• No results found

In De Kampioen van 11 juni 1920 schrijven twee bondsleden voorafgaande aan hun derde bondswandeling: ‘Immers, wat kweekt er niet sterker gezond nationaal gevoel dan het samenzijn van den wandelaar met vrijwel ongerept natuurschoon? Is er prachtiger propagandamiddel denkbaar voor de Heemschut-gedachte dan dit?’.164 Voor het beschermen

van zowel materieel als immaterieel erfgoed, bundelden enkele verenigingen, waaronder de ANWB, hun krachten. Met de heemschutgedachte in het achterhoofd, voerden zij een beschermingsoffensief. Via verschillende wegen werd de Nederlander overtuigd dat de heemschut in eigen land bescherming verdiende. Natuur- en landschapsbescherming, monumentenzorg en de bescherming van volkscultuur stonden voor de heemschutbeweging centraal.165 Dit hoofdstuk laat aan de hand van die drie kenmerken zien, hoe de ANWB de blik van de wandelaar stuurde en de toerist opvoedde tot een recreant met respect voor de omgeving. De wandelgidsen waren hiertoe een middel. Eerst wordt uiteengezet wat de heemschutgedachte kenmerkte.

Heemschutgedachte

Rond 1900 werden in heel Europa organisaties opgericht ter bescherming van het nationale erfgoed.166 Zo kwam in Duitsland de ‘Natuurfreunde’ beweging op, die een hernieuwde vorm van ‘heimat’ najoegen.167 Volgens Williams stond niet raciale identiteit centraal, dat in de

conservatieve vorm van heimat belangrijk was, maar werd het rurale en het stedelijke landschap benadrukt.168 Sentimentaliteit werd verbonden met modern pragmatisme.169 Om draagvlak voor

bescherming te creëren, werd de wandelaar door zowel natuur als stedelijk gebied geleid.170 Zo

werd het sentiment gecreëerd dat er een harmonie bestond tussen natuur, platteland en de mensen in Duitsland. De bond die verantwoordelijkheid nam voor de verspreiding van deze gedachte was de Duitse Bund Heimatschutz (1904). Ook in andere landen kwamen dergelijke bewegingen op zoals de Engelse National Trust (1895) en la Société pour la protection des

164 De Kampioen, 11 juni 1920, 696.

165 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 736. 166 Ibidem.

167 Williams, Germany: Hiking, Nudism, and Conservation, 1900-1940, 3.

168 Celia Applegate, A nation of provincials. The German idea of Heimat (Los Angeles 1990) 3.

169 Alon Confino, The Nation As a Local Metaphor : Württemberg, Imperial Germany, and National Memory,

1871-1918 (Chapel Hill 1997) 114-115.

36

paysages de France (1901). De Nederlandse heemschutbeweging werd voornamelijk beïnvloed door de Duitse variant.171

In het artikel ‘De natuurlijke natie. Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap in de vroege twintigste eeuw’ besteedt historicus Willemien Roenhorst veel aandacht aan die Nederlandse heemschutbeweging. Enkele organisaties bundelden hun de krachten. Samen met de Nederlandse Oudheidkundige Bond (1899), Vereniging Natuurmonumenten (1905) en de Bond Heemschut (1911) vormde de ANWB een coalitie voor het beschermen van cultuur en natuur in Nederland.172 Drie pijlers stonden centraal in deze bescherming: natuur- en landschapsbescherming, monumentenzorg en de bescherming van de volkscultuur.173 De organisaties werkten nauw samen en gezamenlijk vormden zij het ‘beschermingsoffensief’. Het doel achter de samenwerking tussen de verschillende organisaties vatte zich volgens Roenhorst samen in de ‘heemschutgedachte’.

Om deze heemschutgedachte zo effectief mogelijk over te brengen, werd van het ‘beschermingsoffensief’ een zaak van nationaal belang gemaakt.174 De natuur, het landschap

en de schoonheid van het vaderland werden genationaliseerd.175 Volgens Roenhorst was het natuurlijke erfgoed nationaal doordat het betrekking had op het inheemse, het eigene. Natuurbescherming ging niet over de natuur of de schoonheid van het landschap in het algemeen, maar de bijzondere inheemse natuur en het kenmerkende Nederlandse landschap.176 ‘Eigen’ gebruikte men dan ook wel als ‘eigenaardig’. De lokale en regionale karakteristieken werden erkend als typisch Nederlands en vormden samen het nationale erfgoed. Onder sommige Nederlanders bestond de angst om die eigenheid te verliezen. Zo betoogt Rob van Ginkel dat de angst bestond dat de volkscultuur op het platteland zou verdwijnen door industrialisatie en verstedelijking.177 Daardoor zou eigenheid verloren gaan en culturele uniformering volgen. Datzelfde kon gebeuren met de Nederlandse natuur. Wanneer natuurgebieden door heel Nederland werden ontgonnen, zou een uniformering van het

171 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 736. 172 Ibidem.

173 Ibidem.

174 Ad de Jong, De dirigenten van de herinnering. Musealisering en nationalisering van de volkscultuur in

Nederland 1815-1940 (Nijmegen, 2001).

175 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 736. 176 Ibidem, 740.

37

landschap volgen. Daarom stonden organisaties op ter behoud van al die eigenaardigheden, die zo eigen waren voor Nederland. Daarmee probeerden de organisaties de overtuiging te creëren dat bescherming van heemschut – ‘het erf onzer vaderen’ – een zaak was van nationaal belang.178 De heemschutbeweging verbonden dus landschap en nationalisme met elkaar. De ANWB maakte ook nadrukkelijk gebruik van deze retoriek, zo blijkt uit volgend citaat:

Zal de trek naar het Buitenland, nu de vrede er is, invloed oefenen op de zoo bij uitstek vaderlandsche sport, het Wandeltoerisme! We hopen van niet, want vooral nu de historische gebeurtenissen het nationaliteitsgevoel overal zoo sterk doet herleven, mag er geen Nederlander zijn, die zou moeten erkennen van vele deelen van ons land niet veel meer te weten dan enkele namen of het weinige, dat ervan te zien is, als men in den internationalen trein gezeten, er door heen snelt!179

Het landschap kreeg dus in het beschermingsoffensief een politiek-culturele functie begin twintigste eeuw.

Logischerwijs moest de bescherming van dat heemschut dus op landelijk niveau integraal behartigd en georganiseerd worden. De heemschutbeweging spande zich zowel in voor immaterieel als materieel erfgoed en zowel voor natuurlijke als culturele landschappen.180 In de benadering van de heemschut vervaagde dan ook geleidelijk de grenzen tussen natuur en cultuur volgens Roenhorst. Bij de bondswandelwegen van de ANWB uitte dat zich in een integrale benadering van de natuurlijke en gebouwde omgeving. Als typerend voorbeeld van een ‘heemschutinitiatief’, kenmerkte de bondswandelwegen zich daarnaast door haar nationale karakter en de mogelijkheden die werden aangeleverd om kennis te maken met het eigen land. Om draagvlak voor het behoud van heemschut te creëren, moesten Nederlanders hun eigen land ontdekken in al zijn fraaiheid.

Samenwerking

Dit beschermingsdoel leidde tot institutionele samenwerking waar de ANWB nauw bij betrokken was. De toeristenbond steunde de werkzaamheden van andere verenigingen via de eigen kanalen. Dat lieten talloze voorbeelden uit De Kampioen zien.181 Over De Bond Heemschut werd bijvoorbeeld lovend gesproken: ‘De Bond Heemschut zond ons zijn verslag

178 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 736. 179 Te voet door Noord-Brabant (Amsterdam 1920) 111.

180 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 736. 181 Bijvoorbeeld De Kampioen, 24 januari 1919, 64.

38

over 1919, waaruit blijkt, hoe nuttig deze vereeniging werkt voor het behoud der schoonheid in ons land.’182 Nog duidelijker kwam dat naar voren in een citaat uit 1919 waarin de ANWB de

waardering uitsprak voor een stuk natuur dat aangekocht was en werd beschermd:

Voor onzen Bond is het steeds een voorrecht te mogen samenwerken met deze Vereeniging [tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland], wier werk in zoo menig opzicht parallel loopt met het onze. Immers, ook wij hebben steeds gestreefd naar bescherming van het Nederlandsche natuurschoon. Gedachtig aan het spreekwoord: ,,Onbekend maakt onbemind’’, hebben wij daarvoor op allerlei wijzen propaganda gemaakt en het verschaft ons aan een groote vreugde dat ook onze wandelwegen er veel toe bijgedragen hebben om ons land beter te doen kennen en waarderen.183

Het citaat laat daarnaast expliciet zien dat het bevorderen van het wandeltoerisme een middel voor de ANWB was om de heemschutgedachte te verspreiden. Het uiten van onderlinge steun was gebruikelijk voor de heemschutverenigingen.184

De steun beperkte zich niet tot loftuitingen. In elk geval de ANWB steunde andere bonden ook financieel. Dat bewijst een citaat uit de wandelgids Te voet van Arnhem via Ruurlo naar

Zutphen en Deventer. Tegen dreigende bomenkap op een landgoed voerde de ‘Vereeniging tot

behoud van Natuurmonumenten in Nederland’ een lange strijd ‘(…) die geëindigd is met de overwinning van evengenoemde vereeniging, die door veler finantiëelen steun (ook van onzen Bond) [daartoe] in staat werd gesteld.’185 De onderlinge samenwerking ging dus vrij ver.

De invloed van nationale en internationale heemschutbewegingen op het beleid van de ANWB, wordt duidelijk bij het voorbeeld van de handelsman G. A. Pos. De Amsterdammer, die ervaringen had opgedaan met wandelvakanties in het buitenland, werd een van de belangrijkste personen voor de opkomst van het binnenlands wandeltoerisme in Nederland. In het tweede decennium van de twintigste eeuw werd Pos hoofdconsul van de ANWB. Daarnaast was de Amsterdammer betrokken bij tal van andere verenigingen zoals Natuurmonumenten, de Bond Heemschut, de nationale Bond voor vreemdelingenverkeer en Vereniging de Hollandsche Molen.186 De man had dus verschillende functies in de Nederlandse heemschutbeweging.

182 De Kampioen, 9 juli 1920, 768. 183 De Kampioen, 13 juni 1919, 580.

184 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 738. 185 Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer (Amsterdam 1915) 26-27. 186 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 739.

39

Daarnaast had hij ook ervaring met de heemschutinitiatieven in het buitenland, zoals het beoefenen van de wandelsport. Die ervaring vertaalde hij in 1914 naar de aanleg van het eerste bondswandelpad van Nederland.187 Het was op aandringen van Pos dat de ANWB zich met het wandeltoerisme ging bemoeien. Het realiseren van zijn plan, lukte mede door hulp van buitenlandse organisaties.188 Deze onderlinge samenwerking op internationaal niveau was kenmerkend voor de internationale heemschutbeweging.189 Om de heer Pos te eren voor zijn verdiensten en zijn 25-jarig jubileum te vieren, werd in 1918 een monument nabij Arnhem voor hem gebouwd: de Posbank. In de volksmond is dat ook de naam van het heuvelachtige heidegebied, waarin het monument ligt. De officiële naam van het gebied is het Herikhuizerveld. Met alle nevenfuncties van de man in het achterhoofd, lijkt het uitgesloten dat de bondswandelwegen alleen de bevordering van het wandeltoerisme dienden en geen hoger doel hadden.

‘Ons mooie land’-publicaties

Het mag geen verrassing heten dat het samenwerkingsverband tussen de verenigingen ook wel de ‘ons mooie land-beweging’ werd genoemd.190 Begin twintigste eeuw werden een reeks

werken gepubliceerd waarin de eigenheid van het Nederlandse landschap naar voor kwam.191 Binnen deze werken werd veelvuldig gebruik gemaakt van termen als ‘ons’ en ‘eigen’ waardoor een natuurlijke correlatie werd gesuggereerd tussen de gebouwde en natuurlijke omgeving.192 Een groot deel van deze ‘ons mooie land’-publicaties kwam uit de kokers van de samenwerkende beschermingsorganisaties.193

De vierdelige jubileumreeks Ons eigen land (1908) van de ANWB was een voorbeeld van een dergelijke publicatie. In de reeks stond de eigenheid van het Nederlandse landschap centraal. Zo werd gesproken over ‘onzer landgoederen’ en zelfs ‘onze zomervogels’.194 Ook de

eigenheid van de Veluwe werd benadrukt:

187 De Kampioen, 5 juni 1914, 486. 188 Ibidem.

189 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 739. 190 Ibidem, 736.

191 Ibidem, 740. 192 Ibidem, 742.

193 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 741. 194 Henri Meijer, Ons eigen land. Deel 3 (Arnhem 1908) 9, 62.

40

Het aantal kilometers per as afgelegd, was slechts luttel in vergelijking met de uren gaans, die ons in intieme aanraking met het ver van den ,,koninklijken weg’’ gelegen natuurschoon brachten. Dit is wel een van de groote eigenaardigheden van de Veluwe. Haar schoonheid is niet te overzien. (…) Geen platgelopen paden leiden u in den tempel der natuur.195

Een van de twee samenstellers van de reeks was de reeds genoemde G. A. Pos.196 In de boeken werd al regelmatig gepleit voor het lopen van tochten door het land, die het nationaal gevoel konden versterken.197 Vanaf de opening van de eerste bondswandelweg in 1914, raadde de ANWB al aan om Ons eigen land goed te bestuderen, voordat lopers begonnen aan hun wandeltocht: ‘Heb je zoo Wandelboekje, gidsen kaarten om je heen op tafel uitgespreid, legt er dan het deel van ,,Ons Eigen Land’’ bij (…).’198 Deze vierdelige serie boeken leerde de

wandelaars over het landschap dat men nog moest bewandelen. Hoezeer de ANWB de wisselwerking tussen de wandelgidsen en Ons Eigen Land propageerde, blijkt wel uit de laatste regels van de bondsuitgave Te voet door Noord-Brabant: ‘De prachtuitgave ,,Ons Eigen Land’’ en de wandelwegen, zij gaan hand aan hand, het zijn de poëzie en de praktijk van het toerisme op eigen bodem.’199 De ANWB zag het lezen van hun ‘ons mooie land’-publicatie als goede

voorbereiding op het wandelen over de bondswegen. Daar werd de opgedane kennis in praktijk door de wandelaar ervaren.

Natuur- en landschapsbescherming

De eerste pijler van de heemschutgedachte was natuur- en landschapsbescherming. In de bondswandelgidsen ging aandacht uit naar facetten in het landschap met zowel een natuurlijke als culturele oorsprong. Zoals kenmerkend voor de heemschutgedachte, vervaagde deze grens.200 Daardoor liepen binnen de beschrijvingen van de wandeltochten cultuur en natuur vaak door elkaar heen. Zo werd de ‘Middagter allee’, een beukenlaan, beschouwd als ‘een der fraaiste en beroemdste natuurmonumenten van den Veluwerand’ en als een ware

195 Meijer, Ons eigen land. Deel 3, 16.

196 Jan Feith, Ons eigen land. Deel 1 (Arnhem 1908); Frans Netscher, Ons eigen land. Deel 2 (Arnhem 1908);

Meijer, Ons eigen land. Deel 3; G. F. Haspels en Felix Rutten, Ons eigen land. Deel 4 (Arnhem 1908).

197 Roenhorst, ‘Monumentalisering en nationalisering van natuur en landschap’, BMGN, 742. 198 De Kampioen, 25 mei 1917, 340.

199 Te voet door Noord-Brabant, 111.

41

‘natuurtempel’.201 In de keuze voor locaties van de wandeltochten had de bond een duidelijke

voorkeur voor gebieden met hoogteverschillen. De vergezichten die de Nederlandse heuvels boden werden waar mogelijk opgezocht. Zo kon de wandelaar vanuit hoog perspectief het Nederlandse landschap aanschouwen en kennismaken met alle natuur en bebouwing in de wijde omgeving. Door dit soort keuzes die de ANWB maakte in route en beschrijvingen, had de bond veel invloed op de landschapsbeleving van de wandelaar. In die landschapsbeleving besteedde de toeristenbond veel aandacht aan het belang van de bescherming van het heemschut. Daar waren wandelaars zelf ook verantwoordelijk voor. De ANWB nam dan ook regelmatig de rol als opvoeder op zich in de wandelgidsen.

Natuurlandschap

De vegetatietypes waar de wandelaars het vaakst doorheen werden gestuurd betroffen bos en heide. Opvallend genoeg werd over die bossen vaak vrij specifieke informatie gegeven. Dat paste bij de twintigste-eeuwse perceptie van natuur volgens Karel Davids. Natuur was namelijk wat ‘merkwaardig’ was.202 Zo werd doorgaans het bostype genoemd wat neerkwam op bijvoorbeeld ‘kreupelhout’, ‘dennenbosch’, ‘hoog mastbosch’, ‘oerbosch’ of ‘beukenbosch’.203

Datzelfde gold voor boomsoorten die met grote regelmaat werden aangeduid. Daarmede werd opvallend vaak aandacht gegeven aan bomen met merkwaardige vormen in de wandelomgeving. Zo werd alleen al in de wandelgids Te voet van Arnhem via Ruurlo naar

Zutphen en Deventer gesproken over ‘De bekende wonderboom met wonderlijke kroon’, de

‘zoogenaamde Olifantsboom’, ‘Een oude linde [die] op vreemde wijze [was] vertakt, zoodat men er met eenigen goeden wil een W in kan zien’ en een ‘merkwaardigen tweelingboom’.204

In tegenstelling tot bomen, werd over andere planten of dieren niet veel geschreven in de wandelgidsen. Een enkele keer kregen dier- en plantensoorten wel aandacht. Uit het zeldzame voorbeeld waarin specifieke diersoorten benadrukt werden, bleek andermaal de heemschutgedachte. In de beschrijving van de Oisterwijkse Vennen werden maar liefst vijftien soorten vogels genoemd gevolgd door: ‘volgens den heer Jac. Thyssen zijn er minstens 64 vogelsoorten vertegenwoordigd.’205 Daarmee liet de ANWB indirect weten dat je voor meer

201 Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer, 24.

202 Davids, ‘De verbinding van natuur, landschap en 'Nederlandse' identiteit’, BMGN, 607.

203 Te voet door Noord-Brabant, 61; Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer, 54; Te voet van

Amsterdam naar Arnhem (Amsterdam 1914) 28.

204 Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer, 23, 24, 29, 69. 205 Te voet door Noord-Brabant, 61-62.

42

informatie daarover bij andere heemschutverenigingen terecht kon. De reden waarom bomen dan wel zoveel aandacht kregen, was wellicht omdat bomen merkwaardige vormen konden aannemen, wat paste bij de manier hoe natuur werd weergegeven volgens de heemschutgedachte. De nadruk lag op de merkwaardigheid van de natuuur. Daarnaast konden de opvallende bomen, evenals de bostypes, natuurlijk gebruikt worden als herkenningspunten voor de wandelaar in het landschap.

Naast bossen werden de wandelaars regelmatig over heidegebieden geleid door de ANWB. Met name de bloeiperiode van de hei kon op waardering rekenen, zoals onder meer blijkt uit het volgende fragment: ‘Vooral als de heide bloeit, dan is de Veluwe, de ,,Vale Ouw’’, lang niet vaal, maar levert [het] een prachtig paarsch-bruin kleed (…).’206 Het is echter discutabel om heidegebieden als natuurlandschap te bestempelen. Op veel plekken zijn heidegebieden ontstaan door toedoen van de mens. Vanwege begrazing door vee ontstonden kale, uitgeputte bodems waarop heideplanten zich konden vermeerderen.207 De heideplanten kwamen vaak al

in het gebied voor maar niet in dermate hoge concentraties. Door invloed van de mens op de verspreiding wordt ook wel gesproken van een halfnatuurlijke vegetatie.208 Voor de ANWB

viel dit landschap onder natuur. Datzelfde geldt ook voor bossen waarvan over de natuurlijke oorsprong valt te twisten. Deze voorbeelden maken duidelijk dat de grens tussen natuur- en cultuurlandschap niet strikt was voor de ANWB.

De heemschutgedachte kwam nog op een andere manier terug in de wandelgidsen en - verslagen. Bescherming van natuurschoon werd namelijk geprezen, de afbraak afgekeurd en om waardering werd gevraagd. Zo kregen beschermingsverenigingen vaak erkenning voor hun diensten zoals de Vereniging Natuurmonumenten in dit citaat, afkomstig uit een verhaal over de opening van de Brabantse bondswandelweg in De Kampioen: ‘Ik ken nauwelijks een andere vereeniging, voor wier werk ik zooveel sympathie gevoel. Gij alleen hebt genoten van de pracht dezer streek, gij alleen beseft hoezeer het verlies van zooveel schoons te bejammeren geweest zou zijn.’209 Wanneer de natuur op een onjuiste manier werd behandeld volgens de

heemschutgedachte, werd dit ook benoemd. Het ging dan bijvoorbeeld over de kap van bossen, de ontginning van gebieden en het achterlaten van afval. De ANWB viel dus niet alleen

206 Te voet van Arnhem via Ruurlo naar Zutphen en Deventer, 22.

207 Veerle Vandenbussche, Filiep T’Jollyn, Arnout Zwaenepoel, Geert De Blust en Maurice Hoffmann,

Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen: 7. Heide en landduinen (Gent 2002) 5.

208 Ibidem.

43

initiatieven af die het landschap schaadden, het sprak ook toeristen aan op hun eigen verantwoordelijkheid om het landschap schoon te houden. De toeristenbond nam dus de taak op zich tot het opvoeden van Nederlandse wandelaars. Ten slotte riepen de gidsen en verslagen op tot meer waardering van het natuurlijke heemschut. De natuur was ‘verrukkelijk’, ‘bijzonder mooi’ en ‘fraai’.210 Af en toe waren de gidsen nog explicieter zoals in dit voorbeeld: ‘Maar wie

ogen heeft om te zien, zal ook dit (…), weten te apprecieeren.’211 In de beschrijvingen van het

natuurlandschap in de wandelgidsen, was de heemschutgedachte dus duidelijk zichtbaar en beïnvloedde die gedachte de landschapsbeleving van de wandelaar.

Cultuurlandschap

Tijdens de wandeltochten werd door de ANWB ook veel aandacht geschonken aan vormen van cultuurlandschap. Dat is een landschap dat is samengesteld door de mens. De terminologie maakte duidelijk wanneer de ANWB dit als zodanig beschouwde. Door de integrale benadering van cultuur- en natuurlandschappen was de grens regelmatig vaag. De twee types die het meest voorkwamen werden aangeduid met de termen ‘lanen’ en ‘parken’. Daarnaast vormden ook regelmatig tuinen het decor van de wandelingen. De wandelingen liepen vaak door vormen van cultuurlandschap. Deze werden met dezelfde bewoordingen naar waarde geschat als gebeurde bij de natuurterreinen. Zo vormde ‘stadspark Sonsbeek een waardig slot’ van de eerste bondswandelweg en werd het gewaardeerd als ‘stellig een der allerschoonste landgoederen in