• No results found

Uitgeest : sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in Noord-Holland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitgeest : sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in Noord-Holland"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. de Rijk

Uitgeest

SOCIAAL-ECONOMISCHE VERKENNING VAN EEN RUILVERKAVELINGSGEBIED IN NOORD-HOLLAND

Interne Nota No. 210

L

s

2/

°A

* * DEN HAAQ £ ~,i sa 1 r5 F"3, 1978 * BIBLIOTHEEK . * januari 1976

z.q '77

(2)
(3)

INHOUD INLEIDING B i t 5 HOOFDSTUK I HOOFDSTUK H

ALGEMENE SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN 7

§ 1. Algemene oriëntatie 7 § 2. Ruimtelijke ontwikkeling 7 AGRARISCH-STRUCTURELE ASPECTEN § 1. Aantallen bedrijven § 2. Oppervlakten en grondverkeer 5 3. Bedrijfsomvang § 4. Arbeidsbezetting

HOOFDSTUK m BEDRUFSSTRUCTURELE ASPECTEN S 1. Veehouderij

5 2. Overige produktierichtingen § 3. Arbeidsproduktiviteit

HOOFDSTUK IV TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING (1974 - 5984)

§ 1. Aantallen hoofdberoepsbedrijven § 2. Bedrijfsoppervlaktestructuur § 3 . Bedrijf somvangstructuur

8 4. Produktie per man en arbeidsinkomens

9 9 11 12 14 15 15 18 18 20 20 21 22 23 SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING 24 BIJLAGEN 29

(4)
(5)

INLEIDING

Ten behoeve van de voorbereiding van ruilverkavelingen worden door het Landbouw-Economisch Instituut sociaal-economische verken-ningen samengesteld. In deze verkenverken-ningen wordt niet alleen de ontwik-keling in een recent verleden geanalyseerd, maar wordt ook getracht een indruk te geven van de toekomstige ontwikkeling in het gebied.

Deze verkenning bestaat uit vier hoofdstukken, een samenvatting en slotbeschouwing. In hoofdstuk I wordt de landbouw in een ruimer kader geplaatst. In hoofdstuk II wordt nader ingegaan op de agrarische structuur van het gebied. In hoofdstuk Dl wordt de bedrijfsstructuur nader geanalyseerd, o.a. door middel van een bedrijfstypologie, de p r o -duktiestructuur en de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit. In hoofdstuk IV is de toekomstige ontwikkeling aan de orde, zowel wat betreft het aantal bedrijven als oppervlakte en omvang van de bedrijven, arbeidsbezetting en arbeidsproduktiviteit. Tevens is getracht het a r -beidsinkomen te benaderen.

In de samenvatting en slotbeschouwing worden de voornaamste pun-ten bijeengebracht en daaraan beschouwingen vastgeknoopt omtrent de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de landbouw. Een verkenning kan aldus worden gezien als een bijdrage tot de gedachtenvorming over de toekomstige structurele ontwikkelingen in de agrarische bedrijfstak in het onderzochte gebied.

(6)
(7)
(8)

HOOFDSTUK I

ALGEMENE SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN

§ 1 . A l g e m e n e o r i ë n t a t i e

Het ruilverkavelingsgébied (blok) Uitgeest van ca. 1500 ha ligt prak-tisch geheel in de gelijknamige gemeente. In het westen behoort een klein deel van de gemeente Heemskerk en in het oosten van de gemeente Zaan-stad tot het blok. Voor de exacte begrenzing zoals die in opdracht van de C D . voor deze verkenning is aangehouden wordt verwezen naar de bij-gaande kaart 1). Het is een waterrijk, "leeg" gebied met alleen aan de randen (bedrijfs) gebouw en. Naast een agrarische heeft het een functie als groene zone tussen de bebouwingen van de Zaanstreek en IJmond enerzijds en die van Uitgeest anderzijds.

Scheiding tussen de twee deelgebieden, die in overleg met de C D . zijn onderkend, vormt het water de Krommenie. Het westelijk deelgebied is de Uitgeesterbroekpolder, het oostelijke de Krommeniërwoudpolder. Kortheidshalve wordt het westelijke deelgebied ook wel Uitgeest genoemd en het oostelijke Krommenie.

§ 2. R u i m t e l i j k e o n t w i k k e l i n g

Het ruilverkavelingsgebied valt onder drie streekplangebieden, nl. "Noord-Kennemerland", "Zaanstreek" en "IJmond-Noord". Aan het jaarverslag 1973 van de Rijks Planologische Dienst ontlenen we dat het eerste werd goedgekeurd in 1965 en dat een herziening in bewerking i s . Het tweede werd goedgekeurd in 1958 en hiervan is een vierde herzie-ning in bewerking. Het derde werd goedgekeurd in 1960 en hiervan is een derde herziening in bewerking. Dit heeft tot gevolg dat de ruimtelijke ontwikkeling in het gebied nog geenszins vaststaat.

Aan het "Algemeen Bestemmingsplan" van de gemeente Uitgeest van 1969 ontlenen we het volgende. Het gebied buiten de driehoek omslo-ten door de spoorweg, Rijksweg 9 en de westelijke gemeentegrens, is bijna geheel bestemd tot agrarisch gebied. Gezien de landschappelijke waarde geldt voor deze gronden tevens de bestemming "landschapszorg". Deze term, die afkomstig is uit het streekplan Noordkennemerlang heeft tot doel de zorg voor het behoud of het verkrijgen van een fraai landschap.

Opgenomen met toestemming van de Topografische Dienst; repro-duktie van het kaartfragment is niet toegestaan.

(9)

Dit houdt in dat nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van situ-atie, vorm en afmetingen van alles wat in dit gebied gebouwd kan worden en vergunningen worden vereist voor alle werkzaamheden die het uiter-lijk en karakter van het landschap zouden kunnen wijzigen. Over de ge-noemde driehoek in het westen van het blok is dit bestemmingsplan min-der duidelijk. Het wordt eveneens als agrarisch gebied gezien. Alhoewel de afstand tot de woningbouw in Heemskerk snel afneemt zal volgens de streekplannen het dorp Uitgeest hieraan niet mogen vastgroeien. Tót zo-ver dit plan.

Op 19 september 1974 heeft de Kroon beslist over de beroepsschrif-ten tegen dit Algemeen Bestemmingsplan. De Kroon heeft voor het ge-bied rondom Vroonmeer en Weijenbus zijn goedkeuring aan de bestem-ming agrarisch gebied onthouden. Als gevolg hiervan zal ca. 160 ha (in-clusief water) in het gebied van genoemde meren de bestemming natuur-gebied krijgen, evenals een natuur-gebied rondom het water de Krommenie. Rond het Vroonmeer is de Stichting "Het Noord-Hollands Landschap" reeds begonnen gronden aan te kopen. Per 1 april 1974 was 62 ha van het beoogde aankoopgebied van ca. 160 ha eigendom. Aan weerszijden van de Krommenie heeft het Staatsbosbeheer/CRM eveneens een aankoopgebied gepland van in totaal (water inbegrepen) ca. 100 ha.

(10)

HOOFDSTUK H

AGRABISCH-STRUCÏUBELE ASPECTEN

De gegevens in dit en het volgende hoofdstuk zijn gebaseerd op de landbouwmeiteïlingen. Deze gegevens zijn aangepast en bewerkt. In bij-lage 1 is dit nader toegelicht. Ten aanzien van enkele aspecten (betrok-kenheid bij het blok, bereikbaarheid van de percelen) is informatie ver-strekt door de Cultuurtechnische Dienst.

§ 1 . A a n t a l l e n b e d r i j v e n

In 1974 waren in totaal 89 geregistreerden bij het blok betrokken (zie bijlage 2). Deze verkenning richt zich op de 56 in het blok wonenden onder hen en de 23 elders wonenden met minstens een derde 1) van hun bedrijfsoppervlakte in het blok. Van deze laatsten kan gesteld worden dat

ze een wezenlijk belang bij het gebied hadden omdat een belangrijk deel van hun grond er lag. Het aantal in het blok wonende boeren en tuinders

(hoofdberoepsbedrijven) was 44, het aantal elders wonende boeren met minstens een derde van hun grond in het blok 19 en het aantal met min-der dan een min-derde in het blok 7.

Tabel 1. Aantallen bij het blok betrokken bedrijven naar beroepsgroepen (1974) Beroepsgroepen Hoofdberoepsbedrijven Nevenbedrijven Alle bedrijven Uit-geest 36 11 47 Inwonenden Krom-menie 8 1 9 To-taal 44 12 56 Uitwonenden met in het blok > 1/3 < 1/3

19 7 4 3 23 10

De hoofdberoepsbedrijven zijn ingedeeld naar bedrijfstypen, namelijk (melk)veebedrijven, gemengde (melk)vee- en tuinbouwbedrijven en overi-ge bedrijven. Een toelichting op deze indeling overi-geeft bijlaoveri-ge 1. De bij het blok betrokken bedrijven zijn hoofdzakelijk melkveebedrijven; zo behoor-den in 1974 maar vier van de 44 hoofdberoepsbedrijven in het blok tot een ander bedrijfstype.

1) Dit criterium kwam tot stand bij het bezien van de spreiding tussen de bedrijven naar percentage grond in het blok.

(11)

Tabel 2. Hoofdberoepsbedrijven naar bedrijfstype Veebedrijven Gemengde bedrijven Overige bedrijven Alle bedrijven Uit-geest 32 2 2 36 Inwonenden K r o m -menie 8 8 T o -t a a l 40 2 2 44 Uitwonenden m e t > 1/3 in het blok 18 1 19

Het gebruik van grond in het blok door uitwonenden komt zowel voor van-uit westelijke als oostelijke richting. Bijlage 3 geeft de woongemeente van de uitwonenden weer. Ongeveer een derde van hen woont in Uitgeest, een derde ten westen van Uitgeest en een derde ten oosten van het blok. Ver-reweg de meeste uitwonenden gebruiken grond in het deelgebied Uitgeest.

Het aantal hoofdberoepsbedrijven in het blok nam in de periode 1969-1974 af van 56 tot 44, een vermindering met 4,7% per jaar, wat meer is dan het landelijke gemiddelde van ruim 3% per jaar. Het aantal nevenbe-drijven in het blok nam in dezelfde periode af van 19 tot 12. Over het verloop van het aantal elders wonende gebruikers van grond in het blok zijn geen gegevens voorhanden.

Tabel 3. Mutaties op hoofdberoepsbedrijven in het blok naar oorzaak en gevolg Mutatieoorzaak Beroepsbeëindiging B e r o e p s v e r a n d e r i n g Overige oorzaken Totaal Totaal aantal 8 7 3 18 Aantal v o o r t e e z e t a l s hoofdberoeps- neven-bedrijf x) neven-bedrijf 3 (1) 2 1 (1) 6 ( 2 ) 2 1 3 Aantal opge-heven 3 4 2 9

x) Tussen haakjes waarvan door niet-familie.

Tot de vermindering van het aantal heeft in gelijke mate bijgedragen beroepsbeeindiging en beroepsverandering. Drie van de acht bedrijven

die bij beroepsbeëindiging vrijkwamen, werden door een opvolger voort-gezet (landelijk was dit 40 à 50%).

Tegenover afname van het aantal bedrijven door beroepsbeëindiging, beroepsverandering en overige oorzaken (met name overname van een bedrijf buiten het gebied) stond in deze periode geen toename meer.

Stichting van bedrijven en beroepsverandering in tegengestelde richting (vanuit de C beroepsgroep naar de A+B beroepsgroepen) kwam namelijk niet voor.

(12)

Tabel 4 . Mutaties n a a r bedrijfstypen

V e e Gemengde Overige T o -bedrijven -bedrijven b e d r i j v e n t a a l Bedrijven in het blok

Aantal in 1969 Verdwenen a l s hoofdberoepsbedrijf Aantal in 1974 46 6 40 4 _2_ 2 6 4 56 12 44 Bedrijfstypemutaties t u s s e n de c a t e g o r i e ë n veebedrijven, gemengde bedrijven en overige bedrijven kwamen in deze p e r i o d e niet v o o r . Het aantal veebedrijven v e r m i n d e r d e m a a r m e t bijna 3% p e r j a a r en de do-m i n e r e n d e positie van de ( do-m e l k v e e h o u d e r i j ten opzichte van de tuinbouw (bollenteelt) en de veredeling neemt e e r d e r toe dan af.

§ 2 . O p p e r v l a k t e n e n g r o n d v e r k e e r

De totale oppervlakte van het blok i s volgens opgave van de C D . 1500 ha. m het blok wonenden, voor z o v e r g e r e g i s t r e e r d en telplichtig, hadden volgens de landbouwtelling in 1974 k a d a s t r a a l c a . 1 000 ha in g e -b r u i k en uitwonenden c a . 300 ha in het -blok (zie -bijlage 2). Te stellen is

dat de r e s t e r e n d e 200 ha in b e s l a g genomen w e r d door open w a t e r , wegen, spoorbanen en grondgebruikers die m i n d e r in gebruik hadden dan nodig w a s o m telplichtig t e zijn. Dit i s o v e r i g e n s een grove b e n a d e r i n g d a a r een klein deel van de oppervlakte bij inwonenden in gebruik, buiten het blok lag.

De oppervlakte g e r e g i s t r e e r d e cultuurgrond (gemeten maat) van b e -drijven in h e t blok i s in de periode 1969-1974 p r a k t i s c h gelijk gebleven, zowel op hoofdberoepsbedrijven a l s op nevenbedrijven (zie bijlage 4 ) .

Tabel 5 . Bedrijfsoppervlakte veebedrijven en a l l e hoofdberoepsbedrijven

0 - 5 ha 5 - 10 ha 10 - 20 ha 20 - 30 ha 30 - 50 ha Totaal Inwonenden v e e -bedrijven 1969 1974 1 6 21 13 5 46 — 4 13 16 7 40 alle bedrijven 1969 1974 6 8 24 13 5 56 1 5 15 16 7 44 Uitwonenden m e t > 1/3 in blok X ) 1974 2 1 5 9 2 19 x) Veebedrijven op één bedrijf na.

(13)

De veebedrijven in het blok waren in 1969 gemiddeld 18 ha en in 1974 21 ha; de veebedrijven van elders wonenden waren in 1974 gemiddeld 20 ha. Uit de tabel blijkt dat de bedrijfsoppervlaktestructuur aanzienlijk werd verbeterd. Dit komt enerzijds doordat de zes verdwenen

veebedrij-ven in doorsnee kleiner waren (gemiddeld 12 ha) en de 40 voortgezette bedrijven per saldo werden vergroot van gemiddeld 19 tot 21 ha. Tabel 6. V e r g r o o t Verkleind Oppervlakteveranderingen Aantal bedrijven 17 5 Aantal 1/3 4 3 3 / 5 4 1

van - in beide j a r e n - veebedrijven v e r g r o o t 5/7 2 1 c.q. verkleind m e t . 7/10 3 10/15 > 3 .... ha 15 1

In bijlage 5 is dit uitgebreid weergegeven. Wanneer mutaties kleiner dan 1 ha buiten beschouwing worden gelaten, blijkt dat 18 bedrijven even groot bleven, er 17 met in totaal 104 ha werden vergroot en er 5 met in totaal 16 ha werden verkleind. In alle oppervlakteklasse, ook in de lagere, kwamen bedrijven voor die even groot bleven.

Tabel 7. Het effect van het grondverkeer op - in beide jaren -veebedrij-ven

Bedrijfsgrootte Aantal bedrijven van ha in 1974 Totaal in 1969 < 10 10/15 15/20 20/25 25/30 5: 30 1969 0 10 15 20 25 30 -10 ha 15 ha 20 ha 25 ha 30 ha 50 ha Totaal 1974 4 4 13 2 1 S T ~ | 2 - 8 1 4 5 I 5 13 3 7 40 In 1974 waren er onder de 40 veebedrijven in het blok nog steeds

en-kele (4) kleiner dan 10 ha, 13 van 10 tot 20 ha, eveneens 13 van 20 tot 25 ha en 10 minstens 25 ha.

§ 3 . B e d r i j f s o m v a n g

De bedrijfsomvang is uitgedrukt in standaardbedrijfseenheden (sbe). Een toelichting op dit begrip geeft bijlage 1. Naast de bedrijfsoppervlak-te wegen hierbij ook mee verschillen in inbedrijfsoppervlak-tensibedrijfsoppervlak-teit van het grondgebruik en de veredelingsproduktie.

(14)

Tabel 8. Totale produktie (sbe) Inwonenden A + B Inwonenden C + D Inwonenden totaal Uitwonenden^ A + Uitwonenden tota B al Aantal sbe 1969 5229 472 5 701 1974 5421 453 5 874 2 036 2 1 6 1 Gemiddeld per bedrijf 1969 1974 93 25 76 123 38 105 107 94 Gemidd per ha 1969 5,9 6,1 5,9 leid 1974 6,2 5.3 6,1 5,6 5,4

30 Met > 1/3 in het blok

Het aantal hoofdberoepsbedrijven in het blok nam af met 21% en de to-tale produktie van deze bedrijven nam toe met 4%, waardoor de gemid-delde bedrijfsomvang steeg van 93 tot 123 sbe. Voor de veebedrijven in het blok was de groei iets minder, nl. van 95 tot 120 sbe, maar steeg het gemiddelde aantal sbe per ha iets meer, nl. van 5,3 tot 5,7. De totale produktieomvang van de neveribedrijven nam iets af.

Tabel 9. Bedrijfsomvang (hoofdberoepsbedrijven)

Sbe-klassen < 70 sbe 70 - 110 sbe 110 - 150 sbe 150 - 190 sbe > 190 sbe Alle bedrijven Aantal inwonenden veebedrijven 1969 15 16 9 6 46 1974 7 11 13 4 5 40 overige 1974 5 4 1 10 bedrijven 1974 1 2 1 4 Aantal uit-wonenden ^ 1974

5 a)

5 5 3 1 19(1)

35) Met > 1/3 in het blok; tussen haakjes waarvan gemengd bedrijf

Een keerpunt in de ontwikkeling lag in deze periode bij ca. 110 sbe. In de klassen kleiner dan 90 sbe en ook van 90 tot 110 sbe nam het aantal bedrijven af en in de klassen vanaf 110 sbe en meer nam het aantal toe. Niettemin had in 1969 niet meer dan de helft van de veebedrijven in het blok een produktieomvang van minstens 90 sbe en in 1974 iets meer dan de helft een produktieomvang van minstens 110 sbe (normen waarbij een redelijk arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht mogelijk was). Dit betekent dat globaal bezien in beide jaren ongeveer de helft van de

(15)

bedrijven onvoldoende omvang had om aan een man een redelijk arbeids-inkomen te garanderen. Of op deze bedrijven verborgen werkloosheid aanwezig is kan niet zonder meer gezegd worden. Dit hangt bv. af van de technische omstandigheden of in welke mate men actief is buiten de land-bouw.

§ 4 . A r b e i d s b e z e t t i n g

Het aantal arbeidskrachten op de bedrijven nam in deze periode ster-ker af dan het aantal bedrijven, waardoor de gemiddelde arbeidsbezet-ting per bedrijf daalde van 1,4 tot 1,3 man.

Tabel 10. 1969 a b s . 1969 % 1974 a b s . 1974 % A r b e i d s k r a c h t e n B e d r i j f s -hoofden 45 69 42 84

op veebedrijven in het blok F a m i l i e x) 14 (13) 22 8 ( 8 ) 16 V r e e m d e n 6 9 Alle a r b e i d s -k r a c h t e n 65 100 50 100 x) Tussen haakjes zoons of schoonzoons.

Vreemde arbeidskrachten kwamen in 1974 al niet meer in de vaste arbeidsbezetting voor. Naast het verdwijnen van deze arbeidskrachten op de bedrijven, nam ook het aantal meewerkende zoons sterk af, door-dat van de 13 in 1969 er 4 inmiddels opvolgden en er 3 "afvloeiden". Slechts twee zoons zijn in deze periode "toegetreden".

(16)

HOOFDSTUK IH

BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN

Zoals de aantalsverhoudingen naar bedrijfstype reeds deden vermoe-den, wordt de cultuurgrond in het blok hoofdzakelijk als grasland ge-bruikt en wordt de agrarische produktie voornamelijk door de veehoude-rij geleverd.

Tabel 1 1 . Grondgebruik en produktie (hoofdberoepsbedrijven)

Grasland Melkvee Overig weidevee Totaal veehouderij Tuinbouw x) Akkerbouw Veredeling Totaal Inwonenden 1969 ha sbe 872 872 . 3 025 . 657 . 4 554 8 544 9 41 90 889 5229 1974 ha sbe 864 864 . 3 268 . 781 . 4 913 3 454 8 36 18 875 5421 Uitwonend > 1/3 in h ha 364 1 365 en met et blok in f 74 sbe 364 1353 276 1993 36 1 6 2 036 x) Inclusief braakland.

De veehouderij nam de laatste jaren nog in betekenis toe. Gemeten in sbe droeg ze in 1969 voor 87% tot de produktie in het blok bij en in 1974 voor 91%. Bij de uitwonenden was dit percentage in 1974 zelfs 98. Uit de tabel blijkt dat de veredeling en de akkerbouw niets voorstelt en dat naast de veehouderij alleen de tuinbouw van enig belang i s . In bijlage 6 is dit meer gedetailleerd dan in de tabel weergegeven.

5 1. V e e h o u d e r i j

De graslandexploitatie dient hoofdzakelijk ten behoeve van de melk-veehouderij. Weidemestvee wordt praktisch niet gehouden, terwijl uit de verhouding melkvee - jongvee valt af te leiden dat in het algemeen niet méér jongvee wordt gehouden dan voor vervanging en een lichte groei

(17)

van de melkveestapel nodig is. 1) Er worden de laatste jaren wel meer schapen gehouden, met name op de grotere bedrijven. Overigens zijn de verschillen tussen r i j - en vaarbedrijven 2) wat deze verhoudingen be-treft gering. Zo waren er in 1974 op de rijbedrijven gemiddeld 66 stuks jongvee en 31 schapen per 100 koeien aanwezig en op de vaarbedrijven resp. 71 en 33.

Tabel 12. Veehouderij op veebedrijven in het blok

0 - 10 ha 10 - 20 ha 20 - 30 ha 30 - 50 ha Totaal Aantal melkkoeien p e r bedrijf 1969 1974 16,7 21,8 30,5 39,4 25,4 16,8 21,9 32,5 57,9 31,9 p e r 100 ha 1969 1974 225 155 127 117 141 203 158 140 158 152 P e r 100 koeien ii aantallen jong-vee 40 71 71 77 71 m e s t -vee 1 0 0 11974 s c h a -pen 7 13 43 39 33

Van 1969 tot 1974 nam het gemiddelde aantal melkkoeien per veebe-drijf toe met 6 à 7. Vooral op de (enkele) grote bedrijven was van een forse toename sprake. Op een aantal bedrijven echter bleef de groei ach-ter, werd in het geheel niet uitgebreid of zelfs ingekrompen. Zo werd op 16 van de 40 bedrijven het aantal koeien met minstens 5 uitgebreid (waaronder 5 met minstens 20 koeien méér dan in 1969), schommelde op 20 het aantal tussen 4 méér en 4 minder dan in 1969 en werd op 4 het

aantal met minstens 5 ingekrompen. Uitbreiding met minstens 20 koeien betrof uitsluitend bedrijven met in 1969 reeds minstens 25 koeien. In twee van deze vijf gevallen is dit gepaard gegaan met overgang op lig— boxenstalling. Een dergelijke stalling hadden eind 1974 dus twee veehou-ders in het blok en bovendien drie uitwonenden, onder wie maar één met minstens een derde van zijn grond in het blok.

In 1974 hadden van de 40 veehouders in het blok er 22 minder dan 30 koeien, 9 van 30 tot 40 koeien, 9 minstens 40 koeien (onder wie drie met minstens 60 koeien) en van de 18 uitwonende veehouders er 10 minder dan 30 koeien, 3 van 30 tot 40 koeien en 5 minstens 40 koeien (onder wie één met minstens 60 koeien). In bijlage 7 is dit uitvoeriger weergegeven.

1) De Voorlichtingsdienst in Noord-Holland stelt hier als norm dat 60 à 70 stuks jongvee per 100 koeien nodig zijn voor instandhouding van een gelijkblijvende melkveestapel.

(18)

Tabel 1 3 . Melkveedichtheid op het g r a s l a n d in 1974 Veebedrijven Inwonenden: 0 - 10 ha 10 - 20 ha 20 - 30 ha 30 - 50 ha

Aantal Aantal m e t koeien p e r 100 h a

Gemid-b e d r i j - Î257 Ï5Ö7 Ï757 delde ven < 125 14? 174 199 ^ 2 0 0 4 13 16 7 2 4 2 1 2 7 1 4 3 2 1 4 2 2 1 203 158 140 158 Totaal In Uitgeest In K r o m m e n i e Rijbedrijven Overw. rijbedrijven Overw. vaarbedrijven Uitwonenden < 20 ha üitwonenden s: 20 h a Uitwonenden t o t a a l 40 32 8 21 3 16 7 11

TT

'

8 4 4 1 2 5 1 4 5 11 8 3 8 3 2 4

é

9 8 1 5 4 1 1 2 7 7 5 2 1 1 2 5 5 2 1 2 2 1 3 152 160 126 156 153 144 165 144

148

Op v e l e bedrijven zijn mogelijkheden tot v e r d e r e produktieverhoging aanwezig, m i t s de bedrijfsomstandigheden gunstig zijn of worden. Dit geldt m e t name voor de bedrijven van 20 tot 30 ha, de bedrijven in het deelgebied K r o m m e n i e en de v a a r b e d r i j v e n . Genoemde c a t e g o r i e ë n h a d -den i m m e r s volgens tabel 13 een lage gemiddelde melkveebezetting op het g r a s l a n d .

Hoe is nu het niveau in vergelijking m e t e l d e r s ? Dit w.ijzen cijfers v o o r 1974 u i t .

Aantal 100 ha Veebedrijven in het blok

Hoofdberoepsbedrijven totaal in het blok Alle b e d r i j v e n in het blok

Idem in landbouwgebied Waterland Idem in provincie Noord-Holland Idem in p r o v i n c i e F r i e s l a n d Idem in provincie Zuid-Holland

Idem in de W e i d e s t r e k e n (groep van landbouwgebieden) Idem in Nederland koeien p e r g r a s l a n d 152 149 142 141 148 161 179 170 169 In het blok ligt de melkveebezetting op het g r a s l a n d op een ongeveer even l a a g p e i l a l s gemiddeld in het Waterland, het landbouwgebied w a a r -toe het b e h o o r t . Dit i s l a g e r dan het gemiddelde voor Noord-Holland en d a a r w e e r aanzienlijk l a g e r dan in F r i e s l a n d en Zuid-Holland. Optrekken van het peil, al dan niet gepaard m e t v e r g r o t i n g van bedrijfsoppervlakte, i s in vele gevallen nodig om een redelijk arbeidsinkomen uit de m e l k

(19)

veehouderij te behalen. Immers, daarvoor is minstens een eenheid van 40 melkkoeien op een eenmansbedrijf nodig, terwijl dit minimum geleide-lijk opschuift. Van de 40 veehouders in het blok hadden e r in 1974 31 nog geen 40 koeien op hun bedrijf.

Een alternatieve bedrijfsvoering, nl. combinatie met een andere pro-duktierichting, neemt eerder af dan toe. Tot voor kort werd hierbij in deze omgeving in de eerste plaats aan de bollenteelt gedacht. Deze teelt is echter uit rentabiliteitsoogpunt minder aantrekkelijk geworden. In 1974 waren er nog maar twee bedrijven waarop veehouderij met bollen-teelt of veredeling gecombineerd werd.

§ 2. O v e r i g e p r o d u k t i e r i c h t i n g e n

Alle produktierichtingen naast de veehouderij (tuinbouw, akkerbouw en veredeling) namen in betekenis af. Dit bleek reeds uit tabel 11 en wordt uitvoeriger in bijlage 7 weergegeven. Indien ze voorkomen, is het prak-tisch uitsluitend in het deelgebied Uitgeest.

De tuinbouw is van de overige produktierichtingen nog de minst onbe-langrijke. Ze maakte volgens globale berekeningen in 1969 10% en in 1974 8% van de totale produktie uit. Het areaal tuinbouw in de open grond op deze bedrijven bestond in 1974 uitsluitend uit bollenteelt. Daar-naast was er nog 30 are onder glas. In dit jaar was er onder de hoofdbe-roepsbedrijven in het blok maar één specifiek tuinbouwbedrijf en waren er in het geheel (ongeacht de beroepsgroep) maar 11 bedrijven met bouwteelten tegen in 1969 4 tuinbouwbedrijven op 16 bedrijven met tuin-bouw. Onder de uitwonenden was geen enkele tuinder.

De akkerbouw stelt niets voor. In beide jaren teelden bij het blok be-trokkenen minder dan 10 ha akkerbouwgewassen en was er slechts één bedrijf waar de akkerbouw meer dan de helft van de produktie uitmaakte.

De veredeling (voornamelijk fokzeugen en aanvankelijk ook pluimvee) maakte in 1969 ca. 2% van de produktie uit. Sedertdien is ze praktisch verdwenen. In 1974 waren er nog 3 hoofdberoepsbedrijven in het blok met enige veredelingsproduktie (te zamen ca. 20 sbe).

§ 3 . A r b e i d s p r o d u k t i v i t e i t

De arbeidsproduktiviteit wordt uitgedrukt in aantal sbe per man. Dit is derhalve een grove benadering. Enerzijds blijft de'Volwaardigheid" van de arbeidskrachten buiten beschouwing, terwijl anderzijds met vrij algemene normen de produktieomvang wordt berekend. Vooral voor de tuinbouw is de berekening grof. Zowel de produktie (in sbe) als de ar-beidsbezetting (aantal vaste arbeidskrachten) kwam reeds ter sprake.

De gezamenlijke produktie van de veebedrijven in het blok steeg van 4400 tot 4 800 sbe ofwel met gemiddeld bijna 2% per jaar. Het aantal vaste arbeidskrachten op deze bedrijven daalde van 65 tot 50 of wel met gemiddeld 5% per jaar. De gemiddelde produktie per man steeg hierdoor van 68 tot 96 sbe of wel met gemiddeld 7% per jaar. De vermindering

(20)

Tabel 14. Bedrijfsomvang en arbeidsproduktiviteit

Veebedrijven in het blok: 0 - 10 ha 10 - 20 ha 20 - 30 ha 30 - 50 ha Gemiddeld(e) sbe/bedrijf man/bedrijf 1969 1974 1969 1974 sbe/man 1969 1974 55 78 118 164 56 81 126 218 1,14 1,33 1,46 2,00 1,00 1,08 1,31 1,57 49 59 81 82 56 75 96 139 Totaal Rijbedrijven Overwegend rijbedrijven Overwegend vaarbedrijven Alle bedrijven in het blok Bedrijven van uitwonenden

95 93 120 116 180 115 123 107 1,41 1,41 1,25 1,14 1,33 1,38 1,30 1,32 68 66 96 102 135 83 95 81

van de factor arbeid was hierbij dus doorslaggevend. Vergeleken met de landelijke produktiestijging per man (5 à 6% per jaar) is dit niet ongun-stig. Dit zegt evenwel nog niets over het bereikte niveau. Volgens een globale LEI-bewerking vanCBS-statistieken was dit in 1974 in de gemeen-te Uitgeest ongeveer gelijk aan het gemiddelde voor Wagemeen-terland (98 sbe per man).

Op de vaarbedrijven, die gemiddeld ongeveer evengroot in oppervlak-te zijn als de rijbedrijven, ligt de arbeidsproduktivioppervlak-teit veel lager. Dit komt door enerzijds een lichtere melkveebezetting en anderzijds een zwaardere arbeidsbezetting. In bijlage 8 is de berekende produktie per man uitvoeriger dan in tabel 14 weergegeven.

(21)

HOOFDSTUK IV

TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING (1974 - 1984)

In het voorgaande is de toestand in het gebied in 1974 beschreven en werd ingegaan op de ontwikkeling in de periode van vijf jaren die daaraan voorafgaan. In dit hoofdstuk komt de ontwikkeling aan de orde die in de periode tot 1984 te verwachten is. Daarbij is geen rekening gehouden met een ruilverkaveling. Deze vooruitberekening steunt in belangrijke mate op de tendenties uit het jongste verleden.

§ 1. A a n t a l l e n h o o f db e r o e p s b e d r i j v e n

In de eerste plaats is het aantal bedrijven in het blok aan de orde. Dit aantal is statistisch eigenlijk te klein voor de gebruikelijke - op grond van de recente ontwikkeling en de huidige leeftijds- en opvolgingssitua-tie - vooruitberekening. Niettemin is dit gedaan en wel uitsluitend voor de categorie veebedrijven. Bedrijfstypeverschuivingenkwamen immers de laatste jaren niet meer voor en de aantalsontwikkeling van de overige

hoofdberoepsbedrijven verliep bovendien afwijkend. Deze vooruitbereke-ning mondde uit in een vermindering van het aantal veebedrijven van 40 tot 30 (4 door beroepsbeëindiging en 6 door beroepsverandering en overi-ge oorzaken).

Daarnaast zijn de bedrijven onderscheidden in blijvers en wijkers. In bijlage 9 zijn alle bij het blok betrokken bedrijven hiernaar ingedeeld.

Volgens deze indeling zouden er nog 29 à 30 veebedrijven over zijn, eveneens voor ongeveer de helft als gevolg van enerzijds beroepsbeëin-diging en anderzijds beroepsverandering en overige oorzaken.

Gezien het voorgaande wordt het aantal veebedrijven in het blok in 1984 op 30 gesteld, wat neerkomt op een gelijke vermindering (bijna 3% per jaar) als in de afgelopen vijf jaren. Wat de overige bedrijven betreft is, gezien bijlage 9, te stellen dat er van elk bedrijfstype nog een enkel bedrijf over is. Het totale aantal hoofdberoepsbedrijven in het blok wordt daarmee 32 tegen 44 in 1974 en 56 in 1969.

Van de gebruikers van grond in het blok die buiten het blok wonen, is alleen de momentopname van 1974 bekend. Het aantal hoofdberoepsbe-drijven met een flink belang (^ 1/3) in het blok was toen 19, waarvan er 13 als blijvend en 6 als wijkend worden beschouwd. Wijkend wil niet

meer zeggen dan wijkend als hoofdberoepsbedrijf en niet dat automatisch de bij deze bedrijven behorende grond (en ook die in het blok) vrijkomt voor blijvers. Anderzijds wil "blijvend" niet zeggen dat deze bedrijven zonder meer al hun grond in het blok behouden, hoewel dit wel waar-schijnlijk is.

(22)

§ 2. B e d r i j f s o p p e r v l a k t e s t r u c t u u r

Om iets over de ontwikkeling van de bedrijfsoppervlaktestructuur te zeggen, moet eerst een raming worden gemaakt van de oppervlakte cul-tuurgrond die de 30 veebedrijven in 1984 zullen beslaan. Hiertoe dient tabel 15.

Tabel 15. Opstelling t.b.v. voorui&erekening totale areaal van veebe-drijven in het blok

In 1969 In 1974 Tot 1984 x) b l i j v e r s Ha totaal w i j k e r s

Inwonenden: veebedrijven A+B 827 840 700 140 Idem: overige bedrijven A+B 62 35 15 20 Idem: alle bedrijven A+B 889 875 715 160 Idem: C+D bedrijven 77 85

Idem: totaal 966 960

Ha in het blok

Uitwonenden: A+B bedr.met s 1/3 in blok . 223 189 34 Idem: A+B bedr. met < 1/3 in blok 27 26 1

Idem: C+D bedrijven 33 x) Waarbij de enkele "twijfelaars" zijn opgedeeld.

Bij gebrek aan exacte informatie over de mate waarin grond aan agrarisch gebruik zal worden onttrokken (t.b.v. landschapsplan, wegen, e.d.), wordt dit op 5% gesteld. Uitgaande van de 960 ha cultuurgrond die inwonenden in gebruik hadden, blijft er dan 900 ha over. De opper-vlakte van nevenbedrijven in 1984 wordt op 100 ha gesteld, wat een klei-ne toename betekent. Wanklei-neer andere hoofdberoepsbedrijven dan veebe-drijven 25 ha gaan beslaan, blijft voor de veebeveebe-drijven in het blok 775 ha over. Bij de veronderstelling dat nog eveneens 25 ha in het blok v r i j -komt ten gunste van deze bedrijven (vrijkomende grond van "wijkende" uitwonenden) dan zullen de veebedrijven in het blok in 1984 800 ha net-to 1) beslaan.

Een alternatieve berekening gaat uit van de globale oppervlakte cultuur-grond in het blok voor zover die gevolgd kon worden (volgens de tabel ca. 1250 ha). Verminderd met 5%, blijft over 1180 ha. Wanneer nevenbedrij-ven en z.g. wijkers te zamen 180 ha zullen beslaan, blijft voor de blijnevenbedrij-ven- blijven-de hoofdberoepsbedrijven ca. 1000 ha in het blok over, waarvan veron-dersteld wordt dat 200 ha zal behoren bij boeren van elders en 800 ha bij boeren in het blok.

1) Cultuurgrond gemeten maat.

(23)

De gezamenlijke oppervlakte in 1984 van de veebedrijven in het blok wordt aldus op 800 ha gesteld. Hiervan uitgaande is via een lognormale verdeling de bedrijfsoppervlaktestructuur van deze bedrijven voor 1984 weer te geven

Tabel 16. Bedrijfsoppervlaktestructuur veebedrijven

< 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 - 25 ha 25 - 30 ha 30 - 35 ha > 35 ha Totaal 1969 7 14 7 9 4 3 2 46 Aantal bedrijven 1974

4

1

8

J

5 13 3 3 4 40 1984 2 2 11 3 3 9 30

De gemiddelde bedrijfsoppervlakte neemt dan toe van 18 ha in 1969 tot 21 ha in 1974 en tot 26 à 27 ha in 1984.

§ 3 . B e d r i j f s o m v a n g s t r u c t u u r

In het recente verleden steeg het aantal sbe per ha op het doorsnee veebedrijf in het blok van 5,31 tot 5,73 of wel met gemiddeld 1,5% per jaar. Dit gemiddelde betreft ca. 500 ha cultuurgrond die over land wordt bereikt en ca. 300 ha vaarland (zie bijlage 10).

De aankoopgebieden in het blok van de Stichting "Het Noord-Hollands Landschap" en Staatsbosbeheer/CRM beslaan te zamen ca. 260 ha (kada-straal). Te stellen is dat hiervan ruim 100 ha cultuurgrond is. In welke mate zich hierop in de komende tien jaar beperkende bepalingen zullen doen gelden, is thans niet te berekenen. Vooreerst wordt dan ook alleen rekening gehouden met het obstakel van het varen. Dit is echter in de ontwikkeling 1969-1974 verdisconteerd. Met een zelfde toename van de intensiteit van het grondgebruik als in de laatste jaren (1,5% per jaar), wordt het aantal sbe 6,65 gemiddeld per ha, het totale aantal per 800 ha

5300 sbe en het gemiddelde aantal per bedrijf 1 77 sbe.

De gemiddelde omvang van deze veebedrijven (tabel 17) zou dan ver-lopen van 96 sbe in 1969 en 120 sbe in 1974 tot 177 sbe in 1984. In de ta-bel is via een lognormale verdeling de omvangstructuur voor 1984 weer-gegeven.

(24)

Tabel 17. Ontwikkeling in bedrij f somvangstructuur veebedrijven Aantal bedrijven 1969 1974 1984 50 -70 -90 -11Ö -130 -170 -210 -250 -70 90 110 130 170 210 250 350 sbe sbe sbe sbe sbe sbe sbe sbe 15 7 1 8 7 2 8 4 2 6 9 6 8 6 6 1 3 4 - 3 5 1 4 Totaal 46 40 30 § 4 . P r o d u k t i e p e r m a n e n a r b e i d s i n k o m e n s

Het aantal v a s t e a r b e i d s k r a c h t e n p e r 100 bedrijven was in 1969 141 en in 1974 125. Wanneer voor 1984 120 a r b e i d s k r a c h t e n p e r 100 b e d r i j ven wordt aangehouden, betekent dit dat e r op 30 bedrijven 36 vaste a r -b e i d s k r a c h t e n zijn. Bij dit aantal stijgt dan het aantal s-be p e r man van 68 in 1969 en 96 in 1974 tot 148 in 1984. De toename van de a r b e i d s p r o -duktiviteit (gemeten in sbe p e r man) is dan voor 1974-1984 gemiddeld 4,4% p e r j a a r en d a a r m e e aanmerkelijk g e r i n g e r dan in de afgelopen vijf j a r e n (ruim 7%).

Het gemiddelde arbeidsinkomen p e r sbe over de l a a t s t e j a r e n laat zich voor Waterland 1) uit LE I-boekhoudingen b e r e k e n e n op 253 gulden. Na een c o r r e c t i e voor de w a a r d e r i n g van de grond 2) in het gebied b e d r a a g t het arbeidsinkomen 190 gulden p e r s b e . In bijlage 11 is de verdeling n a a r a r b e i d s i n k o m e n s k l a s s e n voor 1974 weergegeven. E e n beeld van de toekomstige situatie wordt g e b a s e e r d op de gegevens die in de vorige p a -r a g -r a v e n zijn uitgewe-rkt. Het -r e s u l t a a t van deze benade-ring geeft even-eens deze bijlage, waarin blijkt dat het gemiddelde arbeidsinkomen p e r man zal toenemen van c a . 18 000 gulden in 1974 tot ca. 28 000 gulden in 1984.

1) Het landbouwgebied w a a r i n het blok ligt.

2) Van pachtbasis tot 3,5% van de v e r k e e r s w a a r d e .

(25)

SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING

1. Het ruilverkavelingsgebied Uitgeest in de gelijknamige gemeente is een klein waterrijk weidegebied, dat grotendeels onbewoond is en vanuit de randen wordt beboerd. Vandaar dat het aantal buiten het blok wonende boeren met grond in het blok hier belangrijk is. Het vormt een groene zone tussen de Zaanstad, de IJmond en het dorp Uitgeest en grenst in het noorden aan een belangrijk recreatiegebied, nl. het Uitgeestermeer.

De in verkenningen gebruikelijke beschouwingen over beroepsbevol-king, werkgelegenheid en de ontwikkeling daarin zijn achterwege gelaten. Gegevens hierover (voor de gemeente Uitgeest) zijn niet opportuun. Van gemeentewege is het blok hoofdzakelijk als agrarisch gebied bestemd met behoud van of het verkrijgen van een fraai landschap. Dit houdt in dat nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van situatie, vorm en afmetingen van alles wat er gebouwd wordt en vergunningen worden vereist voor alle werkzaamheden die het uiterlijk en karakter van het landschap zouden kunnen wijzigen. Als gevolg van een beslissing in 1974 van de Kroon krijgt ca. 160 ha (water inbegrepen) rondom Vroonmeer en Weijenbus de bestemming natuurgebied, evenals een gebied rondom de Krommenie. Inmiddels is de Stichting "Het Noord-Hollands Landschap" begonnen gronden bij het Vroonmeer aan te kopen en heeft ook Staatsbos-beheer/CRM plannen tot aankoop bij de Krommenie. Te zamen omvatten deze plannen ca. 260 ha op een totale blokgrootte van 1500 ha.

Het blok omvat de Uitgeesterbroekpolder en de veel kleinere Krom-meni'örwoudpolder. In de Uitgeesterbroekpolder werd reeds in 1959 ge-probeerd tot ruilverkaveling te komen, voornamelijk vanwege de ver-spreide ligging van bedrijfskavels, het niet ontsloten zijn ervan en een slechte waterbeheersing. Dit ging echter niet door. In de vijftiger jaren kwam in de Krommeniërwoudpolder een ruiling van bedrijfskavels tot stand. De gebruikers kregen wel hun grond aaneengesloten maar de meesten moesten echter nog varen. Als gevolg van afvloeiing en vergro-ting van bedrijven ontstond opnieuw een verspreide ligging 1).

2. Deze verkenning richt zich in de eerste plaats op de agrariërs die in het blok wonen. Dit waren er 44 in het peiljaar 1974. Daarnaast had-den 26 elders wonende agrariërs grond het in blok liggen. Deze werhad-den in tweeën onderscheiden, nl. 19 met een wezenlijk belang bij het blok (min-stens een derde van hun grond) en 7 met grond in het blok van minder

be-1) Ontleend aan het "Verslag van de enquête welke is gehouden voor de ruilverkaveling Uitgeest-Krommeniërwoudpolder in het voorjaar van 1972".

(26)

tekenls. Deze laatsten worden buiten beschouwing gelaten. 1)

In de laatste jaren daalde het aantal hoofdberoepsbedrijven (bedrijven van agrariërs) in het blok van 56 tot 44 of wel met gemiddeld 4,7% per

jaar, wat meer is dan landelijk (3%). Stichting van bedrijven en overgang van nevenbedrijf tot hoofdberoepsbedrijf kwam niet voor.

De bedrijven zijn in drie typen onderscheiden, nl. (melk) veebedrijven, gemengde (melk)vee- en tuinbouwbedrijven en overige bedrijven (land-en tuinbouwbedrijv(land-en (land-en veredelingsbedrijv(land-en). Tot deze laatste twee ty-pen behoorden maar enkele bedrijven. Overgang tot een ander bedrijfs-type kwam de laatste jaren niet voor, de toch reeds geringe betekenis van tuinbouw (bollenteelt) en veredeling nam verder af. Deze verkenning richt zich dan ook met name op de (melk) veebedrijven.

3 . In het blok wonenden hadden naar raming driekwart van de cultuur-grond in het blok in gebruik. Dit deel nam in de laatste jaren mogelijk iets, zij het gering, toe. De oppervlakte cultuurgrond van hoofdberoeps-bedrijven in het blok was in 1974 met 875 ha maar weinig (14 ha) minder dan in 1969. De gemiddelde grootte van de veebedrijven steeg daarbij van 18 tot 21 ha. De bedrijfsoppervlaktestructuur verbeterde dus. Dit komt doordat enerzijds de verdwenen bedrijven gemiddeld maar 12 ha waren en anderzijds de voortgezette bedrijven, die oorspronkelijk

19 ha waren, per saldo werden vergroot.

In 1974 waren er van de 40 veebedrijven in het blok 17 kleiner dan 15 ha, 14 van 15 tot 25 ha en 9 minstens 25 ha. In de Uitgeesterbroekpol-der waren de bedrijven gemiddeld veel kleiner (19 ha) dan in de Krom-meniërwoudpolder (28 ha). Het gemiddelde van de bedrijven van uitwo-nenden kwam met 20 ha dicht bij dat in eerstgenoemde polder.

4. Vreemde arbeidskrachten komen al niet meer in de vaste arbeidsbe-zetting voor. Het betreft dus uitsluitend gezinsbedrijven. Ook het aantal meewerkende zoons nam af. De gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf daalde van 1,4 tot 1,3 man.

5. Zoals uit de bedrijfstype-verhoudingen reeds valt af te leiden, heeft de agrarische produktie sterk overwegend betrekking op veehouderij, nl. in 1974 voor 91% (bij uitwonenden zelfs voor 98%). Uit de verhouding melkvee-jongvee blijkt dat in het algemeen niet méér jongvee wordt aan-gehouden dan voor vervanging en een lichte groei van de melkveestapel nodig i s . De schapenhouderij neemt toe, met name op de grotere bedrij-ven. Weidemestvee is bijna niet aanwezig. Vooral op de (enkele) grote bedrijven was sprake van een forse toename van het aantal koeien, op andere bedrijven bleef de groei achter en op sommige werd in het geheel niet uitgebreid. Van 1969 tot 1974 nam het gemiddelde aantal koeien per veebedrijf toe met 6 à 7 tot 32. In 1974 hadden van de 40 veehouders in het blok er 9 minstens 40 (3 minstens 60) koeien en van de 18 uitwonende veehouders 5 minstens 40 (één minstens 60) koeien. Onder de veehouders in het blok waren er twee met een ligboxenstal.

1) Wanneer het in het vervolg over uitwonenden gaat, wordt dus de eerst-genoemde groep bedoeld.

(27)

De melkveebezetting is echter nog betrekkelijk laag. Dit geldt met na-me voor de bedrijven in de Kromna-meniërwoudpolder, de z.g. vaarbedrij-ven en de bedrijvaarbedrij-ven van uitwonenden. Dat dit voor de Krommeniërwoud-polder niet moet worden toegeschreven aan het feit dat de bedrijven er groter zijn, bewijst het verloop van de melkveebezetting naar grootte-klasse. De grote bedrijven blijken namelijk een dichtere melkveebezet-ting te hebben dan de minder grote (zie tabel 13). In het algemeen zullen ongunstige bedrijfsomstandigheden hieraan debet zijn. De Uitgeester-broekpolder komt gunstiger voor de dag.

Weidebedrijven Ha Koeien/ha Gve/ha Koeien/man

Krommeniërwoudpolder totaal w.v. overwegend rijbedrijven w.v. overwegend vaarbedrijven Uitgeesterbroekpolder totaal w.v. overwegend rijbedrijven w.v. overwegend vaarbedrijven Gemiddeld in het blok

Uitwonenden

"Rendementsbedrijven" LEI Eenmans-studiebedrijven LEI Noord-Holland veen LEI Noord-Holland klei I LEI Noord-Holland klei II LEI Zuid-Holland I LEI 28 33 26 19 19 19 21 19 25 28 18 14 35 18 1,26 1,29 1,24 1,62 1,63 1,58 1,52 1,49 1,48 2,03 1,65 1,79 1,69 2,07 1,79 1,93 1,67 2,09 2,11 2,05 2,01 1,87 2,15 2,63 2,42 2,73 2,36 2,55 26,1 43,0 19,8 25,4 26,4 _ _ 2 3 , 5 22,9 21,6 24,6 43,5 23,4 21,2 28,5 24,1

Uit het overzicht blijkt dat het niveau in het blok sterk door de genoemde groepen wordt gedrukt en de gemiddelde melkveedichtheid er vergeleken met andere weidegebieden op een even laag peil ligt als gemiddeld voor geheel Waterland. Optrekken van het peil, al dan niet gepaard met een grotere bedrijfsoppervlakte, zal in vele gevallen nodig zijn om een rede-lijk arbeidsinkomen uit de melkveehouderij te behalen. In 1974 hadden nog slechts 9 van de 40 veehouders in het blok minstens 40 melkkoeien, wat zeker een minimum is.

6. Het combineren van rundveehouderij met tuinbouw (bollenteelt) neemt eerder af dan toe. Uit rentabiliteitsoogpunt is de bollenteelt minder aan-trekkelijk geworden. De veredeling is, gezien haar omvang, nauwelijks noemenswaard.

7. De gemiddelde bedrijfsomvang van de veebedrijven in het blok steeg in deze periode van 95 tot 120 sbe. Ondanks deze stijging ging het deel van de bedrijven dat voldoende omvang had voor een volwaardig een-mansbedrijf (globaal te stellen op a 90 sbe in 1969 en > 110 sbe in 1974) niet vooruit maar bleef ongeveer de helft.

Globaal benaderd nam de arbeidsproduktiviteit toe van gemiddeld 68 tot 96 sbe per man of wel met ruim 7% per jaar. Hierbij was doorslag-gevend de vermindering van de arbeidsbezetting. Vergeleken met de landelijke produktiviteitsstijging per man van 5 à 6% per jaar is dit niet

(28)

ongunstig. Het in 1974 bereikte niveau is volgens globale raming in het blok gelijk aan het gemiddelde voor Waterland en daarmee lager dan voor

de provincie Noord-Holland. Het niveau in het blok wordt ongunstig beïn-vloed door de z.g. vaarbedrijven, nl. voor vaarbedrijven 82 sbe per man en voor rijbedrijven 101 sbe per man.

8. De melkveehouderij is door het overgaan op ligboxstallen en moderne melksystemen in een stroomversnelling gekomen. In het blok is deze ontwikkeling nog nauwelijks begonnen, zodat voor de toekomst rekening moet worden gehouden met ingrijpende veranderingen. Voor een derge-lijke ontwikkeling is een slechte verkaveling en ontsluiting funest. Zo moet volgens de Discussienota Melkveehouderij 1) "voor het in gebruik nemen van een doorloopmelkstal minimaal voldoende grond voor zomer-beweiding voor het vee rond de boerderij liggen. Dit wil zeggen 1 ha voor iedere 4 à 5 grootveeëenheden. Bij de opzet van ruilverkavelingsplannen zou er dus naar gestreefd moeten worden om bij eenmansbedrijven 10 à 20 ha rondom de boerderij te krijgen. Optimaal zou een weidebedrijf met een veebezetting van ca. 3 gve per ha en de grond aan één kavel bij huis zijn".

9. Een vooruitberekening van het aantal veebedrijven over tien jaar (in 1984), bij een spontane ontwikkeling en zonder rekening te houden met een ruilverkaveling, komt uit op een vermindering van bedrijven in het blok met gemiddeld bijna 3% per jaar. Dit betekent een gelijk tempo als

in de afgelopen vijf jaren. Het aantal veebedrijven in 1984 wordt daarmee op 30 gesteld. Van elk ander bedrijfstype zal er maar een enkel bedrijf over zijn.

10. De in 1984 beschikbare oppervlakte cultuurgrond voor veebedrijven in het blok wordt op 800 ha geraamd. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte neemt daarbij toe van 18 ha in 1969 tot 21 ha in 1974 en 26 à 27 ha in

1984. Bij deze ontwikkeling zal dan de helft van de bedrijven minstens 25 ha zijn tegen in 1974 eenkwart.

In welke mate op de door de Stichting "Het Noord-Hollands Landschap'* en Staatsbosbeheer/CRM aan te kopen gronden in de komende tien jaren gebruiksbeperkingen zullen worden opgelegd die een verdere groei van de produktie afremmen, is nog een open vraag. Dergelijke beperkingen kun-nen ingrijpende gevolgen hebben voor de betreffende veehouders. In welke vorm hiervoor compensatie zal worden geboden, is nog eveneens duister. Een beleidsgroep "Normen en Maatstaven" houdt zich momenteel onder meer bezig met de vraag op welke wijze onderhouds- en beheersvergoe-dingen dienen te worden berekend indien de exploitatie tevens gericht moet worden op de doeleinden van natuur en milieu. Tot nu toe heeft deze groep geen concrete "handleidingen" geproduceerd.

1) Uitgave in 1973 van het Ministerie, de Directie Agrarische produktie, verwerking en afzet en de Directie Veehouderij en zuivel.

(29)

Het obstakel van het varen is in de ontwikkeling 1969-1974 verdis-conteerd. Vooreerst wordt gerekend met een zelfde toename van de in-tensiteit van het grondgebruik als in de laatste jaren (1,5% per jaar). Het aantal sbe per ha wordt dan 6,65 en het totale aantal sbe van vee-bedrijven in het blok 5300. De gemiddelde bedrijfsomvang verloopt dan van 96 sbe in 1969 en 120 in 1974 tot 177 in 1984. Daarbij neemt de

groei (4% per jaar) iets af ten opzichte van de periode 1969-1974 (4,6% per jaar).

11. Het aantal vaste arbeidskrachten op de 30 veebedrijven in 1984 is op 36 te benaderen. Bij dit aantal stijgt het aantal sbe per man tot 148. De toename van de arbeidsproduktiviteit (gemeten in sbe per man) wordt dan de komende jaren gemiddeld 4,5% per jaar en aanmerkelijk minder dan in de afgelopen vijf jaren (7%).

Het gemiddelde arbeidsinkomen per man op de veebedrijven in het blok zal naar berekening van ca. 18 000 gulden in 1974 kunnen stijgen tot ca. 28 000 gulden in 1984.

(30)

BIJLAGE 1

Toelichting op vaak gebruikte termen

1. Beroepsgroepen

De bij het Landbouw-Eeonomiseh Instituut gebruikelijke indeling onderscheidt: A : het bedrijfshoofd besteedt zijn arbeidstijd geheel aan het eigen bedrijf.

B : meer dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijf besteed, tevens heeft het bedrijfshoofd een nevenberoep.

C : minder dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijf besteed. D : rustende agrariërs of rustende niet-agrariërs.

Hoofdberoepsbedrijven : A+B bedrijven. Nevenbedrijven : C+D bedrijven. 2. Standaardbedrijfseenheden (sbe)

Verhoudingsgetallen die een beoordeling mogelijk maken van de produktieomvang van het gehele bedrijf en van de afzonderlijke produktietakken. Deze verhoudingsgetallen zijn gebaseerd op de hoogte van de factorkosten 1) per hectare of per dier bij een mo-derne doelmatige bedrijfsvoering en het prijspeil in 1968.

3 . Bedrijfstypen

De indeling in bedrijfstypen wordt gemaakt naar de omvangsverhoudingen (aantallen sbe) tussen de produktietakken op een bedrijf. Voor het betreffende gebied kon deze in-deling vrij eenvoudig worden gehouden. Onderscheiden zijn:

Melkveebedrijven : & 80% rundveehouderij.

Gemengde bedrijven: rundveehouderij met melkvee en tuinbouw elk > 20%. Overige bedrijven : bedrijven zonder melkvee.

4. Indeling van de bedrijven naar ontsluiting van hun grond in 1973. Rijbedrijven: hebben geen vaarland.

Overwegend rijbedrijven: hebben minder dan de helft (naar oppervlakte gemeten) vaar-land.

(Overwegend) vaarbedrijven: hebben meer dan de helft of uitsluitend vaarland. Hierbij dient aangetekend dat kavels die over land worden bereikt zonder recht van overpad als vaarland zijn beschouwd. In de praktijk is er dus waarschijnlijk een geringe verschuiving naar iets minder vaarland.

1) Kosten (beloningsaanspraken) van de produktiefactoren arbeid, grond (nettopacht) en kapitaal (rente).

(31)

C l W Ü 3 © 00 m cd r—I © o S3 © a a> o f-i bo «3

a

© o SH j a j j o i—i X ! © 4 3 bo Ci O u © ( H Cd CO C t~ C5 c > T 3 CO 4 3 C CO i - H l - H

I

cd 4* O I—1 43 -t-> CO 43 C - l * * 4-» S (3 CO T3 (3 CO S3 O > < H P 73 S3 O h faß TJ (3 O Si hO CO \ rH V T3 S3 O S-i b0 oo \ rH AI •^" -O fi \ - I J

«J.

P + ü « + <: p + o « + < 44 O P fi

5 5

CO •f-4 S3 CO fi fi o S H M •o co •«"4

•f

bJD 1—I CD T 3 T 3 CO •fH •s bo i—i co co P + PQ + < P + o PQ + | T j < T } < W T f < W t - C O ? H I T-\ | | I I I I | r H r H I-H I CNI CM i - l CM I r H | | | | 00 CO « I N rH • * • ^ i n I-H *-i ^ oo CM t - 0 0 0 0 T-t W CM I r H CM CM CM CO CM CM CM I I I r-l | rj< O i i ß CM CM CO I O i CO m t> co o co «O CM CM O co t-eo CM t > 0 0 CO CM m co CO CM CO CM CM O r H CO o os co co co CD CM CM CM o in en co co co co CM cd 43 t-H V Cd 43 m i t H cd 43 O 1-1 1 m cd 43 m i - t i o rH 3 43 O CM » i n rH cd 43 i n CM i o CM cd 43 o co 1 m CO cd 43 O "* 1 o co

A

o m i o »* S3 co

.E

•o * i—4 cd

3

O H r 7 2 •« i—* cd •3 O H T J S3 o & u

s

• — < s o cd S co 44 O i—4 43 CO 43

a

cd ffi CO I—I cd u co cd T 3

il

g 5

p •-* CO 7 3 4 3 CO O 4 3 OQ CO | S o cd co c J S H p—t + * - Ü ' S 3 Ö n, "O g 8 % B> ° S3 •> °?

Hui

S S3 O CO 2 ? S tó§ S3 'S (D • • ( ] } % © © 0A £ bCVD 4 3 i—I JS f-H © rH~ CM" m ^ in"

(32)

cd cd '•S co Ü

3

•-s 1—1 PQ .M o 4 3 S o u bO a m > 00 h CD »H X ! h0 co C a> c o CD C cd > CD bo e o o »H cd fi bo

••a

fi O

''S

« Al CD C 0) > •F—» - • M S-l T3 01 + <C "O (U X! bO p—1 CD 0) • a c 1

e

o u M J. - f * p o u M J> • ^ i D CD

s

+ J 03 co (U bo (U •»HI ci «u

e

- u 00 o> co bO •o c o bO -«•» Ë I • > —< q> P bO

à *

o s i œ -A 0) ^ o» £> bO O) Ë 0> bo (3 O O CO i-l o e o co i r i r i I CM r i CM CM CM • O . CM r i eo CM co CM CM 03 o> co bo c a> 03 p—I 0) > CD 03 Ë CD O) C Ë S S 03 cd O O f — ( 03 u CD < 3 O

s

O) m •o cd 03 c cd cd IS1 \ u CD o c CD - M Ci CD CD £ © . bo C o o & CD 31

(33)

w Ü >—I PQ (O co cd l—H J*! CU cd > Si O) o o CU cu (4 T3 CU . O t l cd cd Ö C cu T3 C cu c O cu in < cu •I-H c cu

a

a

o u • o cu •r-l , û CU bo ^* CU CU Q co cu p bc T 3 cu •** . O cu W» cu cu Q

?

P

a

9

o cd cd C cu cu > bû-r-, •pH »pH CU T J > cu o ,n

cu cu bOX3 C cu ,> ' ±! CU T3 CU CU t -C— t— O i CD t— i-i o t— eo iß CM CM r H i—i i - i i - l CM * * co i eo eo eo i I I eo i I-i Tf eo co l l m IN r - . <M l eo eo eo « œ » r(i o oo ro ^ o « i H CM r H CM r-i CO | ^ co T-l O (M r H CM 1-1 | T-t LO | r H | | co tr-05 CM r H |

1

1

| 1

1

1

O CO en t r -co os t -CM CM en CM CM < N r-i O r-l 05 <N O r H 00 CM CM I I eo I to m oo en co «o «o CO eo CM CO I r-i r H | I CM I Cd CM | 1 I - I cd m i o eo co

5

o 1 T-l oo r H cd O CM 1 O r-i r i O r H cd 4 3 O eo l o CM eo esi

â

o l O o eo CM eo eo C CU > •1-1 •I-I (-1 -o CU .o CU —H I-H < t~ oo CM r j * CM CM 1 CN

1

N 1 eo 1 eo 1 c~ • oo 1 « 1 t -oo 1 t" 1 CO 1 • * co 1 <£> ! «o co

1

rH • r H 0 0 1 7-i CO CN 1 TjH

1 ^

CO

1 "*

1 o 1 œ I "O o l o 1 h bo 1 u

1 =

1 "3 1 CJ

la

C 3 CM co tr-i o co t -o en eo t r t r -CO en o t r -CM cn r H CM tr-• * 00 eo co eo co cd cd S cd S3 u T3 •8 CU >

(34)

•a G f—i u © > to cd • a G © •r-l h •o CD Xi G < o o ai •O I D O i—i G CD • O G a> G o

I

+ j • u O O h bO .to u •o CU CO c <P bO G •I-I u a> •o cd u <D

BB

ia r-t Al lO I-H -0 l-C

5

- 3

65

l O eo i G CD CD CD bO U I cd

55

I CM " # I I I I I I I I I I I i - t I I I i-l | 1 H N I M * | o eo oo eo H ( D H H I r l I I I CM I I CM I i l CM i - l i - i o> TJ< e o e o e » rj< C M rj< O CM I ß

9

< • cd cd cd cd h 2 O O O O cd » g I H C M e o m •1—» CD CD I I O | I I r l t-t r-t | I I I « I H | | CM I CM | I I I I I I I I I I I I I I I I i i i i i i i i i i i i i i i 1 I r-i CD j£ I CD 6o I i m S o o o o 2 o o 2 © © I G c | I—I I H » rtwn « co co l H 1 ' «# I Q ^^ CM CO co _^ CM o eo C l co ,Q bD O O T" O O eo I C eo eo eo w o> o CM r-t I • * I •* «> ,_ CD • O «v-I CD • ° « ^ < cd g ^ CD O cd I CM I I I I r-t I I CO I I I I r-t r-4 T-t r P I r i CM I Q

9

Ü G CD tl cd •t—» CD " O • f * CD . O

9

< G CD T 3 O CD 0 0

9

CM I I I I I I I I I CM I I CM I co CM CM eo e» eo O)

9

c s CD CD G G CD CD

i é

S H S - I CD CD eo co co CM en eo eo eo w co CM cd cd h CD G 9 i—i cd cd • w O H cd X! r - l S cd r * CD •o c •vH g c cd > G CD > •v-l G *a CD CD boxi C •fl-4 h CD -o G cd CD > +•> CD « M G CD G CD

1

CD > •—i O O B ^_^ l - l CM ^_^ 33

(35)

C D w o PQ ö IB ! eu -o o u O H

9

> c

e

.S

o o > c cd > CO tS B a o bo c a

1

O <U +-> - ° O « H > 3 o .2 c • • - 4 s H 0) •s i - i Ö T 3 Cd 0) 0) S bO B <D TJ CU u CU > CU .O 00 i—i cd . • aan t bed r •8 0) TJ o 0) CU > C 3 K

I

o

•e

CU CU 3 n'^ a © s cd X! G CU •s I ' S © (0 P H o a © s EH cd^î > Tt< tr-OS co -# tr-^ OS CD ~ "<* t -cs CD <* E -• -• os CD •* t -* • en CO • • •^ t -*• OS CO •* Ir-CJS CO T f t -os CO Tt« tr-os co ^ tr-OS CD M I N M m CM LO r H CM CM o o m r H CM T-l 0 0 CO 0 0 0 0 00 T}< 0 0 r H CO CD m CO 1-1 rH 1 1 CM 1 1 1 1 1 1 1 rH | 1 1 1 1 1 CO I ß | r H 1 U 3 C O N r H 1 r H ( M 1 I i f H H CD r H oo Tt< CM OS CO Tt< CM 1 r H 1 00 r H Q I N eo co eo os m os CM M1 OS CM CM o os m r H r H r H 00 0 0 m CD 0 0 N CO H co co m oo r H r H r)( e o © t -r H -r H t - rH eo m CM r H 1 i 1 1 i m i | i i i i 1 r H | | •tf eo CD t -r H -r H t - rH eo m CM r H CD os t -• * t -CO eo rf< O "# co »* i m i rH O •* co ^ cd cd cd cd ' " I o o o o +» r H CM CO m O 1 1 1 1 H o o o o H N C 3 u -o •8 CU > t ~ oo US r f rH Tj< m CM OS Tt* CM m O CM Tf< r H •* CO r H r H CO rH Tj* CM I N rt< i n i i l o t -i -i 1 r H r H CM •* i n os <M CM m Tt< m Tt< • * • * m m os 00 r H O OS 0 0

c-1

CO r H rH rH CM m 0 0 rH CM r H Tt< CM r H i n CO 1 CD CO r H r H 1 r H CM CM X * «O eo r H OS

"1

m l i n . c o l |

J

"l

i C O | co

H

< t f '

1

« 1

1

-1

.1

i n , 1 | Ö . CU u. © © <\ • ö bO _ i A u % S eu +S CU > o O O H uapus >UOv • co oo i m CD | CM r H • * rH t > CM CD CD r H O rj< r H • * 1 m

r

| S

1

m i os | oo i o o 0 0 r H CO 1 i n CM m oo Tt< eo C - r H CO r H CM CM o m m o CO r H i n oo co co os -* CD 1 CO r H 1 "* <N 1 1 <N 1 1 CD 0 0 ' eo 1 t - os I "* 1 <U 1 -4-> CU 1 0 9 É i © 5 © E ' &P\ flâ wxq r H CM 0 0 1 CM rH 00 . OS CD 0 0 CM r-t i eo co m O CO r H "* , CO r H r H oo i i r H CO 1 1 O r H <M O •>* t > i n i n oo CM r H CM TJH C -CM r H | i n r H ' CO 1 r H r H CO ^ c - . I N rH ö 1

s >

0> .r-> A u 1 & © « S ^ © «S, cd > S * cd Ï ? K > u . . t 3 > > 1 © K C l Ä © © 1

S 66\

1 eo m "* W 1 t > 1 ^ t 1 t -1 ^ 1 t -• i n r H CO 1 t" o 1 r H CD eo rH CM CD CD CM oo c-CM os CM r H 1 r H | r H CM r H OS rH (0 > •!-» U • o CU Q + co CM rH 0 0 • * CO O t -rH O OS eo CD CO O m I N rH CM eo l Tt< i IN CD CO IN I CD | I CD I rH | | rH CD CM OS Tj< CO m o co os rH CO eo os os i n CM r H eo m os CM I rH I I rH | O S Tj< co i n os CM os Tt< 73 S o eu > U T 3 CO CO r H Al CU Ë c CU "O o . . o o

H

cd cd 43 , ä o o rH CM 1 1 O O r H CU > •£? U 7 3 CU X!

ç

<

SM

o o co m i i o o CM eo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een punt dat niet op de agenda voorkomt kan slechts besproken worden indien daartoe bij het begin van de vergadering wordt besloten met gewone meerderheid van de geldig

Het veldwerk voor de zevende Nederlandse Bosinventarisatie is nu halverwege. Deze meerjarige inventarisatie levert belangrijke gegevens op om te kunnen voldoen aan nationale

beheersing. Monitoring moet gericht zijn op het volgen van de populatieontwikkeling of op effecten op bestuivende insecten. Bestrijding van nesten moet beperkt worden tot

Voor zover het prograrnmatorisch voorzjene aantal bedden crisisbedden voor psychiatrische ziekenhuizen van 1 bed per 75.000 inwoners niet overschreden wordt en voor zover

TUSSEN BINNEN- EN BUITENLUCHT KLEINER TE ZIJN DAN TE RIJSOORD, HETGEEN VER- KLAARD KAN WORDEN UIT HET FEIT, DAT IN DIT PAKHUIS REGEL- MATIG GEWERKT WORDT, WAARDOOR ER VEEL

gebruikt, terwijl de zwakkere partij 51,4 kg zaad per are op- bracht. Bij Servo waren deze cijfers resp. door het zaaien van zaaizaad, afkomstig van een betere partij, wordt bij

berekenen en dus de dalbodem nog een tijd lang te vervolgen« In onze figuur zien we, dat ook (f 2) niet de goede schatting van het indexcijfer geeft, indien we het pakket

o ‟ Watchful waiting ˮ gezien de pathologie meestal autolimiterend is (de meerderheid van de patiënten heeft geen anti-infectieuze behandeling nodig, de behoefte aan antibiotica