• No results found

De bondswandelpaden van de ANWB waren een succes en daar prijkte de bond graag mee: ‘Weer was het de A.N.W.B. die als toeristenbond tijdig de bakens verzette om het schijnbaar onbereikbare bereikbaar te maken.’248 De ANWB eigende zich de rol toe tot bond voor het

wandeltoerisme in Nederland. De toeristenbond zag zichzelf dan ook als verantwoordelijk voor de opkomst van deze vorm van vrijetijdsbesteding begin twintigste eeuw.

De ANWB deed actief zijn best om het wandeltoerisme aantrekkelijker te maken voor meer mensen. Dat deed de bond onder meer door het wandelen toegankelijker te maken. De bondswandeltochten konden wandelaars bijvoorbeeld opdelen in verschillende lengtes.249 Zo

konden wandelaars, wanneer zij de bondswandeltocht door Noord-Brabant gingen lopen, kiezen tussen ‘I. Verdeeling van den Wandelweg over 9 dagen.’ met langere etappes, of ‘II. Verdeeling van den Wandelweg over 12 dagen.’ met etappes die korter waren.250 Zowel

geharde als beginnende lopers werden zo op hun wenken bediend. Ook vrouwen kregen speciale aandacht van de bond met specifieke kledingadviezen. Daarnaast was de ANWB neutraal in de communicatie op politiek en religieus gebied om geen wandelaars af te schrikken. Het beeld dat de ANWB opwierp, verantwoordelijk te zijn voor de opkomst van het wandeltoerisme in Nederland verdient echter enige relativering. De bond bediende namelijk niet alle Nederlanders in het pogen wandeltoerisme populairder te maken. Dit hoofdstuk betoogt dat de ANWB zich, tenminste tot 1920, met name richtte op een elitair en (rand)stedelijk gezelschap. Via citaten uit de wandelgidsen en De Kampioen zal blijken dat het wandeltoerisme bedoeld was voor de eigen kring die voornamelijk bestond uit welgestelde mensen uit stedelijk gebied. Dat geeft direct de twee belangrijkste factoren weer die werkten als uitsluitingsmechanisme, namelijk klasse en regio. Dit hoofdstuk zal aan de hand van deze factoren laten zien dat de ANWB zich niet op alle Nederlanders richtte in de promotie van het binnenlands wandeltoerisme.

Klasse

Het eerste en belangrijkste onderscheid werd gemaakt op basis van klasse. Het wandeltoerisme dat de ANWB propageerde en faciliteerde was bedoeld voor de elite. Dat blijkt uit de bronnen via twee wegen. Om te beginnen was de vorm van de wandelvakantie van invloed. De opzet

248 De Kampioen, 21 september 1917, 643.

249 Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer, viii-ix. 250 Te voet door Noord-Brabant, vii.

53

van de vakantie sloot mensen uit doordat de meerdaagse tochten tijd en geld kostten. Daarnaast bleek uit de wandelgidsen dat de aandacht gericht was op de bovenlaag van de samenleving. De nadruk lag op elitaire mensen en gebouwen. Over lagere klassen werd in algemene zin geschreven en kregen individuen geen aandacht.

De bondswandeltochten van de ANWB waren door de lengte echte wandelvakanties. De wandelweg werd verdeeld over vijf tot zelfs veertien dagen. Ondanks dat gedurende de negentiende eeuw de vrije tijd niet alleen voor de elite toenam, was deze nog steeds in grotere mate beschikbaar voor de bovenlaag.251 Voor lagere klassen was vrije tijd vaak een gunst die door de werkgever kon worden verleend.252 Doordat de bondswandeltochten verdeeld waren in meerdere dagen, konden natuurlijk ook losse etappes worden gelopen. Dat zou het wandelen toegankelijker maken voor meer mensen. De ANWB was hier echter geen voorstander van, zo blijkt uit een De Kampioen: ‘De Bond heeft niet de bedoeling gelegenheid te geven aan de zogenaamde dagjesmenschen (…) de Toeristenbond wijdt zijn zorgen uitsluitend aan de wandeltoeristen.’253 De ANWB was namelijk bang voor ‘brand-gevaar’, ‘vernieling’, ‘schade

voor de jacht’ en afval van ‘boterhampapieren en schillen’.254 Dat gevaar kwam niet van

wandeltoeristen want ‘de dagjesmenschen zijn bijna steeds de schuldigen.’255 Daarmee liet de

ANWB zien dat zij zich bewust richtte op de elite en niet op een lagere klasse, die minder fatsoenlijk zouden zijn.

Een ander initiatief van de ANWB bevestigde dat beeld. Om het wandeltoerisme toegankelijker te maken, maakte de bond het boekje Per auto en te voet. De gids bevatte de wandelbeschrijvingen voor 45 wandelingen in het oosten van Nederland. Deze waren te bereiken per auto. Met dit initiatief richtte de ANWB zich dus ook op dagjesmensen. Dat staat haaks op het eerdere standpunt van de ANWB. Het verschil was dat de ANWB met betrekking tot dit initiatief niet bang was voor dagjesmensen van lagere standen. De voorwaarde om aan deze wandelingen deel te nemen was namelijk dat de wandelaar in het bezit moest zijn van een auto. Dat maakt duidelijk dat dit initiatief alleen bedoeld was voor welgestelden. Het bezitten van een auto was namelijk nog een zeldzaamheid begin twintigste eeuw en alleen weggelegd

251 Linders-Rooijendijk, ‘geschiedenis van vrijetijdsbesteding’ in: Van ontspanning en inspanning, 9. 252 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 100.

253 De Kampioen, 1 juni 1917, 354. 254 Ibidem.

54

voor welvarende mensen.256 Daarnaast werd in de wandelgids het hebben van een chauffeur gezien als een vanzelfsprekendheid. De wandeltochten waren dan ook geen ronde maar een etappe zodat bij de start ‘de auto kan doorrijden’ naar het eindpunt.257 Dat maakte de korte

wandelingen ontoegankelijker voor een breder publiek dat zonder het hebben van een auto toch wilde genieten van deze wandelingen. Bij de tweede druk in 1927 veranderde dit. Deze was namelijk ‘thans ook geheel ingericht voor automobilisten, die zelf hun wagen besturen’.258 De

etappes werden daarvoor aangepast naar rondes. Dat geeft dus blijk dat in de jaren twintig verder werd nagedacht over de toegankelijkheid van het wandeltoerisme. Al was ook toentertijd de auto nog steeds een vervoersmiddel dat alleen weggelegd was voor de welgestelden.259

Ook voor een wandelvakantie over de bondswandelwegen, was kapitaal nodig. Om daarover te lopen moesten de wandelaars de beschikking hebben over verschillende benodigdheden. Zij moesten lid zijn van de ANWB, een wandelgids op zak hebben en in het bezit zijn van toegangskaarten voor de particuliere terreinen. Al deze zaken kostten natuurlijk geld. Daarnaast werd de wandelaar geadviseerd in kledij, al was dat geen verplichting. Het duurste aan de wandeltocht kwam echter pas na het wandelen: de slaapplaats. In de wandelgidsen werden verschillende hotels geadviseerd. Overnachten in een hotel was een vanzelfsprekendheid, evenals maaltijden nuttigen in horecagelegenheden. Dat blijkt wel uit volgend citaat: ‘Proviand medenemen is in het algemeen onnoodig. De weg is zoo gekozen, dat men een voldoend aantal hotels en koffiehuizen passeert.’260 De ANWB sprak dus bondsleden aan die het zich konden

veroorloven om de dagelijkse maaltijden te nuttigen in restaurants en hotels. Deze mensen moesten de beschikking hebben over enig kapitaal.

Dat de ANWB met name de elite aansprak, weerspiegelde zich in de wandelgidsen ook op een andere manier. De elite werd namelijk anders beschreven dan lagere klassen. In de beschrijvingen van mensen van hoge stand, lag de nadruk op individuen. Namen werden genoemd met vaak een uitgebreide familiegeschiedenis. De lagere klassen werden op een andere manier benaderd. Zij kregen aandacht als groep en de nadruk lag op de groepscultuur. De kennismaking van de wandeltoerist met de manier van leven van deze mensen stond centraal. Het was dus duidelijk dat de wandelaar niet tot deze groep behoorde. Een voorbeeld

256 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 104. 257 Per auto en te voet (1917) 1.

258 Per auto en te voet (Amsterdam 1927) 2.

259 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 103. 260 Te voet van Amsterdam naar Arnhem, 13.

55

van deze kennismaking met de groepscultuur van de andere groep vond plaats in Friesland. De wandelaar had daar de mogelijkheid om een boerderij op te zoeken en kon daar ‘eens een kijkje nemen wat er al zoo in een groote Friesche boerderij omgaat.’261 De wandelgids was dus

bedoeld voor de elitaire toerist die kennis ging maken met andere mensen, van lagere standen.

Regio

Vergelijkbare verschillen waren op te merken in de benadering van de diverse regio’s. In de wandelgidsen verschilde de nadruk in de landschappen tussen gebieden. In hoofdstuk twee is daar reeds kort aandacht aan besteed. Noord-Brabant en Limburg werden duidelijk anders benaderd door de ANWB. De toerist kreeg veel meer uitleg over de provincies en de nadruk lag sterker op de volksaard. Dat gold met name voor landelijk gebied en in mindere mate voor stedelijk gebied. Het opvallendste voorbeeld was het eerste hoofdstuk van de wandelgidsen. Daarin kreeg de wandelaar uitleg over Limburg en Noord-Brabant. Dit hoofdstuk ontbrak in andere wandelgidsen.

De zuidelijke provincies werden duidelijk gezien als perifere gebieden. Zo waren Brabanders een ‘eenvoudig gemoedelijk volk’.262 En was de Limburger ‘(…) luchthartig van aard en al

spoedig tevreden, wanneer hij op Zon- en feestdagen zijn stamkroeg kan bezoeken om daar grappen te vertellen en zijn glaasje oud bier „aajd" te drinken.’263 De zuidelijke provincies stonden tegenover het centrum dat in het noorden van Nederland lag. De verschillen die dit aantoonden, beschreef de ANWB in de gidsen in duidelijke bewoordingen. Zo werd gesproken over de gevolgen van de ‘groote kindersterfte en slechte hygiënische toestanden’ in Limburg: ‘de boerin is vroeg oud, en vertoont dan ook een geheel ander tijpe dan wij in het Noorden gewoon zijn.’264 Door de ‘wij’ in dit citaat verraadde de ANWB dat zij de wandelgidsen niet

schreven voor de perifere zuiderlingen. De wandelgids Te voet door Noord-Brabant gaf een ander citaat waarin dat duidelijk naar voren kwam:

Terwijl we reeds op een afstand ook het schokken en stooten der kar kunnen hooren. De boer loopt er naast, het paard volgt den zoo bekenden weg en bij den langzamen gang is de eene teugel voldoende om het paard te besturen en het door korte rukken of aanhouden van den teugel rechts of links te doen gaan. Of wel we ontmoeten kleine

261 Te voet van Heerenveen en Leeuwarden naar Groningen en Assen, 22. 262 Te voet door Noord-Brabant, 24.

263 Te voet door Zuid-Limburg, 19. 264 Ibidem.

56

kudden vee door jongens of meisjes gedreven, die naar den stal of de weide gaan. Ieder beantwoordt onzen groet met een korten knik, waaruit niet dadelijk veel toeschietelijkheid blijkt, maar toch is het een eenvoudig gemoedelijk volk, de Brabantsche boeren, die u met genoegen, - en dikwijls, indien zij meenen dat ge den weg niet weet, zelfs ongevraagd – zullen terecht helpen.265

Het was duidelijk dat de ANWB niet schreef voor Brabanders, maar toeristen door de zuidelijke provincie leidde. Daarnaast maakte de ANWB duidelijk dat het een provincie betrof waarin het leven nog op zijn gemakje ging, de kinderen nog voor de boerderij werkten en de modernisatie nog niet haar intrede had gedaan. De toeristenbond richtte zich op stedelingen uit het noorden van Nederland en liet hen kennismaken met de minder ontwikkelde zuidelijke regio’s.

In de beschrijvingen van het wandellandschap van de zuidelijke provincies liet de ANWB ook op een andere manier merken dat ze Brabant en Limburg zag als periferie. De nadruk lag namelijk opvallend vaak op zaken die lieten zien dat de provincies vooruitgang boekten in beschaafdheid. Zo werd in de wandelgids over Brabant uitgeweid over een ‘Landbouw- huishoudschool voor meisjes uit den boerenstand’.266 Deze instelling was ook te bezoeken voor

geïnteresseerde wandelaars ‘die gaarne de school willen bezichtigen’.267 In Limburg bracht

onderwijs ook civilisatie: ‘(…) door cursussen voor meisjes, waar zij alles leeren wat een aanstaande boerenvrouw noodig heeft, wordt verbetering gebracht (…)’.268 In de

beschrijvingen over de noordelijke provincies lag de nadruk niet op een civilisatieproces en werd aan dergelijke praktijken geen aandacht besteed.

Over de noordelijke provincies Friesland en Groningen werd niet zo denigrerend geschreven, als over de zuidelijke gebieden het geval was. Een mogelijke reden is dat de wandelboekjes een andere schrijver hadden. De wandelgids Te voet van Heerenveen en Leeuwarden naar

Groningen en Assen werd namelijk samengesteld en geschreven door Anthony Willem Stork.269

Deze man werd geboren in Drenthe en verhuisde naar Leeuwarden om daar bij het Openbaar Ministerie te gaan werken.270 Ook was hij plaatsvervangend afdelingsconsul in Friesland voor

265 Te voet door Noord-Brabant, 84-85. 266 Te voet door Noord-Brabant, 101. 267 Ibidem.

268 Te voet door Zuid-Limburg, 19.

269 Te voet van Heerenveen en Leeuwarden naar Groningen en Assen, 184; De Kampioen, 21 september 1917,

644.

57

de ANWB.271 Deze band met de regio zorgde er wellicht voor dat de man minder neerbuigend sprak over de noordelijke provincies. De andere gidsen werden geschreven door J.D.H. Beckering, kapitein van het Indische leger. Het was voor hem door die achtergrond mogelijk gebruikelijk om te schrijven over regio’s in termen van centrum en periferie.

Het geschetste beeld sluit aan bij Gebaande wegen voor mobiliteit en vrijetijdsbesteding. De

ANWB als vrijwillige associatie 1883-1937, van M. F. A. Linders-Rooijendijk. In het

proefschrift betoogt zij dat de ANWB lang werd gezien als een Hollandse bond.272 Met name in de periode voordat het een toeristenbond werd. De ANWB zou vooral de belangen van de westelijke provincies behartigen. Dat beeld ebde weg, maar de bond bleef het zwaartepunt houden in de Randstad. Dat bleek uit de ledenaantallen, die het hoogst lagen in het Randstedelijk gebied.273 Noord-Brabant en Limburg hadden procentueel het laagste percentage leden. Volgens Linders-Rooijendijk hielt de ANWB in de keuze voor projecten rekening met het ledenaantal.274 De ANWB richtte zich dus meer op westerlingen. De heemschutbeweging

werd door Roenhorst ook getypeerd als (rand)stedelijk.275 Het beeld dat is geschetst in dit

hoofdstuk omtrent wandeltoerisme sluit dus aan bij de conclusies uit bestaande onderzoeken waarin de ANWB en de heemschutbeweging op bredere basis werden geanalyseerd.

271 De Kampioen, 21 september 1917, 644.

272 Linders-Rooijendijk, De ANWB 1883-1937, 116-117. 273 Ibidem, 116.

274 Ibidem, 117.

58

Conclusie

Begin twintigste eeuw waren de omstandigheden gunstig voor de opkomst van het wandeltoerisme in Nederland. De industriële revolutie en de daarmee samenhangende modernisering had zowel het Nederlandse landschap als de samenleving veranderd. Het leverde vruchtbare grond op voor de popularisering van de wandelsport als vrijetijdsbesteding. De Eerste Wereldoorlog maakte de omstandigheden net na de opening van de eerste bondswandelweg extra voordelig. De noodzaak om in Nederland vakantie te vieren, zorgde voor een stimulans voor het binnenlands wandeltoerisme. De wandelvakantie kon echter niet aan populariteit winnen zonder andere omstandigheden die de vrijetijdsbesteding zo populair konden maken. Omstandigheden die in verbinding met elkaar stonden.

Rond de eeuwwisseling was sprake van sterke urbanisering. De steden groeiden, werden voller en het straatbeeld veranderde. Het werd drukker in de leefwereld van Nederlanders. Zo werd het drukker op straat door de komst van fietsers en automobilisten, die oude vervoersmiddelen als de benenwagen of het paard en de kar ouderwets hadden gemaakt. Maar de modernisering betekende ook de komst van nieuwe geluiden en geuren. Dat veranderde de stedelijke ervaring buitenshuis. Bovendien nam de druk in de beleefwereld van Nederlanders toe doordat de snelheid van leven veranderde. Er kon meer in korte tijd. Dat zorgde ervoor dat dagen drukker werden en daardoor voelde het leven gehaaster. Er kwam een behoefte op om aan die drukte te ontsnappen.

Dat ontsnappen lukten mensen door de natuur op te zoeken. Daar vonden zij rust. De stadse geuren en geluiden konden zo vaarwel worden gezegd. Daarvoor in de plaats kwam schone lucht, stilte en ruimte. De snelheid van de stadse leefwereld werd vervangen voor het trage wandelen in de kalme natuur.

Niet toevallig was begin twintigste eeuw sprake van een popularisering van natuurbeleving. Onder leiding van mensen als Thijsse en Heimans, raakten steeds meer Nederlanders geïnteresseerd in de natuur. De onderwijzers lieten Nederlanders kennismaken met het Nederlandse landschap en de dier- en plantensoorten. Ook waren zij betrokken bij de oprichting van de natuurbeschermingsorganisaties in diezelfde tijd zoals de Vereniging Natuurmonumenten.

Samen met andere beschermingsorganisaties werd de heemschutbeweging opgericht. Met de heemschutgedachte in het achterhoofd, werd gewerkt aan het behoud van Nederlands erfgoed. Een belangrijke taak voor de beweging was het creëren van draagvlak voor die bescherming.

59

Dat deed men onder meer door de ‘ons mooie land’-publicaties, waar Ons eigen land van de ANWB een voorbeeld van was.

Ook de bondswandelwegen van de ANWB waren een middel om voor meer waardering te zorgen van Nederlanders voor het eigen landschap. Toeristen werden door de ANWB door het Nederlandse landschap geleid. Daarbij lag de nadruk op de eigenheid van het landschap en de bescherming die nodig was om die eigenheid te behouden. In de wandelgidsen lazen de lopers veel informatie over de omgeving. Tegelijkertijd voedde de toeristenbond de wandelaar op tot een goede en liefhebbende toerist, zodat de monumenten in het landschap niet beschadigd werden. Zo was afval achterlaten uit den boze. De bondswandelwegen waren voor de ANWB dus een middel om de heemschutgedachte over te brengen op de Nederlandse toerist.

Dat de Nederlanders zich graag lieten informeren over het Nederlandse landschap, past bij de nieuwe vrijetijdsidealen die rond 1900 opkwamen. Mensen gingen streven naar fysiek welbevinden, educatieve mogelijkheden en culturele verrijking in de besteding van hun vrije tijd. In het wandeltoerisme zagen sommige Nederlanders deze behoeftes beantwoord. Het wandelen was een fatsoenlijke manier om te leren over het Nederlandse landschap. De loper vond een vorm van zelfontplooiing in de ontdekking van het eigen land en in het leren kennen van zichzelf. Daarnaast was het ook nog gezond voor lichaam en geest. Door het lopen van de bondswandelwegen konden mensen ontsnappen aan de drukte van de stad met zijn ongezonde lucht en de wandelsport beoefenen in de schone buitenlucht van de rustige natuur.

De opkomst van het wandeltoerisme begin twintigste eeuw was dus te danken aan meerdere ontwikkelingen. De modernisatie zorgde ervoor dat met name stedelingen zich meer aangetrokken voelden tot de rustige natuur. Om die natuur en ander erfgoed te beschermen, kwam de heemschutbeweging op die probeerde draagvlak te creëren voor die bescherming. Dat was nodig omdat de modernisering ervoor zorgde dat veel natuur verdween. De natuur, die een aantrekkingskracht uitoefende op stedelingen, vroeg om bescherming. Deze wisselwerking zorgde ervoor dat de bondswandelwegen konden worden opgericht en een succes konden worden.

Met de aanleg van de bondswandeltochten nam de ANWB een verantwoordelijkheid op zich. Het wandeltoerisme werd een paradepaardje van de bond. De ANWB heeft zonder meer een belangrijke rol gehad in de opkomst van het binnenlands wandeltoerisme in Nederland. Het beeld dat de toeristenbond verantwoordelijk was voor de opkomst van Nederlands wandeltoerisme verdient echter enige relativering. De bond bediende niet alle Nederlanders in

60

het pogen wandeltoerisme populairder te maken. De toeristenbond leidde welgestelde stedelingen rond door Nederland die het geld en de tijd hadden voor een meerdaagse wandelvakantie. Daarnaast viel het op dat in de zuidelijke provincies Noord-Brabant en Limburg de ANWB een gidsende houding aannam in een voor hen perifere regio. Tenminste tot 1920 richtte de ANWB zich met name op een elitair (rand)stedelijk gezelschap.

Ondanks deze relativering, staat het buiten kijf dat de ANWB een belangrijke rol heeft gespeeld in de opkomst van het wandeltoerisme begin negentiende eeuw. Met de aanleg van paden,