stof berkend. L a t e n wij dit laatste getal buiten beschouwing, dan bedraagt het gemiddelde gehalte aan phosphorzuur op droge stof voor de ondergronden 0.13 pet.

De bovengronden bevatten dus gemiddeld iets meer totaal phosphorzuur dan d e ondergronden..

Baggers uit kraggen. De baggers uit de kraggen zullen zich, wat h u n

samenstelling betreft, meer bij de ribben en zetwallen, dan bij de kraggen aansluiten. Zij bestaan in hoofdzaak uit gedeeltelijk vergane plantenresten en grond van de ribben en zetwallen, die in de plassen is terecht gekomen. H e t gehalte aan organische stof van de onderzocht baggers bedraagt gemid-deld, op droge stof berekend, 71.7 pet., terwijl de gehalten in procenten op organische stof aan uitwisselbare kalk en stikstof gemiddeld resp. 2.8 en 2.7 bedragen. H e t gehalte aan totaal phosphorzuur in procenten op droge stof is gemiddeld 0.13 pet.

Zetivallen. Zetwallen zijn op de volgende wijze o n t s t a a n . V a n het te

vervenen land worden van een strook de eerste twee steek, die voor turf ongeschikt zijn, afgegraven en daarna de turf tot op h e t zand uitgeveend. Op deze wijze ontstaat een gat, dat met den bovensten grond v a n de er naast liggende vervening, welke grond voor turf ongeschikt is, wordt vol gegooid. Aldus ontstaat een wal, waarop de turf gedroogd wordt. I n tegen-stelling m e t de ribben b e v a t t e n de zetwallen dus geen verturfbaar veen

(11)

meer. Boven- en ondergrond van de zetwallen zijn gelijk en bestaan uit afgegraven bovengrond, waarin de organische stof vrij goed gehumificeerd is. Zij bevatten ook geen rietstengels meer, zooals bij de ribben het geval was.

I n overeenstemming m e t de wijze, waarop de zetwallen zijn ontstaan, zal het gehalte aan organische stof in de boven- en ondergronden in het algemeen lager zijn, dan in de boven- en ondergronden van de ribben. Zoo bedraagt het gehalte aan organische stof van de bovengronden v a n de be-monsterde zetwallen (B 2410 — 2418 — 2420) in procenten op droge stof resp. 69.1, 41.7, 36.9, gemiddeld 49.2 pet. en van de ondergronden (B 2411 — 2419 — 2421) resp. 65.1, 46.8, 55.9, gemiddeld 55.9 pet. Naast dit gehalte aan organische stof bevatten de boven- en ondergronden der zetwallen nog een niet gering gehalte aan klei. Gemiddeld bedraagt dit gehalte aan klei voor de onderzochte boven- en ondergronden nog 19.0 pet. op droge stof berekend.

H e t gehalte aan uitwisselbare kalk in procenten op organische stof be-draagt voor de onderzochte bovengronden (B 2410 — 2418 — 2420) resp. 2.52, 3.19, 4.12, gemiddeld 3.3 pet. en voor de onderzochte ondergronden (B 2411 — 2419 — 2421) resp. 2.18, 2.67, 3.43, gemiddeld 2.8 pet. Deze gehalten zijn hooger dan die van de andere formaties. De zetwallen

reageeren dan ook het minst zuur ( p H — gem. 5.5 voor de bovengronden en gem. 5.1 v o o r d e ondergronden).

De stikstofgehalten in procenten op organische stof bedragen voor de bovengronden gemiddeld 3.5 pet. en voor de ondergronden gemiddeld 3.2 pet. Deze waarden zijn hooger d a n die bij de andere formaties gevonden. Dit is ook in overeenstemming m e t de betere omzetting van de organische stof in deze gronden dan in de gronden van de andere formaties.

De droge stof der bovengronden (B 2410 — 2418 — 2420) bevat resp. 0.24, 0.55 en 0.32 pet. totaal phosphorzuur en die van de ondergronden (B 2411 — 2419 — 2421) resp. 0.16, 0.62 en 0.19 pet.

H e t hooge gehalte aan phosphorzuur van den bovengrond B 2418 en van den ondergrond B 2419 is vermoedelijk hieraan toe te schrijven, dat de zctwal, waarvan deze monsters afkomstig zijn, beweid werd en jaarlijks bemest m e t koemest en een enkele keer m e t slakkenmeel en kainiet.

B 2414 en 2415. Deze beide monsters zijn genomen in een poldertje, dat

bemalen wordt. De ribben of zetwallen zijn reeds vergraven en het land geslecht. Aangezien in den boven- en ondergrond geen rietstengels werden aangetroffen, zijn hier hoogstwaarschijnlijk zetwallen en geen ribben geweest.

Zandgronden met iets organische stof. Tot deze formatie behooren de

beide monsters van de hoogere plek en de grondmonsters uit het Molengat en het Bovenwijde. Deze monsters b e v a t t e n niet veel organische stof en klei. H e t monster uit het Bovenwijde, Oostzijde, B 2408, bevat 2.5 pet. organische stof en 1.3 pet. klei op droge stof berekend; voor het m o n s t e r uit het Bovenwijde, Westzijde, B 2409, zijn deze cijfers resp. 6.3 pet. en 3.5 pet. H e t monster uit het Bovenwijde, Oostzijde, bevat dus vrij wat minder organische stof en klei dan het monster uit het Bovenwijde, West-zijde. Dit is hoogstwaarschijnlijk de reden, waarom de grond van den

(12)

Oost-kant van het Bovenwijde voor slecht en de grond van den W e s t k a n t van het Bovenwijde voor best doorgaat. Toch bevat de klei-humus-substantie van beide monsters ongeveer evenveel uitwisselbare kalk en stikstof.

Conclusies.

Ten einde de cultuurwaarde van elk van de grondformaties afzonderlijk, alsmede onderling, beter te k u n n e n beoordeelen, is in tabel I I I de

gemid-delde scheikundige samenstelling van de diverse formaties opgenomen. Aan de hand. van deze tabel volgt t h a n s een korte bespreking van de waarde van elk der formaties.

Kraggen. De kraggen zijn zeer rijk aan organische stof. Zooals reeds is

gezegd, is deze organische stof slechts voor een klein gedeelte omgezet. De gehalten aan uitwisselbare kalk en aan stikstof in procenten op organische stof zijn niet hoog. De kraggen reageeren clan ook van vrij zuur tot zuur. H e t gehalte aan totaal phosphorzuur is verschillend al n a a r gelang het monster afkomstig is van een n a t t e kragge of een oude, droge, kragge. I n het laatste geval is het gehalte aan phosphorzuur hooger dan in het eerste.

Ribben. De ribben bevatten ook nog een hoog gehalte aan organische

stof. H e t gehalte van de organische stof aan uitwisselbare kalk is, evenals dat van de kraggen, niet hoog. Geheel in overeenstemming hiermede reageert de grond van de ribben eveneens zuur. H e t stikstofgehalte in procenten op organische stof is in deze gronden vrij hoog, vooral in de bovengronden. H e t gehalte aan zuur oplosbaar phosphorzuur komt overeen m e t het gehalte, dat

m e n gewoonlijk in dergelijke laagveengronden vindt.

Baggers uit kraggen. De baggers uit de kraggen bezitten een vrij

wisse-lend gehalte aan organische stof. Toch is het laagste gehalte nog vrij aan-zienlijk te noemen. De organische stof bevat vrij wat uitwisselbare kalk. Dienovereenkomstig reageeren de baggers m a t i g zuur. De stikstof- en phos-phorzuurgehalten komen meer m e t die van de ondergronden, dan m e t die van de bovengronden der ribben overeen.

Zetwallen. H e t gehalte aan organische stof in deze grondformatie is,

van de tot nu toe besproken formaties, het laagste. Toch is het gehalte aan dit bestanddeel nog vrij aanzienlijk te noemen. H e t gehalte aan uitwisselbare kalk in de organische stof is evenwel hooger, dan bij de andere formaties het geval is. De grond der zetwallen reageert dan ook het minst zuur. H e t stikstof gehalte in procenten op organische stof is ook het hoogste. H e t phos-phorzuurgehalte k o m t m e t d a t van de ribben overeen, tenzij dit door bemesting gewijzigd is.

B 2414/2415. De gemiddelde scheikundige samenstelling van deze beide

monsters komt zeer veel m e t die van de zetwallen overeen. Alleen het gemiddelde gehalte aan organische stof is hooger dan dat der zetwallen. Dit is zeer goed te verklaren, aangezien deze beide monsters afkomstig zijn uft een poldertje, waarin het land reeds geslecht was. De grond is dus een mengsel van kraggengrond en grond van de zetwallen.

(13)

' S 5^ ö l ' S ta s ÖS s Ö» ' S s Üs 1 - t ^ 1 c« 9-CD £> 'S e - 5 CD ch e s ocen t c« fi bc -fi

^

l o %-î O ce j b d X5 ce « et fe ^ r " CD - U •_,

l« !

o i ? •a 1 "3 s i ? ö N i

..

c CD CD O o i %* a, • .s -*3 CS CD , Q et-.

s

co CD o s-* • o CD 0 03 O U _ N O -^> , j d •—• O ft H CTS ° o ^ G -^H '-3 03

•s o

V 3 . -io - ^ M

P J

CD co ^ 'S 3 bu o

J

; CD '-£

a

* H . o

! 3

1

S

i p i S i

!

i i CO CO CM co' CM ( M "à CM 1-H 00 o ~i i o CD CM r - l ( M Ö Ö o co CM" CM' CM l O r-i —H - * 0 5 od ö oo i > p a ta a fc* S o l O CM

|

1 O a 0 S o Ja

a

«

OS CM' ^ H CM' o l O co r-> © CM C D i - î

-*

L ^ r -g' o

g

1 1 \0 CM 1 > CM ' X CM

-*

l O CO 1—1 o °5 l-H O CM o 0 0 -ce o t o fi CD bc Cao çS

5

'3 co ^ H CD ùo

m

l u CM_ 00 co' co oq co' CM' l O —H l O l O CO Ö 'CS CM Ö O ; 0 0 1-K | - < l O l O ^-H i - î CM C i c i iC • * o • o l O l O CM | 1 lO O CM fi CD c« £ CD N CN co' o co' co l O œ i—• ö CM' CM CM CD

^

c-l O CM

-*

i—i

-*

CM

m

l > ; CO r H i d G » CD i—i Ö -cS O Ö CM Ö 0 0 ö

-*

I Û CD ™ CO C c3 . M i O CD <D S

fi

CD fi O

^

S B <fH "3 S S co ts:

(14)

Zandgronden. De zandgronden bevatten een gering gehalte aan

orga-nische stof, waarnaast nog enkele procenten klei voorkomen. De orgaorga-nische stof, die in deze gronden voorkomt, is rijk aan uitwisselbare kalk. De gronden reageeren d a n ook ongeveer n e u t r a a l . H e t gehalte aan stikstof in procenten

op organische stof is vrij hoog. De gehalten a a n totaal phosphorzuur, vooral van de monsters uit h e t Molengat en het Bovenwijde, zijn laag.

Kort Overzicht.

(Zie Tabel III).

H e t onderzochte materiaal behoort tot :

a. de sterk h u m u s h o u d e n d e gronden; b. de zeer zandige gronden met iets h u m u s .

Onder de sterk h u m u s h o u d e n d e gronden vallen de volgende 4 formaties te onderscheiden: kraggen, ribben, baggers uit kraggen en zetwallen. Deze gronden ontleenen h u n n e waarde aan h u n gehalte aan organische stof en aan stikstof. I n procenten op droge stof wisselt het gehalte a a n organische stof in de gronden sub a van ongeveer 50 pet. tot bijna 90 pet. en het gehalte aan stikstof (N) v a n 1.7 pet. tot 2.4 pet.

De zetwallen zijn de beste gronden. Zij bezitten een hoog gehalte aan organische stof (gem. 49.2 pet. in den bovengrond), terwijl n a a s t dit gehalte aan organische stof nog een niet gering gehalte a a n klei (gemiddeld voor de onderzochte boven- en ondergronden 19 pet. op droge stof) voorkomt. De organische stof is al vrij goed gehumificeerd. Zij bevat vrij wat uitwisselbare kalk (gem. 1.5 pet. CaO op drogen grond en gem. 3.3 pet. CaO op organische stof) en dienovereenkomstig reageert de grond niet al t e z u u r ( p H gem. = 5.5). De gehalten aan stikstof (gem. 1.7 pet.) en phosphorzuur (van 0.2 pet. tot 0.6 pet.) zijn goed.

De ribben zijn iets minder goed dan de zetwallen. H e t gehalte a a n orga-nische stof (gem. 70.9 pet. in den bovengrond) is iets hooger d a n dat v a n de zetwallen, m a a r de organische stof is iets minder goed gehumificeerd. H e t gehalte aan uitwisselbare kalk op organische stof (gem. 2.2 pet. CaO) is iets lager, de grond reageert iets zuurder ( p H gem. = 5.0). De gehalten aan stikstof (gem. 2.3 pet.) en phosphorzuur (gem. 0.2 pet.) zijn evenwel nog goed.

De baggers uit de kraggen s t a a n zoo ongeveer tusschen de gronden der zetwallen en die v a n de ribben in.

De kraggen zijn de slechtste gronden. Wel bezitten zij het hoogste gehalte aan organische stof (gem. 88.4 p e t . ) , m a a r deze organische stof is m a a r voor een klein gedeelte omgezet. H e t gehalte aan uitwisselbare kalk op organische

(15)

stof (gem. 1 à 2 pet.) is niet hoog. De grond reageert dan ook vrij sterk zuur ( p H gem. = 4.8).

Volgens het verslag der Commissie ingesteld tot het onderzoeken van het vraagstuk van de Partieele Bemaling van het W a t e r s c h a p Vollenhove wisselt de verhouding tusschen ribbenland en water af in reden v a n 1 op 2 tot 1 op 16. H e t w a t e r is voor een groot gedeelte dichtgegroeid tot kraggen-land. Na de drooglegging zal dus h e t kraggenland een voornaam bestanddeel

u i t m a k e n van den geslechten grond. Aangezien het kraggenland slechts 1 à 2 pet. kalk (CaO) op organische stof bevat, zal n à de drooglegging een kalkbemesting hoogstwaarschijnlijk niet achterwege k u n n e n blijven. Deze bekalking zal bij een goede bemaling tot een goede omzetting van de orga-nische stof, vooral v a n de zeer onvergane orgaorga-nische stof v a n het kraggen-land, bijdragen. Tevens zal door deze bekalking de reactie van den grond minder zuur worden. H e t gehalte aan totaal stikstof v a n de kraggen is, evenals d a t van de andere formaties, vrij hoog. Deze stikstof is evenwel voor h e t grootste gedeelte niet aanwezig in een vorm, waarin ze voor directe o p n a m e door de planten geschikt is. E e n kalkbemesting zal er evenwel toe bijdragen om deze stikstof in een voor de planten opneembaren vorm om t e zetten. Ter beantwoording van de vraag hoeveel kalk ongeveer gegeven moet worden, zij verwezen naar blz. 193 tot 195 v a n het rapport betreffende de scheikundige en de mechanische samenstelling van eenige grondmonsters, afkomstig uit den polder Zuidveen x) .

I n dit rapport wordt er op blz. 192 tevens op gewezen, dat de laagveen-gronden en de m e t laagveen gemengde zandlaagveen-gronden dankbaar voor eene kali-en phoshorzuurbemesting zijn. Bij het in cultuur brkali-engkali-en van de grondkali-en uit Polderafdeeling I V zullen deze gronden in elk geval m e t kali en ook m e t phosphorzuur bemest moeten worden. Aangezien het phosphorzuurgehalte evenwel niet lager is, dan het gehalte, dat m e n gewoonlijk in dergelijke laagveengronden aan dit bestanddeel vindt, zal m e n m e t de gebruikelijke phosphorzuurbemestingen k u n n e n volstaan.

Tevens zal in den aanvang eene bemesting m e t chilisalpeter of kalk-salpeter noodig zijn.

De zeer zandige gronden, waartoe de hoogere plekken in Polderafdee-ling I V behooren, alsmede de monsters genomen in het Molengat en het Bovenwijde, bezitten een gering gehalte aan organische stof (gem. 5.4 p e t . ) , benevens enkele procenten klei (van 1.3 tot 4.0 p e t . ) . Hoewel dus de klei-h u m u s - s u b s t a n t i e in deze gronden gering is, is de klei-klei-humussubstantie, die deze gronden bevatten, rijk aan kalk (gem. 5.1 pet.) en stikstof (gem. 3.7 p e t . ) . D e gehalten aan zuur oplosbaar phosphorzuur, vooral van de monsters uit h e t Molengat en het Bovenwijde, zijn laag. Overeenkomstig het hooge kalkgehalte in de klei-humussubstantie reageeren deze gronden zwak zuur tot

zwak alcalisch ( p H = 6.5 à 7.5). H e t zal aanbeveling verdienen nà even-tueele inpoldering en drooglegging van deze gronden het humusgehalte van deze gronden te verhoogen. Ook deze gronden zullen dankbaar voor eene bemesting m e t stikstof, phosphorzuur en kali zijn.

Tenslotte zij er op gewezen, dat de grondmassa v a n de sub a genoemde h u m u s h o u d e n d e gronden nà de drooglegging — eerst door het verlies aan

(16)

water en daarna door de omzetting van de organische stoffen — een niet onaanzienlijke inklinking zullen ondergaan, welke inklinking tot eene daling van het grondniveau zal leiden.

H e t was bekend, dat, afgescheiden van de resultaten van het onderzoek van de in Polderafdeeling I V genomen grondmonsters, de inpoldering van deze afdeeling toch zou plaats vinden.

Voor uitvoering van het plan tot Partieele Bemaling van het W a t e r s c h a p Vollenhove werd begin 1928 de N.V. Ontginningsmaatschappij „ L a n d van Vollenhove", voldoende aan het gestelde in den V i l d e n titel der W a t e r -staatswet, opgericht.

Tot directeur van deze vennootschap werd benoemd de dijkgraaf van het W a t e r s c h a p Vollenhove, de H e e r À. F . STROIXK; de leden van het B e s t u u r werden aangewezen door Rijk, Provincie en W a t e r s c h a p .

D e n 14den December 1928 werd dit Verslag aan het B e s t u u r van de vennootschap toegezonden.

Op dien dag heeft de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Zijne Excellentie Mr. J . B . K A N , door de eerste spade in den grond t e steken, een officieel,begin m e t de eigenlijke inpolderingswerken gemaakt, terwijl op 10 F e b r u a î i 1930 de opening van het electrisch gemaal van Polderafdeeling I V door Zijne Excellentie, den Minister v a n Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, J h r . Mr. Cu. RÜYS DE BEERENBROUCK, heeft plaats gehad.

N O T E N .

1) Zie het door D r . D . J . HISSINK uitgebrachte Rapport over het onderzoek van eenige grondmonsters uit den polder Zuidveen, in het Verslag van de Commissie van Mei 1925, a l s m e d e : Deze Verslagen 29, 185 (1924).

2) Zie o.a. D . J . H I S S I N K , De invloed van de kalk op de omzetting van den h u m u s in laagveengromlen, Groninger Landbouwblad van 23 Februari en 1 Maart 1924.

3) D . J . H I S S I N K , Onderzoek van grond- en boggermonsters uit polders on plassen, gelegen ten Oosten van de Utrechtsche Vecht. Deze Verslagen 24, 13 (1920).

4) D . J . HISSINK, Vergelijkend onderzoek van eenige methoden ter bepaling van het gehalte aan phos-phorzuur in den grond. Deze Verslagen 30, 142 (1925).

(17)

J^xw^f^J p

l6

t

u

9

4P

13

% f ó ^ ^

JB.

ap^^S

15

(18)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

periode lesweek week toetssoort weging afname leertoets korte stofomschrijving 1 1.5 39 PW h1 deel A zie deel B schriftelijk ja vocab en vaardigheid.. 1 1.7 41 PW h1 deel B 2x

samenwerken aan een sterk verkiezingsprogramma, hebben we in crisistijd gewerkt aan een modus om onze politieke werkzaamheden te verrichten en zijn we samen met leden begonnen aan

Amft. Door j.C.LeèLefiijn, in de N. ZO Staatkundige Leerreden, uit het Hoogd» v Door J.. Plaat, in dito Ct. Jlesj, Christliches Uebungsjahr, oder Gefchichte des Men- fchen , wie

Biro Perniagaan mempunyai tugas melaksankan koordinasi pembinaan, penyiapan perizinan, pemantauan kepatuhan terhadap peraturan, pemeriksaan, dan evaluasi pelaksanaan kegiatan di

(1) Ook voor den aanplant van tabak in andere desa's of andere gedeelten van desa's dan die, begrepen in het arbeids- veld van den houder eener aanplantvergunning, behoeft deze op

ACM Openbaar p basis van gegevens van CAIW, CANALDIGITAAL, COGAS, DELTA, KPN, REGGEFIBER, TELE2, T-MOBILE, UPC, UPC BUSINESS, VODAFONE en ZIGGO... ACM Openbaar p basis van gegevens

O MDAT VEEL NIEUWKOMERS ONBEKEND ZIJN MET HET DOEN VAN VRIJWILLIGERSWERK , DE N EDERLANDSE TAAL NIET SPREKEN , NIET PRECIES WETEN HOE HET HIER WERKT , VOELT HET VOOR HEN PRETTIG

Maka dari itu untuk membuat perdjandjian perburuhan jang akan meliputi seluruh golongan buruh/pegawai dalam suatu perusahaan se- tjara&#34;teoretis memang dapat diselenggarakan,