• No results found

Kid Fit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kid Fit"

Copied!
167
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Niké Stavast Student: 500705554

Onderzoeksthema: Gezondheid

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum: 18 mei , 1e gelegenheid

(2)

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 12 Resultaten ... 18 Discussie ... 23 Conclusie ... 27 Bijlagen ... 40

Bijlage 1: toestemmingsbrief ouders ... 40

Bijlage 2: protocollen testen/metingen ... 41

Protocol Flamingo Test ... 41

Protocol BMI meting ... 42

Protocol 6 minutenrentest ... 47

Bijlage 3: SPSS output ... 49

Bijlage 4: Kid Fit –achtergrondinformatie & uitwerkingen- ... 81

Wat is KID FIT ... 82

Na schools aanbod de schelp: ... 87

Bewegingstussendoortjes ... 88

SO Plein de Schelp: ... 159

VSO plein de Schelp: ... 160

(3)

Voorwoord

Na 3 jaar te hebben moeten wachten, mocht ik begin dit schooljaar eindelijk les gaan geven aan de meest bijzondere, leukste en uitdagende doelgroep: het speciaal onderwijs! Bij welke school ik mijn eindstage zou gaan lopen, was geen moeilijke keuze. Dit werd de school waar mijn broer dagelijks met plezier naartoe ging en waar ik als 13 jarig meisje mijn allereerste (maatschappelijk) stage in de gymzaal liep: ZMLK school de Schelp. De cirkel is nu helemaal rond ;-)

Vanaf dag 1 ben ik met open armen ontvangen, zowel door de leerlingen als mijn nieuwe ‘’collega’s’’. Voor het eerst in mijn ALO carrière heb ik echt 100% plezier gehad in het geven van lessen. Geen stress, geen druk en geen taalbarrières. Heel veel (verschillende vormen van) bewegen waarbij plezier, humor en aandacht voor het individu centraal staan, dat is waar het bij deze doelgroep om draait.

Kid Fit is een speciaal ontwikkeld sportstimuleringsprogramma ontwikkeld door mijn stagebegeleidster Claire Niesten. Naar mijn mening zijn sportstimuleringsprogramma’s de perfecte manier om alle kinderen in het speciaal onderwijs te bereiken en de drempel tot sporten en bewegen te verlagen. Door te onderzoeken of Kid Fit een positief effect heeft op verschillende fitheidscomponenten, kan ik een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het project. Er heeft veel tijd in gezeten, waarbij ik bijna geen hulp heb gehad vanuit de ALO. Vooral de data analyse was een flinke uitdaging, waarbij ik soms liever mijn laptop uit het raam smeet. Gelukkig heb ik genoeg lieve mensen om mij heen die mij weer rustig en vrolijk kunnen krijgen…

Claire, bedankt! Bedankt voor al je adviezen, hulp en begeleiding het afgelopen schooljaar. Zonder twijfel de beste stagebegeleidster in de afgelopen 4 jaar!

Paps & mams, bedankt! Bedankt voor het wassen van mijn kleding, de filmavondjes en het aanhoren van mijn geklaag over SPSS ;-)

Vriendlief, bedankt! Bedankt voor het verbouwen van ons huis terwijl ik mij bezig hield met metingen uitvoeren!

Broer, bedankt! Bedankt voor jouw gezelligheid en eerlijkheid. Jij laat mij inzien dat er veel leukere dingen in het leven zijn dan een scriptie schrijven. Elke vrijdagavond Flikken Maastricht is daar een heel mooi voorbeeld van. Op naar het 13e seizoen!

(4)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was erachter komen wat het effect is van 8 weken Kid Fit (sportstimuleringsprogramma) op balans, BMI en sportparticipatie bij kinderen op ZMLK school de Schelp.

Er is gebruik gemaakt van 2 groepen; interventiegroep A (N=79) en controlegroep B (N=48). Bij beide groepen is gebruikt gemaakt van een voor- en een nameting. Groep A heeft

deelgenomen aan het bewegingsstimuleringsprogramma Kid Fit als interventie, groep B heeft hier niet aan meegedaan. Er is gebruik gemaakt van een balanstest en de 6 minuten ren test. (Tomkinson, Olds, & Borms, 2007). Naast deze test is er een antropometrisch gedeelte waarbij gekeken is naar het Body Mass Index (BMI).

Alle metingen zijn in Excell doorgevoerd en ingevoerd op SPSS 21.0. De data is

geanalyseerd door middel van een Independent Samples T Test en een Paired Samples T Test. Ook is er gebruik gemaakt van een Chi-Square in combinatie met kruistabellen om te bepalen of de groepen evenwichtig zijn.

Geconcludeerd kan worden dat de groepen evenwichtig zijn met uitzondering op leeftijd (t = -2.70, p < .01). Bij de BMI scoort de controlegroep gemiddeld een verschilscore na-voor van van -.251 (SD=1.47) en voor de interventiegroep -.101 (SD=.752). Er is hierbij geen

significant verschil (t =.665, p = .508).

Er is wel een significant verschil gevonden in het aantal minuten rennen (t= -2.63, p = .010), het aantal meter rennen (t=-4.20, p < .001), de balanstest (t=4.283, p < .001) en de

sportparticipatie (t=-2.65, p = .009).

Geconcludeerd kan worden dat 8 weken Kid Fit een significant effect heeft op de balans, het uithoudingsvermogen en de sportparticipatie van leerlingen op ZMLK school de Schelp uit Haarlem.

De belangrijkste suggestie voor de beroepspraktijk is Kid Fit het gehele schooljaar door blijven aanbieden en gegevens vastleggen door middel van vervolgonderzoek.

(5)

Inleiding

Kinderen belanden steeds vaker in het ziekenhuis met een botbreuk. Dat blijkt uit cijfers die RTL Nieuws heeft opgevraagd bij VeiligheidNL. In 15 jaar tijd ontstonden er 35 procent meer fracturen tijdens de gymles of op de sportclub (RTL Nieuws, 2018).

Volgens deskundigen is deze toename te verklaren doordat kinderen tegenwoordig motorisch minder handig zijn en onvoldoende bewegen. Kinderen zijn hierdoor minder stabiel wat onder andere leidt tot botbreuken. Daarnaast zijn, als gevolg van minder bewegen en buitenspelen, de botten en spieren waarschijnlijk ook minder sterk (RTL Nieuws, 2018). Naast een grotere kans op een botbreuk, brengt te weinig sporten en bewegen nog meer risico’s met zich mee (Duijf, 2017). Naast voeding, is lichamelijke inactiviteit één van de oorzaken van overgewicht. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal kinderen en jongeren met overgewicht opnieuw is toegenomen. Waar in 1981 slechts 1 op de 10 kinderen tussen de 4 en de 20 jaar oud last had van overgewicht, is dat vandaag de dag maar liefst 13,4%. Bij 1 op de 5 kinderen gaat het hierbij om ernstig overgewicht (Centraal Bureau Statistiek, 2017; Marcelis, 2017). Wanneer kinderen overgewicht hebben, lopen zij een verhoogd risico om op latere leeftijd chronische aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en klachten aan het

bewegingsapparaat te krijgen (Mokdad et al., 2003). Daarnaast is er meer kans op het krijgen van kanker (Van Kreijl & Knaap, 2004). Ook is de kans op eerder overlijden groter wanneer men overgewicht heeft (Hoeymans, Melse, & Schoemaker, 2010). Onvoldoende lichamelijke activiteit kan niet alleen resulteren in overgewicht. Het kan ook leiden tot mentale problemen zoals angststoornissen en depressie. In maatschappelijk en psychosociaal opzicht lopen kinderen ook risico’s. Sociaal isolement en verminderde maatschappelijke participatie kunnen het gevolg zijn van inactiviteit (Duijf, 2017).

Meerdere factoren kunnen een actieve leefstijl beïnvloeden. Het model van Bouchard et al (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1993) laat de wederzijdse beïnvloeding van gezondheid, lichamelijke fitheid en lichamelijke activiteit zien. Deze relatie tussen ‘’Physical activity’’, ‘’Health-related fitness’’ en ‘’health’’ wordt beïnvloed door enerzijds erfelijkheid (genetics) en anderzijds omgevingsfactoren (other factors). Dit staat weergegeven in figuur 1.

(6)

Figuur 1: de relatie tussen fitheid, gezondheid, fysieke activiteit en beïnvloedende factoren (Bouchard et al., 1993).

Onder physical activity, lichamelijke activiteit, worden onder andere trainingen, oefeningen, therapie en krachtinspanningen in de vrije tijd verstaan (Bouchard et al., 1993).

Gezondheidsgerelateerde fitheid, health related fitness, verwijst naar de componenten van fitheid die verbeterd worden door een lichamelijk actieve levensstijl: antropometrische maten (lengte, gewicht, onderhuids en buikvet, botdichtheid), muskolosketale fitheid (spieren, banden, pezen en botten), cardiorespiratoire (anaerobe en aerobe uithoudingsvermogen) en metabole fitheid (glucose, cholesterol) (Kemper, 2016). De derde term in het model, gezondheid/health, wordt enerzijds negatief uitgedrukt in mortaliteit of morbiditeit en anderzijds positief uitgedrukt in welbevinden (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1994). Als gevolg van genetische verschillen, reageert elk individu verschillend op bepaalde situaties. Zo kan individu A bijvoorbeeld sneller positieve resultaten boeken bij het volgen van een dieet in vergelijking met individu B, ondanks dat ze exact hetzelfde dieet volgen . Deze genetische verschillen behoren tot de endogene factoren. De andere factoren, de

exogene factoren, zijn de sociale omgeving, de fysieke omgeving en de manier van leven (Bouchard et al., 1994).

Wie lichamelijk actief is, zal gezonder en fitter zijn dan iemand die lichamelijk inactiever is. Ook zal iemand die fit en gezond is meer lichamelijke activiteit vertonen. Andersom geldt dit ook: wanneer iemand weinig beweegt, is hij of zij lichamelijk minder fit. De kans op vroege sterfte en chronische ziekten worden hiermee vergroot. Gezondheid en lichamelijke fitheid van de mens zijn hiermee onlosmakelijk verbonden (Vanhees, 2003).

(7)

Om in kaart te brengen of iemand voldoende beweegt, worden in Nederland verschillende normen gehanteerd: de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), de fitnorm en de combinorm (voedingscentrum, 2017). De in 2017 vernieuwde Nederlandse Norm Gezond Bewegen geeft aan wat het minimale niveau van beweging is om gezondheidswinst te behalen. Voor een jeugdige van 4 tot en met 18 jaar geldt het volgende (gezondheidsraad, 2017):

• Bewegen is goed, meer bewegen is beter

• Doe minstens 1 uur per dag matige of zwaar intensieve inspanning • Doe minstens 3 keer per week spier- en botversterkende activiteiten • Voorkom veel stilzitten

Matig intensieve inspanning staat gelijk aan MET-waarden van 3 tot en met 5,9. Met-waarden van 6 of hoger zijn zwaar intensieve activiteiten. De MET-waarde, Metabolic Equivalent of Task, is een meeteenheid binnen de fysiologie. Deze geeft aan hoeveel energie een bepaalde fysieke activiteit kost, vergeleken met de hoeveelheid benodigde energie in rust. Hierbij staat 1 MET gelijk met de ruststofwisseling, ook wel basaalstofwisseling

(stilzitten) (Davidson & de Morton, 2007; Kemper, 2016). Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteiten zijn wandelen, paardrijden, fietsen en trampoline springen. Onder zwaar intensieve activiteiten vallen de meeste actieve sporten zoals voetbal, hockey, hardlopen, squash of wielrennen. Spier- en botversterkende activiteiten zijn gericht op de belasting van het lichaam met het eigen lichaamsgewicht en het verbeteren van kracht en vermogen van de skeletspieren (van der Meer, 2017).

De zogenoemde fitnorm stelt dat ieder individu tenminste 3 keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve intensiteit moet verrichten (Kemper, Ooijendijk, & Stiggelbout, 2000). De combinorm is een combinatie van beide bovengenoemde normen. Een persoon voldoet aan de combinorm wanneer hij/zij aan tenminste één van beide normen voldoet (Hildebrandt, Ooijendijk, & Hopman-Rock, 2008). Uit verschillende Amerikaanse studies is gebleken dat fitheid een positieve invloed op de gezondheid heeft. Zo hebben fitte mensen onder andere een hogere levensverwachting in vergelijking met mensen die een stuk minder fit zijn (Kell, Bell, & Quinney, 2001).

Alle doelgroepen in Nederland hebben baat bij voldoende beweging en een gezonde levensstijl, om op deze manier de kans op een gezond leven te vergroten en alle eerder genoemde risicofactoren te verkleinen. Echter is de weg naar voldoende bewegen en een eventuele verandering van levensstijl niet voor iedereen even gemakkelijk. Zo blijkt uit onderzoek dat jongeren en kinderen met een handicap in het speciaal onderwijs minder

(8)

sporten en bewegen in vergelijking met leeftijdsgenoten zonder handicap. Daarnaast zijn zij minder vaak lid van een sportvereniging. De oorzaak hiervan is voor de hand liggend: Een speciaal sportaanbod voor (verstandelijk) gehandicapten is lang niet zo groot als dat voor ‘’normale’’ kinderen en jongeren. Kinderen en jongeren met een handicap neigen hiermee meer naar lichamelijke inactiviteit dan jongeren zonder handicap (Duijf, 2017). Kinderen met een (verstandelijke) handicap hebben relatief vaker te maken hebben met overgewicht en obesitas dan kinderen zonder handicap. In onze hoofdstad Amsterdam heeft meer dan 40% van de kinderen in het speciaal onderwijs, met name cluster 3, heeft overgewicht of obesitas. Bij kinderen van 8 tot en met 11 jaar is zelfs meer dan de helft van de kinderen te zwaar. Vooral obesitas komt meer voor in het speciaal onderwijs: drie tot vier keer zo vaak (AT5, 2017). Onder cluster 3 van het speciaal onderwijs vallen de scholen voor leerlingen met verstandelijke en/of lichamelijke beperkingen en leerlingen die langdurig ziek zijn (Van Rompu, 2007). In het regulier onderwijs in Amsterdam is dit slechts 18,5%. Dit is een verschil van 21,5% (Steenkamer, Franssen, Stegeman, & Wachter, 2017). Naast een grotere kans op overgewicht, hebben kinderen met een verstandelijke beperking meer kans om te vallen. Oorzaken zijn veelal een verminderde motoriek en een verstoord evenwicht. Dit resulteert in angst om te vallen, waardoor de mate van activiteit kan afnemen (Theune & Steultjens, 2005). Ook hebben zij die weinig gestimuleerd worden tot bewegen of weinig bewegen een verhoogd risico op spieratrofie. Dit komt doordat het spiervolume en de bloedvaten verminderen in aantal. Er ontstaat een gevaar voor slijtage van gewrichten en secundaire aandoeningen zoals verzwakking van de rugspieren (met kyfose als gevolg) en contracturen (Van der Woude, 2000). Uit de studie ‘’Gezond ouder met een verstandelijke beperking’’ blijkt tot slot dat zij lijden aan ouderdomskwalen en andere

gezondheidsproblemen (Hermans & Evenhuis, 2012). Deze zijn vaak al op jonge leeftijd begonnen, zelfs al in de jeugd. Dergelijke oorzaken van deze snelle verandering zijn enerzijds niet te voorkomen. Het noodzakelijke gebruik van medicijnen is hiervan een voorbeeld. Andere oorzaken zijn wel te voorkomen, zoals ongezond eten en een inactieve levensstijl (Hermans & Evenhuis, 2012). Voor kinderen in het ZMLK onderwijs is fitheid en

gezondheid van belang om succesvol deel te kunnen nemen aan allerlei bewegingsactiviteiten zowel binnen als buiten de school. Pas wanneer leerlingen, ondanks hun beperkingen,

lichamelijke goed actief kunnen zijn, is er mogelijkheid tot het deelnemen aan

sportactiviteiten in het dagelijks leven (Waninge, 2013). Wel moeten deze sportactiviteiten nauw aansluiten op het bewegingsniveau van het kind. Kenmerkend voor kinderen met een verstandelijke beperking is het feit dat zij alle fasen doorlopen van een gewone motorische ontwikkeling, maar dit in een vertraagd tempo verloopt. Er wordt daarom ook wel gesproken over een psycho-motore retardatie (Ponsioen, 2010). Hier moet, samen met het cognitief niveau, rekening mee worden gehouden bij het ontwikkelen van een speciaal sportaanbod.

(9)

In de afgelopen jaren zijn er in Nederland veel sportstimuleringsprojecten ontwikkeld en uitgevoerd met als doel het verbeteren van verschillende gezondheids- en

fitheidscomponenten en het creëren van een gezonde(re) en actieve(re) levensstijl. Een

voorbeeld is de in 2010 opgerichte organisatie Sportstimulering Nederland, welke gemeentes, sportverenigingen en een bepaalde doelgroep samenbrengt en begeleid. Sportstimulering Nederland geeft geen aantonend bewijs dat componenten van fitheid en/of gezondheid is verbeterd. Wel is bekend dat momenteel 227.000 kinderen meer bewegen als gevolg van het project (2017). Bij een landelijk onderzoek van 5 weken, getiteld ‘’Hoe Fit is Nederland’’, werd gekeken hoe groot de verbetering van gezondheid en fitheid is, als men twee keer per week een uur beweegt (Sekula, 2018). In regio Amsterdam vondop alle onderdelen van de test verbetering plaats.Rug- en buikspierkracht namen met gemiddeld 49% en 67% toe. De conditie werd met 5% verbeterd en het BMI ging omlaag met 0,8. Tot slot daalde de

Persoonlijke fitheidsleeftijd gemiddeld met 9 jaar (2014; Sekula, 2018). In een onderzoek naar de effectiviteit van een bewegingsprogramma op het dagelijks bewegen van kinderen met cerebrale parese (CP) in de leeftijd 7 tot en met 12 jaar, kwam ook positief resultaat naar voren. Door het programma verbeterde het niveau van vaardigheden en hadden kinderen minder hulp nodig bij het uitvoeren van activiteiten in en om het huis (Van Wely et al., 2010).

Grondig wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van sport en bewegen op de fitheid en gezondheid van mensen met een verstandelijke beperking is beperkt voorhanden (Pitetti, Rimmer, & Fernhal, 1993). Aanwijzingen dat sporten bijdraagt aan de lichamelijke gezondheid van mensen met een verstandelijke beperking zijn er wel (Sherrill & Kelly, 1980). Volgens Chawla draagt lichamelijke activiteit van mensen met een verstandelijke beperking bij aan een verbetering van coördinatie, kracht en uithoudingsvermogen (Chawla, 1994). Het zwemprogramma Special Olympics resulteerde in een significante toename in het cardiovasculaire uithoudingsvermogen van de deelnemers. Het uithoudingsvermogen van de controlegroep nam hierbij niet toe (Wright & Cowden, 1986). Informatie uit verder

onderzoek dient met een kritisch oog bekeken te worden. Een groot gedeelte van deze onderzoeken maakt gebruik van submaximaal testen. Onder submaximaal testen wordt verstaan dat men niet tot het uiterste gaat (Takken, 2004). Deze testen zijn niet gevalideerd voor mensen met een verstandelijke beperking (Pitetti et al., 1993). Bij het verkrijgen van betrouwbare gegevens, speelt onder andere motivatie een belangrijke rol (Roosendaal & Backx, 2009). Wanneer men niet gemotiveerd is om deel te nemen aan een test, kan dit invloed hebben op de maximaalwaarden. Naast motivatie, kan ook de bekendheid van de persoon met de test van invloed zijn op de resultaten. Het is uiteraard van belang dat de test begrijpelijk is voor de proefpersonen (Roosendaal & Backx, 2009).

(10)

Er is veel onderzoek gedaan naar het effect van sport en bewegen op de fitheid van kinderen, jongeren en ouderen. Echter is er nauwelijks onderzoek gedaan in de doelgroep SO & VSO, Speciaal onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs. Vakdocent Claire Niesten is zich bewust van de noodzaak van sport en bewegen binnen deze doelgroep. Ze besloot daarom afgelopen jaar een nieuw bewegingsstimuleringsproject te ontwikkelen, genaamd Kid Fit. Kid Fit bestaat uit wekelijkse voedingslessen, dagelijkse bewegingstussendoortjes en een speciaal ontwikkeld naschools sportaanbod. Daarnaast wordt buitenspelen op het

(school)plein gestimuleerd en worden ouders geïnformeerd over het belang van voldoende beweging en gezonde voeding. Het uiteindelijke doel is dat de leerlingen gezonder worden, fitter worden en deel gaan (en blijven) nemen aan de bewegingscultuur. Kid Fit is speciaal voor kinderen in het speciaal onderwijs, en is gestart vanaf januari 2018 op ZMLK school de Schelp in Haarlem (cluster 3). Zowel het SO als VSO doet mee aan het programma.

Het tekort aan wetenschappelijk onderzoek binnen cluster 3 met betrekking tot het effect van sport- en bewegingsstimuleringsprojecten, samen met het nieuw ontwikkelde project Kid Fit, brengt mij tot de volgende onderzoeks-vraag:

➢ Welk effect heeft 8 weken Kid Fit op het BMI, de balans, het uithoudingsvermogen en

de sportparticipatie van leerlingen op ZMLK school de Schelp uit Haarlem?

Verwacht wordt dat er een verbetering van het BMI, Body Mass Index, zal ontstaan. Bij overgewicht is er sprake van een verstoorde energiebalans. Er wordt minder bewogen en meer energierijke voeding ingenomen (Hildebrandt, Bernaards, & Stubbe, ). Door kinderen structureel meer te laten bewegen en gezonder te laten eten, zal het energieverbruik omhoog gaan en de energie-inname omlaag, waardoor het kind afvalt (Elens, 2011; Van Kreijl & Knaap, 2004). Meer beweging vindt met behulp van Kid Fit dagelijks plaats als gevolg van bewegingstussendoortjes. 3 keer per dag, 5 dagen per week, vindt er een

bewegingstussendoortje plaats in de klas aan de hand van een hiervoor gemaakt rooster. Deze bewegingstussendoortjes zijn gekoppeld aan dans-, reken-, en taallessen, zijn op intensief niveau en duren in totaal circa 30 minuten. Daarnaast wordt er ook een verbetering verwacht in de balans van de leerlingen. In elk bewegingstussendoortje zijn vormen van

balansoefeningen verwerkt. Door dagelijks op een speelse manier onbewust met

balansoefeningen bezig te zijn, zal er een motorische verbetering ontstaan. Dit komt mede voort uit het feit dat het onbewuste deel van onze hersenen een grotere verwerkingscapaciteit heeft in vergelijking met het bewuste deel (Erickson, Zeig, & Thiel, 1992). Ook zullen er na

(11)

8 weken Kid Fit meer leerlingen lid zijn van een sportvereniging of sportclub. Dit dankzij het feit dat vakdocent Claire actief op zoek gaat naar mogelijkheden in de nabije omgeving. Daarnaast zullen er gastlessen gegeven worden door diverse G-clubs uit de omgeving tijdens het naschools aanbod en worden ouders hierover geïnformeerd via een nieuwsbrief en telefonisch. Tot slot zal het uithoudingsvermogen, het vermogen om gedurende een bepaalde tijd een lichamelijke of geestelijke inspanning te kunnen volhouden, waarschijnlijk toenemen (Loo et al., 2014). Cardiovasculaire oefeningen, zoals rennen, fietsen, aerobics en dansen komen in het programma van Kid Fit minstens 30 minuten per dag voor. Dit sluit aan bij de eerder genoemde fitnorm, die stelt dat ieder individu tenminste 3 keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve intensiteit moet verrichten (Kemper et al., 2000). De verbetering van het uithoudingsvermogen kan verklaard worden door grofweg 2

fysiologische aanpassingen in het lichaam: enerzijds de aanpassingen van de skeletspieren en anderzijds hematologische aanpassingen (circulatie bloed) (Hulzebos, 2002). Het duurt minimaal 6 weken om verandering te zien in het uithoudingsvermogen en fitheid (de Morree, Jongert, & Poel, 2011). De vraag is of 8 weken genoeg zijn voor deze specifieke doelgroep.

(12)

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben in totaal 127 participanten deelgenomen aan de voormeting met een leeftijd tussen de 8 en 20 jaar, waaronder zowel jongens en meisjes. De interventiegroep bestond uit 79 leerlingen van ZMLK school de Schelp uit Haarlem. De controlegroep

bestond uit 48 leerlingen van ZMLK school Van Voorthuijzen uit Haarlem. Bij de nameting zijn ten eerste missende waarden als gevolg van het niet deelnemen aan de nameting. Dit is respectievelijk 4,2% (N=2) van de controlegroep en 7,6% (N=6) van de interventiegroep. Daarnaast zijn er missende waarden als gevolg van het niet deelnemen aan de 6 minuten rentest. Oorzaak hiervan was het feit dat enkele leerlingen fysiek nog te jong zijn voor het uitvoeren van de rentest. Voor de controlegroep was dit 0% (N=0) en voor de

interventiegroep 21,9% (N=16). Tot slot zijn er missende waarden als gevolg van cognitief te zwakke leerlingen met betrekking tot de rentest. Zij liepen geen parcours zoals aangegeven, maar konden wel een eigen route rennen. Hierdoor zijn het aantal gelopen meters niet bekend, maar het aantal minuten wel. Voor de controlegroep is dit 6,5% (N=3) en voor de interventiegroep is dit 0% (N=0). Deze gegevens worden wel meegenomen in de algehele analyse. De nameting is dus door in totaal 103 deelnemers gedaan, waarvan 44,7% (N=46) van de controlegroep en 55,3% (N=57) van de interventiegroep. De gemiddelde leeftijd voor de interventiegroep is 16,1 jaar. Voor de controlegroep is dit 14,6 jaar.

Zoals hierboven staat omschreven, zijn de deelnemers afkomstig van 2 scholen. De interventiegroep is afkomstig van ZMLK school de Schelp uit Haarlem. Dit betreft een cluster 3 school, gelegen aan een groen park tegen het centrum van Haarlem. De

controlegroep betreft leerlingen van de Van Voorthuijsenschool. Ook dit is een ZMLK school (cluster 3). Beide groepen hebben 1,5 uur gymles per week van een vakdocent. Op de Schelp is dit onderverdeeld in 2 keer gymles per week, waaronder één keer in de week 45 minuten judo en één keer in de week gym. Op de Van Voorthuijsenschool is er één gymles van 1,5 uur per week . Op basis van deze gegevens wordt er geen verschil verwacht als gevolg van de kenmerken van de 2 scholen.

Voor deelname aan de testonderdelen en metingen wordt toestemming verkregen van zowel ouders als directie aan de hand van een brief. Bij de Van Voorthuijsen school dienen ouders een toestemmingsstrookje in te leveren. Deze brieven staat in de bijlage.

(13)

Interventie/werkwijze

In dit onderzoek is gekeken naar de verandering van balans, uithoudingsvermogen, BMI en sportparticipatie bij leerlingen op ZMLK school de Schelp en ZMLK de Voorthuijsenschool. Hierbij is gebruikt gemaakt van een voor- en nameting bij beide groepen.

De interventiegroep (De Schelp) heeft gedurende 8 weken deelgenomen aan het

sportstimuleringsprogramma Kid Fit. Kid Fit bestaat uit een aantal onderdelen. Allereerst kregen de leerlingen 3 keer per dag, 5 dagen per week, bewegingstussendoortjes aangeboden door de groepsleerkracht. Zoals eerder benoemd zijn deze bewegingsmomenten gekoppeld aan dans-, reken-, en taallessen, zijn op intensief niveau en duren totaal circa 30 minuten. Daarnaast heeft de interventiegroep één keer per week voeding/kookles gehad. Deze les werd verzorgd door de kookdocent van de school. Kinderen leerden hierbij wat gezonde voeding is, maar ook hoe zij gezonde snacks en maaltijden gemakkelijk kunnen klaarmaken. Ook heeft de interventiegroep deelgenomen aan het naschools aanbod. Dit naschools aanbod bestond uit 10 verschillende sportlessen, gegeven door de vakdocent of G-sportverenigingen uit de omgeving. Deze lessen hadden een duur van 60 minuten en vonden altijd plaats in de gymzaal van de school. Met behulp van het naschools aanbod is er actief gezocht (door de vakdocent) naar een geschikte sportclub/vereniging voor elke leerling. Tot slot heeft de interventiegroep nieuw spelmateriaal gekregen voor op het schoolplein en werden ouders op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen met betrekking tot Kid Fit aan de hand van een informatiebrief welke ééns per 2 weken werd uitgedeeld. Naast Kid Fit werden ook de reguliere gymlessen gegeven. Een uitgebreide uitleg en uitwerking van Kid Fit zijn terug te vinden in de bijlage.

De controlegroep heeft niet deelgenomen aan het programma en hebben dus alleen de reguliere gymlessen op school gevolgd, welke één keer per week plaatsvond en 1,5 uur duurde.

Om de balans in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van een balanstest (afkomstig uit de Euro Fit test). Voor het uithoudingsvermogen is gekozen voor een aangepaste vorm van de 6 minuten wandeltest. (Tomkinson et al., 2007). Naast deze testen is er een antropometrisch gedeelte waarbij gekeken is naar het Body Mass Index (BMI) en werd de leerling (en leerkracht als check) gevraagd naar zijn of haar sportdeelname buiten schooltijd. Beide groepen zijn op de onderdelen getest en gemeten. Indien nodig zijn onderdelen aangepast, zodat deze uitvoerbaar worden voor de participanten binnen de doelgroep. Een verdere uitwerking van de testen staan in de bijlage.

(14)

Procedure

Er zijn 2 testmomenten die plaatsvonden tijdens de reguliere gymlessen. De voormeting vond plaats in januari. De nameting heeft plaatsgevonden in de laatste maand van maart, precies 8 weken later.

De meting werd gestart met het uitvoeren van de 6 minuten wandel/ren test. Voorafgaand aan deze fysieke activiteit werd geen warming-up gedaan. De test werd gelopen in groepen van 3 tot 5 leerlingen, ingedeeld op loopniveau. Op deze manier werd de kans dat leerlingen elkaar in de weg gaan lopen beperkt. De leerlingen moesten bij de test een parcours afleggen, welke bekend is bij hen. De testleider hield de tijd bij met behulp van een stopwatch en turfde het aantal ronden van de leerlingen. De vakdocent assisteert en wees, indien nodig, waar de kinderen naartoe moesten rennen. Na het uitvoeren van de 6 minuten ren test nam de

vakdocent de les over en stuurde steeds één leerling naar de testleider toe voor de overige test en metingen. Dit gebeurde in de hoek van de zaal, waar de kinderen zo min mogelijk afgeleid konden raken. Voor de balanstest gold dat de leerling met zijn/haar gezicht naar de muur staat. De schoenen bleven hierbij aan. Voor de BMI meting werden de schoenen

uitgetrokken. Tot slot werd aan de leerling gevraagd of hij/zij buiten schooltijd actief was op een sportvereniging/sportclub. Het antwoord werd genoteerd en bij de vakdocent en/of groepsleerkracht gecontroleerd. Op deze manier is het percentage sportdeelname buiten schooltijd in kaart gebracht. De protocollen van zowel de BMI meting als de balans- en rentest staan in de bijlage.

Intstrumenten

De volgende instrumenten worden gebruikt bij de dit onderzoek: • BMI

De Body Max Index (BMI) wordt gebruikt om inzicht te geven in overgewicht en obesitas (Cole, Bellizzi, Flegal, & Dietz, 2000). Voor de metingen van het

lichaamsgewicht werd gebruik gemaakt van een Medisana PS400 personenweegschaal. Tijdens de meting van het gewicht moesten schoenen en dikke vesten/truien uit.

De metingen voor de lichaamslengte werden gedaan met een Seca lengemeter type 206, welke was bevestigd aan de muur. De leerling moest hierbij op blote voeten tegen de muur gaan staan en de testleider las de lengte van het kind af. Om zo nauwkeurig

(15)

mogelijk de lengte te kunnen bepalen is er gebruik gemaakt van het leesvenster, welke is bevestigd op de Seca lengtemeter.

• Balans/Evenwichtstest (balans)

De Flamingo balans test is een statische balanstest waarbij getest wordt hoe goed een leerling op één been kan staan en zegt dus iets over het evenwicht (Flamingo balance test.2014; Arulsingh, Panta, Rahman, Raj, & Sinha, 2015) Deze test is eerder gebruikt in een onderzoek van Brocken & Bosch naar het evenwicht van autistische kinderen en jongeren (Brocken & Bosch, 2014). De leerling staat op zijn standbeen en neemt de houding van een flamingo aan (zie bijlage). Deze houding moet 30 seconden worden volgehouden. Vernieuwde pogingen van deze houding worden geteld. Een score van 10 of meer betekent in dit geval een mindere balans. Omdat veel leerlingen het lastig vonden om de voet vast te houden tijdens het balanceren, is er onderscheid gemaakt in ‘’met vasthouden’’ en ‘’zonder vasthouden’’. Op deze manier was de test alsnog voor elke leerling haalbaar. Bij de nameting is gekeken of de leerlingen die eerst niet konden vasthouden, dit daarna wel kunnen. In de bijlage staat een uitgebreide uitleg van de test.

• De 6 minuten ren test (uithoudingsvermogen)

Tijdens de 6 minuten ren test krijgen leerlingen 6 minuten de tijd om een zo groot mogelijke afstand af te leggen in een rentempo. Het is een aangepaste vorm van de 6 minuten wandeltest en geeft het uithoudingsvermogen weer. Voor de meeste leerlingen was 6 minuten rennen te zwaar. Wanneer zij voor de 3e keer stopten met rennen, werd de test geëindigd en de hoeveelheid behaalde minuten en meters opgeschreven. Er is op deze manier bij deze test onderscheid gemaakt in enerzijds het aantal minuten en anderzijds het aantal meters. De 6 minuten-wandeltest is een veelgebruikte

inspanningstest voor patiënten (Bohannon, 2007). De intensiteit wandelen is verandert in rennen, omdat in de praktijk de leerlingen moeilijk begrepen welke intensiteit wandelen heeft. Onderzoek toont aan dat één of twee oefensessies voldoende zijn om het leereffect van de 6-minutenrentest uit de sluiten (Takken, 2005). Bij de controlegroep zijn

meerdere oefensessies, in totaal 4, georganiseerd voorafgaand aan het onderzoek. De interventiegroep heeft één keer een oefensessie gehad voorafgaand aan het onderzoek.

(16)

Betrouwbaarheid & validiteit

De flamingotest, onderdeel van de EuroFit test, werd afgenomen aan de hand van het daarvoor bestemde protocol wat terug te vinden is in de bijlage. Om de testen uitvoerbaar te maken voor de doelgroep, werden enkele aanpassingen gedaan welke eerder zijn beschreven. Deze test scoort wat betreft betrouwbaarheid volgens onderzoek redelijk tot goed (Vrijkotte, Vries, & Jongert, 2007).

Uit onderzoek blijkt dat de testscores van de flamingotest betekenisvol en geschikt zijn voor het meten van de balans. Het meetinstrument is tevens beoordeeld als valide; het refereert aan het niveau van wat de test eigenlijk moet meten (Arulsingh et al., 2015).

Om inzicht te krijgen in de lichaamssamenstelling van de deelnemers, wordt er gebruikt gemaakt van de BMI. De betrouwbaarheid van de BMI methode is redelijke tot goed (Dietz & Bellizzi, 1999). Daarnaast wordt deze methode gezien als een valide instrument voor het bepalen van de gezondheid met betrekking tot lengte en gewicht (Freedman & Sherry, 2009). De betrouwbaarheid en validiteit van de 6 minuten wandeltest is bij verschillende

doelgroepen onderzocht. Zo bleek de test betrouwbaar en valide te zijn voor onder andere mensen met fibromyalgie, kinderen met cerebrale parese en fibrose, gezonde kinderen en ouderen (Bohannon, 2007; King et al., 1999; Pankoff, Overend, Lucy, & White, 2000). Ook voor verstandelijk beperkten bleek deze test betrouwbaar en valide (Fernhall et al., 1997). De test blijft betrouwbaar en valide wanneer de loopsnelheid wordt verhoogd naar een rentempo, zoals in dit onderzoek is gedaan (van Rooijen, Geelen, Hendrix, Köke, & Beurskens, 2007).

Dataverzameling en statische analyse

In dit onderzoek werd onderzocht wat het effect is van 8 weken Kid Fit op balans, BMI en sportparticipatie bij kinderen op ZMLK school de Schelp. Er is gebruik gemaakt van 2 groepen; interventiegroep A (N=79) en controlegroep B (N=48). Bij beide groepen is gebruikt gemaakt van een voor- en een nameting. Groep A heeft voorafgaand aan de nameting deelgenomen aan het bewegingsstimuleringsprogramma Kid Fit als interventie, groep B heeft hier niet aan meegedaan. Mocht er bij groep A tussen de voor- en nameting een significant verschil aangetoond worden en bij B niet, of bij A meer dan bij B, dan kan

geconcludeerd worden dat de interventie hierin een rol heeft gespeeld.

De dataverzameling vond plaats met behulp van een laptop. Alle metingen zijn in Excell ingevoerd en uiteindelijk doorgevoerd naar SPSS 21.0. Het BMI, de balans (met of zonder vasthouden), de sportdeelname en het aantal meters en minuten bij de rentest zijn allen geanalyseerd door middel van een Independent Samples T Test en een Paired Samples T

(17)

Test. Ook is er gebruik gemaakt van een Chi-Square in combinatie met kruistabellen om te bepalen of de groepen evenwichtig zijn op geslacht, leeftijd en sportdeelname bij aanvang van het onderzoek. De Independent Samples T Test is gebruikt om de twee groepen met elkaar te vergelijken op BMI, de balans (met of zonder vasthouden), de sportdeelname en het aantal meters en minuten bij de rentest. Binnen dit onderzoek zijn de voormetingen van groep A en groep B met elkaar vergeleken om eventuele verschillen tussen de leerlingen van beide scholen in kaart te brengen. De Paired Samples T Test is gebruikt om één groep op twee momenten te vergelijken. Dit gebeurt door de voor- en nameting van groep A met elkaar te vergelijken en de voor- en nameting van groep B met elkaar te vergelijken.Er wordt een significantieniveau gehanteerd van P = <0,05.

(18)

Resultaten

De voormeting is door 127 deelnemers gedaan, waarvan 48 van de controlegroep en 79 van de interventiegroep. Bij de nameting zijn ten eerste missende waarden als gevolg van het niet deelnemen aan de nameting (N=8). Daarnaast zijn er missende waarden als gevolg van het niet deelnemen aan de 6 minuten rentest. Deze is bij 16 deelnemers niet aangeboden, omdat deze groep fysiek nog te jong is voor het uitvoeren van de rentest. De nameting telde in totaal 103 deelnemers, waarvan 44,7% (N=46) van de controlegroep en 55,3% (N=57) van de interventiegroep. Binnen de controlegroep waren 3 deelnemers cognitief incapabel om het parcours te lopen van de 6-minutenrentest, maar hebben zij wel een eigen route gelopen bij zowel de voor- als nameting. Deze waardes worden wel meegenomen in de algehele analyse. Wanneer de groepen vergeleken worden op geslacht, dan zitten in de interventiegroep 26,3% meisjes en in de controlegroep 39,1% meisjes. Dit verschil is niet significant (χ² = 1.92, p = .166). De gemiddelde leeftijd voor interventiegroep is 16,1 jaar (SD = 2.87) en voor de controlegroep 14,6 jaar (SD = 2.47). Dit verschil is significant (t = -2.70, p < .01). Voor beide groepen geldt dat 47% bij aanvang van het onderzoek een sport beoefend. Dat verschil is niet significant (χ² = .002, p = .963).

(19)

Tabel 1. T – Test met Gemiddeldes (M), Standaardafwijkingen (SD), T-score en p-waarde

VOOR NA

Indicatoren Groep N M SD M SD Gepaarde T-score T-score Verschil P waarden

BMI Interventie 57 22.64 3.98 22.54 3.83 1.023 -.665 p = .508 Controle 46 22.02 3.98 21.77 4.13 1.156 Looptest (Minuten) Interventie 54 4.33 1.78 5.30 1.25 -5.194 -2.632 p = .010* Controle 42 4.57 1.87 4.91 1.67 -2.255 Looptest (Meters) Interventie 54 537.50 280.80 663.22 245.62 -5.705 -4.203 p < .001** Controle 39 521.79 217.58 539.10 198.08 -1.291 Balans (Evenwicht verliezen) Interventie 57 4.47 3.58 3.60 3.47 4.560 4.283 p < .001** Controle 46 4.54 4.14 4.96 4.07 -1.751

Balans (Vasthouden voet)

Interventie 57 .40 .50 .42 .50 -1.000

.152 p=.880 Controle 46 .33 .47 .35 .48 -1.000

(20)

Controle 46 48% 52% -1.000 -2.648** p = .009**

Notitie. N = 103. * Significant op basis van p < .05 ** Significant op basis van p < .01.

(21)

Bij de BMI scoort de controlegroep gemiddeld een verschilscore na-voor van van -.251 (SD=1.47) en voor de interventiegroep -.101 (SD=.752). De interventiegroep daalt hierbij dus minder dan de controlegroep. Er is geen significant verschil (t =.665, p = .508) in BMI

ontwikkeling tussen beide groepen.

De stijging in het aantal minuten rennen bij de 6 minuten rentest is sterker gebleken voor de interventiegroep dan voor de controlegroep. De controlegroep scoort hierbij een gemiddeld verschil van .341 seconden (SD=.979) en de interventiegroep .974 seconden (SD=1.38). Dit is een significant verschil (t= -2.63, p = .010). Ook is er een significant verschil (t=-4.20, p < .001) gevonden in het aantal meters dat gerend is tijdens de 6-minuten rentest. Bij de

controlegroep vond een stijging plaats van 17.3 meter (SD=83.7) en bij de interventiegroep is de stijging maar liefst 126 meter (SD =162). Zowel destijging in het aantal meters als de stijging in het aantal minuten wordt in figuur 1.1 & 1.2 weergeven.

Figuur 1.1: aantal minuten rentest Figuur 1.2: aantal meters rentest

Bij de balanstest, waar werd gekeken hoe vaak het evenwicht verloren werd, nam bij de controlegroep het aantal keer toe met 41 keer (SD=1.60). Bij de interventiegroep nam deze af met 88 keer (SD=1.45). Bij de interventiegroep is de balans aanzienlijk verbeterd, terwijl deze bij de controlegroep verslechterd is (t=4.283, p < .001) . Er is daarnaast een stijging in het aantal leerlingen die de voet vasthouden met betrekking tot de balanstest bij beide

groepen. Dit is respectievelijk 2,2% bij de controlegroep en 1,8% bij de interventiegroep. Dit verschil is niet significant (t=1.52, p=.880). In figuur 2.1 en 2.2 zijn de resultaten van de balanstest grafisch weergegeven.

SD=162 SD=83.7 400 450 500 550 600 650 700 VOOR NA

Aantal meters rentest

Interventie Controle SD=1.38 SD=.979 3 3.5 4 4.5 5 5.5 VOOR NA

Aantal minuten rentest

(22)

Figuur 2.1: aantal keer evenwicht verliezen figuur 2.2: percentage vasthouden

Tot slot heeft er een verandering plaatsgevonden in de sportparticipatie bij beide groepen. Er is een stijging van 4% bij de controlegroep. Bij de interventiegroep is het aantal sporters met maar liefst 25% gestegen. Dit is een significant verschil (t=-2.65, p = .009). Een verklaring voor dit verschil is het feit dat bij de interventiegroep een ander beleid gevoerd is waarbij actief op zoek gegaan is naar een sportclub voor elke deelnemers. In figuur 3.1 wordt dit visueel weergegeven.

Figuur 3.1 Percentage sportdeelname 40 50 60 70 80 1 2 % VOOR NA

percentage sportdeelname

Interventie Controle SD=1.45 SD=1.60 0 1 2 3 4 5 6 VOOR NA

Aantal keer evenwicht verliezen

Interventie Controle 40 33 42 35 0 20 40 60 80 100 Interventie Controle

Percentage vasthouden

VOOR NA

(23)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was erachter komen wat het effect is van 8 weken Kid Fit (sportstimuleringsprogramma) op balans, BMI en sportparticipatie bij kinderen op ZMLK school de Schelp uit Haarlem. Er is hierbij gebruik gemaakt van zowel een interventiegroep als een controlegroep. De interventiegroep bestond uit leerlingen van ZMLK school de Schelp. De controlegroep waren leerlingen van de Van Voorthuijsen school. Dit is ook een ZMLK school uit Haarlem.

Allereerst is ter discussie gesteld of de groepen vergelijkbaar aan elkaar zijn met betrekking tot achtergrondkenmerken. De groepen zijn vergelijkbaar met uitzondering op leeftijd. De interventiegroep was hierbij gemiddeld ouder (16,1 jaar) dan de controlegroep (14,6 jaar). Er is een significant verschil met betrekking tot balans, uithoudingsvermogen en

sportparticipatie bij de interventiegroep. Er is geen significant verschil gevonden met betrekking tot het BMI.

Deze uitkomsten komt voor een deel overeen met de vooraf gestelde hypothese. Zo kan de grote verbetering van het uithoudingsvermogen bij de interventiegroep verklaard worden door het feit dat het programma Kid Fit nauw aansluit aan de gestelde fitnorm (H. Kemper et al., 2000). Hierdoor kunnen er, zoals eerder benoemd, fysiologische aanpassingen in het lichaam plaatsvinden, zoals de aanpassingen van de skeletspieren en aanpassingen in circulatie van het bloed (Hulzebos, 2002). Hierbij zijn 8 weken genoeg geweest om

verandering te kunnen zien (de Morree et al., 2011). Dit resultaat sluit aan bij eerder gedaan onderzoek, waarbij ook een significante verbetering van het uithoudingsvermogen gevonden werd (Chawla, 1994; Wright & Cowden, 1986). Echter moet hier wel een kanttekening geplaatst worden. Onderzoek toont namelijk aan dat één of twee oefensessies voldoende zijn om het leereffect van de 6-minutenrentest uit de sluiten (Takken, 2005). Bij de controlegroep zijn meerdere oefensessies, in totaal 4, georganiseerd bij de vakdocent. De interventiegroep heeft slechts één keer een oefensessie gehad. De verbetering van de interventiegroep zou dus misschien ook verklaard kunnen worden vanuit het feit dat zij slechts één keer geoefend hebben.

Doordat de stijging in het aantal leerlingen die de voet vasthouden met betrekking tot de balanstest niet significant is, ligt het verschil in evenwicht verliezen tussen beide groepen waarschijnlijk niet aan meer vasthouden door de interventiegroep. De verbetering van de balans kan worden verklaard door de dagelijkse bewegingstussendoortjes, waarbij diverse balansoefeningen in zijn verwerkt. Op deze manier zijn de kinderen op De Schelp meer bezig

(24)

geweest met het oefenen van de balans, met een significante verbetering tot gevolg.

Daarnaast is tijdens de bewegingstussendoortjes veel gebruik gemaakt van het Nintendo spel genaamd Just Dance (zie bijlagen). Eerder gedaan onderzoek heeft uitgewezen dat

verschillende spellen van de Nintendo, waaronder Just Dance, de balansvaardigheid van kinderen verbeterd. Kinderen verbeterden hierbij hun balans spelenderwijs in 10 weken tijd (Mombarg, Jelsma, & Hartman, 2013). De verslechtering van de controlegroep kan

simpelweg verklaard worden vanuit het feit dat zij naast gymles, minder bewegen tijdens en na schooltijd. Literatuur stelt dat de basis voor alle grondmotorische eigenschappen,

waaronder balans, in de basisschoolleeftijd wordt gelegd. Wanneer hier onvoldoende aandacht voor is, zal er een onherstelbare achterstand ontstaan (Walkley & Holland, 1996). Vooral in de gymles worden deze motorische basisvaardigheden aangeleerd. Maar door onze veranderde maatschappij (meer zitten, minder bewegen) ontstaat er een grotere urgentie om ook op andere momenten aandacht te besteden aan bewegen. Kid Fit biedt door middel van speciale bewegingstussendoortjes een creatieve oplossing voor dit huidige probleem. Ook zijn na 8 weken Kid Fit veel meer leerlingen lid van een sportvereniging of sportclub in vergelijking met de controlegroep. Dit is te verklaren door het actieve zoekbeleid van Claire Niesten. Zij heeft contacten gelegd tussen diverse G-verenigingen uit de omgeving en heeft ouders hierbij betrokken. Deze uitkomst sluit aan bij eerder gedaan onderzoek naar

sportstimuleringsprojecten (Elling & Klerken, 2002).

Er is geen significant verschil gevonden bij de BMI metingen. Deze uitkomst wijkt af van de vooraf gestelde hypothese en eerder benoemd onderzoek (2014). Dit kan door een aantal factoren worden verklaard. Zo stelt Rarick dat er, met name bij geïnstitutionaliseerde verstandelijk gehandicapten, sprake is van verschillen in lichaamsontwikkelingen. Deze kinderen zijn kleiner dan gewone kinderen en ook kleiner dan hun verstandelijk gehandicapte leeftijdgenoten (Rarick, 1973). Bij dit onderzoek is hiermee geen rekening gehouden. Een andere verklaring kan de te korte tijdsduur van het onderzoek zijn. 8 weken zijn te kort geweest om ouders voldoende in te lichten over het belang van gezonde voeding en voldoende beweging. Daarnaast toont verschillend onderzoek aan dat er een langere tijd nodig is om BMI gunstig en meetbaar te beïnvloeden (Singh, Paw, Marijke JM Chin A, Brug, & van Mechelen, 2009; Singh, 2008). Een goed voorbeeld hiervan is het

basisschoolprogramma voor meer bewegen in Amsterdam, genaamd Jump-in. Onderzoek naar dit programma laat zien dat de sportdeelname bij kinderen op Jump-in scholen duidelijk is gestegen in een schooljaar tijd. Echter is hier nog geen meetbaar effect op de Body Mass Index (BMI). Om hierop effect aan te tonen moeten kinderen langer worden gevolgd (Paw & de Meij, 2012).

(25)

Voorafgaand aan het praktijkonderzoek, is er eerst grondig onderzocht of de bepaalde meetmethoden betrouwbaar en valide zijn (zie methode). Na dit te hebben uitgesloten, werden de metingen uitgevoerd in de praktijk. Op deze manier is er bewust omgegaan met het uitzoeken van betrouwbare en valide methoden. Bij de uitvoering van de rentest is gebruikt gemaakt van kleine groepen van 3 tot 5 leerlingen, ingedeeld op loopniveau. Op deze manier werd de kans verkleind dat leerlingen elkaar in de weg zouden lopen. In de praktijk waren deze groepen echter nog steeds te groot. De leerlingen letten veel op elkaar en zijn nog steeds met elkaar bezig. Dit komt doordat kinderen met een verstandelijke beperking veelal moeite hebben met concentreren en zijn zeer gemakkelijk afgeleid (Zoon, 2013). Door bij de andere onderdelen met telkens één leerling te werken in de hoek van de zaal, werden leerlingen zo min mogelijk afgeleid.

Ook was in de praktijk terug te zien dat motivatie een belangrijke rol speelt. Sommige leerlingen stopten na 1 ronde rennen, terwijl zij zichtbaar nog niet moe waren. De vakdocent speelde hier veelal op in door extra aan te moedigen, terwijl de testleider zich bezig hield met het turven van het aantal ronden. Uit onderzoek blijkt dat aanmoediging een toename geeft in het aantal behaalde meter (Takken, 2005). Daarom zijn er richtlijnen ontwikkeld waarin aanmoedigingen gestandaardiseerd staan uitgeschreven (Lammers, Hislop, Flynn, &

Haworth, 2008). Deze richtlijnen zijn niet specifiek voor leerlingen in het speciaal onderwijs. De vraag is daarom ook of deze richtlijnen ook werken bij deze doelgroep.

Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om de 6 minutenrentest met steeds één leerling uit te voeren. Op deze manier wordt de kans op afleiding geminimaliseerd (Zoon, 2013).

Daarnaast moet met een kritisch ook gekeken worden naar de manier van aanmoediging. De vraag hierbij luidt of de bestaande gestandaardiseerde aanmoedigingen bruikbaar zijn voor deze doelgroep. Ook is het aan te raden om te allen tijde een reservebatterij voor de

weegschaal op zak te hebben tijdens te metingen. Kinderen met een matige verstandelijke beperking hebben een IQ tussen de 35/40 en 50/55 (Roeden & Bannink, 2008). Zij weten soms niet wat een weegschaal is en kunnen deze per ongeluk beschadigen. Met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten, kan er tijdens een vervolgonderzoek meer rekening gehouden worden met de leeftijd (geen verschil in controle- en interventiegroep) en grootte (grotere groep) van de groep. Bekend is dat met het ouder worden het uithoudings- en coördinatievermogen van kinderen verder toeneemt (Kemper, 2016b). Echter kan de

pubertijd, welke gepaard gaat met een flinke groei, zorgen voor een fase van onhandigheid in de motoriek (Visser, Geuze, & Kalverboer, 1999). De leeftijd waarop de pubertijd begint,

(26)

verschilt per kind. Veelal ligt deze tussen de 10 en de 17 jaar (Kohnstamm, 2009). Beide kunnen een verklaring zijn voor de verschillen in uitkomsten.

Tot slot is het in een volgend onderzoek wenselijk om een langere interventieperiode uit te voeren om zo de betrouwbaarheid te vergroten.

Voor de beroepspraktijk kan, op basis van dit onderzoek, worden gesteld dat het programma Kid Fit al na 8 weken een significante invloed heeft op de balans, uithoudingsvermogen en sportparticipatie. Een aanbeveling voor ZMLK school de Schelp is Kid Fit het gehele schooljaar door blijven aanbieden en gegevens hierbij vast te leggen door middel van vervolgonderzoek. Op deze manier kan het positieve effect zich uitbreiden en Kid Fit zich blijven ontwikkelen. Een andere aanbeveling is het meer aandacht besteden aan het buitenspelen op het schoolplein. Dit staat wel in het plan, maar in de praktijk wordt er nog weinig gedaan met de stimulering van buitenspelen op het schoolplein. Een actieve houding van alle groepsleerkrachten speelt hierbij een belangrijke rol. Het is daarom van belang om niet alleen ouders, maar ook mede-collega’s bewust te maken van de noodzaak van gezond bewegen en eten. Door constant het project door te voeren, ouders en collega’s erbij te betrekken en onderzoek te blijven doen wordt het uiteindelijke doel bereikt: gezonde, fitte leerlingen die deelnemen aan de bewegingscultuur. Een laatste suggestie is het delen van kennis, ervaringen en resultaten met betrekking tot het project met andere speciaal onderwijs scholen. Op deze manier wordt de drempel voor het uitvoeren van soortgelijke projecten bij andere scholen lager en helpen scholen elkaar naar een gezondere en actievere levensstijl!

(27)

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat 8 weken Kid Fit een significant effect heeft op de balans, het uithoudingsvermogen en de sportparticipatie van leerlingen op ZMLK school de Schelp uit Haarlem. Voor het BMI geldt dat er geen significant verschil is gevonden.

De belangrijkste suggestie voor de beroepspraktijk is Kid Fit het gehele schooljaar door blijven aanbieden en gegevens vastleggen door middel van vervolgonderzoek. Op deze manier kan het positieve effect zich uitbreiden en Kid Fit zich blijven ontwikkelen.

(28)

References

Arulsingh, W., Panta, K., Rahman, M., Raj, J. O., & Sinha, M. (2015). A study to

associate the flamingo test and the stork test in measuring static balance

on healthy adults.

AT5. (2017). Hulp voor kinderen met overgewicht in het speciaal onderwijs .

BERGEIJK, H. v., CAMP, D., ESSEBOOM, C., DODDE, N. L., GROENENDIJK, P.,

JACOBS, K., . . . WINDT, R. d. (1996). Nederland naar school: Twee eeuwen

bouwen voor een veranderend onderwijs NAi, Rotterdam.

Best, J. R. (2010). Effects of physical activity on children’s executive function:

Contributions of experimental research on aerobic exercise.

Developmental Review, 30(4), 331-351.

Bohannon, R. W. (2007). Six‐Minute walk test: A Meta‐Analysis of data from

apparently healthy elders. Topics in Geriatric Rehabilitation, 23(2),

155-160.

Boonstra, N., & Hermens, N. (2011). De maatschappelijke waarde van sport.

Bouchard, C. E., Shephard, R. J., & Stephens, T. E. (1994). Physical activity,

fitness, and health: International proceedings and consensus statement.

Paper presented at the International Consensus Symposium on Physical

(29)

Bouchard, C., Shephard, R. J., & Stephens, T. (1993). Physical activity, fitness,

and health Human Kinetics Publishers.

Brocken, A., & Bosch, Y. (2014). De invloed van een buddy boks interventie bij

jongens met PDD NOS op kracht, snelheid, balans en sociaal emotioneel

vlak (masterscriptie)

Buck, S. M., Hillman, C. H., & Castelli, D. M. (2008). The relation of aerobic

fitness to stroop task performance in preadolescent children. Medicine and

Science in Sports and Exercise, 40(1), 166.

Caspersen, C. J., Powell, K. E., & Christenson, G. M. (1985). Physical activity,

exercise, and physical fitness: Definitions and distinctions for

health-related research. Public Health Reports (Washington, D.C.: 1974), 100(2),

126-131.

Centraal Bureau Statistiek. (2017). Maatschappij

cijfers gezondheid en zorg: Overgewicht. Retrieved from

https://longreads.cbs.nl/trends17/maatschappij/cijfers/gezondheid_en_zo

rg/

Chawla, J. C. (1994). ABC of sports medicine. sport for people with disability.

BMJ (Clinical Research Ed.), 308(6942), 1500-1504.

Claxton, G. (2012). Turning thinking on its head: How bodies make up their

minds. Thinking Skills and Creativity, 7(2), 78-84.

(30)

Cole, T. J., Bellizzi, M. C., Flegal, K. M., & Dietz, W. H. (2000). Establishing a

standard definition for child overweight and obesity worldwide:

International survey. BMJ (Clinical Research Ed.), 320(7244), 1240-1243.

Davidson, M., & de Morton, N. (2007). A systematic review of the human

activity profile. Clinical Rehabilitation, 21(2), 151-162.

de Morree, J. J., Jongert, T., & Poel, G. (2011). Inspanningsfysiologie,

oefentherapie en training Bohn Stafleu van Loghum.

Dietz, W. H., & Bellizzi, M. C. (1999). Introduction: The use of body mass index

to assess obesity in children. The American Journal of Clinical Nutrition,

70(1), 123S-5S.

Dudek, M. (2005). Children's spaces Routledge.

Duijf, M. (2017). Effecten van sport en bewegen voor mensen met een

handicap.

Elens, R. (2011). Voeding en beweging. Huisarts En Wetenschap, 54(8), 467.

Elling, A. H. F., & Klerken, J. (2002). Sport en het bevorderen van een gezondere

leefstijl onder (kansarme) jongeren WJH Mulier Instituut.

Erickson, M. H., Zeig, J. K., & Thiel, P. (1992). Onbewust leren Karnak.

Fernhall, B., Pitetti, K. H., Vukovich, M. D., Stubbs, N., Hensen, T., Winnick, J. P.,

& Short, F. X. (1997). Validation of cardiovascular fitness field tests in

children with mental retardation. American Journal on Mental Retardation,

(31)

Flamingo balance test. (2014). Retrieved from

http://sporttesten.nl/overig/flamingo-balans-test-evenwichtstest)

Freedman, D. S., & Sherry, B. (2009). The validity of BMI as an indicator of body

fatness and risk among children. Pediatrics, 124 Suppl 1, S23-34.

doi:10.1542/peds.2008-3586E [doi]

gezondheidsraad. (2017). Beweegrichtlijnen 2017.

Gezondheidsraad. beweegrichtlijnen 2017. (2017). (2017/08)

Hartanto, T., Krafft, C., Iosif, A., & Schweitzer, J. B. (2016). A trial-by-trial

analysis reveals more intense physical activity is associated with better

cognitive control performance in attention-deficit/hyperactivity disorder.

Child Neuropsychology, 22(5), 618-626.

Hermans, H., & Evenhuis, H. (2012). Gezondheid en zelfstandigheid van

50-plussers, geïndiceerd voor ZZP-VG 4: Gegevens op basis van de studie

gezond ouder met een verstandelijke beperking (GOUD)[health and

independence of people over 50, indicated for self-VG 4: Data based on

the study healthy ageing with intellectual disabilities (GOLD)]. Rotterdam,

the Netherlands: Erasmus MC,

Hildebrandt, V., Bernaards, C., & Stubbe, J. Trendrapport Bewegen En

Gezondheid 2010/2011 [Trend Report Physical Activity and Health

2010/2011].TNO: Leiden; 2010,

(32)

Hildebrandt, V., Ooijendijk, W., & Hopman-Rock, M. (2008). Bewegen en

gezondheid 2006/2007. Leiden: TNO Kwaliteit Van Leven,

Hillman, C. H., Castelli, D. M., & Buck, S. M. (2005). Aerobic fitness and

neurocognitive function in healthy preadolescent children. Medicine &

Science in Sports & Exercise, 37(11), 1967-1974.

Hoeymans, N., Melse, J., & Schoemaker, C. (2010). Gezondheid en

determinanten. Deelrapport Van De Volksgezondheid Toekomst

Verkenning,

Hulzebos, E. (2002). Loo H vd (2002) paramedische trainingsbegeleiding.

training van het cardiorespiratoir uithoudingsvermogen.

Kell, R. T., Bell, G., & Quinney, A. (2001). Musculoskeletal fitness, health

outcomes and quality of life. Sports Medicine, 31(12), 863-873.

Kemper, H. C. (2016a). Fitte kinderen, sportieve tieners: Over de invloed van

bewegen en sport op de gezondheid van jongeren Springer.

Kemper, H. C. (2016b). Gezondheid en fitheid bij jongeren. Fitte kinderen,

sportieve tieners (pp. 62-84) Springer.

Kemper, H., Ooijendijk, W., & Stiggelbout, M. (2000). Consensus over de

nederlandse norm voor gezond bewegen.

King, S., Wessel, J., Bhambhani, Y., Maikala, R., Sholter, D., & Maksymowych,

W. (1999). Validity and reliability of the 6 minute walk in persons with

fibromyalgia. The Journal of Rheumatology, 26(10), 2233-2237.

(33)

Kohnstamm, R. (2009). Hoe gaat het met de jeugd van tegenwoordig?:

Congresbundel de pubertijd Bohn Stafleu van Loghum.

Kolb, B., Whishaw, I. Q., & Teskey, G. (2014). An introduction to brain and

behavior

Kwak, L., Kremers, S. P., Bergman, P., Ruiz, J. R., Rizzo, N. S., & Sjöström, M.

(2009). Associations between physical activity, fitness, and academic

achievement. The Journal of Pediatrics, 155(6), 914-918. e1.

Lammers, A. E., Hislop, A. A., Flynn, Y., & Haworth, S. G. (2008). The 6-minute

walk test: Normal values for children of 4-11 years of age. Archives of

Disease in Childhood, 93(6), 464-468. doi:adc.2007.123653 [pii]

Leijenaar, L. (2014). Effecten Van Matig Intensieve Fysieke Activiteiten Op Het

Korte Termijn Geheugen Van Kinderen Uit Groep 8 Van Het Nederlandse

Basisonderwijs,

Loo, H. V. D., Hulzebos, H., Edelaar, M., Jongert, M., van der Poel, G., & BV, P.

S. (2014). Training van het cardiorespiratoir uithoudingsvermogen Springer.

Marcelis, H. (2017, ). Aantal jongeren met overgewicht opnieuw toegenomen.

Ad Retrieved from

https://www.ad.nl/gezond/aantal-jongeren-met-overgewicht-opnieuw-toegenomen~a93f8b57/

Mieras, M. (2013). Avontuur en hersencellen. Retrieved from

https://www.hersenstichting.nl/actueel/blogs/detail/avontuur-en-hersencellen

(34)

Mokdad, A. H., Ford, E. S., Bowman, B. A., Dietz, W. H., Vinicor, F., Bales, V. S.,

& Marks, J. S. (2003). Prevalence of obesity, diabetes, and obesity-related

health risk factors, 2001. Jama, 289(1), 76-79.

Mombarg, R., Jelsma, D., & Hartman, E. (2013). Effect of wii-intervention on

balance of children with poor motor performance. Research in

Developmental Disabilities, 34(9), 2996-3003.

Mullender-Wijnsma, M. J., Hartman, E., de Greeff, J. W., Doolaard, S., Bosker,

R. J., & Visscher, C. (2016). Physically active math and language lessons

improve academic achievement: A cluster randomized controlled trial.

Pediatrics, 137(3), e20152743-2743. Epub 2016 Feb 24.

doi:10.1542/peds.2015-2743 [doi]

Pankoff, B. A., Overend, T. J., Lucy, S. D., & White, K. P. (2000). Reliability of the

six‐minute walk test in people with fibromyalgia. Arthritis Care & Research,

13(5), 291-295.

Paw, M. C. A., & de Meij, J. (2012). Effectevaluatie van het JUMP-in programma

na 3 jaar: Een casecontrolstudie. JGZ Tijdschrift Voor

Jeugdgezondheidszorg, 44(6), 116-116.

Pitetti, K. H., Rimmer, J. H., & Fernhal, B. (1993). Physical fitness and adults

with mental retardation. Sports Medicine, 16(1), 23-56.

Ploughman, M. (2008). Exercise is brain food: The effects of physical activity on

cognitive function. Developmental Neurorehabilitation, 11(3), 236-240.

(35)

Ponsioen, A. (2010). Een kind met mogelijkheden: Omgaan met kinderen met

een licht verstandelijke handicap Bohn Stafleu van Loghum.

Prins, D., Wienke, D., & van Rooijen, K. (2013). Ouderbetrokkenheid in het

onderwijs.

Rarick, G. L. (1973). Motor performance of mentally retarded children. Physical

Activity: Human Growth and Development, , 225-256.

Resultaat onderzoek palestra: Gezonder binnen 5 weken. (2014, ). Weekblad

Westerpost Retrieved from

https://www.westerpost.nl/resultaat-onderzoek-palestra-gezonder-binnen-5-weken/

Roeden, J., & Bannink, F. (2008). Handboek oplossingsgericht werken met licht

verstandelijk beperkte cliënten. Tijdschrift Voor Psychiatrie, 50(7), 447-447.

Roosendaal, J., & Backx, F. (2009). 8 bewegen bij mensen met een

verstandelijke handicap. Sportgeneeskunde (pp. 85-100) Springer.

RTL Nieuws. (2018, ). Kinderen lopen vaker botbreuk op tijdens sporten. RTL

Nieuws Retrieved from

https://www.rtlnieuws.nl/nederland/kinderen-lopen-vaker-botbreuk-op-tijdens-sporten

Scholten, H., Van der Doef, M., Maes, S., & Sachtleven, H. (1994). Gezonde

voeding, een goede keus": Onderzoek naar de effecten van een

voedingsvoorlichtingsproject [" healthy food, a good choice": A study on

the effects of a food education project]. Gedrag En Gezondheid, 22(1),

44-51.

(36)

Sekula, O. (2018). Hoe fit is nederland? : Nationaal fitheidsonderzoek

. Retrieved from

http://www.hoefitisnederland.nl/?workflow=public/research

Sherrill, C., & Kelly, L. (1980). Motor performance of primary age handicapped

and nonhandicapped children in the mainstream: A comparison.

Sibley, B. A., & Etnier, J. L. (2003). The relationship between physical activity

and cognition in children: A meta-analysis. Pediatric Exercise Science, 15(3),

243-256.

Singh, A. S., Paw, Marijke JM Chin A, Brug, J., & van Mechelen, W. (2009).

Dutch obesity intervention in teenagers: Effectiveness of a school-based

program on body composition and behavior. Archives of Pediatrics &

Adolescent Medicine, 163(4), 309-317.

Singh, A. S. (2008). Effectiveness of a school-based weight gain prevention

programme: DOiT.

Sportstimulering nederland. (2017). Retrieved from

https://www.sportstimuleringnederland.nl/

Steenkamer, I., Franssen, S., Stegeman, H., & Wachter, G. (2017). Staat van

gezond gewicht en leefstijl van amsterdamse kinderen outcome monitor

amsterdamse aanpak gezond gewicht 2017. Gemeente amsterdam.

(37)

Takken, T. (2004). Inspanningstests Elsevier gezondheidszorg Maarssen.

Takken, T. (2005). De 6-minutenwandeltest: Bruikbaar meetinstrument.

Stimulus, 24(2), 108-113.

Ter Haar, J. (2011). A Special Kind of Heroes Kwalitatief Onderzoek Naar De

Verwachtingen Van Docenten En Ouders Ten Aanzien Van Het

Sportstimuleringsproject Special Heroes Binnen Het Cluster 4 Onderwijs,

Theune, C., & Steultjens, E. M. J. (2005). Ergotherapierichtlijn valpreventie

Nederlandse Vereniging voor Ergotherapie.

Tomkinson, G. R., Olds, T. S., & Borms, J. (2007). Who are the eurofittest?

Medicine and Sport Science, 50, 104-128. doi:101355 [pii]

van der Meer, V. (2017). Bewegen is goed, meer bewegen is beter. Huisarts En

Wetenschap, 60(12), 618-618.

van der Niet, Anneke G, Hartman, E., Smith, J., & Visscher, C. (2014). Modeling

relationships between physical fitness, executive functioning, and

academic achievement in primary school children. Psychology of Sport and

Exercise, 15(4), 319-325.

Van der Woude, L. (2000). Sport voor mensen met een beperking.

Van Kreijl, C., & Knaap, A. (2004). Ons eten gemeten: Gezonde voeding en veilig

voedsel in nederland Bohn Stafleu van Loghum.

Van Lindert, C. (2011). Sport voor mensen met een handicap in nederland. op

weg naar olympisch niveau.

(38)

Van Praag, H. (2009). Exercise and the brain: Something to chew on. Trends in

Neurosciences, 32(5), 283-290.

Van Rompu, W. (2007). Leerzorg in het onderwijs Maklu.

van Rooijen, S., Geelen, R., Hendrix, L., Köke, A., & Beurskens, A. (2007). Fysiek

functioneren direct meetbaar. Stimulus, 26(2), 85.

Van Wely, L., Becher, J. G., Reinders-Messelink, H. A., Lindeman, E.,

Verschuren, O., Verheijden, J., & Dallmeijer, A. J. (2010). LEARN 2 MOVE

7-12 years: A randomized controlled trial on the effects of a physical activity

stimulation program in children with cerebral palsy. BMC Pediatrics, 10(1),

77.

Vanhees, L. (2003). Door leefstijl naar gezondheid. de mythe van het bewegen.

Visser, J., Geuze, R., & Kalverboer, A. (1999). Fysieke groei en sensomotorische

ontwikkeling tijdens de groeispurt in de puberteit. Neuropraxis, 3(2),

38-44.

voedingscentrum. (2017). Bewegen. Retrieved from

http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/bewegen.aspx

Vrijkotte, S., Vries, S., & Jongert, T. (2007). Fitheidstesten voor de jeugd TNO

Kwaliteit van Leven.

Walkley, J., & Holland, B. (1996). Fundamental motor skills: A manual for

classroom teachers. Victoria: Community Information Service, Department

(39)

Waninge, A. (2013). Fitheid bij mensen met een ernstige verstandelijke en

zintuiglijke beperking: Onderzoek naar uitvoerbaarheid en

betrouwbaarheid van testen.

Wright, J., & Cowden, J. E. (1986). Changes in self-concept and cardiovascular

endurance of mentally retarded youths in a special olympics swim training

program. Adapted Physical Activity Quarterly, 3(2), 177-183.

Zoon, M. (2013). Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke

beperking. Utrecht: NJi,

(40)

Bijlagen

Bijlage 1: toestemmingsbrief ouders

18-12-2017, Haarlem Geachte ouders/verzorgers,

Mijn naam is Niké Stavast, 4e jaars studente aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in

Amsterdam. Dit schooljaar loop ik stage bij ZMLK de Schelp in Haarlem.

In dit laatste studiejaar is het de bedoeling dat ik onderzoek doe binnen het onderwijs dat gebaseerd is op feitelijke informatie. Dit onderzoek wil ik graag uitvoeren in het speciaal onderwijs in Haarlem en omgeving, waaronder de van Voorthuijsen school in Haarlem.

Ik zal in samenwerking met de gymleerkrachten gaan kijken wat de fitheid van de leerlingen is. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende onderdelen:

- Een balans test (het staan op één been)

- Het meten van lengte en gewicht (kleding hoeft hiervoor niet uit) - 6 minutenloop (6 minuten rennen)

Graag vraag ik uw toestemming voor het uitvoeren van deze 3 onderdelen. Deze zullen op 2 momenten worden uitgevoerd binnen de reguliere gymles: in januari en in april.

Alle informatie wordt anoniem verwerkt en uitsluitend gebruikt voor mijn onderzoeksverslag.

Alvast hartelijk dank voor uw medewerking,

Sportieve groet,

Niké Stavast Nike.stavast@gmail.com

06-27656007

--- Ik ben de ouder/verzorger van:…...uit groep:…...

Hierbij geef ik wel / geen toestemming voor het deelnemen aan de drie testonderdelen. (doorhalen wat niet van toepassing is)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het laat zien met wat voor soort fiets u comfortabel en veilig kunt blijven fietsen en wat de belangrijkste aandachtspunten voor u zijn.. U kunt de uitkomsten van de

• Reboarding van bestaande medewerkers: in een drieluik meer kennis, begrip en verbinding met de Future Fit strategie, de strategie per. bedrijfsonderdeel, en kennis, begrip en

ze verborgen verliezen hebben en onopgelost verdriet lijkt aan de hand van de interviews niet van toepassing op de Ghanees-Nederlandse jongeren. Dit kan verklaard worden door de

Druk in de koelmodus op deze knop, de afstandsbediening past de temperatuur aan automatisch naar 24°C, ventilatorsnelheid van Auto om energie te besparen (alleen als de

Het totaalplaatje van alle competenties, kennis en vaardigheden, die een rol kun- nen spelen bij functies in ons vak, in onze professie en in de bibliotheek, ziet er dan als

De afspraken die we voor de lange termijn met de schoolbesturen maken rond 'Bewegen voor kinderen: slim, fit en gezond' (o.a. over de inzet van brede vakdocenten op alle

De ambitie uit ons collegeprogramma (Groningen, een stad waarin onze kinderen goed onderwijs kunnen volgen, waar achterstanden zo veel mogelijk worden voorkomen en onze

Als er niemand meer getikt wordt is het spel afgelopen en heeft het team waarvan de minste spelers getikt zijn gewonnen..