• No results found

Het verband tussen de islam, identificatie en emotionele acculturatie en de rol van sociale statusverschillen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen de islam, identificatie en emotionele acculturatie en de rol van sociale statusverschillen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen de islam, identificatie

en emotionele acculturatie en de rol van

sociale statusverschillen

Minke Baumfalk

Begeleider: Jozefien de Leersnyder Universiteit: UvA

Studentnummer: 10532897 Datum: 23-05-2017

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd gekeken in welke mate emotiepatronen van de minderheidsgroep, moslims, lijken op emotiepatronen van de meerderheidsgroep, de Nederlandse-Nederlanders. Binnen de minderheidsgroep werd gekeken wat de rol van religie en identificatie met de minder- en meerderheidsgroep hierbij is voor Moslims met een hoge of lage sociale status. Op basis van de Social-categorization Theory werd verwacht dat lage status Moslims als gevolg van meer ervaren discriminatie, meer last hebben van in-group/out-group bias. Dit zou Nederlandse

identificatie en de gelijkenis van emotiepatronen tegengaan. Voor hoge status moslims zou dit niet gelden, door een andere reactie op discriminatie. Uit de resultaten leek voor beide groepen geen verband te bestaan. Mogelijk is dit te wijten aan het samennemen van religieuze en etnische identificatie als identificatievariabele.

(3)

Het verband tussen de islam, identificatie

en emotionele acculturatie en de rol van

sociale statusverschillen

Nederland is een land dat al langer meerdere etnische minderheidsgroepen kent. Daarnaast spreekt men sinds anderhalf jaar van een “vluchtelingencrisis” waardoor integratie, aanpassing en

minderheid-/meerderheidsgroep een dagelijks onderwerp van debat zijn geworden.

Honderdduizenden mensen moeten als gevolg van oorlog migreren naar veilige landen. Veilige landen zijn vaak ver verwijderd van de cultuur die de migranten kennen. In het nieuwe land zal men proberen een nieuw bestaan op te bouwen waarbij aanpassingen aan de nieuwe cultuur horen. Emotiepatronen zijn hier een groot onderdeel van deze aanpassingen. Door exposure aan de meerderheidsgroep gaan emotionele patronen van de minderheidsgroep steeds meer lijken op die van de meerderheidsgroep, een proces dat emotionele acculturatie heet (De Leersnyder, Mesquita & Kim 2011). Een betere emotionele fit heeft een positief effect op de sociaal-culturele omgeving van het individu (De Leersnyder, Kim & Mesquita, 2015), maar tegelijkertijd blijkt dat het

acculturatieproces zelf veel stress kan opleveren, wat een negatieve invloed heeft op de mentale (Lincoln, Lazarevic, White, & Ellis, 2016) en fysieke gezondheid (Chun, Kwan, Strycker, & Chesla, 2016). Om de stress die bij het opbouwen van een nieuw bestaan gepaard gaat te verminderen, zijn meer inzichten in het emotionele acculturatieproces nodig.

De migranten vormen een minderheidsgroep in Nederland, die verschilt van de Nederlandse-Nederlander, de meerderheidsgroep. Een groot verschil tussen de groepen is religiositeit. Het merendeel van de minderheidsgroepen in Nederland is islamitisch, terwijl Nederland een van de minst gelovige landen ter wereld is (Alba & Foner 2008). Dit verschil levert spanningen op in de samenleving. De helft van zowel de Nederlandse-Nederlanders als de Nederlandse-Moslims, zijn van mening dat de Westerse levensstijl niet verenigbaar is met de islam (Gijsberts, 2005). Als gevolg ervaren moslims veel religieuze discriminatie (Skrobanek, 2009). De verkiezingen van maart 2017 stonden voor een groot deel in het teken van wederzijdse inspanningen die nodig zijn voor het verenigen van verschillende culturen in een land. Religie was hier onderdeel van. De standpunten omtrent deze inspanningen zijn verdeeld tussen groepen die zich tegen de minderheidsgroepen en islam keren en groepen die de minderheidsgroepen steunen en de islam accepteren. Religie zou een rol kunnen spelen in het acculturatieproces.

(4)

Religie en identificatie

Religieuze discriminatie zou een negatieve invloed kunnen hebben op de identificatie van immigranten met het gastland. Problemen ontstaan wanneer de religieuze overtuiging van een minderheidsgroep niet in lijn is met de normen en waarden van het gastland. In Nederland geldt dit voor de islam. Een aantal jaar geleden werd Nederland al beschreven als afwijzend tegenover etnische diversiteit, met name tegenover moslims vanwege de publieke expressies van de islam (Verkuylen, 2012). Tegenwoordig zijn er zelfs reclamespotjes van de Nederlandse politieke partij PVV met de teksten als “Stop islam!” en “Hebt u iets tegen de islam? Stem PVV!”. Na de verkiezingen van maart 2017, waarbij deze partij als een-na-grootste eindigde, werd duidelijk dat een groot deel van Nederland het hiermee eens is. Deze teksten en de steun die de Nederlanders hieraan geven zal bij een aanhanger van de islam waarschijnlijk negatieve gevoelens oproepen. Als Nederland afwijzend is tegenover de islam en de islam niet te combineren is met de westerse levensstijl, moeten westerse moslims kiezen tussen de westerse identiteit en moslimidentiteit, of constant schakelen naar de identiteit die op dat moment het meest geschikt is. Het schakelen tussen identiteiten vereist dat de identiteiten tot op zekere hoogte verenigbaar zijn, wat in voor westerse moslims niet waarschijnlijk lijkt. Verwacht wordt dat moslims kiezen voor één identiteit, de religieuze identiteit. Dit is te verklaren aan de hand van de Social-categorization theory.

De Social-categorizattion theory berust op de aanname dat het self-concept bestaat uit de persoonlijke identiteit en de groepsidentiteit. Ieder individu behoort tot meerdere sociale

categorieën. Iemand kan bijvoorbeeld vrouw, docent en moeder zijn. Maar ook afkomst of religie laten iemand tot een groep behoren. Het verschilt het van tijd tot tijd of men zichzelf ziet als individu of groepslid, wat wordt bepaald door de mate waarin een groepslidmaatschap belangrijk is. Hoe belangrijker een groep is, hoe groter het deel van de identiteit dat hieruit ontleent wordt. Een groep wordt belangrijker voor het individu naarmate de groepscohesie toeneemt. Groepscohesie is de positieve emotionele hechting die leden van de groep hebben met andere groepsleden (Strangor, 2016). Van groepscohesie wordt gesproken als groepsleden elkaar mogen, het gevoel hebben

onderdeel te zijn van de groep, in de groep willen blijven en de groep belangrijk vinden (Dion & Evans 1992). Gelijke normen, waarden en overtuigingen en het verlangen deze na te streven versterken groepscohesie (Festinger, 1950). Dit alles komt terug in de islam, waardoor sprake is van een sterke groepscohesie en de moslimidentiteit voor moslims belangrijk is. Volgens de social-categorization theory zorgt groepslidmaatschap er ook voor dat men zich bewust wordt van groepen waar men niet bij hoort. Hierdoor ontstaat een verdeling in in-groups, waarmee men zich identificeert en out-groups, waarmee men zich niet identificeert. Wanneer de islam voor een moslim belangrijk is zullen andere moslims gezien worden als in-group. Nederland, waar de Islam niet wordt ondersteund of

(5)

zelfs wordt afgewezen, wordt gezien als out-group. Een moslim identificeert zich dan niet met Nederland.

Identificatie en emotionele acculturatie

Verwacht wordt dat deze in-group/out-group identificatie negatieve gevolgen heeft voor de

acculturatie van immigranten. Over het algemeen hebben mensen weinig contact met de out-group (Strangor, 2016). Sociaal contact tussen groepen is belangrijk voor emotionele acculturatie. De emotionele patronen van minderheidsgroepen gaan meer lijken op de patronen van de

meerderheidsgroep naarmate het dagelijks contact tussen beide toeneemt (De Leersnyder, 2014). Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat wanneer men voornamelijk contact heeft met personen uit de cultuur van herkomst, emotionele patronen het meest overeenkomen met patronen van deze cultuur. In- en out-group identificatie gaat contact tussen groepen tegen als gevolg van in-group favoritism.

In-group favoritism is een fenomeen waarbij leden positievere attitudes hebben tegenover

in-group leden en zich ook positiever gedragen tegenover in-group leden dan tegenover out-group leden (Strangor, 2016). In-group favoritism neemt toe als het gevoel ontstaat dat de in-group

bedreigd wordt (Spears, Doosje & Ellemers 1995). Teksten als “stop islam” vormen voor moslims een bedreiging. Als gevolg van dergelijke bedreigingen verzwakken banden met het gastland en

versterken banden met het land van herkomst (Hogg, Adelman & Blagg, 2010). Zowel in-group favoritism als de bedreigingen zorgen voor een sterker in-group/out-group onderscheid met als gevolg minder contact en daardoor minder acculturatie.

Sociale status

Toch zorgt religie niet altijd tot een sterke vorming van in/out-group identificatie en een afname in sociaal contact met het gastland. Uit onderzoek van Spiegler, Güngör en Leyendecker (2016) blijkt dat de mate waarin men zich identificeert met een cultuur gemedieerd wordt door sociale status. Bij ouders met een lage sociale status gaat religie de ontwikkeling van een gastlandidentiteit tegen, maar bij ouders met een hoge sociale status niet. De verklaring lijkt te liggen in een andere de reactie op religieuze discriminatie (Branscombe, Schmitt & Harvey, 1999). Voornamelijk ouders met een lage sociale status reageren op discriminatie door het versterken van banden met de in-group en

afzwakken van banden met de out-group. Ouders met een hoge sociale status zijn kennen de voordelen die gastlandidentificatie een kind oplevert en stimuleren identificatie met het gastland. In het huidige onderzoek zal sociale status worden meegenomen in het verband tussen religie en de mate van identificatie met zowel Nederlanders als Moslims.

Eerder onderzoek richtte zich al op persoonlijke factoren, zoals het hebben van veel vrienden in het gastland, die van invloed zouden kunnen zijn op de emotionele acculturatie van

(6)

minderheidsgroepen (De Leersnyder et al., 2011). Bij dit onderzoek worden religieuze discriminatie en identificatie echter niet meegenomen, twee constructen die wel van belang lijken te zijn. Spiegler, Güngör & Lyendecker (2016) onderzochten de link tussen religiositeit van ouders en de identiteit van hun kinderen en de rol van statusverschillen. Hoewel dit onderzoek aanknooppunten geeft in hoe statusverschillen invloed hebben op acculturatie, wordt naar emotionele acculturatie niet gekeken. Ook wordt enkel gekeken naar de sociale status van de ouders, terwijl de sociale status die het kind zelf ervaart van invloed kan zijn op in-group/out-group gevoelens en daarmee emotionele

acculturatie. Daarnaast wordt de identificatie van jonge kinderen onderzocht, terwijl blijkt dat een negatieve link tussen identificatie met land van herkomst en gastland pas later in de adolescentie duidelijk wordt (Verkuyten, Thijs&Stevens 2012). Het huidige onderzoek houdt met bovenstaande tekortkomingen rekening. Verkuyten, Thijs en Stevens (2012) hebben onderzoek gedaan naar religie en de identificatie van Marokkaanse-Nederlanders. Hoewel religie en emotionele acculturatie besproken worden, is hiernaar geen onderzoek gedaan. Het huidige onderzoek kan daarop dan ook als aanvulling dienen.

Verwachtingen en hypotheses

Religieuze discriminatie tegenover minderheidsgroepen lijkt een rol te spelen in de mate van emotionele acculturatie. Verwacht wordt dat naarmate religieuze discriminatie toeneemt,

identificatie met moslims toeneemt en identificatie met Nederlanders afneemt, waardoor er minder emotionele acculturatie plaatsvindt. Daarnaast wordt verwacht dat dit identificatieverschil groter is voor mensen met een lage sociale status dan mensen met een hoge sociale status. Dit leidt tot zes hypotheses, waarvan de laatste vier schematisch worden weergegeven in Figuur 1. Hypothese 1: moslims met een lage sociale status identificeren zich meer met moslims dan met Nederlanders in vergelijking tot moslims met een hoge sociale staus. Hypothese 2: moslims met een lage sociale status ervaren meer religieuse discriminatie dan Moslims met een hoge sociale status. Hypothese 3: er is een positief verband tussen religiositeit en identificatie. Hypothese 4: het verband tussen religiositeit en identificatie bestaat alleen voor moslims met een lage sociale status. Hypothese 5: identificatie heeft een negatieve invloed op emotionele acculturatie. Hypothese 6: voor moslims met een lage sociale status is er een negatief verband tussen religiositeit en emotionele acculturatie. Figuur 1. Het te toetsen model inclusief een schematische weergave van hypothese 3, 4, 5 en 6.

(7)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 45 Nederlandse-Moslims (35 vrouw, 9 man, 1 onbekend, M = 19.5 jaar, SD = 2.9) en 104 Nederlandse-Nederlanders mee (77 vrouw, 26 man, 1 onbekend, M = 21.1 jaar, SD = 3.3). Voor het onderzoek was een steekproef nodig van mensen uit minder- en

meerderheidsgroepen en verschillende sociale statusniveaus. Een maat voor sociale status is opleidingsniveau (Mirowsky & Ross, 2003). Om de kans te vergroten deelnemers te vinden met verschillen in ervaren sociale status werden deelnemers geworven bij mbo-scholen (laag opleidingsniveau) en hogescholen of universiteiten (hoog opleidingsniveau). Deze verschillende onderwijsinstellingen samengenomen leverde ook minderheids- en meerderheidsgroepen in de steekproef op.

Het inclusiecriteria was een mbo niveau-2 als minimaal opleidingsniveau, zodat het invullen van een lange vragenlijst binnen de capaciteiten van de deelnemers lag. Een exclusiecriteria voor de minderheidsgroep was het hebben van elke andere religie dan de islam. Ook diende moslims een minimale gemiddelde score van 3 op intrinsieke religiositeit te behalen omdat verwacht werd dat religie anders te weinig invloed heeft op het dagelijks leven om van toepassing te zijn op de andere variabelen. Deze score werd door elke deelnemer die aangegeven had moslim te behaald. Via een passive informed concent (zie appendix) konden ouders van leerlingen jonger dan 17 jaar

toestemming tot het gebruik van de data weigeren. Op basis van de exclusiecriteria zijn 210

deelnemers niet meegenomen in de analyse. Deze deelnemers zijn meegenomen in de analyses voor de emotionele acculturatie en in studies van de andere onderzoekers waarmee werd samengewerkt.

(8)

Procedure

De mbo-scholen werden per brief benaderd, met daarin informatie over het doel van het onderzoek en de vraag of ze mee wilde werken. Twee scholen stemden hiermee in. In het klaslokaal werd de mbo-studenten kort uitgelegd hoe ze te werk moesten gaan, omdat verwacht werd dat ze minder ervaring hebben met het meewerken aan onderzoek dan de andere studenten. Op de Hogeschool van Amsterdam en de Vrije Universiteit werd actief geworven door in de campusgebouwen studenten aan te spreken met de vraag of ze mee wilde werken aan het onderzoek. Studenten aan de universiteit van Amsterdam konden mee doen voor een participatiepunt. Alle deelnemers maakte daarnaast kans op een bioscoopbon.

De vragenlijst bestond uit meerdere delen. Het eerste deel, over emotionele acculturatie, was voor alle deelnemers gelijk. Vervolgens werden demografische gegevens uitgevraagd, zoals afkomst en religie. Op basis van de antwoorden werd bepaald welke vragenlijsten volgde. Deelnemers die aangaven moslim te zijn, kregen extra vragenlijsten behorende bij het huidige onderzoek.

Meetinstrumenten

Het huidige onderzoek bestaat uit een aantal demografische vragen en zes bestaande vragenlijsten die vertaald en waar nodig aangepast zijn. Om de vragenlijst overzichtelijk te houden is besloten alle items te beoordelen op een 7-puntsschaal.

De Emotional Patterns Questionnaire (EPQ) werd gebruikt voor het meten van emotionele acculturatie. Hierbij wordt de deelnemer gevraagd om twee emotionele situaties uit het verleden te beschrijven die betrekking hadden op de relatie tot henzelf of tot anderen. Afhankelijk van conditie zijn dit positieve of negatieve emotionele situaties. Hierdoor ontstaan vier situaties; positief

engaged, positief disengaged, negatief engaged en negatief disengaged. Vervolgens worden vragen met emotiewoorden gesteld waarbij aangegeven wordt hoe iemand zich voelde in de situatie. Voorbeelditems zijn “In welke mate voelde je je goed” of “in welke mate voelde je je verbonden met de ander”. Hierbij staat 1 voor “helemaal niet”, 4 voor “een beetje” en 7 voor “zeer”. Van de

meerderheidsgroep (Nederlandse-Nederlanders) wordt een gemiddelde score per emotie berekend. Vervolgens wordt berekend in hoeverre elke emotiescore van een individu uit de minderheidsgroep (Nederlandse-Moslim) correleert met de gemiddelde score van diezelfde emotie uit de

meerderheidsgroep. Hierdoor is te zien in welke mate het emotiepatroon van het individu uit de minderheidsgroep lijkt op het emotiepatroon van de meerderheidsgroep (de emotionele fit). De Religious Group Identification Scale (RGIS) werd gebruik voor moslimidentificatie. Deze vragenlijst is erg betrouwbaar met een Cronbach’s alpha van .94 (Verkuyten, 2005). De vragenlijst bestaat uit 5 items. Voorbeelditems zijn “Mijn Moslim identiteit is een belangrijk onderdeel van

(9)

mezelf” en “Ik heb het gevoel tot de Moslims te behoren”. Een itemscore van 1 staat voor “sterk mee oneens”, 4 voor “neutraal” en 7 voor “sterk mee eens”.

Met de National Group Identification Scale (NGIS) werd Nederlandse identificatie gemeten. De vragenlijst bestaat uit 5 items, maar door problemen met het overzetten van de vragenlijsten naar een online format zijn slechts 4 vragen gesteld. De betrouwbaarheid van de schaal blijft desondanks goed met een Cronbach’s alpha van .89. Voorbeelditems zijn “Nederlander zijn is een belangrijk deel van hoe ik mezelf zie” en “Ik heb het gevoel tot de Nederlanders te behoren”. Hierbij staat 1 voor “sterk mee oneens”, 4 voor “neutraal” en 7 voor “sterk mee eens”.

De Farsi Version of Hoge Intrinsic Religiosity Scale in Muslims (IRS) is een betrouwbare vragenlijst om de mate waarin de moslims religieus waren vast te stellen, met een Cronbach’s alpha coëfficiënten.89 (Hafizi, Koening & Khalifa, 2015). Voorbeelditems zijn “Ik probeer religie in alle aspecten van mijn dagelijks leven terug te laten komen” en “Bij elke belangrijke beslissing moet men zich laten leiden door God”. Hierbij staat 1 staat voor ‘helemaal niet waar’, 4 voor ‘niet waar en niet onwaar’ en 7 staat voor ‘helemaal waar’.

De The Perceived Religious Discrimination Scale (PRDS) werd gebruikt om te meten in welke mate moslims zich gediscrimineerd voelen. Van de originele vragenlijst werden voor het huidige onderzoek een aantal vragen verwijdert. Dit waren items over de oorlog in Irak, die voor Amerikanen saillanter zijn dan voor Nederlanders, waardoor ze niet relevant zijn. Ook zijn items verwijdert die lager dan .4 laadde op de bijbehorende component, waardoor de betrouwbaarheid van de schaal toenam als deze werden verwijderd (Rippy & Newman, 2006). De verwijderde items en

factorladingen zijn te vinden in de appendix. Voorbeelditems van de vragenlijst zijn “Ben je ooit genegeerd of onrespectvol behandeld in een winkel of plek van dienstverlening (bank, museum, cafe, etc.) omdat je moslim bent?” en “Zou je er bang voor zijn dat je kinderen later niet veilig op zullen groeien doordat ze moslim zijn?”. Hierbij staat 1 staat voor ‘nooit’, 4 voor ‘regelmatig’ en 5 staat voor ‘altijd’.

De Perceived Social Status Ladder (PSSL) werd gebruikt als maat voor sociale status.

Deelnemers geven op twee ladders met tien treden aan waar zij hun plek in de moslimgemeenschap en Nederlandse gemeenschap zien. Onderaan staan de mensen die de slechtste omstandigheden hebben zoals weinig geld en geen opleiding, bovenaan staat de mensen die de beste

omstandigheden hebben. Deelnemers dienen aan te geven waar zij zichzelf op dit moment van hun leven zien in vergelijking met anderen. Vanaf een score van 7 op de Nederlandse ladder ervaren deelnemers hun positie in de samenleving als bovengemiddeld en werden ze ingedeeld in de hoge sociale status groep.

(10)

Resultaten

Voorbereidende Analyses

Allereerst werd door de hoofdonderzoeker een Simultane Componentenanalyse uitgevoerd voor de EPQ (zie appendix). Zoals verwacht laadde de emoties op de eerdergenoemde vier situaties. De meeste emotie-items laden zoals verwacht op één component, maar een aantal laadde bij de minder- en meerderheidsgroepen op meerdere componenten. Deze items en de controle-items ‘goed’, ‘slecht’ en ‘gelukkig’, die gebruikt werden om te achterhalen of de vragen goed gelezen werden, zijn verwijderd. Vervolgens zijn de emotiescores berekend zoals bij de methode beschreven is. Van deze scores zijn Z-scores gemaakt die zijn meegenomen in de onderstaande analyses. Vervolgens werd een Principale Componentenanalyse uitgevoerd voor de PRDS, om de betrouwbaarheid van de schaal te onderzoeken na de aanpassingen die zijn gedaan. Hieruit bleek dat de items laadde op vier componenten, maar omdat de totale verklaarde variantie van drie (58%) naar vier (66.7%) componenten weinig toevoegde is een PCA met een vast aantal van drie factoren uitgevoerd, zie Tabel 1. Omdat ervaren discriminatie een belangrijke voorspeller lijkt in dit

onderzoek, dient deze zo breed mogelijk getest te worden en zijn de drie factoren samen meegenomen als één variabele. Het item “Ben je ooit in een situatie geweest waar je je

geïsoleerd/alleen voelde omdat je de enige (of een van de weinige) moslims was?” laadde op zowel factor 1 als 2 (cross-loading). Bovendien was het verschil tussen de cross-loading kleiner dan .1, wat ongewenst is aangezien de items verschillende factoren horen te meten. De samengevoegde schaal blijkt met een Cronbach’s alpha coëfficiënt van .83 zeer betrouwbaar.

(11)

Tabel 1

Principale Componentenanalyse van de Perceived Religious Discrimination Scale.

Tot slot werd aan de hand van Cook’s Distance berekend wat de algehele invloed van een deelnemer op het model was (Field, 2014). De afhankelijke variabele was EPQ-score en de onafhankelijke variabelen waren sociale status en de mate van religiositeit en identificatie. De vuistregel 4/n gaf een cut-off-point van 0.09 (Cook & Weisberg, 1982). Drie proefpersonen zijn verwijderd, zie Figuur 2. Uiteindelijk zijn 42 deelnemers meegenomen in de analyse (34 vrouw, 7 man, 1 onbekend, M = 19.6 jaar, SD = 3.0).

(12)

Figuur 2. De Cook’s Distance score per persoon afgezet tegen het identificatienummer van de deelnemer. Proefpersoon 8, 208 en 226 zijn verwijderd.

Hoofdanalyses

Vervolgens werd een verschilscore berekend voor identificatie met moslims en Nederlanders. Een positieve score betekent dat een persoon zich meer identificeert met moslims dan met

Nederlanders. Uit een independent sample t-test bleek dat de gemiddelde identificatie van moslims met een lage sociale status (M = 2.06, SD = 1.60) niet significant verschilde van moslims met een hoge sociale status (M = 1.28, SD = 1.52), t (40) = 1.62, p = .11. Beide groepen identificeren zich meer met moslims dan met Nederlanders.

Dezelfde test werd uitgevoerd voor religieuze discriminatie. Hieruit bleek dat moslims met een lage sociale status (M = 3.76, SD = 0.79) zich meer gediscrimineerd voelen dan moslims met een hoge sociale status (M = 3.09, SD = 0.76), t (40) = 2.75, p < .01.

Tot slot werd de gemodereerde mediatieanalyse uitgevoerd met als onafhankelijke variabele IRS, als afhankelijke variabele EPQ score, als mediator identificatie en als moderator status. De verbanden tussen de variabelen zullen afzonderlijk worden besproken. Het eerste geteste verband tussen religiositeit en identificatie is niet significant b = .85, t (38) = 2.01, p = .05, R2 = .15, Figuur 3

geeft het verband weer. Hoe religieus iemand is voorspelt niet in welke mate iemand zich identificeert met moslims en Nederlanders.

(13)

Figuur 3. Het verband tussen religiositeit en identificatie.

Het verband tussen sociale status en identificatie is ook niet significant, b = 3,52 t (38) = 1.31, p = .20. Figuur 4 geeft het verband weer. De sociale status van een individu voorspelt de mate waarin iemand zich identificeert met moslims of Nederlanders niet.

Figuur 4. Het verband tussen sociale status en identificatie.

Ook blijkt er geen sprake te zijn van een interactie tussen religiositeit, sociale status en identificatie. Het verband is niet significant b = -0.89, t (38) = -1.59, p =.11. Sociale status en religiositeit voorspellen samen de mate waarin iemand zich identificeert met moslims of Nederlanders niet. Figuur 5 geeft de interactie weer.

(14)

Figuur 5. De interactie tussen status, religiositeit en identificatie.

Identificatie lijkt geen voorspeller van emotionele acculturatie. Het verband is niet significant b =0.04, t (39) = 0.91, p = .38. De mate waarin iemand zich identificeert met moslims of Nederlanders voorspelt niet in hoeverre iemands emotiepatronen lijken op die van de meerderheidsgroep. Figuur 6 geeft het verband weer.

Figuur 6. De link tussen identificatie en emotionele acculturatie.

Daarnaast lijkt religiositeit emotionele acculturatie niet te voorspellen. Er is geen significant verband b = -0.16, t (39) = -1.87, p = .07. Figuur 7 geeft het verband weer. Hoe religieus men is zegt niet in welke mate iemands emotiepatronen lijken op die van de meerderheidsgroep.

(15)

Van een gemodereerde mediatie is sprake wanneer de sterkte van het indirecte effect verschilt per niveau van de moderatie (Preacher, Rucker, & Hayes, 2007). Figuur 8 laat zien dat er geen significante conditionele indirecte effecten zijn. Zowel het indirecte effect van lage status b = 0.035, 95% BCa CI [-0.009, 0.131] als van hoge status b = -0.002, 95% BCa CI [-0.042, 0.031] zijn niet significant en erg klein. Bovendien blijkt uit het indexcijfer dat de condities niet significant van elkaar verschillen -0.036, 95% BCa CI [-0.146, 0.010]. Binnen het huidige model is geen sprake van

gemodereerde mediatie. Voor zowel hoge als lage status lijkt het model de mate van acculturatie niet goed te voorspellen.

Toch zijn de directe en indirecte effecten niet gelijk, wat zou betekenen dat sociale status en identificatie geen rol zouden spelen bij het voorspellen van de mate van emotionele acculturatie. Om meer duidelijkheid te krijgen over de rol van deze variabelen zijn voor hoge en lage status twee aparte mediatieanalyses uitgevoerd.

Figuur 8. De conditionele indirecte effecten van Religiositeit op Emotionele Acculturatie.

Voor lage status werd een marginaal significant verband gevonden tussen religiositeit en identificatie, b = 0.85, t (23) = 1.94, p = .07, zie Model 2. Religiositeit lijkt identificatie redelijk te voorspellen. Tussen identificatie en emotionele acculturatie werd geen significant verband gevonden, b = 0.08, t (22) = 1.30, p = .21. Het directe effect van religiositeit op emotionele

acculturatie was significant, b = -0.36, t (23) = -2.79, p <.05 en ook de richting van het verband was zoals verwacht. Dit effect viel weg wanneer identificatie mee werd genomen als voorspeller. Er werd geen significant indirect effect gevonden van religiositeit op emotionele acculturatie, gemedieerd door identificatie, b = 0.06, 95% BCa CI [-0.001, 0.237]. Het volledig gestandaardiseerde effect laat zien dat dit een klein effect representeert b = 0.09, 95% BCa CI [-.002, .373].

(16)

Model 2. Model van religiositeit als voorspeller voor emotionele acculturatie bij mensen met een lage sociale status, gemedieerd door identificatie.

De resultaten voor de mediatie van hoge sociale status zijn te zien in Model 3. Tussen zowel religiositeit en identificatie, b = -0.04, t (15) = -0.12, p = .92, als identificatie en emotionele

acculturatie, b = 0.06, t (14) = 0.83, p = .43, werden geen significante verbanden gevonden. Ook werd geen significant direct effect gevonden van religiositeit op emotionele acculturatie, b = -0.02, t (14) = -0.13, p = .89. Tot slot werd er geen significant indirect effect gevonden van religiositeit op

emotionele acculturatie, gemedieerd door identificatie, b = -0.00, 95% BCa CI [-0.10, 0.06]. Het volledig gestandaardiseerde effect laat zien dat dit een zeer klein effect representeert, b = -0.006, 95% BCa CI [-.231, .145].

Model 3. Model van religiositeit als voorspeller voor emotionele acculturatie bij mensen met een hoge sociale status, gemedieerd door identificatie.

De losse moderatie analyses laten zien dat het direct effect van religiositeit op emotionele acculturatie voor de lage sociale statusgroep wel significant is, maar voor de hoge sociale statusgroep niet. Wanneer mensen een lage sociale status hebben voorspelt religiositeit de mate van emotionele acculturatie, maar identificatie speelt hierbij geen rol.

(17)

Discussie

In deze studie werd het verband tussen religie en emotionele acculturatie, de modererende rol van identificatie en de verschillen voor het niveau van sociale status onderzocht. Voor beide

statusgroepen bleek geen verband te bestaan tussen de variabelen.

Alleen hypothese 2 kon worden bevestigd. Moslims met een lage sociale status voelen zich meer gediscrimineerd op basis van religie dan moslims met een hoge sociale status. Desalniettemin heeft dit niet het verwachte effect op identificatie. De statusgroepen verschilde niet in de mate van identificatie met moslims en Nederlanders. Hypothese 2 wordt daarmee verworpen. Daarnaast werd wel positief, marginaal significant verband gevonden tussen religiositeit en identificatie maar de lage verklaarde variantie van de regressie en de kleine effectsize van het model geven reden hypothese 3 niet als waar aan te nemen. Ook bleek geen sprake te zijn van een interactie tussen sociale status, religiositeit en identificatie. Daarmee wordt ook hypothese 4 verworden. Verder werd geen verbanden gevonden tussen identificatie en emotionele acculturatie (hypothese 5) en was het verband licht positief, in plaats van negatief. Tot slot werd een negatief marginaal significant direct effect gevonden van religiositeit op emotionele acculturatie (hypothese 6), maar ook dit kan niet als betrouwbaar worden gezien, gegeven de kleine effectsize. Interessant is dat het model emotionele acculturatie beter lijkt te voorspellen wanneer sociale status en identificatie niet worden

meegenomen in het model. Deze resultaten spreken de besproken theorieën tegen. Sociale status

Spiegler, Güngör en Leyendecker (2016) vonden voor hoge en lage statusgroepen verschillende verbanden tussen religiositeit en identificatie. Statusgroepen werden hier ingedeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders. In het huidige onderzoek werd ervaren sociale status van de

jongeren gebruikt. Het is mogelijk dat de jongeren nog geen duidelijk beeld hadden van hun sociale status, maar ook wanneer opleidingsniveau van de ouders als criteria wordt gebruikt, worden geen verbanden gevonden (zie appendix). Ook is geeft het lezen van de antwoorden op de sociale statusmaat reden aan te nemen dat de ladder verkeerd is begrepen. Een aantal deelnemers in de hoge statusgroep geven aan veel discriminatie te ervaren. Het is onwaarschijnlijk dat men zijn positie in de samenleving als hoog ziet, als men dagelijks veel discriminatie ervaart. Bovendien

beargumenteerde deelnemers hun keuze op de ladder met redenen die verklaren dat ze het “recht” hadden daar te staan, niet het “gevoel”. Wanneer de ladder begrepen wordt in termen als ‘waar ik recht heb om te staan’ is het mogelijk dat moslims die zich eigenlijk niet gewaardeerd voelen en zich daardoor meer identificeren met de in-group (moslims) dan met de out-group (Nederlanders) toch in de hoge status groep komen, terwijl ze fitten met de data van de lage statusgroep. Verwacht wordt dat hoge en lage sociale statusgroepen verschillende patronen volgen met betrekking tot

(18)

identificatie en emotionele acculturatie. Wanneer deze groepen niet goed gescheiden worden, ontstaat data zonder patroon. Voor het huidige onderzoek betekent dit dat model 1 mogelijk onjuist geen verband aangeeft. Dit wordt ondersteund door de zeer kleine effectsizes van het model. Vervolgonderzoek zou de verwarring rondom de sociale-statusmaat kunnen voorkomen door middel van een kort instructiefilmpje, die deelnemers eerst moeten bekijken voor ze verder kunnen met het invullen van de vragenlijst.

Identificatie

Ook de voorspellingen voor identificatie komen niet overeen met verwachtingen op basis van eerder onderzoek. De gevonden verbanden tussen religie en identificatie uit eerder onderzoek zijn

gebaseerd op identificatie met etniciteit (Spiegler, Güngör & Leyendecker, 2016). Etnische

groepsgrenzen worden gezien als meer permeabel dan religieuze groepsgrenzen (Jacobson, 1997). Identificatie in het huidige model was gebaseerd op het verschil tussen een religieuze en etnische identificatie. Bovendien is een ruime meerderheid van de steekproef vrouw, terwijl uit eerder onderzoek bekend is dat bij dochters van immigranten de nadruk wordt gelegd op het naleven van traditionele religieuze ideeën en zonen autonomer zijn (Dion & Dion, 2001). Wanneer dochters traditioneler worden opgevoed en religie onderdeel is van die traditie, is te begrijpen waarom de moslimidentiteit in een groep met voornamelijk vrouwen, groter is dan de Nederlandse identiteit. Het effect van geslacht kan door de scheve verdeling in de steekproef, groter zijn dan het effect van status, waardoor verschillen hierin niet naar voren komen. Vervolgonderzoek kan aantonen of een effect wel gevonden wordt wanneer geslacht gelijk verdeeld is in de steekproef of wanneer alleen etnische identificatie wordt vergeleken.

Religie

Tot slot bestaat de kleine steekproef uit deelnemers met 14 verschillende etnische achtergronden. Hoewel alle deelnemers moslim zijn, wordt het geloof niet overal hetzelfde nageleefd (Jacobson, 1997). In het ene land worden regels strenger gehanteerd dan in andere. Religiositeitsvragen zoals eerder beschreven kunnen daardoor anders beantwoord worden omdat mensen voor hun etnische achtergrond erg religieus zijn, maar voor de gemiddelde moslimpopulatie niet. Hierdoor kan een vreemd patroon ontstaan tussen de mate van religiositeit en identiteit, waardoor een verband niet gevonden wordt. Veel eerder beschreven studies richten zich dan ook op één etniciteit, wat voor vervolg onderzoek aan te raden is.

Conclusie

Het huidige onderzoek heeft te maken gehad met veel onverwachte resultaten. Het theoretische model werd niet ondersteund door de data en de effectsizes zijn te klein om betrouwbare conclusies

(19)

te trekken. Ondanks de tekortkomingen is dit onderzoek van waarde voor het onderzoeksveld. Zelfs met een kleine steekproef, verschillende etnische achtergronden en problemen rondom de

identiteitsvariabele zijn er marginaal significante verbanden gevonden in de verwachte richting. Nog niet eerder is in Nederland onderzoek gedaan naar emotionele acculturatie en niet eerder zijn emotionele acculturatie en sociale status in verband gebracht. Hoewel de invloed van religie en identificatie op emotionele acculturatie nog onzeker is, stipt dit onderzoek mogelijk betrokken variabelen aan die verder onderzocht kunnen worden. Eerdere onderzoeken naar emotionele acculturatie geven veel informatie over de verschillen in emoties tussen groepen, maar

vervolgonderzoek blijft nodig om te ontdekken hoe het komt dat de ene groep beter emotioneel fit aan de meerderheidsgroep dan de ander.

(20)

Appendix

Brief aan ouders

Bij het bekijken van de data bleek dat een aantal studenten van de mbo-scholen jonger dan 16 jaar waren. Onder de 17 jaar is volgens de richtlijnen van de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam toestemming nodig van de ouders. Door middel van onderstaande brief kregen ouders de kans toestemming voor het gebruiken van de date van hun kind te weigeren. Reacties zijn tot op heden uitgebleven.

22 mei 2017

Deelname aan de studie: Het emotionele leven van jongeren in Nederland.

Beste ouder(s),

De directie van de school van uw kind heeft toegestemd om alle studenten in de klas van uw kind te laten deelnemen aan een grootschalig onderzoek van de afdeling Sociale Psychologie van de

Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is getiteld “Het emotionele leven van jongeren in Nederland” en werd goedgekeurd door de bevoegde ethische commissie, wat betekent dat het in overeenstemming is met de richtlijnen voor ‘goed’ onderzoek dat zijn/haar deelnemers respecteert. Het onderzoek wil meer te weten komen over het emotionele leven van jongeren in Nederland. Welke situaties maken hen boos, verdrietig, angstig, trots of blij? De medewerking van uw kind aan dit onderzoek is uiterst belangrijk, aangezien zijn of haar antwoorden de onderzoekers inzicht verschaft in hoe jongeren dagelijkse situaties ervaren. Op basis van de antwoorden van honderden jongeren, kunnen de onderzoekers hulpverleners meer inzicht geven in de leefwereld van jongeren zodanig dat deze hen beter kunnen begrijpen en bijstaan wanneer ze het even moeilijk hebben. Wat hield deelnemen aan het onderzoek in?

Uw kind heeft vandaag (hoogstwaarschijnlijk) deelgenomen aan dit onderzoek door een vragenlijst in te vullen in de klas (duur: ongeveer 40 minuten). In de vragenlijst lieten we de jongeren twee

situaties beschrijven uit hun eigen dagelijkse leven en vroegen we hen hoe zij zich voelden op dat moment. Daarnaast stelden we hen algemene vragen over hun gezondheid, sociale contacten, taalkennis en religie, en vroegen we wat demografische gegevens (maar nooit hun naam!). Het invullen van de vragenlijst, en het nadenken over hun emotionele leven, kan bij uw zoon of dochter gevoelens opgeroepen hebben en kan dus misschien een invloed hebben gehad op hun emoties. Mocht uw zoon of dochter zich ooit ongemakkelijk gevoeld hebben tijdens de studie, dan kon hij of zij ten allen tijde zijn/haar deelname stopzetten. Moest uw zoon of dochter in de komende dagen blijk geven dat hij/zij graag over zijn/haar gevoelens wil praten met iemand, dan mag hij/zij, of uzelf als ouder, altijd contact opnemen met iemand van de lijst met contactpersonen die uw kind tijdens de informatiesessie heeft ontvangen.

Wie kan de antwoorden van uw kind zien?

Alle gegevens die de onderzoekers in dit onderzoek verzamelen, en dus alle antwoorden die uw kind gegeven heeft op onze vragen, blijven anoniem. Dat wil zeggen dat de jongeren een

(21)

Bovendien betekent dit ook dat enkel de onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en dus niet de leerkrachten de antwoorden kunnen bekijken.

De leerlingen zelf werden voor de studie ook gevraagd om hun toestemming te verlenen. Diegene die weigerden deel te nemen, moesten in de klas aanwezig blijven terwijl de anderen de vragenlijst invulden. De leerlingen die deelnamen, zijn aan het einde bedankt met een kleine attentie. Indien u meer informatie wenst of als u niet wilt dat de gegevens van uw kind worden gebruikt voor dit onderzoek, kan u de onderzoekers steeds contacteren via email of telefoon (zie de contactgegevens bovenaan deze brief).

Met vriendelijke groet, Dr. Jozefien De Leersnyder

Minke Baumfalk, Emma Slieker, Yonn Bokern, Shirley van der Wielen en Marit de Boer Bachelorstudenten Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam

Originele Perceived Religious Discriminaltion Scale

De originele vragenlijst telde 33 vragen. De dikgedrukte vragen zijn verwijderd. De overige 20 vragen zijn vertaald en meegenomen in het onderzoek. De originele vragenlijst werkt met een

5-puntsschaal, de aangepaste lijst met een 7-puntsschaal. Tabel 1. The Perceived Religious Discrimination Scale.

Never Rarely Sometimes Frequently Very

Frequently

1 Have fellow Americans ever kept their physical distance from you because of the fact you were Muslim?

0 1 2 3 4

2 Have you heard the media (newspaper, television, films, Internet, or radio commentators) describe Arab or Muslim lives as having no value or lesser value than American lives?

0 1 2 3 4

3 As a Muslim, do you ever feel a stronger identification with the Muslim civilians of Iraq&Afghanistan than the American military?

0 1 2 3 4

4 Have you ever observed Muslim people being

(22)

5 Have you ever heard Muslims referred to in a derogatory terms in the media (newspaper,

television, films, Internet, or radio commentators)?

0 1 2 3 4

6 Did you ever feel like you had to express anti-Arab or Muslim sentiment in front of others, even if you did not feel that way?

0 1 2 3 4

7 Were you ever in a situation where you felt isolated because you were the only, or one of the few Muslim in a group of non-Muslims?

0 1 2 3 4

8 Have others ever treated you like you are an

outsider or foreigner? 0 1 2 3 4

9 How often have you heard

misconceptions&untruths reported about Islam in the media (newspapers, television, films, Internet, or radio commentators)?

0 1 2 3 4

10 Have you ever been singled out by airport personnel, bank tellers, security, or others based on your name or Islamic attire?

0 1 2 3 4

11 Have others ever said to you that you resembled a

terrorist? 0 1 2 3 4

12 Were you ever concerned that someone might question your loyalty to the U.S. if they observed you interacting with other Muslims?

0 1 2 3 4

13 Do you ever fear being out in public alone while dressed in Islamic dress (hijab/niqab, jilbab, full beard, Islamic clothing)?

0 1 2 3 4

14 How often if ever has a dead or wounded Iraqi or Afghani man seen in the news reminded you of a family member, relative or friend?

(23)

15 How often, if ever, have you decided not to go to a public place (park, state fair, movie theater, or sporting event) out of fear of violence or harassment due to being Muslim?

0 1 2 3 4

16 Have you ever been ignored or treated disrespectfully in a store or place of business because you were Muslim?

0 1 2 3 4

17 Have you ever felt that your presence at work or

school was resented because you were Muslim? 0 1 2 3 4

18 Have you ever felt like you "stood out" (in a negative way) or were looked at as if you did not belong due to the fact you were Muslim?

0 1 2 3 4

19 How often, if ever, did a wounded Iraqi or Afghani woman or child seen in the news remind you of a family member, relative, or friend?

0 1 2 3 4

20 Have you ever heard Muslims referred to as the "enemy" in the media (newspaper, television, films, or radio commentators?

0 1 2 3 4

21 Have you ever been called "Osama BinLaden", "Saddam", "rag-head", "sand-nigger",

Mohammed”, or been told to go back where you came from?

0 1 2 3 4

22 Do you feel a stronger association with

Muslims/Arabs than other Americans? 0 1 2 3 4

23 Have you heard media (newspaper, television, films, Internet, or radio commentators) express hatred toward members of the Islamic faith?

0 1 2 3 4

24 Have you ever felt that you received more attention from law enforcement during routine traffic stops because you were Muslim?

(24)

25 How often, if ever, has an Iraqi or Afghani man woman or child seen in the news reminded you of a family member, relative, or friend?

0 1 2 3 4

26 How often have you heard the Islamic religion referred to as inferior or evil in the media (newspaper, television, films, Internet, or radio commentators)?

0 1 2 3 4

27 Have you ever felt that you were treated unfairly

because of your religion or ethnicity? 0 1 2 3 4

28 Do you watch what you or your children say in public out of fear of being reported to the FBI as a possible terrorist?

0 1 2 3 4

29 Have other Americans treated you with racial

hatred or hostility? 0 1 2 3 4

30 Have you ever felt the need to prove, or had to

prove, that you were American? 0 1 2 3 4

31 Do you fear for your own or your children's' safety

due to your being Muslim? 0 1 2 3 4

32 Do you ever feel that you do not fit in with the

larger American culture? 0 1 2 3 4

33 Have you ever had airplane crews (stewardess,

pilots) treat you with suspicion? 0 1 2 3 4

Simultane Componenten Analyse EPQ

Tabel 2. Simultane Componenten Analyse Emotie-Items EPQ.

Component Item

1 2 3 4

(25)

Geërgerd 0.7631 -0.3114 0.0273 -0.2489

Verveeld 0.4603 0.0521 0.1083 -0.0273

Kwaad 0.8315 -0.2597 -0.0218 -0.1244

Verwijtend 0.7530 -0.1762 0.0153 -0.1739

Geneigd om je erbij neer te leggen/op te geven 0.5978 -0.0924 0.1879 -0.1578

Gefrustreerd 0.8060 -0.3028 0.1390 -0.2071 Ontgoocheld/teleurgesteld 0.8073 -0.2985 0.1649 -0.1256 Verdrietig 0.6841 -0.2726 0.3062 0.1023 Jaloers 0.4053 -0.0432 0.3093 0.0680 Beledigd 0.7432 -0.0383 0.0769 -0.2063 Depressief 0.5515 -0.0390 0.4168 0.0226 Trots op mezelf -0.2038 0.7772 -0.2948 0.1369 Sterk -0.1318 0.6374 -0.3120 0.2915 Blij -0.4338 0.7210 -0.1944 0.2816 Tevreden -0.4535 0.7318 -0.1516 0.2620 Opgelucht -0.3147 0.7353 0.0336 0.1364 Euforisch -0.3035 0.6704 -0.0564 0.1761 Dankbaar -0.3503 0.6331 -0.0171 0.3987 Hoopvol -0.1797 0.6189 -0.0447 0.4649

(26)

Verrast 0.1879 0.5922 -0.0868 0.1043

Schuldig 0.0431 -0.2481 0.7518 -0.0769

Beschaamd 0.2532 -0.1667 0.7593 -0.1752

Bang 0.4170 -0.0485 0.5095 -0.0168

Iets verschuldigd aan -0.0326 -0.1384 0.7111 0.1228

Waardeloos 0.5125 -0.1541 0.5893 -0.1022

Gegenereerd/verlegen 0.3031 0.0942 0.6301 -0.1834

Geïnteresseerd -0.0613 0.4518 -0.1515 0.5408

Trots op iemand anders -0.1292 0.1726 0.0760 0.6606

Verbonden met een ander -0.1891 0.1640 -0.0585 0.7996

Respectvol -0.1365 0.2726 -0.1314 0.7333

Alsof ik een ander kon vertrouwen -0.1639 0.1984 0.0971 0.7147

Behulpzaam -0.0372 0.2767 -0.2379 0.6665

Vol medelijden 0.2009 -0.2421 0.3506 0.3603

Sociale status naar opleidingsniveau ouders

Sociale status naar opleidingsniveau ouders. Wanneer één of beide ouders een HBO diploma of hoger hebben behaald wordt sociale status gezien als hoog.

(27)

Figuur 1. Mediatie voor lage status, gebaseerd op opleidingsniveau van de ouders.

Compleet gestandaardiseerde effect van Religiositeit op emotionele acculturatie laat zien dat het om een zeer klein effect gaat b = -0.00, 95% CI [-0.08, 0.07].

Figuur 2. Mediatie voor hoge status, gebaseerd op opleidingsniveau van de ouders.

Compleet gestandaardiseerde effect van Religiositeit op Emotionele acculturatie laat zien dat het om een zeer klein effect gaat b = -0.01, 95% CI [-0.36, 0.14].

Ook wanneer het opleidingsniveau van de ouders als maat voor sociale status wordt gebruikt worden geen effecten gevonden.

(28)

Verwijzingen

Alba, R., & Foner, N. (2008). Immigrant religion in the U.S. and Western Europe: Bridge or Barriee to inclusions? International Migration Review, 42, 360-392.

Branscombe, N. R., Schmitt, M. T., & Harvey, R. D. (1999). Perceiving pervasive discrimination among African Americans: Implications for group identification and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 77, 135-149.

Chun, K., Kwan, C., Strycker, L., & Chesla, C. (2016). Acculturation and bicultural efficacy effects on Chinese American immigrants’ diabetes and health management. Journal of Behavioral Medicine, 39(5), 896-907.

Cirino, P., Chin, C., Sevic, R., Wolf, M., Lovett, M., & Morris, R. (2002). Measuring Socioeconomic Status Reliability and Preliminary Validity for Different Approaches. Assessment, 9(2), 145-155.

De Leersnyder, J., K. H., & & Mesquita, B. (2015). My emotions belong here and there: Extending the phenomenon of emotional acculturation to heritage cultural contexts. Personality & Social Psychology Bulletin.

De Leersnyder, J., Mesquita, B., & Kim, H. (2011). My Emotions Belong Here and There: Extending the Phenomenon of Emotional Acculturation to Heritage Cultural Contexts. Personality and Social Psychology Bulletin, 451–463.

Dion, K. K., & Dion, K. L. (2001). Gender and cultural adaptation in immigrant families. Journal of Social Issues(54), 511-521.

Dion, K. L., & Evans, C. R. (1992). On cohesiveness: Reply to Keyton and other critics of the construct. Small Group Research, 23, 242-250.

Festinger, L. (1950). Informal social communication. Psychological Review, 57, 271-282. Field, A. (2014). Discovering Satistics Using IBM SPSS Statistics (4 ed.). Los Angeles: Sage.

Giatti, L., do Valle Camelo, L., de Castro Rodrigues, J. F., & Barreto, S. M. (2012). Reliability of the MacArthur scale of subjective social status - Brazilian Longitudinal Study of Adult Health (ELSA-Brasil). BMC Public Health, 12(1), 1096.

Hafizi, S., Koening, H., & Khalifa, D. (2015). Psychometric Properties of the Farsi Version of Hoge Intrinsic Religiosity Scale in Muslims: A Brief Report. Pastoral Psychology, 64, 839-845.

(29)

Jacobson, J. (1997). Religion and ethnicity: Dual and alternative sources of identity among young British Pakistanis. Ethnic and Racial Studies, 20(2), 238-256.

Lincoln, A., Lazarevic, V., White, M., & Ellis, H. (2016). The Impact of Acculturation Style and Acculturative Hassles on the Mental Health of Somali Adolescent Refugees. Journal of Immigrant and Minority Health, 18(4), 771-778.

Mirowsky, J., & Ross, C. E. (2003). Education, social status, and health. New York: Transaction Publishers.

Mook, D. G. (2001). Psychological Research: The ideas behind the methodes. Londen: Norton. Preacher, K. J., Rucker, D. D., & Hayes, A. F. (2007). Assessing moderated mediation hypotheses:

Theory, methods, and prescriptions. Multivariate(42), 185-227.

Rippy, A., & Newman, E. (sd). Adaptation of a Scale of Race Related Stress for Use With Muslim Americans.

Skrobanek, J. (2009). Perceived Discrimination, Ethnic Identity and the (Re-) Ethnicisation of Youth with a Turkish Ethnic Background in Germany. Journal of Ethnic and Migration Studies, 35(4), 535-554.

Sniderman, P., & Hagendoorn, L. (2007). When ways of life collide: Multiculturalism and its discontents in the Netherlands. Princeton, NJ: Princeton University Press.

Spears, R., Doosje, B., & Ellemers, N. (1995). Percieved intragroup variability as a function of group status and identification. Journal of Experimental Social Psychology, 31(5), 410-436. Spiegler, O., Güngör, D., & Leyendecker, B. (2016). Muslim Immigrant Parents’ Social Status

Moderates the Link Between Religious Parenting and Children’s Identification with the Heritage and Host Culture. Journal of Cross-Cultural Psychology, 47(9), 1159-1177. Strangor, C. (2015). Social Groups in Action and Interaction. Taylor & Francis Ltd.

Verkuyten, M. (2007). Religious Group Identifi cation and Inter-Religious Relations: A Study Among Turkish-Dutch Muslims. Group Processes & Intergroup Relation, 10(3), 341-357.

Verkuyten, M., Thijs, J., & Stevens, G. (2012). Multiple identities and religious transmission: A study among Moroccan-Dutch Muslim adolescents and their parents. Child Development, 83, 1577-1590.

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vaccination using a live attenuated zoster vaccine has been shown to reduce the risk of herpes zoster by half in renal dialysis patients, with a risk of 11.7 per 1000 person-

After repeated doses of DOX we observed significantly more sarcomeric disintegration, significantly reduced viability, reduced mitochondrial function and consequently

161 Vervolgens geeft de Hoge Raad een aantal uitzonderingen op deze regel: de rechter kan ook ter weerlegging oordelen dat het alternatieve scenario (a)

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

Het overlappend-politieke element zit in de overeenstemming tussen de lidstaten omtrent het belang van de menselijke waardigheid, het (redelijke) pluralistische aspect zit

Waar bij de Group COMI approach een secundaire procedure moet worden geopend (zie hoofdstuk 2.2.2 hierboven) om tot een afkoelingsperiode voor zekerheidsgerechtigden te

Hierdie studie is dan tegelyk ook n weergawe van die beplanning, instudering en aanbieding van n vertolkingsprogram, met die huldigingsprogram: Die sanger van

Our results indicate that the optimal sensitivity in the film nanochannel is two orders of magnitude higher than in the solid-state nano- channel, due to the change of wettability due