• No results found

Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel : plantesoorten 1967 - 1976

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel : plantesoorten 1967 - 1976"

Copied!
214
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KLEINSCHALIGE NATUURBOUW PROEFTUIN SCHERPENZEEL PLANTESOORTEN 1967-1976

G.Londo

RIN-rapport 82/16

Rijksinstituut voor Natuurbeheer Leersum

(2)

Bij de verwerking van de gegevens in het kader van dit rapport ziJn de volgende personen (in chronologische volgorde) betrokken geweest: G.Immerzeel, Ph.Sollman, Drs. P.van der Knaap en Marga Dekker.

Ik wil hen hierbij voor hun nauwgezette medewerking hartelijk danken.

Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

(3)

Voorwoord

Natuurtechnische milieubouw, of kortweg natuurbouw, is het complex van doelbewuste handelingen, gericht op het scheppen van gunstige uitgangs-milieus voor de ontwikkeling van bepaalde gewenste levensgemeenschappen en op de ontwikkeling van deze gemeenschappen.

Gebieden die eens waardevol waren in natuurtechnisch opzicht, hebben deze waarde vaak verloren ten gevolge van maatregelen voor andere dan natuurbehoudsdoelstellingen. Vanwege hun potentiële natuurwaarde worden dergelijke terreinen toch nog regelmatig aangekocht als natuurreservaat, o.a. in situaties waarbij ze aansluiten bij reeds bestaande reservaten. De vraag is dan hoe men door middel van natuurtechnische milieubouw van zulke genivelleerde terreinen weer hoogwaardige natuurgebieden kan maken.

Daarnaast doen zich veel situaties voor in de sfeer van de agro- en urbane techniek, waarbij natuurbouw benut kan worden om de natuurtechnisch gezien negatieve neveneffecten te beperken en de positieve te bevorderen. Het gaat hier ondermeer om dijken, wegbermen, greppels en dergelijke.

Tegen deze achtergrond wordt door het RIN onderzoek gedaan naar de mo-gelijkheden en praktische toepassing van natuurtechnische milieubouw.

Dergelijk onderzoek kan op allerlei schalen worden uitgevoerd. Het zal zich bij voorkeur moeten uitstrekken over lange perioden om de ontwikkelingen van de levensgemeenschappen te kunnen volgen.

Het hier gepresenteerde rapport maakt deel uit van een samenhangend viertal waarin verslag wordt gedaan van een periode van tien jaar onderzoek in een relatief klein gebied, waarin een zeer grote mate van abiotische va-riatie werd aangebracht. Het betreft de proeftuin van de onderzoeker in Scherpenzeel. Zowel wat de natuurbouw zelf betreft, als wat betreft onder-zoekmethoden en verwerking van resultaten, vormde dit werk de basis voor de aanleg (in

1972)

en het onderzoek in de veel grotere proeftuin van het Rijks-instituut voor Natuurbeheer op Broekhuizen te Leersum.

De gerapporteerde resultaten van het werk vallen in verschillende onder-delen uiteen en zijn als volgt in vier rapporten vastgelegd:

Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel. Doel, milieu en metho-den. RIN-rapport

82/15.

Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel. Basisgegevens

1967-1976.

RIN-rapport. Hierin zijn alle veldwaarnemingen uit de desbetreffende pe-riode opgeslagen. Omdat de gegevens in deze vorm moeilijk direct toegan-kelijk zijn en in de volgende twee rapporten zijn verwerkt) is dit rap-port in kleine oplage verspreid en aanwezig in de bibliotheken van RIN

(4)

Leersum, RIN Arnhem en Staatsbosbeheer Utrecht.

Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel. Plantesoorten

1967--1976.

RIN-rapport

82/16.

Dit verslag bevat de temporele en ruimtelij-ke karakteristieruimtelij-ken van de plantesoorten in samenhang met het milieu. Kleinschalige natuurbouw proeftuin Scherpenzeel. Vegetatieontwikkelin-gen

1967-1976.

RIN-rapport

82/17.

In dit rapport worden de vegetatie-processen en- patronen in hun onderlinge samenhang besproken.

Naast deze vier rapporten kan op niet te lange termijn een ra~portage over tien jaar onderzoek in de proeftuin Broekhuizen tegemoet worden gezien. Het onderzoek in de proeftuinen wordt voortgezet, maar tevens wordt het natuurbouwonderzoek door het RIN, voortbouwend op de proeftuinresultaten, nu ook elders aangevat via projecten op grotere schaal.

(5)

Inleiding

In dit verslag staan de resultaten vermeld met betrekking tot het ruimtelijke en temporele gedrag van plantesoorten in de proeftuin te Scherpenzeel over de periode 1967-1976. Voor de bespreking van het milieu en de diverse methoden wordt verwezen naar het desbetreffende deelrapport.

In het verslag ziJn voor iedere soort voor bovenvermelde periode weergegeven:

- de verspreidingskaartjes

- de grafieken betreffende het betrekkings- en het frequentiepercentage.

De verspreidingskaartjes

Door middel van stippen van verschillende grootte ziJn de waarden van de (hier vereenvoudigde) decimale schaal weergegeven. Des te groter de stippen zijn, des te hoger is de bedekkingsgraad (of abundantie). Zo is onmiddelijk af te lezen op welke plaatsen de betreffende soort meer of minder bedekt.

De gebruikte schaal wordt hieronder weergegeven:

r = sporadisch, hier 1 of p = weinig talrijk a

=

talrijk

=

bedekking 5-15% 2

=

Il 15-25% 3

=

Il 25-40% 5

=

Il 40-60% 7

=

Il 60-80% 9

=

Il 80-100% . . . 2 2 individuen per m } . bedekking < 5% aantal individuen willekeurig

+

=

present (alleen gebruikt voor soorten in randstrook)

De verspreidingskaartjes kunnen vergeleken worden met de bodem-, hoogte- en beheerskaart en op deze wijze kunnen op gemakkelijke wijze correlaties vast-gesteld worden. Het gemakkelijkst is het om daarbij de betreffende transpa-rante kaarten op de verspreidingskaarten te leggen. Op dezelfde wijze zijn (mogelijke) correlaties vast te stellen tussen de verspreidingspatronen der soorten en de diverse parameters der vegetatie (zie het deelrapport

'Vegetatie-ontwikkeling 1967-19761

) .

De grafieken

In de bovenste grafieken ZlJn het bedekkingspercentage en het frequentieper-centage weergegeven.

(6)

-2-Het bedekkingspercentage komt neer op de gemiddelde bedekkingsgraad, in procenten uitgedrukt, bepaald voor de dik omlijnde oppervlakte van 7 m x 4 m. De randstrook valt hier dus buiten beschouwing, evenals bij het frequentie-percentage. Het bedekkingspercentage werd bepaald door de som van alle be-dekkingswaarden per soort per jaar te delen door het aantal vakjes (28).

Het frequentiepercentage geeft aan welk deel van de 28 vakjes door de soort begroeid is.

In de onderste grafieken (indien aanwezig) ziJn de bedekkingspercentages van de deelkwadraten S, 1, C en H uitgezet. Deze kwadraten zijn 2 m2 en liggen op de diverse grondsoorten:

s

( sand)

=

kwadraat op voedsel-, humus- en kalkarme zandgrond

1 (loam)

=

kwadraat met in de bovengrond leem

c

( clay)

=

kwadraat met in de bovengrond klei (zavel)

H (humus)

=

kwadraat op de humeuze, relatief voedselrijke zandgrond waaraan plaatselijk mergel is toegevoegd.

De kwadraten zijn op de kaart nader aangeduid.

Uit de onderste grafieken is onmiddellijk af te lezen of een soort op de diverse grondsoorten een verschillend gedrag vertoont.

De tekst bij de grafieken der soorten

De tekst per soort is bewust beknopt gehouden en beperkt zich tot het onder-havige onderzoek. Later, wanneer ook de onderzoekgegevens van de proeftuin op Broekhuizen en van ander pq-onderzoek beschikbaar komen, zullen deze resultaten in een breder kader geplaatst worden en zal ook de betreffende literatuur aan de orde komen.

Bij iedere soort is de tijd van opname aangegeven (behalve bij enkele incidentele soorten). Verder staat vermeld hoe de verspreiding in de naaste omgeving van de proeftuin is en of er met de betreffende soorten zaai-proeven zijn uitgevoerd.

Discussie

De verspreidingskaarten en de grafieken geven een duidelijk beeld van het ruimtelijke en temporele gedrag van soorten. Patronen blijken zich in de

loop der tijd sterk te kunnen wijzigen en voor de interpretatie van een patroon op een gegeven moment is alleen ruimtelijk onderzoek (van milieu en vegetatie) niet voldoende; het bestuderen van de processen hierbij is noodzakelijk.

In het algemeen staan de patronen, vooral in latere jaren, duidelijk in relatie met bodemverschillen. Zo zijn o.a. Festuca ovina, Hieracium pilosella

(7)

-3-en Luzula campestris duidelijk gebond-3-en aan de voedselarmere zandgrond, ter-wijl o.a. Bromus mollis en Poa trivialis ongeveer het tegengestelde beeld laten zien.

Ook is het gedrag van een zelfde soort op verschillende grondsoorten vaak verschillend (zie o.a. Equisetum arvense, Tragopogon pratensis en Trifolium repens).

Een aantal soorten had in de eerste Jaren een algemenere verspreiding dan later: zo groeiden o.a. Poa annua, Plantage major en Trifolium repens in latere jaren alleen nog maar onder invloed van betreding.

Een duidelijke verandering in het groeipatroon van vele soorten is die van (relatief) grofkorrelig naar fijnkorrelig. Bij diverse soorten komt dat in de verspreidingskaarten per m2 al tot uitdrukking (zie Chrysanthemum leucanthemum), maar dit proces is slechts goed weer te geven door middel van een individuenkartering (zie Chrysanthemum leucanthemum, Ho.leus lanatus). De afname van de gemiddelde grootte van plantenindividuen staat duidelijk hiermee in verband.

Op basis van de grafieken kunnen soorten in reeksen geplaatst worden: van soorten die alleen in de beginfase van de successie optreden tot en met soorten die zich pas na een langere vegetatie-ontwikkeling vestigen, met vele overgangen daartussen. Dit kan o.a. binnen enkele genera gedemonstreerd worden, waarbij de eerstgenoemde soorten die van de meest dynamische milieus

ZlJn:

Poa anma - P. trivialis - P. pratensis Ranunculus repens - R. acris

Plantage major - P. lanceolata Rumex obtusifolius - R. acetosa.

Bij het laatste genus zou men uit de grafieken licht de conclusie kunnen trekken dat Rumex acetosella tussen voornoemde twee Rumex-soorten in geplaatst moet worden. Dit is evenwel niet juist omdat R. acetosella op andere, gemiddeld veel voedselarmere, plekken voorkomt dan R. acetosa.

Geconstateerd werd dat bij diverse soorten de periode, waarin ze zich door middel van kieming kunnen vestigen, zeer kort is (een jaar of enkele jaren) en dat latere uitbreiding alleen nog maar vegetatief kan plaats vinden (o.a. Trifolium repens, Ranunculus repens, Glechoma hederacea). Dit zijn soorten van meer dynamische milieus. Wanneer milieus (in tegenstelling tot de proeftuin) sterk dynamisch blijven mag verwacht worden dat het kiemings-milieu voor dergelijke soorten veel langer en wellicht permanent blijft voortbe~>taan.

(8)

-4-Aanwijzingen ZlJn verkregen, o.a. bij Trifolium dubium, Geranium molle en Arrhenatherum elatius, dat de disseminatiecapaciteit een beperkende factor kan zijn met betrekking tot de vestiging van deze soorten, zelfs als ze op korte afstand al voorkomen. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de resultaten van in de proeftuin uitgevoerde zaaiproeven.

De grafieken van het bedekkingspercentage en die van het frequentieper-centage lopen soms parallel, maar kunnen ook sterk van elkaar afwijken. Een parallel verloop hebben ze o.a. bij de volgende soorten: Cerastium fontanum, Crepis biennis, Festuca ovina, Glechoma hederacea, Plantago

lanceolata, P. major, Poa pratensis, Prunella vulgaris en Ranunculus repens. Grotendeels zijn dit soorten die betrekkelijk schaars zijn en waar het ver-dwijnen van enkele exemplaren al spoedig het verver-dwijnen uit een kwadraat van

m2 betekent.

Maar speciaal bij de meer abundante soorten met hogere bedekkingspercentage> kunnen voornoemde grafieken sterk van elkaar afwijken (soms alleen in een

bepaalde periode): zie o.a. Chrysanthemum leucanthemum, Holcus lanatus, Poa trivialis en Trifolium repens. Waar het frequentiepercentage toeneemt of ge-lijk blijft en het bedekkingspercentage tegege-lijkertijd afneemt, wijst dit op een verandering in het groeipatroon en wel speciaal op het ontstaan van een grotere mate van fijnkorreligheid hierin.

Wanneer soorten zich uitbreiden neemt het frequentiepercentage meestal sterker toe dan het bedekkingspercentage (zie o.a. Agrostis tenuis,

Anthoxanthum odoratum, Arrhenatherum elatius, Festuca ovina), hoewel zich

in enkele gevallen ook het omgekeerde voordoet (o.a. Chrysanthemum leucanthemum). De achteruitgang van soorten uit zich in de regel (veel) eerder in de

grafiek van het bedekkingspercentage dan in die van het frequentiepercentage. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn Agrostis stolonifera, Elytrigia repens, Equisetum arvense, Lotus uliginosus, Poa trivialis en Trifolium repens.

Fluctuaties van soorten worden ook door het bedekkingspercentage beter geregistreerd dan door het frequentiepercentage (zie o.a. Chrysanthemum leucanthemum en Holcus lanatus).

Uit het bovenstaande kan de conclusie getrokken worden dat het toepassen van alleen de frequentiemethode bij temporeel vegetatiekundig onderzoek minder juist is. Hoewel het schatten van bedekkingsgraden subjectiever is dan het bepalen van de frequentie, geeft dit nauwkeuriger weer wat er met de soorten gebeurt. Om toch met het schatten van bedekkingsgraden zo be-trouwbaar mogelijke resultaten te verkrijgen, dient er zo weinig mogelijk wisseling van waarnemer plaats te vinden (hier is alles door één onderzoeker gedaan).

(9)

)

-Vergelijking van de soortenkaartjes en grafieken met de inventarisaties volgens de methode Tansley (zie Aanhangsel 2) tonen duidelijk aan dat de eerste een veel gedifferentieerder beeld van de voor- en achteruitgang der soorten geven. De methode Tansley is grof en subjectief, doch vergt veel minder tijd.

Het optreden van veel soorten in de proeftuin (in totaal hebben er

124

soorten gegroeid, met als gemiddelde per jaar

64

soorten) is duidelijk een gevolg van veel variatie in het milieu. Mede uit deze proefneming kan de conclusie getrokken worden dat in het kader van de natuurtechnische milieu-bouw het scheppen van veel variatie in het abiotische milieu een eerste voor-waarde is voor het ontstaan van soortenrijke vegetaties.

Uit het proeftuinonderzoek blijkt dat het mogelijk is om al op vrij korte termijn door middel van natuurtechnisch milieubouw weer geschikte milieus te scheppen voor diverse zeldzame plantesoorten, o.a. Salvia pratensis, Scabiosa colrunbaria en Briza media.

Resultaten van zaaiproeven

In de periode

1969-1976

werden met een groot aantal plantesoorten zaaiproeven genomen om de volgende redenen:

- de proeftuin ligt sterk geïsoleerd van andere vergelijkbare milieus - al in de eerste jaren bleek de aanwezigheid van een nabije zadenbron

(een border met veel wilde planten) belangrijk te zijn met betrekking tot de vestiging van diverse soorten in de proeftuin

- er kan pas met zekerheid gesteld worden dat het milieu ongeschikt voor een bepaalde soort is, wanneer de disseminatiecapaciteit niet beperkend is - het is minder verantwoord om dergelijke zaaiproeven met veel soorten in

natuurreservaten te verrichten, o.a. met de kans op aanvoer van vreemde ecotypen.

Van vele soorten (zie de lijst van Aanhangsel 2) werd in het veld zaad verzameld en daarna zo spoedig mogelijk uitgezaaid. Betreffende het sortiment werd niet alleen zaad verzameld van soorten waarvoor de proeftuin waarschijn-J_ijk een gunstig milieu vormde, maar met opzet ook van soorten waarvan niet verwacht mag worden dat ze zich daar ooit zullen vestigen. Ook 'negatieve' resultaten zijn belangrijk. Zowel zeer algemene als zeldzame soorten werden uitgezaaid.

Omdat in de rest van de tuin vele inheemse soorten gekweekt werden en van daaruit disseminatie naar de proeftuin zou kunnen plaatsvinden, zijn in Aan-hangsel 3 naast de uitgezaaide soorten ook alle gekweekte inheemse soorten

(10)

-6-vermeld voor zover die zich niet in de proeftuin gevestigd hebben (de wel ge-vestigde soorten zijn al elders vermeld en hierbij staat steeds aangegeven of er zaaiproeven hebben plaatsgevonden of dat de soort al elders in de tuin of omgeving aanwezig was).

In totaal zijn er 238 soorten hogere planten die in de onmiddelijke nabij-heid van de proeftuin gekweekt werden en/of die in de proeftuin werden uit-gezaaid. Van deze soorten hebben zich 21 (= ±

9%)

in de proeftuin gevestigd, waarvan 15 na een uitzaai-experiment (hierbij zijn niet de

4

soorten van Aanhangsel 1 gerekend). Zes soorten hebben zich subspontaan naar de proef-tuin vanuit andere delen van de proef-tuin verspreid en werden dus niet (bewust) uitgezaaid.

Van voornoemde 238 soorten werden in totaal

77

soorten (mede) uitgezaaid. De soorten van deze 238 die zich niet in de proeftuin gevestigd hebben, staan vermeld in Aanhangsel 3.

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat het milieu sterk selectief is ten aanzien van het toelaten van plantesoorten. Hoewel de geschiktheid van het milieu een eerste voorwaarde is voor de vestiging van een soort,

zijn duidelijke aanwijzingen verkregen dat de disseminatiecapaciteit van vele soorten niet zo groot is dat ze zich, zelfs als ze op korte afstand groeien, snel kunnen vestigen en uitbreiden (zie b.v. Arrhenatherum elatius).

(11)

(12)

Aethusa cynapium ,- -, - 1 1 - , -r T--., - , - ..., 1-_I 1 1 1 1 1 1 1 - :

~-l

l

IJrnJ

ILJ __

I

l_IJLIJ

U

1 -1 1 -1 1 r--1 1 !i_ -_I 1-1 - , - T 1 - 1- 1 l 1_ 1 1 1 1 1 1

,

-,

1 1 1 1 • i r -1 • ~ L _l _ I _ _i _I_ !_ _I 1968 1

--'

1 --1 1 1 - 1 -, - T 1 - 1 1 - , - -, 1 1 1 1 1 1 1 1 ~ 1 1-1 1 L 1 ! 1 1 -1 l -1 • .l - '- J__ _I - L _J -l~~ 1 1 1 --1 1 -1 1 ; 1 - ,- 1 - ,- 1 j - ,- T -1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1

1-1r--r---J-+-+-1--L 1

~,

, l

JJI

o:~:

,-,- T - , - I - ,-1 - ,- 1 -, -

1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1

:--1 1 1 1 1 1 1 1- -:

1--1_ 1 1 1 1 1 1 1 1 _I , _ _I_ _, _ _L _ , _ _I _ !

1971

• = r r -1 - 1 1 I - 1-1 -, - ,- -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

,-

-,

1- - _I 1 1 - - -1 1 1 1-- --1 1 1

Ll...

J_ ...!.. ___!_ _ I _ 'df 1- T 1 1 - 1 1 -,- T 1 - · 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1

--

1 -1 1 1- -1 1 1 1-- -1 1 _I

c

_I_ _I - I _ __:_ _! - ' 1973 r -, - r T - , -

1 -, - ,-

1 --, L 1 1 1 1 , , , 1 1 1 l 1-- - _1 1 1 - - -1 1 1 1- - -1 I_ _I [ ...!_ _ I_ _!__ _I _ L _1 ::)(4 1-1 L I 1 1 I_ -1 1 -I_ L~ 1 -,- , -,--;- - , - , -, 1 1 1 1 1 1 1 1 _, - L _I_ - ' - .! 1975

--,

_I 1 -1 1 1 _I , - , - T -, - , -1- 1 1 -1 1

1-

1 1

1

1 1 1 1 1

1

- -1

:~--1111111

Ij

L ...1 _I_ .l.. - ' - L _.! l~ft> coverage 0 1. Aethusa cynapium

0:

j

./'

/=~=:::--·--·

---·'-..._

-·----·----·--~.

!r_e_qu_e[_n_~-b-

0

!

~

10 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ~

years after laying -out

coverage°lo

in S,L,C and H Aethuso cynopium

:r

./-·~.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(13)

Aethusa cynapium

Tijd van opname: mei

Deze soort is kenmerkend voor ruderale vegetaties op voedselrijke bodem. Het is dan ook goed te begrijpen dat deze soort alleen in de eerste jaren in de proeftuin een geschikt (storings-)milieu vond.

In totaal hebben van deze soort

4

exemplaren in de proeftuin gegroeid. De soort staat in de Flora van Nederland als eenjarig vermeld, doch

gedroeg zich in de proeftuin als twee- en meerjarige plant. De levensloop van deze

4

exemplaren was als volgt.

Alle exemplaren kiemden in het najaar (maar niet allemaal in hetzelfde najaar). Twee ervan bloeiden, zetten vrucht en stierven af in de volgende zomer-herfst. Eén plant bleef het tweede jaar vegetatief en kwam pas volgende zomer-herfst tot bloei, vruchtzetting en afsterven. Een andere plant bloeide het tweede

jaar, maar werd tijdens de bloei gemaaid, bleef leven en bloeide het volgende Jaar weer waarna de plant afstierf.

De soort komt (niet talrijk) voor in de omgeving van Scherpenzeel en groeide incidenteel ook in de rest van de tuin.

1 0:

(14)

Agrostis stolonifera r -+ 1 + 1 . 1 . 1 . 1 " 1 " 1 " 1 +1 : - - 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 I+ • • • • • • • +I 1 - - -1 1 • • • • • • • • • 1 f- - -1 -1- • • • • • • • + 1 I_ - -1 1 + • • • • • • • + 1 L- -L:_!.._•_l_•_!.._•_I_+_..:_...!_ 1967

r---1 . , . r---1._r---1,. r---1 . 1. 1 . 1,. 1 . 1 1-- 1 1 1 1 1 1 1 1 ·-1 1 + I __ 1" I __ 1 + 1

1"1_

-•

••

• •

L:. 2.. ~ .!.. ! ..!. ~ _. _..., _1_+_.1

• •

1968 " 1 - - 1 + 1 -1 • 1 4 1 _1 r -I +

:+1+\+l•l•:•:+:•

1

!~]

·

l • l• l•l•l•l•

1-·~l

• •

• •

1 + 1--1 + 1 -1 ...

+ 1 ..:. _ 1 + 1 - -1 _· _1 L~!.._~'...:.!.~...!.:!J_•_! 1969 . - - - -' 1 1 1 1 1 1 ' -" _ ' .... 1 t 1 . . . . + ' 1 + .... 1 1 + 1-1 +

• •

••

ï - 1 - ï + 1 -1 1 '

1 • I_ -

• •

" 1 1 "-1 + 1 -1 1 • L_

• i •

.• __ I L ... l ... t + 1 .... 1 1 .... 1 - - -

- - -

- - -

-

-- 1970 , - - - 1 I?

:+

i+

:4

:+:+

I•

:?

1

~:1.1.1.1.1.1.1. 1~1

i---1 + 1-1 + 1 -+

L-•

-

-•

.

.

L !.·..: ...;....;...:_ ' ·

-•

19 71

-,

·_ 1 + 1 -1 + .J - ?-1- -1 - -; - ï - ï -ï - ""j - ï

?

1 1 . 1 + 1 + 1 + 1 ... 1 " 1 ... 1 ... 1 . 1

:-_.~

1 . , • , • , • , • , • 1 . 1

~

1 1 - - - 1

1-:.

1 +

,--+

.

• •

.

.

L• -

-

.

-

-

-

-•

-"· 1 '.:_I -1

-+_1 1972 , - - - " 1 1 1 1 1 1 1 ? 1 1 1 1 • 1 • 1 ... 1 • 1 • 1 + 1 · 1

:-. 1 . 1. 1

.1.1. 1 . 1 1 -:

1 + 1 -1 ... ... 1

• • •

:'l"l..~·-~t ______ _

-•

-•

-1973 ?I :... 1 + 1 ?-1 ·_1 r - - - -, 1 ? 1 ? ' ? 1 ? 1 ? 1 ? 1 I 1 1 1 . 1 . 1 1 • 1 . 1 . 1 1 -1-?-, 1 1 - 1 1 1 1 1 1 I __ I? l? r-? 1

.

.

.

i:::~ ,_,_1 __ 1 - J_ r , , , -1 1 1 1

.

.

.

_1 1 _I ?I • 1 1 __ I 1974 1-1 1 1

11 · 11

~

11.11

1 1- 1 1 - 1 1 • 1 1 1 1 -1 1 i--1 1 1 1 1 - 1 1 -1 1 :_ 1 1 1 •

! •

1 • 1 • 1 I __ : L - ' - _, __ l __ I _ _ I _ _[ 19 75

--- ----,- -, --1-, -

~ 1 - 1 1 1 : I 1 1 I_ -t ~-~I ~lr-~'~-r-t~i--~---

--- r--1 1 I __ 1

.

L 1 1 1 1 1 1 1 l_..J L _ l __ l _ _I _ _!_..!__! 1976 =3 =2 •=1 •=a •=P ·=r •=present coverage0/o 20

Agrostis stolonif era

,_

---

·-

- -

-·----

·--

- -

·-

--

-·-

--/

-.

frequency 0 /o

fo_o_

-15 10 5 0 1 ' 1 " 1 "

!/\

/

.

I

l \ \

·----!

.\

1 ' 1 ' 1 1 / \

!/

\

' ' \ • \ 1 ' ' 1 1 1 1 1 1 ' 1 1 1 ' 1 1 •,

·

..

1 • \

il

1

---·-.

0 2 3 4 5 6 7 8 9 10 80 60 40 20 0

years a fter laying - out c overage0/o

in SJ_,Ç and~- Agrostis stolonifera

30 20 10 0 1 1 1

r- -·-·- -/'-,

f / \ ' . / \ ' 1 / \ ' , 1 ./ • 1 ' , ' ' 1 . ' 1 \ ' , ' •-·-·---.,,,...=·

:

~', 1 ' ' ' ' ' ' 1 ' ' , •· 1 ' ' 1

.

1 \ 1 1 1 \ • 1 1 1 \ 1 , \ \ /_:' ... \\ /· ~ ~ J , · - - · - - · ·. •. • ~

V

----.----..:,_._ .. _._ ..

~.-::::---·~--·----· .

..

--... 0 2 3 4 5 6 7 8

9

10

(15)

Agrostis stolonifera

Tijd van opname: eind Juni

Na een snelle toename volgde een snelle afname, welke laatste zich veel eerder manifesteerde in de bedekking dan in de frequentie. Agrostis stolonifera is

een soort van dynamische milieus en wordt o.a. bevoordeeld door bodemverdichting. Op de klei en de leem (de meest 'dichte' bodems) bleef de soort het langst aan-wezig. Agrostis stolonifera heeft een geheel ander gedrag dan de verwante soort Agrostis tenuis.

Agrotis stolonifera komt zowel in de rest van de tuin als in Scherpenzeels omgeving voor.

1

\0

(16)

~I 0 1 >-10 0 CX) 0 N 0 ... ~ 1$2 < 1 1 ' ' - - - ' - - - ' - - - L - - - ' - - - ' ::J' o-' ::J 0 1 ~:

.

,.

_ , 1 1 1 1

r

.\

î

·~

!

\

. !ll

~

'

è :

""'

~

i

.""'

.!ll

~

""' ',,

'~

.\

Il

\,',,

\

'

\

$2

gi

·::;., (]') _g N lil 5 c <11

-.!l! 1ii 0 ..._ Ol <( 0

-0 <11 Ol ·---

--- ---

-

-

----

~~-:t'

1 0

e

<11 > 0

8

N r , -1 + 1 + 1-1 " 1-1 -+ 1 -1 + I -l .... 1--1 +

,-1 + 1

,_"

.

-, +I -1

",

- 1 ·1 -1 1 "1 1 1 + 1 ..,. : + 1 + 1 ... 1,,..1 1 _ L _ _ ...!. _ L _I -1 ,- 1 - 1 _:-,-: 1 "-, 1 + 1 + 1 1 1 f,..__

,-1 " 1

,_

...

1 + ~1-::J 1 ... ~ 1 -...

,

...

1 U1 + ·-1 ... -~I + 1...

1-•

.

• •

'

<.D (]') 1

~ -1

+:

,-1 i• 1

+I 1

1 +' 1

.,.1

-'

0l1 + 1 + 1 + 1 + 1 .... 1" 1 <( L _.!..._ l _ _l_ _ _ 1 _ .J -1 1 " i -1 + " 1 __ 1 " 1 _ _ 1 + 1-1 " 0 .-1

• •

1 1

-, +I _, "1 1

·'

-'

.1 1

1--.:

,_+_

-1 1 .... + 1 + 1 + 1 _,. 1.1 l _ ~- 1 1 _ 1 _ _ I J

-'

1 "

,-

-1 +

,-

-1 •

,--' +

,-1 + 1 " 1 1 1 + 1 _ ... 1 " J + 1

·:

• •

1 1

1

.

-r-

:•

•l•i

'•

i•

• •

·'

1 +1 -1 ...

,

-1 1"1 J ! -+ l + 1 -. 1 + 1 + I +I L.._ _ _I_ _ - ' - _, _ _ , _ _ l_J. 0

.,

~~-=-+-+---l -, "1 t::;;ict=-t-:::-t--1

.

1

",

j + t 1 -+- 1 T 1 ""' l+ 1 L ....! _" _1 __ , _ L _, J 1-1--; - ~ --,_~I + 1 + i .... 1 1 " I _ -

1 • (]')

<.D en 1 + 1-1 • 1-! + +

1.

1

• •

• •

-,

...,

-,

",

-1

...

_,

,

.,., 1

1 + +1 1 - ' 1 1 J 1 ; J 1 L~l_:.'.__:!__-:'.:._L•_l:'._i • • •

..

0 N •

.-

\ \ 1 ~ • LO

• •

-1 • • • •1 -1 • • ·1 • • • 1 1 1 • • 1 1

.

.,

1 1 1 1 L ~ ,_"_!~ , - - , - - , - , - , -1 ! " , " 1 " 1 ... 1 + 'o " 1 -1 "

••

••

. .

~

1 - -0----.----,.--t--1 - 1 "

.

.

.

":

:-:·•·•!•::

• • • t-;î:1

1 1 + • • • • "1 1-- _ _i___ 1 1 + . . . ' -L=-~~--'---' _, , - 1 1 1 1 1 + ..., -t- 1 T 1 -+ +I L _J_ ..L - - __ _j_J 0 0 1 - T , 1 -1 - -, 1 + 1 " 1 " 1 + 1 + 1 1- - <.D 1 • • • • • S;

:-.-

....

1 ...

,_

-•

• :i

• •1 -1 • +1

-,

"1 i-;;;e-+.z.-ro=-i~-i 1

...

1

",

1 :.J.,-=...Jl--1 1 : L ~1_-+_1_:+_J+J L 1 r -, - ,- -; - 1 -1 1 " 1 "1 ... 1 + 1 ... 1 1 -1 • 1 -1 "

'--1 " I_ 1 " 1 1

• •

.

.

__ .._

1 f' .,..1

• • •

-1 1 ... " , ' - -1 1 " +1 1-- 1 1 ~ 1 " 1 -t 1 " J .... i

+'

l _ .L _ L _ l _ '- -1 --l ... ::J 0 1 Ol $2 c >. 0 (]') LO M N 0 ... c

31

~ Q_ Il + 1... Il

.

Q_ Il

0 Il

11

N Il M 11 LJ) Il

(17)

Agrostis tenuis

Tijd van opname: eind juni

Agrostis tenuis, in vergelijking met A. stolonifera een soort van schralere, drogere en zandiger milieus, vertoonde een gestage toename en de lichte teruggang

(het sterkst in de kwadraten Sen L) in het tiende jaar (1976) wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door de warme en droge zomer van dat jaar. De soort groeide hier het meest abundant op de humeuze relatief voedselrijke zandgrond.

Tussen A. tenuis en A. stolonifera kwamen ook overgangsvormen voor, die onder de naam A. x murbeckii A. Fouillade beschreven staan (Jansen 1951 ). Omdat deze vormen meer tot A. tenuis neigden dan tot A. stolonifera, werden ze tot eerstgenoemde gerekend.

Verder komt in de proeftuin schaars Agrostis canina spp. montana voor. Mogelijk is deze soort met de aangeplante Corynephorus canescens in de proeftuin aangevoerd. Het bleek niet goed mogelijk om A. canina en A. tenuis elk apart te karteren daar ze door elkaar voorkomen. Omdat A. tenuis veel talrijker is, werden beide onder de laatste soort samengenomen.

Agrostis tenuis komt zeer algemeen in de rest van de tuin alsook in de omgeving van Scherpenzeel voor.

1

~

c

(18)

r-,-,-,- ,-,

' - - 1 1 l 1--1__ 1

,--

1--

'--1

:n

-1 1 -1 -1 -1 ,- 1 1 1 1 ,-l L_I _ _J_ _1_ J_ _L_j r -1 1 1 1 1 L _1 1 1 1 1 1

r- 1--~L­ '5,J L -o.J 0

è'l-8

L-1

~

... -1

-,

1 1 1 1 -21- 1 1 1 1 1

<ï:

I _ ___! - _!_ - ~ _I _ _j__J

i-,---- - -,

t- 1 1

§3

1-- ... 1 1 1--L -1 1

1--

r-1- 1 1 1 1 I_ J_ _l_J... _L_U

ï

-1- -1- - - - -, 1 1 1

r- t1 -I __ 1 1-

f--~

... 1 1 1 -1 1 1 1 1- 1 1 1 1 1 1 l __ t_ J _ L _I_ J.J r - r - 1 - 1 - 1 1 , __ I 1 1 1 1 1 1--1 •

1--

L-~

-,

__J 1 1 -1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 L _J _ J_ _ I_ -1 _ LJ r-1--1-1-1-1 1

1

i--,

__ 1

r-,

__

1 1

,

__

1 1-1 1 1 1 1

~

...

-,

1 1 1 1

-'

1 1 1ï 1 1 __ 1_ J _ L ~1- _J .J Ï-11-T

-,-ï

1 1 1--1 1 1--1 1 1--1 1 1--1 1

~

1 1

-1 -1 -l 1

-

1 I- 1 1 1 1 1 1

-L _J_ .!_ - ' -...!.. _U

,-,----,-,

f-'-

-1

,-- 1--1 1 1 1 1

~

-1 1 1

-,

-1 1 1

r-

1 1 1 1 1 1 L_ l _ L__[_ _I_ .J .J r-1- -, - , - 1 - - , L 1 1 1 1 1 1

,1

-1 1

~

-,

-1 1 1 -i 1

-1 -j 1 I _ L _,_ J - .!._ _l_J 1- - -1 - 1 - 1 - 1 1 1 1 1 1 I-l 1 1--1 1

,-1 1 ~ 1 1 1 1 1 4 1

-1 1--, 1 1 1 L _ 1 _ _ _ ...!.. _ _ _ 1 J Il

(19)

Aira caryophyllea

Tijd van opname: juni

Slechts één exemplaar werd in het derde jaar in de randstrook waargenomen. In de omgeving van Scherpenzeel is het een schaars voorkomende soort van de weinige nog schrale wegbermen. De soort heeft ook elders in de tuin gegroeid.

(20)

Anagall is arvensis ,- 1 - 1 1 -, - r T -., - 1 - .., l - 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1 t- _I 1 1

r--

-1 l • 1 1- -1 ~ _I L __I_ - 1 - .!_ --' _J - ' 196/ 1-1 - 1 - T I - 1- T I 1 1 1 1 1 1 1 1 - , - 1 1 1

1-,_

1 r 1 I-L _ Hbt -1 _I 1 -1 1 1 _I 1 1 - 1 -, - T 1 - 1 1 - , - --,

Ui

i i i

t

i

H

1 1 1 L l -

111111

I_ j_ _I - L _J 1

u

-1 _I

11 -

1-1 - 1-1 j - ,- T -1 1 1 1 1 1 1 1 1 1- -1

,-

-'

1 1 1- -1 1 -1 L 1 L .l. _I - .L ...! - I_ ...! 97C -,- T - , -I - ,-1 - ,- 1 -,--1 ' - - ' 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1

:--1 1 1 1 1 1 1 1 -:

r--' - 1 1 1 1 1 1 1 1 _I I_ .!.. _1_ .J. _ 1 _ _ 1 _ !

1971

• =

r r 1 - r 1_ -! 1 T Ï - ,- 1 -, - ,-ï 1 1 1 1 1 1 1 1

,_

1 1 - I-l

c

.L j _ _ L _ _ ! _ I _ • 37~ -1 _I 1 -1 1 --1 1 1- T 1 I - I T - , - T I - ' 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1 1

,--

-,

1- -l 1 1 1-- -1 I_ _I I_ .i_ _, - ,_ ..!.._ - ' - ' 1973 1 -, - r T - ,-

I -, - ,-

1 1 L 1 1 1 1 , , 1 1 1 1 1 1 ~-

--1 1 - - -1 1 1 L- ~ I_ _I

L

J. - I_ _I_ _1 - L -' ~(t. 1-L

I

1 - 1 -

I - ,- -;- - ,-

T -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 I_ -1 1 -1 L~-- ~{':)

-,

--'

1 -1 1 _I 1 - 1 - 1 - 1 - 1 - 1 - 1 1 -r • 1- 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 t t t 1 1 -, 1 1-1 1-1

-c

..l - ' -..L _I_ L _! ~rt. __ I 1 --1 1 --1

-'

coverage 0 /o Anagallis arvensis

0:

j

,...;:~ç=~ -~--

.

.

!r:_~q~ef

_n_ib-

o!

~

10 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ~

years after laying - out

coverage0/o

in ~>.b_.Ç and _Ij_ Anagallis arvensis

: j

./·~./·~.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 years after laying-out

(21)

Anagallis arvensis

Tijd van opname: juli

Deze soort komt gewoonlijk op (vrij) open grond (o.a. akkers, pas omgewerkte grond) voor en vond alleen in de eerste jaren een geschikt milieu op de klei. Het exemplaar van

1969

was eenjarig (zoals in de Flora van Nederland voor de soort beschreven staat). Het andere exemplaar was in de zomer van

1966

ont-kiemd, heeft in de herfst van dat jaar al gebloeid, bloeide vervolgens in de volgende zomer weer en stierf daarna in de herfst

(1967)

af.

In de naaste omgeving van Scherpenzeel ontbreekt de soort, evenals in de rest van de tuin. De kans is groot dat zaden zijn aangevoerd met de kalkrijke zavel.

1

~

[\)

(22)

Anthoxanthum odoratum r-1 - ,- -, - 1 - 1 - ,- -, - ï - -, :-- 1 1 1 1 1 1 1 1 _, 1 • 1 1 - - -1 1 • 1 t-- -1 1 I_ - -1 1 1 L - · -L_ !..._ _l __ !..._ __ I_ __.! _...!. 1967 r , -1- -,- - 1- -1 - -, - 1-ï - --1 : _ _ 1 1 1 1 1 1 1 1 _ _ , 1 • 1 '·- - -1 1 • 1 I _ - ·-~--- - 1 1 1

:--

--,

I_ - __ I L_.!.._.!.._.!.. __ , __ i __ , 1968 ~ - i- - 1- - 1- - 1 - 1 - ï - ,- - ,- -, I - 1 1 1 1 1 1 t 1_ -l 1 • • • 1 1- - ·--1 1 • • 1 1-- ' - - 1 1 • 1 + 1

,-

- -

,

1 1 C_!..._!..._!..._.!._J _ _! 1969--r - 1 - \ - 1- - 1 - ,- _ _ Ï _ 1 _ Ï 1_ 1 1 1 1 1 1 + 1-

. .

.

.

.

--~ 1

• •

.

1

-,

1 1

_,

+I l_ I L

1-·

~

---

--

- -1

+_,

L - !.... _I _ _ 1 _ _ I _ _ 1 ___ 1 1970 1-1-1-1- -,-

-1-

ï -

1-ï-

1 t- 1 ! 1 1 1 1 1 1 1 1 +-1 • 1 1 • 1 • 1 • 1 • 1 • 1 -1 1--1 1-1

,-.-

L-•

.

~-•

.

.

L __ I _ ...!. _ _I __ I_ J __ 1

.

.

.

1971 1 _1 +I -1 +_J =2 •=1 •=a •=P ·=r +present

-

-

- -

- -

-

---,

1 1 1 1 1 + · I + 1 + 1 + 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1- - -1 + • • • • • • • + I

--

-,

1 t • • • • • • • + 1 1--1 +

,-

-1 +

1~1:i:111:i:1

+ 1 -1 + 1 L_I_ - ' - - - ' - - - - ' - - - ' 1972 ï - - - " 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 + 1 + 1 + 1 + 1 :-... 1 •

1 . 1 • 1 • 1.1.1.1

- - -

·~:

1 + I -l + 1 I_+

.

• •

.

. .

.

L - !._ - '-_L - ~ - ~ - -'

.

.

-•

-•

-1973 .j. 1 -1 + 1 ... -1

-'

r- -, - ï - ,- 1 - 1- - , - ï - T -, ' - - 1 1 1 1 .j. 1 + 1 + 1 + 1 + 1 ~

-,

_1 + 1 1

-,

1 + I_ -1 •

,_

-1 +

.

-••• •

.

.

• •

+ 1

--

,

1 _ _ I 1 t 1 1 t t 1 + 1 L -1- _1_ -' - _L - ' - _I 1974

-• -•

. . .

,-+ r -1 1 1 1 1 1 1 1 t 1 + 1 + 1 + 1 • 1 + 1-,_ + 1 + 1-1 +

,-.-'-

-•

• • •

• 1 •

• i •

.

L _: _ _ 1 _ _ 1 _ _ 1 _ _ 1_...!

.

11-1 1 + 1 ~-' + 1 -1 + 1

-1 t 1 + 1 __ I 19 75 1 - 1 - 1- - ,- -1- - , - -1 - -, - 1 -

ï

1 + 1 • 1+ , . , . , . 1 ... , ... L -- - -1 1 + ,...

-1 +

1:

'-1 + L

• • •

• •

1__1 __ 1 _ _1 _ _!_.!___!

+ J 1

...

+ + _..J 1976 coverage0 /o 6 5 4 3 2

Anthoxanthum odoratum ~r_e_qu_e_n_c_y ~~

I 1 1 I 1 I

1 1 I I /

./

1 I

,~

/

I 1 I /

:/

i

-•----• r 100 ,., ...

.-/

/

./---·

/

.-·

/

80 60 40 20

/

/

/·---~

/

.~.

_...---·---· 0 0 c overage0 /o in

?J_,Ç

and _!-1_. 10 7.5 5 25 0 0 2

.-2 3 4 5 6 7 8 9 10

years otter laying - out

Anthoxanthum odoratum 1 1 1 I J / ~'-'-··~·,;,..··/ I

·-

-·-·

/ /

.

--~'----·----·---

,/

.""'

/ /;;-• / / /

•,-:--'·

...--• ~•-.-.::...~•",,.,.

.--_ _.... 3 4

.,-,,,---·

5 6 7 8 9 10

years aft er laying- out

(23)

Anthoxanthurn odoratum

Tijd van opname: eind mei

Deze soort van de schralere graslanden neemt in de periode van de eerste 10 jaren gestaag toe en behoorde in 1976 tot de belangrijkste grassoorten. Zowel op de kaartjes als op de onderste grafiek is te zien dat de bedekking het hoogst is op de zandgrond (Sen H).

Anthoxanthurn odoraturn komt vrij algemeen voor in de omgeving van Scherpenzeel en groeit ook in de rest van de tuin.

1

~

w

(24)

Arrhenatherum elat1us r- ï - 1- - 1 -ï - ï -1- -, - ï - -1 1 1 1 1 1 1 1 1 I __ , 1--1 1 1 - - -1 1 1 ~-

--/ 1 '- - -1 1 1 1--·~ L -I_ _1 __ 1_ _ I_ T 1 1967

---,-ï-,--,

- - - - 1- 1 1 1 1 1 - 1

[~~--:

,

~W--+-

1 I __ I_ - ~--+-+--1 1 1 1---+--+- --+-

·---,

1 - ---+---+--4 - - 1 I ___ L__L_l.___J__J_ __ _L__L_..L _ I L_ .!. -- '- - _1_ __ - ' - -1-- 1 1968 r -

r ... ,- - , --

1 - 1 - 1 - ;--1--1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 _ -1

:=-1

1 l=i=t 1 1 ]__:

!J

1 1 H-1 1 F-:

L - '- - '- - !... - _i_ _ L ---2 1969 1 - , -j - 1- - 1 - I- 1 -,- ï l_ 1 1 I_ -1 I_

·~-.

• 1 ~

.

1 1 1 1 1

_ _L

.

1 • 1 • L - -1

--

1 + - -1 - - - -1 1 1 1 1 • • 1970 1 -1 1 1 -1 1 -1 r -1 1 1 1 , -t--1 1 1 1 1 1 1 -î-1 1 1 1 1 1

i

i

1 1 __ 1 :- - • 1 1 1 1--1 1 1---• • 1 1

!

• 1 '

.

• • L--1- ...!..:t_l __ ,_J __ I • • 19 71

_,

1 -1 J =2 •=1 •=a •=P •=r •=present , - , - -1- ï - -;--,-,--;-,-, __ I 1 1 1 1 1 1 1 J 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 • • • 1 + 1-- r-•

.

• • • •

.

• • • • -i _I 1 -1 L _ 1_ - ' _+ ~ - ...'.. - ..!. - ..! 19 72 r- - - " 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ,- 1 1 1 1 1 1 - 1 1 -,

1 1 +

• • •

,

__

-1 +

• •

• •

-•

.

-

-'

.__!____,_+_1__1___~--1 1973 r - - - -· - - - -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

-

-

-

-,

•l •

- -

-

'--1 + 1 +

,-,_

-r.-t·

i • ,_~ 1 •

•!•

L - ' - __ 1_+~ - J_ - ' - _I r , , , -1 1 1 1 1 J_ l • 1-1 • I_

• •

• 1•! •

1 1•

L ... 1_ ':_l _+_1 __ I _ _J _ _J

-'

1 1 1 1 1 1974 -11-1 1 1 ·_1

1 -1 1 -1 1

--'

19 75 r - ï - 1 - - , - - 1 - - , - -1 -.-,-1 -.-; 1 • 1 1 1 1 1 1 1_ -J 1- r---1 •

,-.

'--'

.

L

-•

L _1 _: _l _-T_I _ _I _ J_ __I

_J 1976 coverage0 /o 8 7 6 5 4 3 2 0 0 coverage0 /o in S.h_.Ç and~-10 7.5 5

25

0 0 2

Arrhenatherum elatius frequency0

/o 2

föo

--·

... -•"

-·-

80

.--"

,,

/"

//

/

_,/

/"

.--'

/

//

/---·-·---·

60 40 20 0 3 4 5 6 7 8 9 10

years after lay1ng - out

Arrhenatherum elatius ' 1 1 1

--·

... 1 ' 1

·----·

: 1 ' ' 1 1 I 1 I ~ 1 ,' ,•- - _J ,' / /

.

---·---·

--·

'Y

_,.

_,,,e::.:-:...~-=•.,."'' ._..J ~./· 3 4 5 6 7 8 9 10

(25)

Arrhenatherurn elatius

Tijd van opname: Juni

Tot en met 1969 ontbrak de soort, evenals in de rest van de tuin, terwijl hij in de omgeving van Scherpenzeel algemeen voorkomt. Om na te gaan of het milieu ongeschikt was voor de soort of dat de disseminatiecapaciteit onvoldoende was, werd in de zomer van 1969 een zaaiproef met de soort uitgevoerd, waarbij weinige zaden at random rondgestrooid werden. Uit de directe vestiging blijkt dat het milieu wel degelijk voor de soort geschikt was. Daarna vond een sterke uitbreiding plaats. Het minst komt de soort voor op het voedselarme zand (de soort ontbreekt in kwadraat S).

Sinds de eerste jaren dat Arrhenatherurn in de proeftuin groeide, zijn er enkele pollen die aangetast waren door Ustilsgo sp. ('korenbrand' in de bloeiwijze). Ieder jaar zijn het steeds dezelfde pollen die aangetast zijn (blijven) en van een toename van Ustilago is geen sprake.

1

~

+:"-" 1

(26)

Bellis perennis 1- -1 - 1 I - 1 -r T - , -1-..., l-• 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1 1- _I 1 1

r-

--1 1 1 -

-,

1 • f.- __ I I _ __!. _1 _ .!.._ __! _1 _1 1 :JO, ,- 1 - 1 - T 1 - 1- 1 1 I_~, 1 1 1 1 1 1 1 - 1 1 1 1. ~-1 r 1 >L -1 1 96é 1 __ I 1 --1 1 1 _I ,-.1 - 1 -1 - 1 --, - 1 1 -1---, I_ 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 . i... - 1

]_l_LUJ Ir:

le:-T -

1- 1 - 1- 1 1 - 1- T -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1- -1 1• 1 1-1 1

,--

l

-'

1 -1 L - _I L• J_ _1 _ L _I_ _ I_ ...! ::JfL 1 - . 1 - 1 - 1 - 1 1 1 1 1 -1 1 1 1. 1 1 1 1 1 -1

:~11111111

:~-1

1 1 1 1 1 1 1 -:

1 1 1 1 1 1 1 1 1 _l 1~ _!__ _1 _ _l _ I _ _ 1 _ !

1971

=2

•=

1 e=a •=P ·=r r 1-1-!_~1 1 T 1 - 1-1 -1 - 1-ï 1 1 1 1 1 1 1

1.

I-l 1 1--1

C•

L j _ _ ! _ _ l _ _ I _ 8f;

-,

_J 1 --1 1 --1 1 ,- T 1 1 - 1 T - 1 - T 1 - · . , 1 1 1 1 1 1 1 1 1- -1 1• 1 1- -1 1- -1 1 1 1-- -, I_ _1 I_• ..!_ _I - I_ ...!__ __! - 1973 r 1 1 1 -1 • -1 1 1 1 1 1 1 1 '1

~~,

1 1 1

i i i

~-

-:

Ll_l_!_l_liJ

__

,

1 1 -1

C•

1 - -1 __ I 1911-1-,-.-~-1-1-1

!-~§J

11

ffi=~i

1 · ' 1 1 1 1 1 4k-7e'- _I 1 L ..L :_• _ L _1__ -·' _ i _ _ 1 _ _ _ 1 • 1 1 - 1 - 1 - 1 -i - 1--,

~~I

i i i i

i

i

i

=!

'-'

1-1

c

LU1U

lJ

1 --1 1 --1

--'

coverage0/o

0:

j

./=~.

Bellis perennis

!r:.~qu_e[_n_ili

o!

"-10 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ~

years after laying - out

coverage 0 14'

in

?.h_.Ç

and

.!-!

J

0 , 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(27)

Bellis perennis

Tijd van opname: oktober

In het eerste jaar vestigde Bellis zich behalve in de gazonstrook ook in het hooiland in wording. Ook in andere milieus groeit Bellis vaak tijdelijk op niet al te dicht begroeide dichtgeslempte grond.

In de gazonstrook is een toename en een afname te constateren. De laatste is nauw gecorreleerd met een toenemende betredingsintensiteit door kinderen: de soort verlangt een bepaalde mate van betreding/bodemverdichting. Beneden een bepaalde minimumgrens en boven een bepaalde maximumgrens komt de soort niet voor. Niet alleen de bedekking en abundantie wijzigden zich bij de sterkere betreding, maar ook het groeipatroon (er vond een verschuiving in de richting van het hooiland plaats).

Het is opmerkelijk dat Bellis zich in de afgelopen tien jaren niet verder naar andere kwadraten in de gazonstrook heeft uitgebreid.

In de rest van de tuin komt Bellis in het gazon voor en is ook in Scherpenzeel een algemeen soort, vooral in gazons.

1

~

Vl

(28)

Briza media 1- -1 - 1 1 -, - r T 1 - , - ..., l 1 1 1 1 1 1 1 1 1

:~

1 1 1 1 1 1 lJ_

~:

J

1 1 1 1 1

D

1 -1 1 -1 1

r-t __ 1 fI_ -_I 1-1 - 1 - T 1 - ,- 1 T --, - 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-1 r 1 I-L - 1 :lbt 1

_,

1 -1 1 1 - 1 -1 - 1 -, - 1 1 - 1 - -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 ~ -1---+~-+---t~--+--~+---+---< 1

:--1

1 1 1 1 1 1 , __ :

1

~

J -

!_

l

_! _

l

J

1kJ-

=:

11 -

1- 1 - ,- 1 1 - ,- T -1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1- - ' 1 1

,-

_,

1 -1 L 1 L __!_ _I - .L _! - I_ -' 'dfl -1-

1-,-,

- 1 - 1 - , -

,-1--,

l~

_l

I 111 111-=:

1 r -'--1 1 1 1 1 1 1 1 _! L ..!.... _ t_ ..l _ '-_r _ !

1971

• = r r Ï - 1 T 1 - ,- 1 -1 - 1- ï 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ~ 1 1- _I 1 1 - - -1 1 1 1-- -1 1 1

L1--

_L ...L _J _ I _ 'dl 1- T --, I - 1 1 - 1 - T T-' 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1 - - 1 -

-,

1 1- -1 1 1 1-- -1 1 _I C..!...._,_1 _ _!___!_ 1973 r -1 - r 1 - 1 -

1 -, - ,-

1 --, L 1 1 1 1 , , 1 1 1 1 l 1-- _1 1 1 - - -1 1 1 L- , :- _J L J. _ l__ .!__ _I _ L _..! 'df'-1- 1 -, -,- ,

-1--;- -,- ,-,

L 1 r 1 1 1 , 1 1 r

:- -1 l 1

1 1 1 1 1-

~:

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1- -1 1

-t

-1

_l _

L

J

_!

~

l .

1b~

_:

Ï -, - 1 -1 - 1 - ,- 1 1 - r---, 1- 1 1 1 1 1 1 1 1 - -1 1

,_

- -

-'

1 1 ,_ - --1 1 1-- --1 ,_ • __ I I_ J. _ I_ J.. _I _ L ...! coverage0/o

Briza media

!r:_e_qu_e[_n_~t

0

j

~

0:

j

10

·-·

./·----· 0

o

1 2 3 4 5 6 7

a

9

n

years after laying - out

coverage0lo in

?..h_,Ç

and!!

J

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(29)

Briza media

Tijd van opname: JUnl

Deze soort kwam niet in de naaste omgeving van Scherpenzeel voor, maar groeide wel elders in de tuin. Vanaf 1969 werd jaarlijks zaad in de proeftuin uitgestrooid. Pas in 1975 vond de eerste vestiging plaats, Het is bekend dat in schralere milieus, b.v. kalkgraslanden, de soort zich al in de eerste jaren van de vegetatieontwikkeling kan vestigen.

Waarschijnlijk heeft in de proeftuin eerst een zeker verschralingsproces (van de aan-wezige voedselrijke grond) moeten plaatsvinden voor het milieu geschikt was.

1

~

(J\

(30)

Bromus mollis

,-,-, ,-,-r

T--., - , - ...., 1 1 1 1 [_ 1 1 1 1 1 1 t-l r--1_ 1 IJ_

-.

l :11:)/ -1 1 1 -1 1 -1

--'

1-1 - 1 - T I - ,- T T 1 - 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

r

~ ~-- _I 1 1 r --1 1 1 • • • --1 ~ ~ L _l _ L_ .J _I_ !..._ _I 1~ 1 1 - 1 - 1 - T 1 - 1 T -,- -, 1 1 1 1 1 1 1 1 I-l 1-1 1 L

.

-•

-•

.J. _ 1_ _!_ •_1 _ L _J

1 1 1

.

:!b~

-,

_I 1 --1 1 -1 _I ~ 1 - ,- 1 - ,- T j - , - T -1 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1 1 1-1 1--1 •

,--

+ L.

.

.

.

• •

L'" l.. _I _ .L • _[ _ I _ __!

'd/L 1 1 -1 " 1 -1 _I 1- T -,-1 - ,-1 - ,- , -,-Ï 1 __ 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1 I+ 1 -t+ r--, +

.

.

.

1 + !_ :_ 1_ + ..l :':_ I_ _I _ !

.

'dil

-+ 1 -1 + 1 1 _I

•=1 •=a

•=P •:::r +=present r i - ,-1_ -! 1 T 1 - ,- 1 -, - ,-ï 1 1 1 1 1 1 1 1 I-l_ ... 1 + I-l +

C•

.

• •

• • •

j_+J_•_.L+_l _I_•

'df -1

_,

1 -1 + 1

--,

-'

, - T 1- 1 I_ 1 -1-

r

T - , - T 1 + 1 + 1 • 1 1 1

T-j

1 + I-l + 1--

,_.

1 •

- - - -

1 • 1 • 1 • 1 1

1 -1 1 --1 -1 + 1 --1

._,

1973 r - 1 - r 1 - ,-

1 -, - ,-

1 --, L 1 • 1 1 1 • , , , , 1 1 1" 1-- l

1 •

,-.

1-1 + G

.

.

.

.

-•

-•

• •

-•

• •

_l ~I~ J_•_I_ L ...!

.

';j{~

1 1 -1 1 --1 _[

,-

-

- - -

- - -

- - - -

-,

~JJ:1:1:1:1.i

H

1 • 1 -1_· ~ •

• •

L

+_,

~ L • __!_ _, _ l

1 _I

1-1 -

1 -, - , -,-T 1--r •

•1•1•1•,•,•,·, 1 1

1- -,

1•.. . . .

- -

.

_I 1 . . • • • • • 1 1- _, I • • •

e e • •

1 1-- -1• • • • • • • • 1

-

--'

L• .l _ I_+ .J_ •_1 _ L ...! 1975 coverage 0

to

Bromus mollis frequency 0

to

______ fo_ö_

6 ""• ...

-

... "" -•-

-... 5 4 3 2 •'

,,/

/\

/

\

,'

j

\

/

/

.\

1 / t I 1 ! ·---• 1 i 1 / ' ... 80 60 40 20 0

//'/

/'·/·

--·/·

.

...:.::--• 0 0 coverage0 to in

?J_.Ç

and _H_. 20 15 10 5 0 0 2 3 4 5 6 7 8 9 10

years after laying - out

Bromus mollis / ,,.• 1 I

"

1' 1 1 I 1 1 1 1 ' 1 1 1 \ / \ I

~/·\·\

' I ' • I

•~,~./

• /

'

/

.

'•-·-

///

:/

..

• .-e~~-~ • 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(31)

Bromus mollis

Tijd van opname: mei

Het patroon van deze eenjarige soort werd aanvankelijk bepaald door de aanwezigheid van diasporen. Vanuit kwadraat G1 breidde de soort zich uit en pas aan het eind van de eerste tienjarige periode waren alle potentiële groeiplaatsen bezet. Het minst groeide de soort op het voedselarme zand. Aanvankelijk waren er weinige, maar forse exemplaren. Later nam de gemiddelde grootte en ook het aantal aartjes per bloeiwijze sterk af (o.a. vele lage plantjes met één aartje).

Na het zesde jaar nam Bromus mollis, een soort van meer dynamische graslandmilieus, al weer sterk af.

Bromus mollis is een winterannuel die al in de zomer massaal kan ontkiemen. Wanneer de zomer zeer droog is, zoals in 1976, treedt kieming in het najaar op. In de volgende voor-zomer sterft de soort na bloei en vruchtzetting af.

In de omgeving van Scherpenzeel is het een algemene soort. De soort kwam ook, zij het toendertijd schaars, in de rest van de tuin voor.

1

~

-:i

(32)

r-1-1-1-1-1 I_ 1 1 1 1-1_ _ 1 i-- 1--I __ 1

:n

-1 1 -1 -1 -1 1- 1 1 1 1 ,--1 L_I _ _!._ _1_ J_ _l_j 1 1 1 1

~

~ -1 1 1 1 1 1

i-,-,--- -

-1 t- 1 1 1 1--1 1 1--L 1

,--

r-f- 1 1 1 1 ~ en ~

-1 1 1 1 -1 -1 1 I_ J_ _I _ _!_ _.!__l_J

ï - ,- -, - - - - -,

1 1 1

r-

r-- 1---1__

~

1

r- f--~

-,

1 1 -1 -1 1 1 1- 1 1 1 1 1 1 l __ I_ J _ L _!_ J_j

r-;-r-1-

1 -11 1- 1 1 1 1 1 1 1 1 1--1 1

1--

L-1 1 1 1 1 ~

-,

_/ 1 -1 -1 1 -1 1 L _J _ l_ _I _ _l _ LJ r - 1- -, - , - 1 -1 L 1 1 1 il -1

r

1--1 1 1--1 ï 1 1 1 1 1

~

....-..., _J 1

-1 1 -1 1 1î L _1 _ ..J _ !_ _1 __ I _j ï - 1 1 - 1 - 1 - 1 1 1 1 1--1 1 1--1 1 1 1 1 1-1

~

1 1 -1 1 ...j 1

-

1

-1- 1 1 1 1 1 1 L _j_ .!__ - ' -...!.

_u

1-1 - 1 - - - , - , f -I __ 1 1- I--1 1 1--1 1 1 1 1 1 ~ 1 1 1 1 --1 1 1 1-, 1 1 1 1 1 L_ l. _ L__L_ _I _ _j _j

r-,-,

- ï -1--1 L 1 1 1 1 1 1 ~ 1

1

-1 1 -1 I- l-1 1- 1 1 -1 -1 1 1 -1 1

-1 "1 1 1_ L _1_ J _ l _l_J 1 - 1 -, - T - 1- ï 1 1 1 1 1 I-l 1 1--1 1 1-~ :,:; 1 1 1 1 1 -; 1

-1 1 1--, 1 1 1 1 [__ _ I __ I _ ...!_ _ ~ _1 _j .._ Il •

(33)

Capsella bursa-pastoris

Deze soort kwam in het najaar van

1966,

vlak na de aanleg van de proeftuin, frequent voor en groeide in

1967

zeldzaam in de randstrook (werd toen niet gekarteerd).

Later, in

1974,

werd een exemplaar waargenomen op een ten gevolge van betreding schaarser begroeide plek in de gazonstrook. In graslanden groeit deze soort slechts op sterk verstoorde plekken en kan in recent gescheurde en opnieuw ingezaaide gras-landen een hoge abundantie bereiken. In de border in de rest van de tuin is de soort een algemeen onkruid.

1

~

OJ 1

(34)

r-,-1-1- 1-1 I_ _I 1 1 1 1 1--1__ 1 i-- 1--I __ :;::. -1 1 -1 -1

1 1- 1 1 1 i , -1 L_I_ .J.. _1_ J_ _l__I r-,-,--;--,-1 L _ I 1 1 1 1 1

r-Vl "Ui

1

-fü

L_

1

n.r-~

1-

E'--.g

1 ~ ~ -1 1 1 1 1 1

d ,--,

1 1 1 1 u , _ _..! _

L _

~-_1 __ u j - 1 - - - - , - , t- 1 1 ~ 1-- g? 1 1 1--L 1

1--

r-1- 1 1 1 I_ J_ - _ ..!_ _ _1__1_1

ï

- 1 - -, - - - - -, 1 1 1

rt -

~-~

~ -1 1 1 -1 1-- 1 1 1 ... j-· 1 1 1 1 1 1 1 __ 1_ .l ·- L _1_ J.J r - r -1- 1 - 1 1 1- 1 1 1 1 1 1 1--1 1

1--

L-~ -1 _J 1 1 -1 ~I 1 1 1 1 1 1 1 1 L _ _J _ .l _I _ _J __ LJ r - 1- -, - 1 - 1 -1 L 1 1 1 1 1 1I -1

r1 -1 1 -1 1

--

~-· ~~~-1 1 1 1 1

~

~

-,

1 1 -1 -1 -1 1 1 1_ __ 1 _ J __ I_ _ 1 _ _I .J 1--1 1 1--1 1 1--1 1 1--1 1 1 1

~

~ 1 1 -1 1 _j •1 -1

-I- l 1 1 1 1 1 L _J_ ~ -'- J..

_u

1 - , - - - - 1 - , f -1 1 i 1 -1 ...__,_ 1 1 1 1 ·

-~

' r "

-,

1 1 -1 ·-1 ·1 ·-1 1-1 1 1 ' 1 1 L_ ..L _ 1__1_ _I_ .J .J

r-1-, -,-,--,

L 1 1 1 1 1 1 1- I-1 1 -1 I-l

,-

1 1 '

~

-1 1 1 -1 1

.,

1 -; ,_ .L - ' -J - .!_

_u

,- -,-

,

-,-

-,

1 1 1 1 1 1 I-l 1 1--1 1 11

-1 ~ ' 1 1 1 1 ..., ~I 1 1 I_ _ I __ I _ J_ ____ _ >.... Il

.

n. Il

(35)

Cardamine pratensis

Tijd van opname: mei

Deze soort kwam slechts tot ontwikkeling op een plekje dat beschaduwd werd door het lage hek voorlangs de proeftuin. Zoals ook uit waarnemingen elders uit de tuin en

omgeving blijkt, groeit de soort in dit uitgangsmilieu ofwel in de schaduw, ofwel onder invloed van het grondwater (of schijn-grondwater), maar niet in droog grasland op een flauwe zonnige zuidhelling. Zaaiproeven elders in de tuin bevestigden dit.

In de naaste omgeving van de proeftuin kwam de soort toendertijd in het weiland voor (nu niet meer) en groeide vanaf 1970 ook in de rest van de tuin.

1

~

'-0

(36)

Cerex fleece ,- -, - 1 I -, - r T " - , - .., ! - 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1 t- _, 1 1

r-

-1 l • 1 ,-- -1 ~ _J L __I_ _1 _ _I_ _! - ' - ' 1967 1- 1 - , -T 1 - ,- 1 T 1 - , I_ 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 ~- -1 r 1 I-L _

. :Jöt 1 _ I 1 -1 1 1 _I 1 1 - 1 -, - 1 1 - 1 1 - , - -,

u

i

i

1

i

111-~i

1

11ITI1

U

: 1 1 1 1 1 1 1 1

=:

_J 1 L

r--

1 - ,- 1 - ,- 1 / - ,- T -, 1 1 1 1 1 1 1 1 1-- -1

i~

1

i

1 1 1 1 1 1-

~:

1

-1 L 1 1 1 1 1 1

t ' _[

L ...!. _1 _ j_ _l _ I _ __1 i70 ,- T -,- , - ,-1 - ,- , -,-Ï ' - - ' 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1 1

,

__

1

,--1 L _ • =P • = r

.

:1fl 1 -1 1

-'

r-1- r [_ -! 1 T -, - 1 - Ï - , - ,--, 1 1 1 1 1 1

-,

1 1 1--1 1 - I-l

c

_L_ 1- T 1- 1

,

_

1 I-l

1--.

:1(

-'

1 -1 1

--,

_I 1 1 - 1 T _ 1 _ T T - · 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 1

_,

1 -1 _I 1

c

1 1 1 1 1 1 197-:

-r -, - r 1 - , -

1 -, - ,-

1 ' L r 1 1 , , , , 1 1 - 1 1 1 ~-

--'

--

_,

1 1 1 L- ~

'c

J. - I_ _I__ _1 - L ...J ~(t.

-'

,- f L I 1 1 -1 1 1

-

'-L ~ 1 - , - , - , - -;- - , - , -, 1 1 1 1 1 1 1 1

-:1(")

-,

-'

1 -1 1 1 _1

,--1-,-,-,-,-,,-,,

1- 1 1 1 1 1 1 1 1

--,

1 1

1-

'-'

1-1

c

-.l - r_ ...1.. -' - L ...! l~f~

--'

1 1 1

-,

-'

coverage 0 /o 03 02 Cerex fleece 01 0

---·--·--·--·

~· ....

--·-

--

-·--

--·-

---·~ .~·--

--·--

',~ '\..

f!~-q~l~~~ó ~/~

20 10 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

yeers after laying - out

coverGge°lo

n

'.Y

and_~

Carex fleece

/ · - · - · - ·

/ "

\

/ "

.

.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij maakt een planning voor de inzet van materieel, apparatuur en personeel en houdt bij het plannen rekening met de beschikbare middelen en actuele ontwikkelingen bij de

overlegt indien nodig over de inplanning van de operationele activiteiten, zodat de benodigde informatie, materialen en middelen beschikbaar zijn en de productbereiding

Deze kosten worden omgeslagen over alle bedrijven met glastuinbouw (tot en met 2014 over de bedrijven met meer dan 170.000 m 3 ) op basis van het totaal aardgasverbruik per

h_* Er van uitgaande dat voor de winning van grondwater een volkomen put wordt gemaakt met een pompfilter van 25 cm middellijn, reikende over de volle dikte van de watervoerende

Do wezenlijke inhoud van het werkje, dat Groenman onder bovenstaande titel het licht deed zien, wordt gevormd door zijn mening, dat Nederland door de ervaringen in eigen land een

Zoals de tabel laat zien, zijn nà de bewaring in de berg de voederwaarden van de beide hooisoorten bijna aan elkaar gelijk. Vóór de bewaring was de voederwaarde van

voor boer. In de meeste streken kan een deel van de kleine bedrijven, opgeheven worden,, omdat '.er geen_ opvolger is. De grote boeren denken hier echter volkomen anders over.

De ploegbreedte en de ploegdiepte zijn zeer regelmatig, als de ploeg goed wordt afgesteld en de hefinrichting van de trekker in goede conditie verkeert.. De maximale breedte