• No results found

Als de natuur roept. De opkomst van het wandeltoerisme in Nederland begin twintigste eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Als de natuur roept. De opkomst van het wandeltoerisme in Nederland begin twintigste eeuw"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Als de natuur roept

De opkomst van het wandeltoerisme in Nederland begin

twintigste eeuw

1

Willem Baltussen

Masterscriptie Tourism and Culture, Radboud Universiteit Dr. Anne Petterson

3 juli 2020, Nijmegen

(2)
(3)

2

Inhoud

Inleiding ... 4 Vrijetijdsbesteding ... 6 Natuurbeleving ... 9 Verenigingsleven ... 13 Bronnen en methode ... 16

Hoofdstuk 1: Over smalle wegen naar het groen ... 19

Escapisme ... 19

Drukte in ruimte ... 20

Veranderende ervaring van tijd ... 21

Stank- en geluidsoverlast ... 23

Opzoek naar authenticiteit ... 24

Gezondheid ... 26 Fysieke gezondheid ... 26 Mentale gezondheid ... 27 Marsvaardigheid ... 29 Natuurbeleving ... 30 Nationaal aspect ... 32

Hoofdstuk 2: ‘Het erf onzer vaderen’ ... 35

Heemschutgedachte ... 35

Samenwerking ... 37

‘Ons mooie land’-publicaties ... 39

Natuur- en landschapsbescherming ... 40

Natuurlandschap ... 41

Cultuurlandschap ... 43

Vergezichten ... 45

(4)

3

Volkscultuur ... 49

Hoofdstuk 3: Wandelen voor welgestelden ... 52

Klasse ... 52 Regio ... 55 Conclusie ... 58 Bronvermelding ... 61 Literatuur ... 61 Websites ... 64 Archivalia ... 65 Bijlagen ... 68

(5)

4

Inleiding

In het voorjaar van 1914 viel bij schrijver, journalist en oud-wielrijder Jan Feith een brief van

De Kampioen, het bondstijdschrift van de ANWB, op de deurmat. Hierin deed de toeristenbond

Feith wel een heel verrassend verzoek:

,,Een artikel over …. Wandelen’’. Wandelen?

Wat! – vroeg ik me af – wordt er nog gewandeld in deze wereld, en waagt een modern tijdschrift het, zijn lezers te onthalen op zoo iets ouwerwetsch, als …. Wandelen?

Er bestaat dus in onzen, van razend-snelle, hedendaagsche vervoermiddelen overvollen tijd nog zoo iets, wat ons vriendelijk herinnert, ons tegenlachend met een vergeten glimlach, aan wandelen!2

In de snelheid van de modernisering was het wandelen in de ogen van Feith een ouderwetse bezigheid geworden. De auto, de fiets en de trein maakten het wandelen tot een inefficiënte manier van verplaatsen. Het kwam voor Feith dan ook als verrassing dat de ANWB, een bond die juist opkwam voor veel van die nieuwe vervoersmiddelen, dat ouderwetse wandelen ging promoten. Maar Feith draaide al snel bij:

Doch mijn verbazing had ik in te toomen. Want tegelijk bezorgde de post mij een keurig boekje, uitgegeven vanwege den Nederlandschen Toeristenbond, dragende, bij een knappe, vlotte omslagteekening van Willy Sluiter, tot titel: Te voet van Amsterdam naar Arnhem.3

De eerste bondswandelweg van de ANWB tussen Amsterdam en Arnhem was de aanleiding voor het uitnodigen van Feith in het voorjaar van 1914. De investering van de toeristenbond bleek al gauw een succes. Met de aanleg van bondswandelwegen door heel Nederland, zorgde de ANWB voor de opkomst van de wandelvakantie in eigen land.

Nadat de ANWB zich ging bemoeien met het wandeltoerisme in Nederland, werd de voetvakantie al snel populairder. Met de wandelgidsen van de toeristenbond in de hand, liepen duizenden mensen dagenlang van hotel naar hotel.4 De gidsen bevatten uitgebreide

2 De Kampioen, 22 mei 1914, 442. 3 Ibidem.

4 M.F.A. Linders-Rooijendijk, Gebaande wegen voor mobiliteit en vrijetijdsbesteding. De ANWB als vrijwillige

(6)

5

omschrijvingen van het landschap, de monumentale gebouwen en de steden die de lopers onderweg tegenkwamen. De wandelaars leerden Nederland kennen van dichtbij. Al snel werd het wandeltoerisme een binnenlandse vrijetijdsbesteding voor menig Nederlands toerist.5 De groei kan mede verklaard worden door de start van de Eerste Wereldoorlog waardoor buitenlandse wandelvakanties niet meer mogelijk waren. De eerste wandelweg werd echter geopend voor het begin van de oorlog tussen de buurlanden. De ANWB moest dus een andere motivatie hebben om in het wandeltoerisme te investeren, dan de noodzaak om de binnenlandse vakantie te promoten vanwege een gebrek aan buitenlandse mogelijkheden.

Wat verklaart de opkomst van het wandeltoerisme in de jaren tien van de twintigste eeuw in Nederland? Om tot een antwoord te komen wordt in het eerste hoofdstuk gekeken naar de motivatie van wandelaars om op pad te gaan. Die redenen worden gekoppeld aan maatschappelijke ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw. In hoofdstuk twee zal blijken hoe de ANWB de wandelaars stuurde in hun landschapsbeleving. Daardoor zullen motieven naar voren komen die verklaren waarom de ANWB investeerde in het wandeltoerisme. Tot slot wordt in het laatste hoofdstuk gekeken op wie de toeristenbond zich nu richtte met het propageren en het faciliteren van het wandeltoerisme. Het beeld dat de ANWB verantwoordelijk was voor de opkomst wordt gerelativeerd. De toeristenbond richtte zich namelijk niet op alle Nederlanders maar op een elitair (rand)stedelijk gezelschap.

Centraal staat de verwevenheid van maatschappelijke ontwikkelingen rond 1900 met de opkomst van het wandeltoerisme in Nederland. Modernisatie, het ontstaan van landschapsnationalisme, de organisatie van natuur- en monumentenbescherming en de komst van nieuwe vrijetijdsidealen zijn ontwikkelingen geweest die van invloed waren op de opkomst van de wandelvakantie. De desbetreffende invloed is onderzocht vanuit het perspectief van de ANWB, die met de aanleg van de bondswandelpaden een belangrijk aandeel had in de opkomst van de wandelvakantie in Nederland. Zo was de toeristenbond nauw betrokken bij de

heemschutbeweging, een samenwerkingsverband tussen verschillende

beschermingsbewegingen in Nederland. De heemschutgedachte werd door de betrokken verenigingen nageleefd en had invloed op de informatievoorziening van de ANWB. Doordat de bondswandelgidsen met de heemschutgedachte in het achterhoofd werden geschreven, werd de landschapservaring van de wandelaar beïnvloed. De ANWB bepaalde waar in het landschap de aandacht naar uitging.

(7)

6

Daarnaast zorgden andere maatschappelijke ontwikkelingen als modernisatie en de popularisatie van natuurbeleving, die vaak al startten in de negentiende eeuw, voor de welwillendheid onder Nederlanders om te gaan wandelen. De bronnen die zijn geanalyseerd, betreffen wandelgidsen en het tijdschrift De Kampioen, beide bondsuitgaven van de ANWB. Vanuit dit perspectief levert dit onderzoek een bijdrage aan de kennis over de verhouding tussen landschapsbeleving, vrijetijdsbesteding en het verenigingsleven begin twintigste eeuw. Daarmee tracht dit onderzoek meer diepgang te brengen in het bestaande beeld van binnenlands toerisme begin twintigste eeuw in Nederland.

Vrijetijdsbesteding

De invulling van het begrip vrije tijd en vrijetijdsbesteding hebben door de geschiedenis heen veranderingen ondergaan.6 Industrialisering eind achttiende en begin negentiende eeuw leidde ertoe dat werk en vrije tijd meer van elkaar werden gescheiden. De reistijd nam door modernisering af en de lonen stegen.7 De ontwikkelingen leidden tot een andere invulling van het concept ‘vrije tijd’ en nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding. Een ontwikkeling trad op waarin werk- en vrije tijd van elkaar werden gescheiden.8 In de bundel Van ontspanning en

inspanning. Aspecten van de geschiedenis van de vrije tijd gaat M. F. A. Linders-Rooijendijk

daar dieper op in. Als gevolg van de concentratie van arbeid in fabrieken, werd volgens haar vrije tijd in Nederland gesegmenteerd in avond, weekend, zomer, de vrije zaterdag(middag) en de vrije zondag.9 Daarnaast zorgde de betaalde vakantie voor een democratisering van toerisme.10 De vrijetijdsbesteding groeide in de twintigste eeuw uit tot een massa-entertainment-industrie. Toerisme werd een commerciële markt. Tot die markt behoorden onder meer vakanties en vormen van vrijetijdsbesteding.

6 M.F.A. Linders-Rooijendijk, ‘Een beknopte geschiedenis van de vrije tijd en vrijetijdsbesteding’ in: K.P.C. de

Leeuw, M.F.A. Linders-Rooijendijk en P.J.M. Martens, Van ontspanning en inspanning. Aspecten van de

geschiedenis van de vrije tijd (Tilburg 1995) 1-11, alhier 1.

7 Ibidem, 8.

8 Kitty de Leeuw, ‘Mentaliteit en vrije tijd, 1800-heden’ in: K.P.C. de Leeuw, M.F.A. Linders-Rooijendijk en

P.J.M. Martens, Van ontspanning en inspanning. Aspecten van de geschiedenis van de vrije tijd (Tilburg 1995) 12-34, alhier 15.

9 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 8. 10 Ibidem.

(8)

7

In de loop van de negentiende eeuw ontdekten ondernemers dat er geld te verdienen viel aan vrijetijdsbesteding.11 De commodificatie van de groeiende markt van vrijetijdsbesteding, die daarop volgde, zorgde voor nieuwe impulsen. Commerciële initiatieven kwamen en spraken Nederlanders aan afkomstig uit verschillende culturele en sociale groepen.12 In deze groeiende markt waren de initiatieven vaak gericht op specifieke groepen zodat van vermenging meestal geen sprake was. Deze vermarkting van vrije tijd kon plaatsvinden door de toegenomen welvaart in Nederland, verdeeld over alle lagen van de bevolking.13 Daarnaast kwamen technologische ontwikkelingen die leidden tot de komst van nieuwe vervoersmiddelen als de trein, auto en fiets, die ervoor zorgden dat meer mensen konden profiteren van de modernisatie. Vervoer werd sneller en goedkoper. In eerste instantie waren deze voordelen alleen nog beschikbaar voor de welgestelden in Nederland die zich een auto, fiets of treinticket konden veroorloven.14 Deze ontwikkelingen hadden ten gevolge dat nieuwe vormen van toerisme

opkwamen. Voorbeelden daarvan zijn fietstoerisme en trips per auto of trein.

Deze Nederlandse ontwikkeling in vrijetijdsbesteding was niet uniek. Ook in andere westerse landen vond een dergelijk proces plaats. In A history of modern tourism legt Eric G. E. Zuelow uit dat de democratisering van vrijetijdsbesteding universeel was in het westen en startte in Groot-Brittannië bij de elite.15 De connectie tussen vrije tijd en gezondheid werd al snel gelegd.16 Ook ontwikkelde zich rondom vrijetijdsbesteding direct een commerciële markt. Plaatsen zoals resorts, die eerst bezocht werden door de elite, werden populairder bij lagere klassen.17 Dat zorgde ervoor dat de elite op zoek moest naar andere plekken om zich te distantiëren van het volk.18 Volgens Zuelow volgden andere westerse landen Groot-Brittanië in een vergelijkbaar proces.19

Net als in andere westerse landen, veranderde in Nederland eind negentiende eeuw en gedurende de twintigste eeuw de invulling van de vrije tijd. Eerst diende vrije tijd als tijd om te

11 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 8. 12 Ibidem.

13 Friso Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009), alhier 45.

14 Herman Beliën, Martin Bossenbroek en Gert Jan van Setten, In de vaart der volken. Nederlanders rond 1900

(Amsterdam 1998) 13-20, alhier 13; Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 52-53.

15 Eric Zuelow, A history of modern tourism (London 2016) 9. 16 Ibidem, 13.

17 Ibidem, 70-73.

18 Orvar Löfgren, On holiday. A history of vacationing (Los Angeles 1999) 241. 19 Ibidem, 9-10.

(9)

8

herstellen en krachten op te doen om te werken.20 Naarmate de arbeidstijd afnam veranderde vrijetijdsbesteding geleidelijk naar een vorm van zelfvervulling.21 Er kwamen nieuwe vrijetijdsidealen waaronder het nastreven van fysiek welbevinden, educatieve ontwikkeling en culturele verrijking.22 De overtuiging ontstond dat vrije tijd persoonlijke tijd was met een vrijheid om deze naar eigen wensen in te vullen.

Die vrijheid was echter lang niet onbeperkt, zo blijkt uit de bundel Fatsoenlijk vertier. In de laatste bijdrage concludeert Dirk Jan Wolffram aan de hand van de voorgaande artikelen dat de vrijetijdsbesteding in de negentiende en twintigste eeuw absoluut niet vrijblijvend was.23 Er bestond een opvatting onder Nederlanders dat men bewust en fatsoenlijk met vrije tijd om moest gaan. De invulling van vrijetijdsbesteding werd dan ook serieus genomen door de elite, die in toenemende mate probeerde de vrijetijdsbesteding van lagere klassen te sturen.24 Fatsoenlijke besteding zoals sport werd aangemoedigd.25

Doordat vrijetijdsbesteding niet geheel vrij was om in te vullen voor elke Nederlander, bleef volgens Kitty de Leeuw de mogelijkheid om de vrije tijd te koppelen aan persoonlijke identiteit vaak beperkt tot de groepsidentiteit waartoe mensen behoorden.26 In de reeds genoemde bundel

Van ontspanning naar inspanning betoogt zij dat de elite meer de vrijheid had in de keuze en

daarmee een grotere mogelijkheid had om persoonlijke identiteit te tonen in de vrijetijdsbesteding.

In binnen- en buitenland veranderde de invulling van toerisme tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ondanks dat Nederland neutraal bleef, had de oorlog aanzienlijke invloed op de vrijetijdsbesteding. Met name op het gebied van toerisme waren veranderingen onafwendbaar.27 Zo was reizen naar het buitenland praktisch uitgesloten. Nederlanders moesten dus op zoek naar mogelijkheden in het eigen land. Een alternatief werd gevonden in wandelen.

20 De Leeuw, ‘Mentaliteit en vrije tijd’ in: Van ontspanning en inspanning, 15.

21 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 8. 22 Ibidem, 7.

23 Dirk Jan Wolffram, ‘Fatsoenlijk vertier. Een ernstige zaak’ in: Christianne Smit, Fatsoenlijk vertier.

Deugdzame ontspanning voor arbeiders na 1870 (Amsterdam 2008) 239-254, alhier 241.

24 De Leeuw, ‘Mentaliteit en vrije tijd’ in: Van ontspanning en inspanning, 21.

25 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 7. 26 De Leeuw, ‘Mentaliteit en vrije tijd’ in: Van ontspanning en inspanning, 17.

(10)

9

Het wandeltoerisme merkte dan ook de positieve gevolgen van de Eerste Wereldoorlog en werd rap populairder.28 De opkomst van wandelen moet echter eerder worden gezocht dan in 1914.

Natuurbeleving

Voordat de bondswandelwegen werden aangelegd, werd er wel degelijk al gewandeld. Binnen bewegingen als de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) speelde het wandelen volgens Anne-Katrin Ebert een hoofdrol.29 In grote groepen liepen de leden flinke tochten. Een van de redenen voor jeugdbewegingen om te gaan wandelen kwam voort uit een hernieuwde belangstelling voor de natuur, die rond de eeuwwisseling opkwam.30 Mensen trokken in hun vrije tijd de stad uit en de natuur in. Begin twintigste eeuw werd de ruimte buitenshuis een belangrijker domein om tot vrijetijdsbesteding te komen. Volgens Linders-Rooijendijk kwam dat mede door de verdrukking op de weg.31 De wandelaar werd door fietsers en auto’s naar het wandelpad verdreven. Dat zorgde er volgens haar voor dat het wandeltoerisme kon groeien. Er was behoefte aan speciale wandelwegen die uiteindelijk door onder meer de ANWB zouden worden aangelegd. Ook veel lokale VVV’s (Vereniging voor Vreemdelingenverkeer) speelden op deze natuurwaardering in en dus werden wandelpaden aangelegd.32 Sprake van wandeltoerisme was er in het binnenland echter nog amper.

In andere westerse landen zorgde een hernieuwde vorm van natuurwaardering voor een opkomst van het wandelen. Verschillende studies laten zien dat deze herwaardering in landen op diverse manieren plaatsvond, maar tegelijkertijd veel gelijkenissen vertoont. On the trail, a

history of American hiking van Silas Chamberlin laat dit proces van de ontwikkeling naar een

hernieuwde vorm van natuurwaardering zien in de Verenigde Staten. Dit kwalitatieve werk over de opkomst van wandeltoerisme tussen 1850 en 1970 is met name interessant vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Chamberlin duidt maatschappelijke denkstromingen zoals het transcendentalisme die in de Verenigde Staten opkwamen in de negentiende eeuw en koppelt deze aan de ontwikkeling van natuurbeleving. Hij legt uit dat schrijvers zoals Henry David

28 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 159-160.

29 Anne-Katrin Ebert, ‘Het ‘paard der democratie’. Fatsoenlijk fietsen in Nederland, 1900-1920’ in: Christianne

Smit, Fatsoenlijk vertier. Deugdzame ontspanning voor arbeiders na 1870 (Amsterdam 2008) 209-238, alhier 228-229.

30 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 107. 31 Ibidem, 159.

(11)

10

Thoreau aanzetten tot natuurwaardering.33 Zo was Walden van de Amerikaanse schrijver een onverholen betoog voor natuurwaardering.

In Nederland hadden schrijvers in de negentiende eeuw een vergelijkbare invloed op de herwaardering van natuur. Daardoor gold net zoals voor andere landen, dat de oorsprong van de popularisering van natuurbeleving in Nederland gezocht moet worden in de negentiende eeuw. Schrijvende wandelaars zoals Frederik van Eeden sr. en Jacob van Craandijk deden verslag van hun wandelingen en daarmee van de natuur en het Nederlands landschap. Deze verslagen vormden de oorsprong rond natuurbeleving en in het bijzonder de wetenschap rond natuur, volgens historicus Klaas van Berkel.34 Met name Frederik van Eeden sr., vader van de bekende schrijver, was volgens Van Berkel belangrijk. Van Eeden was de eerste die natuur in zijn wandelverslagen centraal stelde. 35 Hij maakte van wandelen een natuurwetenschap. Tijdens het wandelen deed Van Eeden op een bescheiden manier empirisch onderzoek. Hij tilde daarmee natuurbeleving naar een hoger niveau en liet voorzichtig zien wat voor mogelijkheden er waren.

Het beeld dat naar voren komt uit de literatuur over natuurbeleving rond 1900 toont een veranderende verhouding van mensen ten opzichte van de natuur begin twintigste eeuw. De motieven voor de hernieuwde natuurwaardering verschilden per land. Zo breekt John Alexander Williams in zijn studie Turning to nature in Germany: hiking, nudism, and conservation,

1900-1940 met andere onderzoeken door te betuigen dat de natuurbeweging niet per definitie

anti-modernistisch was. Dat betekent volgens de historicus niet dat wandelen niet werd gedaan om aan de modernisering te ontsnappen. Anti-modernistische sentimenten konden spelen, maar de mensen die de natuur gebruikten als plaats voor vrijetijdsbesteding genoten ook van de voordelen van de modernisering.36 De Duitse natuurbeweging riep niet op om de klok terug te draaien, maar een manier te vinden in harmonie met de natuur de toekomst in te gaan. De Duitse natuurbeleving had een politieke lading en de koppeling werd gezocht met de nationale identiteit.37 De politiek lading zat hem vooral in het feit dat de natuur niet zozeer gekoppeld

33 Silas Chamberlin, On the trail. A history of American hiking (New Haven 2016) 5-7.

34 Klaas van Berkel, Vóór Heimans en Thijsse. Frederik van Eeden sr. en de natuurbeleving in negentiende –

eeuws Nederland (Amsterdam 2006) 7.

35 Ibidem, 17.

36 Chamberlin, A history of American hiking, 257.

37 John Alexander Williams, Turning to Nature in Germany: Hiking, Nudism, and Conservation, 1900-1940

(12)

11

werd aan raciale identiteit, maar aan het rurale en stedelijke landschap en de geschiedenis daarvan. De keuze daarvoor gaf de natuurbeleving een politieke lading. Een lading die ontbrak in de Noorweegse landschapsbeleving, zo betogen Gro B. Ween en Simone Abram. De Noorweegse wandelorganisaties hadden eerder een nationale insteek. De wandelbeleving van de wandelaar werd gericht op het nationale aspect van het landschap.38 Daarnaast vonden de wandelingen plaats in de natuur en niet in stedelijk gebied. De natuurbeleving speelde in Noorwegen, net als in de andere besproken studies een grote rol in de opkomst van het wandelen. De nationale insteek verschilde echter per land.

In Nederland vond een vergelijkbaar proces plaats van hernieuwde natuurwaardering, al ontwikkelde dit zich op een eigen manier. Eli Heimas en Jac. P. Thijsse waren belangrijk in de popularisering van de Nederlandse natuur. Begin twintigste eeuw brachten de twee onderwijzers de natuur onder de aandacht van een breder publiek. De mannen schreven veel en hadden beiden een vlotte pen. Veel artikelen van de twee werden gepubliceerd in kranten en tijdschriften. Met name Thijsse zou een ongekende hoeveelheid werken publiceren.39

De onderwijzers verschilden van Van Eeden. Volgens Van Berkel kwam dat met name doordat Heimans en Thijsse beïnvloed werden door de Tachtigers.40 Een groep rebellerende schrijvers trad in de jaren tachtig van de negentiende eeuw toe tot de literaire status quo in Nederland. Ze werden de Tachtigers of de Beweging van Tachtig genoemd. Niet alleen in literaire kringen trachtte deze groep vernieuwing te brengen, ze waren op meer terreinen actief, zoals de politiek.41 Het publieke debat veranderde en de overtuiging kwam dat de modernisering ook negatieve kanten kende. De kritiek op de modernisering in de jaren 1880 in de maatschappij in breder verband leidde ertoe dat ook binnen de natuurbeleving een debat over de negatieve gevolgen opkwam. Dat resulteerde erin dat Thijsse en Heimans de natuurbescherming opzetten.42 Daarnaast veranderde onder invloed van de Beweging van Tachtig de perceptie op

38 Gro B. Ween en Simone Abram, ‘The Norwegian Trekking Association: trekking as constituting the nation’,

Landscape Research, 37:2 (2012) 155-171, alhier 166-167.

39 Rinke Tolman, Dr Jac. P. Thijsse. Een groot Nederlander (Utrecht 1940) 9-10. 40 Van Berkel, Frederik van Eeden sr. en de natuurbeleving, 50-51.

41 Frits Boterman en Piet de Rooy, Op de grens van twee culturen. Nederland en Duitsland in het Fin de Siècle

(Amersfoort 1999) 28-29.

42 Klaas van Berkel, ‘Landschap, natuur en nationale identiteit. Ter inleiding’, BMGN - Low Countries Historical

Review, 121:4 (2006) 597-604, alhier 602; Michiel Purmer, Het landschap bewaard. Natuur en erfgoed bij Natuurmonumenten (Hilversum 2018) 28.

(13)

12

natuur. In de negentiende eeuw werd de band tussen natuur, landschap en nationale herinnering als een vanzelfsprekendheid gezien.43 Deze koppeling werd afgewezen door de Beweging van Tachtig. Niet die verbintenis, maar de esthetisering van natuurgenot stond centraal. Dat ging samen met een individualisering van natuurbeleving, die de waardering van natuur veranderde. Voor de waardering van landschappen, was de koppeling met de vaderlandse geschiedenis niet meer nodig. De koppeling met de nationale identiteit werd echter wel gemaakt in de vraag om waardering en bescherming.44 Van Eeden had zich nooit bemoeid met dergelijke zaken als natuurbescherming.

Om de natuurbescherming te promoten, deden beschermingsorganisaties hun best om de waardering van natuur te laten toenemen onder Nederlanders. Daarvoor kozen verenigingen voor een perceptie van natuur die paste bij het beeld van natuur dat Nederlanders hadden begin twintigste eeuw. In zijn artikel ‘Lage landen, verre horizonten. De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit in internationaal perspectief’ betoogt Karel Davids dat de natuur in de ogen van tijdgenoten rond 1900 betrof wat als ‘merkwaardig’ werd gezien.45 De

merkwaardigheden in het landschap konden gezien worden als natuurmonumenten en deze monumenten dienden beschermd te worden tegen vernieling. In deze monumentalisering van het natuurlandschap was de grens tussen cultuur en natuur niet strak volgens Davids.46 Daarin was Nederland overigens niet uniek.47

De aanpak van de natuurbeschermingsorganisaties bleek succesvol. In de jaren na de eeuwwisseling gingen steeds meer Nederlanders zich interesseren in natuur.48 Volgens Davids was de snelle urbanisering in de negentiende en twintigste eeuw daar mede verantwoordelijk voor. Veel mensen leefden voor de verstedelijking van Nederland al in het groen. Zij hoefden de natuur niet op te zoeken. Dat veranderde toen Nederlanders dicht op elkaar in een bebouwde omgeving gingen wonen. De verdrukking drong de Nederlanders tijdens hun vrije tijd de stad

43 Van Berkel, ‘Landschap, natuur en nationale identiteit’, BMGN, 602. 44 Ibidem, 603.

45 Karel Davids, ‘Lage landen, verre horizonten. De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit

in internationaal perspectief’, BMGN - Low Countries Historical Review, 121:4 (2006) 605-619, alhier 607.

46 Ibidem, 612. 47 Ibidem.

48 Davids, ‘De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit’, BMGN, 614; Van Berkel,

(14)

13

uit.49 De herwaardering van natuur die daarop volgde, zorgde er dus voor dat mensen eropuit trokken en gingen fietsen, varen of wandelen.50

Naast de aandacht op natuurmonumenten, werd de natuur nadrukkelijk gekoppeld aan de nationale identiteit.51 De Nederlander mocht trots zijn op het eigen landschap en de dieren en planten die daarin voorkwamen.52 De Verkade-albums van Thijsse verkondigden bijvoorbeeld dit beeld.53 In de albums, die titels hadden als Onze groote rivieren, De bloemen in onzen tuin en Waar wij wonen, stonden Nederlandse bloemen, dieren en landschappen centraal. De Nederlander werd geleerd wat er zo ‘schoon’ en ‘boeiend’ kon zijn aan het vaderland. Door deze opwaardering van natuurbeleving moest draagvlak worden gecreëerd voor bescherming.

Verenigingsleven

De beschermingsorganisaties leiden naar het derde onderzoeksveld: het begin twintigste-eeuwse verenigingsleven. Rond de eeuwwisseling kende Nederland een flinke aanwas aan verenigingen.54 Ook toerisme ging zich op deze manier organiseren. De ANWB die zich begin

twintigste eeuw ging profileren als toeristenbond, was daar een voorbeeld van. Doordat er veel samenwerking bestond tussen verenigingen, werd steeds vaker de koppeling gemaakt tussen velden als natuurbescherming en vrijetijdsbesteding. De bescherming van landschappen en monumenten was niet alleen van belang voor de beschermingsvereniging, maar ook voor de vrijetijdsverenigingen zoals de ANWB omdat het belangrijke toeristische plaatsen in Nederland waren.

Zowel op nationaal als internationaal niveau gingen groepen samenwerken die zich bezighielden met het buitenleven en de natuur. Dat waren zowel verenigingen die opkwamen voor de bescherming van natuur en cultuur als organisaties die vrijetijdsbelangen van bijvoorbeeld toeristen behartigden.55 Buiten Nederland gebeurde dat op andere manieren. Dat laten de eerder genoemde onderzoeken uit de Verenigde Staten, Duitsland en Noorwegen

49 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 159.

50 Davids, ‘De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit’, BMGN, 614. 51 Van Berkel, ‘Landschap, natuur en nationale identiteit’, BMGN, 603.

52 J. Bank, M. van Buuren, 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur (Den Haag, 2000) 48. 53 Davids, ‘De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit’, BMGN, 613.

54 Erica van Boven en Mary Kemperink, Literatuur van de Moderne Tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde

in de 19e en 20e eeuw (Bussum 2006) 83-84. Jan Bank en Maarten van Buuren, 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur (Den Haag 2000) 408.

(15)

14

zien.56 Laura en Guy Waterman onderzochten het wandelen in het noordoosten van de Verenigde Staten. Zij schrijven over de opkomst van ‘hiking clubs’ in het grote land.57 De hernieuwde vorm van natuurwaardering die haar oorsprong kende in de negentiende eeuw, zorgde ervoor dat Amerikanen zich verenigden in wandelclubs.

In vergelijking met Noorwegen en Duitsland hadden deze verenigingen een minder gecentraliseerde basis. In de twee Europese landen bestonden centraal georganiseerde verenigingen die zich bezighielden met natuurbescherming en binnenlands toerisme. De Duitse en Noorse organisaties kenden daarmee een nationaal idee over natuur- en cultuurbescherming, die met name in Duitsland een politieke lading had. De eerder genoemde studie van John Alexander Williams legt bloot hoe het nationale idee over toerisme en natuurbescherming zich organiseerde in Duitsland aan de hand van de ‘heimat’ (heemschut). Met het heimatideaal in het achterhoofd, trokken Duitsers de natuur in. Dit werd gefaciliteerd door zowel beschermingsorganisaties als verenigingen omtrent toerisme.58 In Duitsland kwam de

‘Natuurfreunde’ beweging op. Zij brachten een hernieuwde vorm van heimat in de landschapsbeleving.59 Niet raciale identiteit, dat in de conservatieve vorm van heimat belangrijk

was, maar het rurale en het stedelijke landschap stond centraal. De wandelaar werd niet alleen door natuur geleid, maar ook door stedelijk gebied.

Volgens Willemien Roenhorst inspireerde de heimatbeweging de Nederlandse beschermingsorganisaties, die zich op hun beurt onofficieel verenigden in de heemschutbeweging. Die samenwerking bestond bij de oosterburen al langer in de vorm van de Duitse Bund Heimatschutz. In haar artikel ‘De natuurlijke natie. Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap in de vroege twintigste eeuw’ laat Roenhorst zien dat de Vereniging Natuurmonumenten, de Nederlandse Oudheidkundige Bond en de Bond Heemschut de handen ineen sloegen.60 Deze beschermingsorganisaties werden aangevuld door de ANWB, die belang hechtte aan het behoud van monumenten voor het toerisme.

56 Ween en Abram, ‘Norwegian Trekking Association’, Landscape Research, 155-171; Williams, Germany:

Hiking, Nudism, and Conservation, 1900-1940.

57 Laura Waterman en Guy Waterman, Forest and crag. A history of hiking, trail blazing, and adventure in the

northeast mountains (New York 2019).

58 Williams, Germany: Hiking, Nudism, and Conservation, 1900-1940, 86-87. 59 Ibidem, 3.

60 Willemien Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap in de vroege twintigste

(16)

15

Binnen de Nederlandse heemschutbeweging lag de nadruk op het landschap in al haar vormen. Zowel industriële als natuurlijke gebieden werden benadrukt. Ook werd door de verenigingen gepromoot om het landschap in al haar verschijningen te aanschouwen. De natuur kende namelijk ook in de herfst- of wintermaanden schoonheid.61 Juist de verschillen tussen seizoenen, hoe onaangenaam het weer ook was, zorgden voor een completer beeld. De Nederlandse heemschutbeweging hield zich volgens Roenhorst ver van politiek. Het nationale belang van landschappen en monumenten werd benadrukt op een politiek en religieus neutrale manier. De reeds genoemde Verkade-albums pasten in dat plaatje, met beschrijvingen van landschappen die typisch Nederlands waren. Anderzijds werd juist gezocht naar eigenheid in die landschappen en monumenten. De benadering was binnen de heemschutbeweging overkoepelend. Zowel culturele als natuurlijke, zowel materiële als immateriële monumenten dienden beschermd te worden. Daardoor vervaagde de grens tussen cultuur en natuur regelmatig, zo betoogt Roenhorst.

Een ander kenmerk van de heemkundebeweging is volgens Roenhorst de opvoedende rol die het aannam.62 In de poging tot het behoud en beschermen van het landschap, werd de

Nederlander aangespoord om fatsoenlijk om te gaan met monumenten en de natuur. De gedachte achter deze rol is volgens Roenhorst dat de heemschutbeweging niet alleen de symptomen wilde bestrijden, maar de problematiek bij de basis wilde aanpakken.63 Het opvoeden ging dus verder dan geen afval achterlaten. Het draaide om de respectvolle omgang met het landschap in de breedste zin van het woord. Nederlanders werden opgevoed tot liefhebbers van het vaderland.

Zoals dat in andere westerse landen ook het geval was, werkten in Nederland belangenorganisaties voor erfgoedbescherming en toerisme samen. De ANWB was nauw betrokken bij de heemschutbeweging en schuwde de opvoedende rol van de toerist niet. Dat laat Linders-Rooijendijk zien in haar proefschrift Gebaande wegen voor mobiliteit en

vrijetijdsbesteding. De ANWB als vrijwillige associatie 1883-1937. Al in de eerste jaren na de

oprichting besteedde de ANWB aandacht aan verkeersregels en -voorlichting.64 In een later stadium kwam daar de aandacht voor de respectvolle behandeling van het landschap door de toerist bij. Met de bekende leus ‘Laat niet als dank voor ’t aangenaam verpoozen de eigenaar

61 Williams, Germany: Hiking, Nudism, and Conservation, 1900-1940, 86-87.

62 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 746-747. 63 Ibidem, 747.

(17)

16

van ’t bosch de schillen en de doozen’ werd de aandacht gevestigd op het afval dat recreanten achterlieten.65 De toeristenbond deed dus zijn best om de recreant op te voeden.

Deze verantwoordelijkheid om de recreant te onderwijzen, nam de bond in eerste instantie niet. De wielrijdersbond werd opgericht om de belangen van rijwielen te behartigen. De bond was vooral betrokken bij de wielersport. Toen de ANWB in 1898 besloot om het wedstrijdwezen van het wielrijden af te stoten, en zich te oriënteren op toerisme, breidde het takenpakket uit. Doordat de wielersport professionaliseerde, werd er niet alleen nog voor de eer gestreden maar ook voor geld. Dat paste niet bij de fatsoenlijke waardes van de ANWB.66 Daarnaast was er sprake van een democratiseringsproces van het fietsen.67 Daar waren veel bondsleden niet blij mee. Het elitaire gezelschap vreesde voor onfatsoenlijke situaties op de weg met de komst van goedkopere fietsen die beschikbaar waren voor een breder publiek.68 Het toerisme was nog een relatief nieuw veld waarbinnen met name de elite een rol speelde.69 De sociale distinctie van de ANWB werd daarmee opnieuw bevestigd volgens Anne-Katrin Ebert, die met Radelnde

Nationen Die Geschichte des Fahrrads in Deutschland und den Niederlanden bis 1940 het

overzichtswerk over fietsen in Nederland schreef.70 Met de overstap naar toerisme, ging de

ANWB zich bezighouden met vormen als water-, ruiter- en autotoerisme. Volgens Linders-Rooijendijk werd het wandelen populairder door de inspanningen van Thijsse en Heimans.71 In 1914 nam de ANWB dan ook het wandeltoerisme in het takenpakket en begon met de aanleg van de bondswandelwegen.

Bronnen en methode

De bondswandelwegen waren voor de ANWB de paradepaardjes in de promotie van het wandeltoerisme begin twintigste eeuw. De komst van de bondswandelwegen zorgde voor de eerste gefaciliteerde wandelvakantiemogelijkheden in Nederland. De ANWB en specifieker de bondspaden zijn dan ook het uitgangspunt geweest van dit onderzoek. Het bronmateriaal betrof bondswandelgidsen van de ANWB, het ledenblad De Kampioen en enkele losse werken van de

65 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 747.

66 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 93. 67 Ebert, ‘Fatsoenlijk fietsen in Nederland, 1900-1920’ in: Fatsoenlijk vertier, 215-217.

68 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 93. 69 Ebert, ‘Fatsoenlijk fietsen in Nederland, 1900-1920’ in: Fatsoenlijk vertier, 221.

70 Anne-Katrin Ebert, Radelnde Nationen. Die Geschichte des Fahrrads in Deutschland und den Niederlanden

bis 1940 (Frankfurt am Main 2010).

(18)

17

ANWB. Deze bronnen gaven de mogelijkheid om zowel de motieven van de ANWB als die van de wandelaar te achterhalen.

In het bronmateriaal zitten helaas hiaten. De reden daarvoor is dat ten tijden van dit onderzoek Nederland in de zogenaamde ‘intelligente lockdown’ ging door de uitbraak van covid-19. Niet alle uitgaven van het bondsblad De Kampioen tussen 1910 en 1920 waren online beschikbaar. Daarnaast was ook ander archiefmateriaal van de ANWB in beperkte mate beschikbaar. Daardoor behoren zaken als vergadernotulen niet tot het bronmateriaal. De pandemie bracht de noodzaak om de insteek van het onderzoek te wijzigen naar de beschikbaarheid van bronnen. Gelukkig was het grootste gedeelte van de wandelgidsen die uitkwamen tot en met 1920 via het internet te bestellen of online te lezen. Van die gidsen is alleen Te voet van Zwolle naar

Oldenzaal niet meegenomen in het onderzoek omdat hiervan een uitgave die uitkwam voor

1921 niet beschikbaar was. De andere gidsen die zijn meegenomen in het onderzoek betroffen niet altijd de eerste uitgave maar wel een dusdanig vroege uitgave, dat het zeer waarschijnlijk is dat deze uitkwamen rond 1920 of eerder. Door de hiaten in het bronmateriaal is uiteindelijk gekozen voor een volledige focus op de methode tekstanalyse. De maatregelen omtrent de crisis door covid-19 maakten het in een aantal gevallen moeilijker om aan literatuur te komen. Vaak waren boeken en artikelen, eventueel via een omweg, beschikbaar. In een enkel geval is literatuur die bruikbaar leek voor dit onderzoek, niet ter beschikking gekomen.

Omdat in het eerste hoofdstuk is gekeken naar de motieven van wandelaars, is met name gebruik gemaakt van De Kampioen. Speciale aandacht is daarin uitgegaan naar wandelverslagen die daarin geplaatst werden. Daarin gaven wandelaars vaak motieven prijs die gekoppeld konden worden aan maatschappelijke ontwikkelingen. Dat kwam doordat niet de ANWB aan het woord was, maar individuele wandelaars. Het is duidelijk dat de ANWB de keus had over het plaatsen van deze brieven. Mogelijk zijn kritische brieven daardoor achtergebleven. Het vinden van een kritische noot had echter geen prioriteit voor dit onderzoek. De zoektermen ‘wandel’, ‘wandelaar’, ‘wandelen’, en ‘wandeltoerisme’ zorgden ervoor dat artikelen over deze vorm van toerisme in De Kampioen haast niet konden ontsnappen. In het tweede hoofdstuk ligt de focus op de landschapsbeleving en hoe de ANWB de wandelaar daarin stuurde. Daarom ligt in dat hoofdstuk het zwaartepunt van het bronmateriaal bij de wandelgidsen. Door de beschrijvingen te analyseren kon namelijk worden opgedaan wat de ANWB belangrijk achtte in het landschap. In de analyse is dan ook nadrukkelijk gekeken naar de rol van de toeristenbond in de gidsen en de invloed die de bond daardoor had op de landschapsbeleving van de wandelaar. Welke onderwerpen in de wandelgidsen aandacht

(19)

18

kregen, en welke zaken in het landschap niet werden benadrukt, liet de motieven van de ANWB doorschemeren. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op de doelgroep waar de ANWB zich op richtte. Daardoor kan de rol van de ANWB in de opkomst van het wandeltoerisme voor Nederland worden genuanceerd. Ook in dit hoofdstuk ligt het zwaartepunt van het bronmateriaal bij de wandelgidsen. Door de analyse van die boekjes werd namelijk duidelijk tot welk publiek de ANWB zich richtte.

(20)

19

Hoofdstuk 1: Over smalle wegen naar het groen

In De Kampioen van 28 augustus 1914 is een ingezonden brief te lezen van bondslid M. P. Brandts. Dankbaar schrijft hij: ‘Toeristenbond gij hebt mij en met mij reeds zooveel wandelaars in den lande in staat gesteld door beoefening van het oudste toerisme – het wandeltoerisme, - zoo kalmeerend werkend op ons zenuwgestel in dezen ,,hurry-up-tijd’’ – een groot gedeelte, misschien wel het meest aan natuur-monumenten rijke, deel van ,,Ons Eigen Land’’ te leeren kennen.’ Het citaat bundelt de vier motieven waarom Nederlanders gingen wandelen begin twintigste eeuw: gezondheid, escapisme, natuurbeleving en de kennismaking met het Nederlandse landschap. Dit blijkt uit een analyse van De Kampioen. Het bondsblad bood beschrijvingen, maar ook ingezonden stukken van lezers die tezamen motieven weergaven waarom wandelaars op pad gingen. Deze vier motieven vormen de basis van dit hoofdstuk.

Escapisme

Het eerste motief om te gaan wandelen was een vorm van escapisme. Lopers vonden in het wandelen een vlucht uit hun alledaagse (stedelijke) werkelijkheid. Beschrijvingen van wandelaars in De Kampioen gaven blijk van verschillende redenen voor deze vlucht. Een daarvan was drukte. Dit uitte zich in twee dimensies, namelijk ruimte en tijd. De verdrukking in de ruimte, vertaalde zich onder meer in een veranderend straatbeeld. Dat ook in de dimensie tijd sprake was van toenemende drukte, kwam doordat meer mogelijk was in een korter tijdsbestek. Daarnaast zorgden zintuigelijke ervaringen voor ergernissen. De geuren en geluiden in met name steden werden niet als prettig ervaren.

Ontmoetingen tussen individuen en hun omgevingen waren dus niet alleen gebaseerd op materiële kenmerken. Daarmee past het beeld dat blijkt uit de analyse van De Kampioen bij een internationale weergave, gepresenteerd door Jill Steward en Alexander Cowan in The City and

the Senses: Urban Culture Since 1500. Volgens de twee historici speelden onder meer

zintuigelijke ervaringen als geluid, smaak en geur een rol in de stedelijke ervaring.72 In haar proefschrift behandelt Linders-Rooijendijk deze kwestie ook. Zij gaat vooral in op de materiële drukte. Linders-Rooijendijk erkent dat drukte een pushfactor was voor wandelaars, die steeds meer last kregen van automobilisten en fietsers op de wegen.73 De ‘verdrukking’ liet mensen volgens Linders-Rooijendijk de natuur ingaan.

72 Alexander Cowan en Jill Steward, ‘Introduction’ in: Alexander Cowan en Jill Steward The city and the senses.

Urban culture since 1500 (Aldershot 2007) 1-24. 13-20.

(21)

20

Door te wandelen raakten mensen los van de alledaagse realiteit. Niet elke Nederlander kon de snelheid van de vele veranderingen rond 1900 makkelijk aan. Volgens historicus Piet de Rooy kostte het sommigen moeite vertrouwd te zijn met de eigen tijd.74 Het land ontwikkelde zich met een snelheid die niet elke Nederlander kon bijhouden. In de wandeltochten vonden wandelaars een andere werkelijkheid die haaks stond op de moderniserende samenleving. De natuur bood een uitweg. Wandelaars vonden onder meer authenticiteit en de kern van hun bestaan in de tochten. Zij vonden wat werd gemist in het vlugge stadse leven.

Drukte in ruimte

Begin twintigste eeuw was er sprake van toenemende drukte in Nederland. De industrialisatie en sterke economische groei hadden namelijk invloed op de Nederlandse samenleving. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeiden steden hard.75 Er was sprake van een constant stijgende urbanisatiegraad. Zo was in Amsterdam gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw het inwoneraantal meer dan verdubbeld.76 Steeds meer mensen gingen werken in de industrie ten koste van de sector landbouw, die daardoor kromp met 25%.77 Mede hierdoor trokken veel Nederlanders naar het westen. Door de modernisatie gingen auto’s en fietsen steeds meer het straatbeeld bepalen.78 Met name het aantal fietsen in Nederland groeide begin twintigste eeuw snel, zo laat Linders-Rooijendijk zien. In 1910 waren er al meer dan 500.000 fietsen in Nederland en de groei zette rap door.79

Uit De Kampioen blijkt dat deze toegenomen drukte vaak als onaangenaam werd ervaren. In teksten over wandelen wordt er dan ook veelvuldig naar verwezen. Al wandelend kwam men ‘ver van het mondain gewoel’ en ‘ver van de drukte’.80 Een algemeen gevoel van toenemende

drukte blijkt uit de teksten die gerelateerd zijn aan wandelen in De Kampioen. En niet alleen wandelend vond men rust, dat gebeurde ook op de fiets ‘waarmede zij de stad konden ontvluchten en de vrije dagen konden zijn in de vrije natuur, ver van het druk gewoel.’81 Maar

juist die fiets zorgde voor extra drukte voor voetgangers. Op de wegen vertaalde dit gevoel zich

74 Piet de Rooy, Republiek van rivaliteiten. Nederland sinds 1813 (Amsterdam 2005) 146. 75 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 44.

76 Ibidem, 45. 77 Ibidem 44.

78 Herman Beliën, In de vaart der volken. Nederlanders rond 1900, 13. 79 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 103.

80 De Kampioen, 16 januari 1914, 59; De Kampioen, 30 januari 1914, 104. 81 De Kampioen, 20 maart 1914, 244.

(22)

21

namelijk voor wandelaars tot een onaangename nieuwe realiteit: ‘Is het u wel eens opgevallen dat er op vele straatwegen geen plaats is voor wandelaars? Eén gedeelte rijweg, één gedeelte fietspad en verder …. Niets voor voetgangers, die moeten maar tusschen auto’s, rijtuigen, wagens en fietsen trachten door te zeilen.’82 Voetgangers voelden zich op de openbare wegen

‘gekweld’.83 De wegen raakten voller door nieuwe transportmiddelen en de voetganger moest

plaatsmaken. De modernisatie verdrong de voetganger van de openbare weg naar het voetgangerspad, dat vaak nog niet bestond. De drukte was met name in stedelijk gebied te merken waar mensen dichter op elkaar leefden en het ook nog eens alsmaar voller werd.

Veranderende ervaring van tijd

Daarnaast was er sprake van veranderende ervaring van tijd begin twintigste eeuw. Mensen konden door technologische innovaties meer doen in een korter tijdsbestek. Zo zorgden nieuwe vervoersmiddelen zoals fietsen, auto’s en treinen ervoor dat reistijden sterk daalden en reizen toegankelijker werd.84 Waar rond 1850 de reis tussen Utrecht en Eindhoven ongeveer elf uur duurde, kostte dat de Nederlander in 1920 minder dan twee en een half uur.85 De afname van de reistijd, ging gepaard met een verbeterende infrastructuur.86 Het tijdsbegrip was door de industriële revolutie radicaal veranderd. Tijd was geld en werk en vrije tijd werden tegengestelde van elkaar.87 De afgenomen reistijden, maakte het land ‘kleiner’.88 Informatie ging sneller rond en het versnelde de integratie van afgelegen regio’s.

Op kleinere schaal was er sprake van ‘snelheidsemotie’ die de mens ‘in extase bracht’, zo schreef Tom Schilperoort in De Kampioen.89 Schilperoort was een man met contacten in heel Europa. De journalist met een karakteristieke romantische stijl, was bijvoorbeeld goed bevriend met Picasso en woonachtig in Parijs.90 Volgens Schilperoort zorgde de snelle fiets en auto voor

adrenaline en dat gaf een kick. Dat stond volgens de journalist tegenover het punt ‘dat één groot

82 De Kampioen, 30 januari 1914, 104. 83 De Kampioen, 17 april 1914, 339.

84 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 52-53. 85 Ibidem.

86 Herman Beliën, In de vaart der volken. Nederlanders rond 1900, 13.

87 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 7. 88 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 52.

89 De Kampioen, 29 mei 1914, 463.

90 Gerrit Valk, ‘Het verblijf van Picasso in Nederland’, Historisch Tijdschrift Holland, 27:2 (1995) 94-109, alhier

(23)

22

ding ons ontsnapt: ‘de wegende stilte en de bezonken rust (…)’. De toegenomen vaart in de samenleving had positieve kanten maar werd niet altijd gewaardeerd. Als tegenreactie gingen mensen wandelen. Een rustige vorm van vrijetijdsbesteding in de natuur die haaks stond op de ‘gehaastheid’ van de samenleving.91

De rust die gevonden werd in het lopen van wandeltochten, stond tegenover de toegenomen snelheid van tijd in de leefwereld. Die snelheid kende twee facetten. Ten eerste ging door technologische ontwikkelingen het reizen sneller. Dat werd niet door iedereen immer als voordeel gezien. De reeds genoemde ‘snelheidsemotie’, die kenmerkend was voor het snelle reizen, zou ervoor zorgen dat men minder in contact stond met het gebied. Daardoor vlogen reizigers aan zaken voorbij. Een wandelaar beschrijft in een brief aan De Kampioen zijn visie daarover als volgt:

Behalve het rijwiel, beschouw ik het reizen te voet, als het eenige ware reizen. Beide soorten van menschen reizen, de anderen zou men kunnen zeggen, worden gereisd. Het is voor de laatste categorie iets passiefs – anderen denken voor je. De wandelaar en de wielrijder (en ook ruiters) handelen en denken zelf.92

Ten tweede voelde het voor mensen alsof hun levens voller raakten en als gevolg daarvan sneller of gehaaster gingen. Daarom werd er gewandeld, om te ontsnappen aan ‘deze haastige tijden’.93 Wandelen werd voor sommigen een remedie tegen die vaart des levens: ‘[wandelen]

heeft me goed gedaan, nà de zenuwgehaastheid van de steedsche dagen!’94 Daarnaast was in

het leven van de vroeg-twintigste-eeuwse Nederlanders het motto ‘tijd is geld’ al doorgedrongen. Het voelde daarom voor sommigen als een overwinning om dingen te doen die geen geld opbrachten en waardoor de tijd vergeten werd. Wandelen was een vorm van deze bescheiden rebellie. In een wandelverslag schreef Tom Schilperoort daarover: ‘Het is ons menschen van den tijd van het snelverkeer, bijna niet doenlijk, ’n zekeren noodzakelijk af te leggen afstand te voet te doen, door ’n haast niet te overwinnen gevoel van tijdsverspilling, van ,,much ado about nothing’’, dat we lóópen vinden.’95 Wandelen was dus een uitweg voor

mensen die de drukte probeerden te ontvluchten.

91 De Kampioen, 29 mei 1914, 463. 92 De Kampioen, 17 april 1914, 339. 93 De Kampioen, 22 mei 1914, 442. 94 De Kampioen, 29 mei 1914, 463. 95 De Kampioen, 17 april 1914, 332.

(24)

23 Stank- en geluidsoverlast

Hoewel in mindere mate dan de pushfactor drukte, lijken ook de geur en het geluid van woongebieden mensen aan te zetten tot wandelen. Deze zintuigelijke ervaringen waren een reden om de bewoonde wereld voor even te ontvluchten. Steden stonden in het verleden niet bekend om de fijne luchtjes. Deze geuren vertelden veel over het stadsdeel waar men was. Zo stonden onaangename geuren vaker gelijk aan armere delen in de stad, waar bijvoorbeeld de fabrieken stonden.96 Wanneer de wind echter verkeerd stond, konden andere delen van de stad ook getroffen worden door stank.97 In de negentiende eeuw veranderde in veel westerse steden de geur. Fabrieken die werden opgezet, brachten andere geuren. Daarmee was de modernisering niet alleen te zien, maar ook te ruiken.98 Ontsnappen aan de drukte van de modernisering ging dus verder dan een volle straat vermijden. Datzelfde gaat op voor geluiden. Deze waren eveneens gebonden aan stadsdelen en vertelden veel over de wijk.99 Daarnaast bracht ook de modernisering andere geluiden met zich mee door nieuwe fabrieken en vervoermiddelen. Die moderne geluiden werden lang niet altijd als prettig ervaren en vormden dus eveneens een reden om de drukte te ontvluchten.100

Dit beeld wordt bevestigd door de beschrijvingen van wandelaars in De Kampioen. Juist buiten de stad konden zij op zoek naar de stilte, een woord dat veelvuldig terugkomt.101 Tijdens wandelingen kwam de loper in een gebied ‘vèr van de wereldsche geluiden, midden in de rust en de stilte der natuur’.102 De geur in de stad werd allerminst gewaardeerd maar lijkt minder

van invloed op het ontsnappen naar de natuur. In De Kampioen werd minder aandacht besteed aan dit mogelijke motief. Desalniettemin zijn enkele voorbeelden te vinden. Zo waren wandelaars ver van de auto’s die ‘stank verspreiden’.103 In ruil daarvoor kreeg men ‘duizend en

één geuren des landelijken levens’ of ‘snuift [men] het zoete aroom op der bloeiende velden met boterbloemen, en proeft den prikkelenden smaak van dennengeur (…).’104 Het is duidelijk

96 Cowan en Steward, ‘Introduction’ in: The city and the senses, 16-17. 97 Ibidem.

98 Mark Jenner, ‘Follow Your Nose? Smell, Smelling and Their Histories’, The American Historical Review

116:2 (Oxford 2011) 335-351, alhier 341.

99 Cowan en Steward, ‘Introduction’ in: The city and the senses, 14. 100 Ibidem, 14-15.

101 Bijvoorbeeld De Kampioen, 9 januari 1914, 25-26. 102 De Kampioen, 21 september 1917, 644.

103 De Kampioen, 17 april 1914, 339.

(25)

24

dat wandelaars de geuren buiten de stad aangenamer vonden dan de stedelijke geuren die men gewend was.

Opzoek naar authenticiteit

De omgevingen waarin wandelaars zich bevonden tijdens hun tochten stonden haaks op de omgevingen die zij wilden ontvluchten. Ze kwamen op plekken waar de modernisering nog op een laag pitje stond of zelfs helemaal niet was doorgedrongen. Uit wandelverslagen komt dan ook nadrukkelijk een beleving naar voren die inging tegen de modernisatie. Op het platteland, in de natuur en in het wandelen zelf vonden wandelaars authenticiteit, de kern van het bestaan en nostalgie.

In wandelverslagen krijgt naast natuurschoon, het rurale gebied veel aandacht. Wandelaars beschreven het platteland als een plek waar zij authenticiteit vonden. Het leven daar was daar ‘zoo bekoorlijk, zoo echt’.105 Uitgebreide beschrijving over het plattelandsleven komen

veelvuldig voor.106 Ook de contacten met lokale inwoners die nog ‘primitief’ leefden, worden uitvoerig beschreven.107 Onder meer de reeds genoemde Schilperoort doet dat. Na een lange beschrijving over zijn ervaring op het platteland met de dieren en mensen daar, oppert hij: ‘Het is of ’t ons doet uitrusten van de snelheid, waarmee we gewend zijn te denken en te doen, en of we die langzame, haast aandachtiger beschouwen en met meer echte blijheid, naarmate het weldadige van die rust, van dat gelijkmatige, zich-zelf-in-zijne-waarde-steeds-gelijk-blijvende, dieper tot ons doordringt.’108 Het platteland zorgde voor zogenaamd echte of authentieke

waardering van ogenschijnlijk simpele zaken.

Daarnaast was de wandelaar aangewezen op eigen krachten. In wandelverslagen werd vaak op dramatische wijze omschreven hoe de loper met de krachten der natuur was omgegaan. Dit bracht de mens terug tot wie hij echt was, zo lezen we in De Kampioen: ‘Het overwinnen van moeilijkheden en alles alleen – en heel alleen door eigen krachten. Het genieten van de meeste gewone dingen – ik zou zeggen van de dierlijke eigenschappen in den mensch. Alleen een voetreiziger weet hoe zalig het is te eten, te drinken, te zitten en te slapen.’109 Bovendien ging

105 De Kampioen, 16 januari 1914, 59.

106 Bijvoorbeeld De Kampioen, 27 november 1914, 951. 107 De Kampioen, 10 april 1914, 309.

108 Ibidem.

(26)

25

de wandelaars de strijd aan met de ‘elementen’.110 Ze dienden wind en regen te trotseren. Daarom was wandelen ook duidelijk iets anders dan reizen via andere vervoersmiddelen: ‘Op ’n motor, per auto of in vliegmachine wordt het in zekeren zin naar je toe gedreven; wandelende is iedere trede een kleine strijd (…).’111 Wandelen was het weerwoord tegen het reizen dat

steeds sneller ging en de haast en het ongeduld wat daarmee gepaard ging. Dat blijkt andermaal uit volgend citaat:

De weg leidt je naar het dorp, en daarmee uit, en met geen mogelijkheid ontkom je aan de omwegen en kronkelingen, die de weg verkiest te nemen en die niet meer door grootere snelheid te elimineeren zijn. Maar daar wen je aan. Immers aanpassingsvermogen is de eerste kwaliteit van ’n cultuurmensch, die zich zelfs in deze primitieve omgeving dan ook niet verloochende.112

Wandelen gaf het leven van de mens iets terug, namelijk ‘(…) de wegende stilte en de bezonken rust, die er toch de kern en het wezen van zijn!’.113 In de tochten vonden lopers wat ze niet

hadden in de stad. Wandelen bracht voor veel lopers het leven terug tot de kern.

De wandelsport liet mensen ervaren waar het hen aan ontbrak in hun eigen milieu: stilte, aangename geuren en rust. In het wandelen zagen sommigen een manier om hun werkelijkheid te ontvluchten en vonden zij tijdens hun tochten authenticiteit. Deze punten vatte de reeds genoemde Tom Schilperoort prachtig samen in het volgende citaat:

Maar als je dan doorzet, en doordenkt, dan ga je het als ’n soort luxe voelen, vindt je de wandeling ‘n nobele geste op het gebied van rijkdom aan tijd en in dat gevoel van rijkdom ga je dan profiteeren van die rustige uren van buiten-zijn, die je daar zoo pro deo en ondanks je zelven worden geschonken, krijg je ’n soort vacantie-gevoel, ga je dieper ademen, dring je dieper in de rust van het buitenleven in, en krijg je, na al die verschillende stadia van de ontwikkeling van stadsmensch tot buitenmensch, ten slotte de voldoening van je te voelen als nà ’n verfrisschende douche, (…) ga je opgewekt je doel tegemoet, door regen en ontijd, je ondanks alles toch verheugende in het verblijdende van de eenzaamheid en de stilte des lands.114

110 De Kampioen, 17 april 1914, 339. 111 Ibidem.

112 De Kampioen, 10 april 1914, 309. 113 De Kampioen, 29 mei 1914, 463. 114 De Kampioen, 17 april 1914, 339.

(27)

26

Gezondheid

Een andere reden voor Nederlanders om de wandelschoenen aan te trekken, was het gezondheidsaspect. Zowel op fysieke als mentale gronden zag men de positieve invloed van wandelen. Daarnaast kon door het lopen van wandeltochten, aan de marsvaardigheid van het jonge volk worden gewerkt. Zowel het fysieke aspect als het trainen van de marsvaardigheid werden al eerder als motivatie gebruikt voor het opzetten van een wandelevent: de Vierdaagse. De eerste editie vond plaats in 1909, toen nog niet gelopen in en rond Nijmegen maar door verschillende steden.115 De wandeltocht werd georganiseerd ter bevordering van het lichamelijk

welzijn. In de begindagen was het evenement vooral een militair evenement waar de marsvaardigheid werd getraind.

Fysieke gezondheid

Ten eerste zagen wandelaars de positieve effecten van het wandelen op de fysieke gesteldheid. Volgens Linders-Rooijendijk kwam sport op in de tweede helft van de negentiende eeuw en werd het gepromoot als fatsoenlijke vorm van vrijetijdsbesteding.116 De sportclubs en -verenigingen propageerden volop hun vorm van vertier. De gezondheidskaart werd daarvoor regelmatig getrokken.117 De wandelsport was niet alleen goed voor de conditionele gesteldheid van het lichaam, men kon zo ook delen van Nederland bereiken waar schonere lucht aanwezig was. Zoals ook al terugkwam in de vorige paragraaf, werd de stedelijke leefomgeving als ongezond gezien. Fabrieken zorgden voor uitstoot en de auto’s die het straatbeeld langzamerhand gingen bepalen, zorgden voor stof en stank. Op verschillende manieren zochten mensen naar plaatsen met schone lucht. Stedelingen trokken daarom de natuur in.

Uit De Kampioen blijkt dat ongezonde luchtvervuiling met enige regelmaat werd gebruikt als reden om de stad voor even te verlaten. Dit verband werd namelijk al eerder in een andere context gelegd. In De Kampioen van 1888 gebruikte de ANWB het al als propaganda voor het rijwiel. Door te fietsen bereikte men plekken waar het mogelijk was om ‘gezonde buitenlucht in te ademen’.118 Volgens Ebert maakte de ANWB met name promotie voor het fietsen toen het

acceptatieproces nog in volle gang was.119 Met het ingang zetten van het wandeltoerisme,

115 Marjolein van Rotterdam Via Gladiola. 100 jaar Vierdaagse ten voeten uit (Utrecht 2009).

116 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning 7-9. 117 Ebert, ‘Fatsoenlijk fietsen in Nederland, 1900-1920’ in: Fatsoenlijk vertier, 230.

118 De Kampioen, juni 1888, 179.

(28)

27

gebeurde dat dus andermaal. Ook in de promotie van het wandeltoerisme, werd net zoals bij de fiets, verwezen naar de schone lucht die de toerist kon vinden buiten de stad. Tijdens tochten haalt men ‘de longen vol met de koele frissche lucht der lage landen (…)’.120 Ook uit

wandelverslagen blijkt dat lopers de stad verlieten om ‘ver van de stof’ en de stank te komen, die met name auto’s veroorzaakten.121

Daarnaast werd wandelen als positief gezien voor de lichamelijke conditie. Daar was De

Kampioen al decennia voordat het zich ging bemoeien met het wandeltoerisme van op de

hoogte. Door toegenomen vervoersmogelijkheden zag de ANWB dat er veel minder werd gewandeld. Het ontstane probleem, de afname van lichamelijke inspanning, zag de ANWB toen echter nog beantwoord worden met de opkomst van het wielrijden.122 Maar het nut van wandelen zat er bij de bond diep in. Fietsers die op hoog niveau wilden koersen, kregen zelfs het advies: ‘een rijder, ,,in training’’ moet zoveel moogelijk wandelen (…).’123 Het

gezondheidsvoordeel dat de wandelsport bood, werd dus al langer beaamt door de ANWB. Het was echter niet genoeg aanleiding voor de komst van grootschalig wandeltoerisme in Nederland op dat moment. Ook toen de ANWB zich verbreedde van wielrijdersbond naar toeristenbond, kreeg het wandelen niet direct aandacht. Toen het wandeltoerisme de aandacht van de bond kreeg, werd dan ook in de propaganda het positief effect op de lichamelijke conditie ingezet. Wandelen zou zorgen voor een sterker lichaam, betere nachtrust en was goed voor eetlust.124

Mentale gezondheid

Ondanks de kennis van de lichamelijke voordelen van wandelen, kreeg het positieve effect op de mentale gesteldheid meer aandacht in het bondsblad. De reeds genoemde drukte speelde ongetwijfeld een rol: wandelaars vonden rust in hun tochten. Ze konden tijdens het wandelen hun hoofd leegmaken. Naast het opzoeken van rust, zag men wandelen als een vorm van persoonlijke ontwikkeling. Dat paste bij de vrijetijdsidealen die volgens Linders-Rooijendijk rond 1900 opkwamen. Zo streefden mensen naar fysiek welbevinden, educatieve mogelijkheden en culturele verrijking.125 Dat vonden veel wandelaars allemaal terug in hun

120 De Kampioen, 12 juni 1914, 519.

121 De Kampioen, 30 januari 1914, 104; De Kampioen, 17 april 1914, 339. 122 De Kampioen, december 1887, 325.

123 De Kampioen, december 1889, 362.

124 De Kampioen, 27 april 1917, 259; De Kampioen, 22 mei 1914, 442.

(29)

28

sport. Uit De Kampioen blijkt dat wandelen zorgde voor mentale gezondheid door de combinatie van vrijetijdsidealen.

In De Kampioen kwam de reeds beschreven zoektocht naar rust veelvuldig terug. In menig wandelverslag kwam naar voren hoe de lopers kalmte in het hoofd vonden tijdens de reizen. De wandeltochten brachten je weg van de ‘inspannende arbeid, op zoek naar rust (…).’126 Dat

leidde bijvoorbeeld tot ‘een algeheele hersensschoonmaak’: ‘de frissche lucht [die] door je hoofd heen waait [haalt] alle muizenissen eruit’.127 De gecreëerde geestelijke rust werd

veelvuldig aangehaald.128 Onder meer in dit citaat uit een brief aan het bondsblad: ‘Nooit, zou ik zeggen, heeft de geest meer rust, en wat doet de vermoeienis na een langen tocht weldadig aan!’129 Ook hielp het wandelen je te weerhouden van onzedelijk gedrag.130 Deze kaart werd

echter maar weinig getrokken door de ANWB, in tegenstelling tot de berichtgeving van de bond in functie van de rijwielpropaganda, zoals Anne-Katrin Ebert betoogde.

Dat betekende niet dat de potentie van wandelen als vorm voor persoonlijke ontwikkeling niet werd gezien. In de propaganda, maar ook in wandelverslagen, werd regelmatig aan de individuele mogelijkheden gerefereerd. Wandelaars leerden op de tochten over cultuur, natuur en niet te vergeten henzelf. Zo blikte De Kampioen van 21 september 1917 terug op de tijd voor het wandeltoerisme. Er werd vroeger veel gelopen, maar niet gewandeld volgens de ANWB: ‘Er werd gekuierd, een straatje-om, een singeltje-om, tusschen koffie en eten (…). Alleen ter gelegenheid van ,,pot-verteren’’, of van een familiefeest gingen de vrienden en geburen wat verder weg … per Jan-plezier, welk woord reeds aangeeft dat het doel der reis was ,,plezier’’ te maken.’131 De benenwagen nam men vroeger om van a naar b te geraken, bijvoorbeeld om

een feest te bezoeken. Het doel was dan om plezier te maken en niet om de persoonlijke ontwikkeling te bevorderen. In de beschrijving van ‘kuieren’, schenen de motieven van de ANWB voor het wandelen door. Wandelen ging namelijk niet om een rondje lopen met als doel plezier maken, nee, wandelen draaide om veel meer. Wandelen draaide bijvoorbeeld om de ‘versterking’ van de persoon.132

126 De Kampioen, 20 maart 1914, 244. 127 De Kampioen, 17 april 1914, 332.

128 Bijvoorbeeld De Kampioen, 26 maart 1915, 196; De Kampioen, 27 april 1917, 259. 129 De Kampioen, 17 april 1914, 332.

130 De Kampioen, 22 mei 1914, 442. 131 De Kampioen, 21 september 1917, 643. 132 De Kampioen, 27 april 1917, 259.

(30)

29 Marsvaardigheid

Aansluitend op de lichamelijke voordelen die het wandelen gaf, werden de tochten gezien als waardevol voor de marsvaardigheid van de jeugd. Rond de eeuwwisseling dreigde in Europa de oorlog. Uiteindelijk kwam deze ook: de Eerste Wereldoorlog. De oorlog zorgde ervoor dat grenzen sloten en toerisme in eigen land sterk groeide. Ook het wandeltoerisme profiteerde hier volgens Linders-Rooijendijk sterk van.133 Het verband tussen wandelen en de oorlog werd door de ANWB ook vaak op een andere manier gelegd. Voor de landmacht was het belangrijk dat zij lange afstanden konden overbruggen. Wandelen werd dus gezien als een mogelijkheid voor jongens en mannen om hun marsvaardigheid te verbeteren. Dat deze mogelijkheid serieus werd genomen, laat de komst van de Vierdaagse zien in 1909 die in de begindagen met name voor militaire doelen werd georganiseerd.134

De koppeling van het wandelen aan marsvaardigheid werd al voor de komst van de oorlog in de tweede helft van 1914 gemaakt. Zo bleek de aankondiging dat de ANWB de eerste bondswandelweg ging aanleggen, op de steun van de Vereeniging Volksweerbaarheid kon rekenen. In De Kampioen van 30 januari 1914 werden citaten uit het verenigingsblad Allen

Weerbaar geplaatst. Deze lieten geen twijfel bestaan over de waarde van wandelen voor de

Nederlandse defensie: ‘Alles wat bij kan dragen tot verhooging der marschvaardigheid van ons volk, juichen wij hartelijk toe en wij hopen innig, dat de ANWB succes moge hebben.’135

Overigens was dit niet de eerste keer dat de ANWB een militair argument inzette ter promotie. Dat werd namelijk ook al gedaan in de propaganda van de fiets, die het leger kon dienen.136 Het militair argument was er dus al voor het begin van de Eerste Wereldoorlog. Het had echter wel te maken met de spanning voor die ‘groote Europeesche oorlog, die al zooveel jaren verwacht [werd]’.137 Toen deze oorlog eenmaal daar was, veranderde de insteek van de ANWB, de bond

die opkwam voor de wandelsport. De toeristenbond zag dus ook een maatschappelijke rol weggelegd als voorlichter op het vlak van marsvaardigheid. Zo werd in 1916 een groot stuk geplaatst ‘Over het wandelen. Marschtraining en marschtechniek’.138 In het artikel werden

onder meer kledingvoorschriften gegeven en tips voor typische wandelkwalen. Het stuk diende

133 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 159-160. 134 Van Rotterdam, 100 jaar Vierdaagse.

135 De Kampioen, 30 januari 1914, 104. 136 De Kampioen, juni 1888, 179. 137 De Kampioen, 7 augustus 1914, 686. 138 De Kampioen, 2 juni 1916, 337.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The increased funds of the SAR legation were quite necessary, because expenditures rose considerably during the war, gobbling up a large portion of the extra money. Substantial sums

Kiewiet de Jonge’s failure to get material from the ANV press office published in Dutch newspapers should not obscure the fact that the relationship between the press and the pro-

these nuances, the South African War was fundamentally seen as being the result of the great struggle for colonial dominance between Dutch and British ‘races’ in South

The Afrikaner race is not easily exterminated.’ 154 In the view of contemporaries, the women who survived the camps showed themselves to be defiant against the British onslaught

The fact that Leyds was closely involved in the publication of this document prompts questions about the ties between the pro-Boer movement in the Netherlands and the Afrikaners

The flight control system model used for stabil- ity analysis includes pilot biomechanical models to repre- sent the pilot control inputs caused by cockpit accelera- tions

In dit laatste hoofdstuk heeft een evaluatie plaatsgevonden waarin de Nederlandse maatstaven voor het toekennen van immateriële schadevergoeding voor een inbreuk op een fundamenteel

According to the characteristics of the compound coaxial helicopter, general aerodynamic forces and moments of rotors, wing(contains the aileron), fuselage, horizontal