• No results found

Enige onderzoekingen over de verliezen bij hooiwinning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enige onderzoekingen over de verliezen bij hooiwinning"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E N I G E O N D E R Z O E K I N G E N

OVER DE VERLIEZEN BIJ H O O I W I N N I N G

W I T H A S U M M A R Y

SOME I N V E S T I G A T I O N S I N T O THE LOSSES OF F E E D I N G - V A L U E IN H A Y M A K I N G

S. B R A N D S M A N. D. D I J K S T R A

STAATSDRUKKERIJ T^ffigM? UITGEVERIJ BEDRIJF

V E R S L . L A N D B O U W K . O N D E R Z . N O . 62.14 - ' S - G R A V E N H AG E - 1 9 5 6

-nçfo Ullllllllll

0000 0455 9411

(2)

I N H O U D

3 Biz. I. INLEIDING 3 II. D E „ZWADEN"-PROEF 1946 . 4 1. Inleiding 4 2. De hooiwinning 4

3. De opbrengsten en chemische samenstelling 4 4. Verliezen aan droge stof en droge-stof bestanddelen tijdens de hooiwinning 6

5. De bewaring van het hooi 7 6. Verteerbaarheidsbepalingen 8 7. Verliezen aan verteerbare bestanddelen en zetmeelwaarde 9

III. D E PROEFNEMINGEN IN DE ZOMER VAN 1947 11

1. De proefpercelen 11 2. De hooiwinning 11 3. Opbrengsten 12 4. Scheikundige samenstelling 13

5. Verliezen aan droge stof en droge-stofbestanddelen 14

6. De bewaring van het hooi 14 7. De chemische samenstelling van het hooi voor en na de bewaring . . . 15

8. Verteerbaarheidsbepalingen 16 9. Verliezen aan voederwaarde 19

IV. D E PROEFNEMINGEN IN DE ZOMER VAN 1950 20

1. De proefpercelen 20 2. De hooiwinning 20 3. Opbrengsten 21 4. Chemische samenstelling 22

5. Verliezen aan droge stof en droge-stofbestanddelen 22

6. De bewaring van het hooi 24 7. Scheikundige samenstelling 24 8. Verteerbaarheidsbepalingen 24 9. Verliezen aan voederwaarde 27

V. BESPREKING VAN DE RESULTATEN 29

SAMENVATTING 34 SUMMARY 38 LITERATUUR 41 TABELLEN 42

1 Van de auteurs is dr. N . D . DIJKSTRA als wetenschappelijk hoofdambtenaar verbonden aan het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn, terwijl ir. S. BRANDSMA ten tijde van het onderzoek als landbouwkundige aan dit proefstation verbonden was.

(3)

I. INLEIDING

Aan het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn is reeds in 1940 en 1941 een aantal vergelijkende proeven genomen om na te gaan, of de verliezen bij de hooiwinning op de grond aanmerkelijk verschillen van die met behulp van ruiters. Ook in het buitenland waren reeds verschillende proeven verricht, maar het was gewenst ook onder de hier te lande geldende omstandigheden (klimaat, gewas, bewerking) de verliezen te bepalen. Een onzer (1) heeft in 1947 reeds een uitvoerig verslag over de hooiproeven van 1940 en

1941 het licht doen zien, waarin tevens een literatuuroverzicht gegeven is over de ver-liezen bij hooiwinning onder verschillende omstandigheden.

Bij de in Hoorn genomen proeven werd, wat de verliezen aan voederwaarde aan-gaat, geen duidelijk verschil gevonden tussen de beide methoden van hooiwinning. Wel moet worden opgemerkt, dat bij deze proeven het hooi op de grond over het alge-meen onder vrij gunstige weersomstandigheden werd gewonnen, terwijl dit van het ruiterhooi niet steeds kan worden gezegd. In enkele gevallen werd ook het ruiterhooi bij gunstig weer gewonnen, maar ook dan kon niet worden vastgesteld, dat de ver-liezen bij de hooiwinning op de grond groter waren. Deze proeven hebben dan ook niet aan kunnen tonen, dat de ruitermethode - met het oog op de kwaliteit en de kwan-titeit van het gewonnen hooi - beter moet worden geacht dan de oppermethode. Hier-mee werd echter nog geenszins de mogelijkheid uitgesloten dat onder bepaalde weers-omstandigheden de ruitermethode niet alleen bedrijfstechnisch, maar ook voedertech-nisch de voorkeur zou kunnen verdienen.

Hoewel dus het ruiteren bedrij fstechnisch zeer zeker voordelen kan bieden, was het toch van belang ons inzicht in de bij deze methode optredende verliezen te verruimen. In de zomer van 1947 en 1950 werd daartoe nogmaals een aantal vergelijkende proeven genomen.

Elk der proefpercelen werd bij deze hooiwinningsproeven in 8 veldjes van gelijke grootte verdeeld. Op 4 ervan werd het hooi gewonnen met behulp van vierpoots-ruiters (ruitervelden), terwijl op de resterende 4 het hooi werd geopperd (oppervelden). Om een eventuele ongelijkmatige stand van het gewas zoveel mogelijk te nivelleren, waren zowel de opper- als de ruitervelden dambordsgewijs over het perceel verdeeld.

Verder werd in 1946 een hooiproef genomen om na te gaan, of het direct na het maaien uitspreiden van het gras op het veld van invloed is op de uiteindelijke verliezen bij de hooiwinning. Voor het vaststellen van de verliezen bij hooiproeven is het nood-zakelijk het gewicht van het uitgangsmateriaal (vers gras) te kennen. De meest nauw-keurige methode is het wegen van het gras waardoor de zwaden worden verstoord, daar na het wegen het gras op het veld wordt uitgespreid. Het werd van belang geacht na te gaan of deze bewerking de proefuitkomsten in belangrijke mate kan beïnvloeden. In deze publikatie wordt over deze proef eveneens een verslag gegeven.

(4)

II. DE , , Z W A D E N " - P R O E F 1946

1. INLEIDING

In 1946 werd een proef opgezet om na te gaan of het uitspreiden van het gras direct na het maaien, van invloed is op de verliezen bij de hooiwinning. Hiertoe werd van een perceel grasland zowel de noordelijke als de zuidelijke helft in 20 onderling gelijke veldjes verdeeld. Op beide helften werd het gras van de helft van het aantal veldjes (om de andere) direct na het maaien gewogen en vervolgens weer op dç betreffende veldjes uitgespreid, waarbij tevens monsters werden getrokken voor analysedoeleinden. Op de resterende veldjes bleef het gras in het zwad liggen; de opbrengst ervan werd gelijkge-steld aan die van het gewogen gras. De hooiwinning geschiedde verder geheel volgens een in ons land gangbare methode.

Beide hooisoorten werden later zowel vóór als nà de bewaring in de berg gewogen en geanalyseerd. Tevens werd van het gras en de hooisoorten met behulp van hamels de verteerbaarheid vastgesteld, zodat wij in staat waren ook de verliezen aan voeder-waarde bij beide manieren van hooiwinning vast te stellen.

2. D E HOOIWINNING

Op 20 en 21 juni werd het perceel gemaaid. Hoewel de meeste grassen reeds in bloei stonden, was het gewas niet grof. Op 25 juni werd het „uitgespreide" hooi gekeerd en de volgende dag in oppers gezet. Bij deze laatste werkzaamheden werkte het weer niet mee (enige regen en harde wind). Op 1 juli werd een gedeelte van de oppers uit elkaar gegooid en later op de dag in de schuur gereden. Op 2 juli werden de resterende oppers op het veld uitgespreid en 's middags ingeschuurd. Het hooi van de eerste dag voelde nog iets vochtig aan. Het hooi werd gelost in een berg, waarin op de grond een flinke strolaag was gelegd. In de berg werd een koker geplaatst.

In het algemeen was de kwaliteit van het „uitgespreide" hooi zeer goed; het was vrij fijn en bezat een mooie groene kleur..

Het „zwaden"hooi werd op 27 juni machinaal gekeerd. Op 29 juni werd dit hooi -het was intussen vrij droog geworden - aan grote oppers gezet. Op 2 en 3 juli werden deze oppers „over de kop" gegooid en dezelfde dag nog ingeschuurd. Door het gunsti-ge hooiweer was dit hooi goed droog. Het werd gunsti-gelost op het „uitgunsti-gespreide" hooi, nadat voor afscheiding een strolaag was aangebracht. Vervolgens werd het afgedekt met een strolaag en hierop kwam een wagen ander hooi.

Ook de kwaliteit van het „zwaden"-hooi was zeer goed.

Een overzicht van de weersomstandigheden tijdens de hooiwinning wordt gegeven in tabel 1 (pag. 42).

3. D E OPBRENGSTEN EN CHEMISCHE SAMENSTELLING

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de hoeveelheden gras, waarvan voor de hooiwinning is uitgegaan en de hoeveelheden hooi, die uiteindelijk werden ingeschuurd.

(5)

Vers gras (kg) Droge-stofgehalte van het gras ( %) G r a s o p b r e n g s t per h a (kg) H o o i (kg) Droge-stofgehalte van het hooi ( %) H o o i - o p b r e n g s t p e r ha (kg) Z u i d k a n t Uitge-spreid 10515 23,02 24776 2668 77,98 6290 Spread out Z w a d e n 10636 23,02 24776 2545 80,72 5932 Swathes Southern part N o o r d k a n t Uitge-spreid 13683 26,31 23120 3779 79,57 6322 Spread out Z w a d e n 13835 26,31 23120 3760 80,71 6288 Swathes Northern part Gehele perceel Uitge-spreid 24198 24,88 -6447 78,91 — Spread out Z w a d e n 24471 24,88 -6305 80,71 Swathes Whole parcel Fresh grass (kg) Dry matter content

of the grass ( %) Yield of grass per

ha (kg) Hay (kg)

Dry matter content of the hay ( %) yield of hay per

ha (kg)

TABLE 2. Yield of fresh grass and hay

TABEL 3. Samenstelling van het gras en het hooi vóór de bewaring

Z u i d k a n t perceel Vers gras H o o i (uitge-spreid) H o o i (zwaden) N o o r d k a n t perceel Vers gras H o o i (uitge-spreid) H o o i (zwaden) Gehele perceel Vers gras H o o i (uitge-spreid) H o o i (zwaden) D r o g e stof (%) 23,02 77,98 80,72 26,31 79,57 80,71 24,88 78,91 80,71 Dry matter (%)

Samenstelling der droge stof (%)

Organi-sche stof 88,91 89,71 90,01 89,98 89,41 90,10 89,55 89,53 90,06 Organic matter R u w eiwit 10,58 10,58 10,33 10,45 10,28 10,26 10,50 10,40 10,29 Crude protein Compc Overige koolhy-draten + r u w vet 51,49 50,74 50,79 51,61 50,46 49,64 51,56 50,57 50,10 N-free extract + fat sition of t R u w e celstof 26,84 28,39 28,89 27,92 28,67 30,20 27,49 28,56 29,67 Crude fibre he dry mat As 11,09 10,29 9,99 10,02 10,59 9,90 10,45 10,47 9,94 Mineral matter ter (%) W e r k e -lijk eiwit 9,13 8,88 8,31 8,85 8,67 8,51 8,96 8,76 8,43 True protein Southern part Fresh grass Hay (spread out) Hay (swathes) Northern part Fresh grass Hay (spread out) Hay (swathes) Whole parcel Fresh grass Hay (spread out) Hay (swathes)

TABLE 3. Composition of the grass and the hay before storage

Doordat van de „uitgespreide" veldjes gras werd gebruikt voor de verteringsproeven, was de hoeveelheid die op deze veldjes voor hooiwinning overbleef, iets geringer dan

(6)

hooi tijdens het inschuren iets hoger is geweest dan van het „uitgespreide" hooi. De chemische samenstelling van het verse gras en het daarvan gewonnen hooi is in tabel 3 weergegeven. Niet alleen het gewicht, doch ook de chemische samenstelling van het gras van de „zwaden"-veldjes werd geacht dezelfde te zijn als die van het gras van de „uitgespreide" veldjes.

Vergehjken we de chemische samenstelling van de beide hooisoorten met die van het verse gras dan bhjkt zij slechts weinig te zijn veranderd. Alleen het gehalte aan ruwe celstof is tijdens de hooiwinning wat gestegen en bijgevolg dat aan overige koolhydra-ten wat gedaald. Ook de beide hooisoorkoolhydra-ten geven onderling geen grote verschillen te zien; alleen het ruwe-celstofgehalte van het „zwaden"-hooi is wat hoger dan dat van het „uitgespreide" hooi.

4. VERLIEZEN AAN DROGE STOF EN DROGE-STOFBESTANDDELEN TIJDENS DE HOOIWINNING

In tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de verliezen aan droge stof en droge-stof-bestanddelen, welke bij de hooiwinning op het land volgens de beide genoemde me-thoden zijn opgetreden.

TABEL 4. Verliezen (%) op het land aan droge stof en droge-stofbestanddelen

Hooisoort Zuidkant Uitgespreid Zwaden Noordkant Uitgespreid Zwaden Gehele perceel Uitgespreid Zwaden Droge stof 14,05 16,10 16,47 16,63 15,50 16,41 Dry matter Orga-nische stof 13,27 15,06 17,00 16,52 15,51 15,93 Organic matter Ruw eiwit 14,05 18,08 17,33 18,15 16,30 18,12 Crude protein Overige koolhy-draten + ruw vet 15,30 17,24 18,33 19,81 17,12 18,78 N-free extract + fat Ruwe celstof 9,08 9,69 14,23 9,82 12,21 9,77 Crude fibre As 20,25 24,42 11,72 17,63 15,36 20,52 Mineral matter Werke-lijk eiwit 16,40 23,63 18,17 19,83 17,45 21,39 True protein Southern part Spread out Swathes Northern part Spread out Swathes Whole parcel Spread out Swathes Kind of hay

TABLE 4. Losses ( % ) of dry matter and other components in the field

De verliescijfers voor de beide wijzen van hooiwinning lopen betrekkelijk weinig uiteen. In het algemeen zijn de verliezen voor het „zwaden"-hooi iets groter, alleen bij de ruwe celstof is het omgekeerde het geval.

(7)

Zoals reeds vermeld, werd van het „uitgespreide" hooi 6212 kg en van het „zwaden"-hooi 6351 kg in dezelfde berg opgetast.

Op 20 maart werd het „zwaden"-hooi uit de berg gehaald, gewogen en bemonsterd. Dit hooi had vrijwel niet gebroeid en had de groene kleur goed behouden, doch was enigszins stoffig. Op 31 maart werd het „uitgespreide" hooi gewogen en bemonsterd. Het was licht gebroeid, had de groene kleur in hoge mate behouden en was niet stoffig. De hoeveelheden bedroegen voor het „zwaden"-hooi en het „uitgespreide" hooi resp. 5798 en 5811 kg.

De chemische samenstelling van het hooi, vóór en nà de bewaring is weergegeven in tabel 5.

T A B E L 5. C h e m i s c h e s a m e n s t e l l i n g v a n h e t h o o i v ó ó r e n n à d e b e w a r i n g ( % )

D r o g e stof

(%)

Samenstelling der droge stof ( %)

Orga-nische stof R u w eiwit Overige koolhy-draten + ruw vet R u w e celstof As Werke-lijk eiwit Z w a d e n - h o o i V ó ó r de bewaring N â de bewaring U i t g e s p r e i d h o o i V ó ó r de bewaring N â de bewaring 80,71 83,92 78,91 84,63 90,06 89,68 89,53 89,66 10,29 10,50 10,40 10,37 50,10 49,30 50,57 50,25 29,67 29,88 28,56 29,04 9,94 10,32 10,47 10,34 1.43 1,66 1,76 1,70 Hay(swathes) Before storage After storage Hay {spread out) Before storage After storage Dry matter (%) Organic matter Crude protein N-free extract + fat Crude fibre Mineral matter True protein Composition of the dry matter ( %)

T A B L E 5. Chemical composition of the hay before and after storage

Uit deze tabel blijkt wel, dat de chemische samenstelling van het hooi tijdens de be-waring in de berg niet is veranderd ; alleen is het droge-stofgehalte gestegen tot onge-veer 84%.

Tabel 6 geeft een overzicht van de verliezen aan droge stof en droge-stofbestandde-len tijdens de bewaring in de berg. Ook zijn in deze tabel de totale verliezen opge-nomen.

De verliezen zijn voor beide partijen bijzonder klein en bedragen voor de droge stof slechts 2 à 3 % .

Ook de totaal-verliezen lopen voor de beide hooisoorten betrekkelijk weinig uiteen. De droge-stofverliezen waren voor het „zwaden"-hooi iets groter dan voor het

(8)

„uitge-bestanddelen Droge stof Orga-nische stof Ruw eiwit Overige koolhy-draten + ruw vet Ruwe celstof As Werke-lijk eiwit In d e b e r g Uitgespreid hooi Zwaden-hooi T o t a l e verliezen Uitgespreid hooi Zwaden-hooi 1,87 2,95 17,08 18,88 1,73 3,36 16,97 18,75 2,15 0,97 18,10 18,91 2,49 4,50 19,18 22,43 0,22 2,27 12,40 11,82 3,09 +0,76 17,98 19,92 2,54 0,31 19,55 21,63 In the stack Hayspreadout Hay swathes Total losses Hay spreadout Hay swathes Dry matter Organic matter Crude protein N-free extract + fat Crude fibre Mineral matter True protein

TABLE 6. Losses ( % ) during storage and the total losses of dry matter and dry matter components

spreide" hooi, wat veroorzaakt is door een iets groter verlies aan overige koolhydraten. De verschillen in de verliespercentages zijn van te geringe betekenis om op grond hiervan aan één van de beide manieren van werken de voorkeur te geven, althans onder de gegeven weersomstandigheden.

6. VERTEERBAARHEIDSBEPALINGEN

Met behulp van hamels werd van het verse gras en van de beide partijen hooi de verteerbaarheid vastgesteld. Aanvankelijk werd gedurende een 3-tal opeenvolgende perioden de verteerbaarheid van het verse gras bepaald, maar de maaitijd van het gras voor de hooiwinning bleek na de laatste proefperiode te vallen, zodat een 4e verterings-proef, die dadelijk op de 3e proef aansloot, van belang werd geacht. Hiertoe werd op de maaidata een flinke hoeveelheid gras verzameld en gedurende 10 dagen in de koel-cel bewaard. Aan het eind van de bewaarperiode was het gras in de koelkoel-cel iets geel ge-worden, maar de dieren bleven het goed opnemen. De afgewogen hoeveelheden vers gras werden steeds zodanig gewijzigd, dat de dieren van dag tot dag dezelfde hoeveel-heid droge stof ontvingen.

De verteerbaarheid van de beide hooisoorten, vóór de bewaring in de berg, werd be-paald met dezelfde hamels 4, 5 en 6; voor die nâ de bewaring werden de hamels 10, 11 en 12 gebruikt.

De verteringsproeven met de hooisoorten duurden elk 20 dagen (een voorperiode van 10 dagen en een hoofdperiode van 10 dagen).

In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de chemische samenstelling van het gras en het hooi, dat voor de verteringsproeven werd gebruikt, terwijl tevens de individuele en gemiddelde verteringscoëfficienten zijn vermeld (zie pag. 43).

(9)

de bewaring bijna geen verschil was in verteerbaarheid.

Bijgevolg is de verteerbaarheid van de verschillende bestanddelen bij de beide hooi-soorten tijdens de bewaring in vrijwel dezelfde mate veranderd. Zo daalde de verterings-coëfficient van de organische stof bij beide hooisoorten ongeveer 5 eenheden, die van het ruw eiwit ongeveer 8 en die van de overige koolhydraten en ruwe celstof 4 à 5 eenheden.

De achteruitgang in verteerbaarheid tijdens de hooiwinning op het land was bij de meeste bestanddelen niet groot, alleen het ruw- en werkelijk eiwit onderging een daling van ongeveer 6 à 7 eenheden.

7. VERLIEZEN AAN VERTEERBARE BESTANDDELEN EN ZETMEELWAARDE

In tabel 8 wordt een overzicht gegeven van de voederwaarde van het gras en de daar-uit gewonnen hooisoorten, zowel vóór als nà de bewaring.

T A B E L 8. V o e d e r w a a r d e v a n d e d r o g e stof v a n h e t g r a s e n d e b e i d e h o o i s o o r t e n v ó ó r e n n à d e b e w a r i n g Verteer-b a a r ruw eiwit ( %) Verteer-b a a r wer-kelijk eiwit ( %) Zetmeel-w a a r d e G r a s Uitgespreid h o o i vóór bewaring Z w a d e n - h o o i vóór bewaring Uitgespreid h o o i n â bewaring Zwaden-hooi n â bewaring 6,73 6,06 5,83 5,24 5,16 5,18 4,56 4,29 3,96 3,93 52,7 Grass

Ai,l Hay {spreadout) before storage 43,9 Hay (swathes) before storage 39,9 Hay (spread out) after storage 39,6 Hay (swathes) after storage Digestible crude protein (%) Digestible true protein (%) Starch equivalent

T A B L E 8. Feeding value of the dry matter of the grass and the two lots of hay before and after storing

Zoals de tabel laat zien, zijn nà de bewaring in de berg de voederwaarden van de beide hooisoorten bijna aan elkaar gelijk. Vóór de bewaring was de voederwaarde van het „uitgespreide" hooi mogelijk iets hoger.

In tabel 9 zijn de verliezen aan voederwaarde aangegeven, die tijdens de hooiwinning en de bewaring in de berg zijn opgetreden. Ook deze cijfers geven voor de beide hooi-soorten slechts geringe verschillen te zien.

Uit tabel 9 büjkt, dat de verliezen aan voederwaarde bij de twee hooisoorten niet ver uiteen lopen. Voor het „zwaden"-hooi zijn de verliezen op het veld wat groter en de verliezen in de berg iets kleiner. In totaal ging bij het „uitgespreide" hooi 35 % van het verteerbaar ruw eiwit en 37 % van de zetmeelwaarde verloren. Bij het „zwaden"-hooi

(10)

TABEL 9. Verliezen (%) aan voederwaarde

U i t g e s p r e i d h o o i Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen Z w a d e n - h o o i

Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen Droge stof 15,50 1,87 17,08 16,41 2,95 18,88 Dry matter Verteer-baar ruw eiwit 23,91 15,15 35,44 27,59 14,11 37,81 Digestible crude protein Verteer-baar wer-kelijk eiwit 25,61 14,78 36,60 30,78 11,10 38,46 Digestible true protein Zetmeel-waarde 28,38 12,41 37,27 30,47 12,42 39,11 Starch equivalent

Hay {spread oui) Losses in the field Losses in the stack Total losses Hay {Swathes)

Losses in the field Losses in the stack Total losses

TABLE 9. Losses {%) of feeding value

waren deze verliezen resp. 38 en 39 %. Bij deze laatste wijze van hooiwinning waren de verliezen aan voederwaarde dus iets groter, doch het verschil is zo gering, dat hieraan geen betekenis mag worden gehecht.

Wij kunnen bijgevolg concluderen, dat onder de gegeven omstandigheden het ver-schil in werkwijze geen duidelijke invloed heeft gehad op de verliezen aan voeder-waarde.

(11)

I I I . D E P R O E F N E M I N G E N I N D E Z O M E R VAN 1947

1. D E PROEFPERCELEN

Er werd bij deze proef gebruik gemaakt van 2 percelen (I en II), welke met een tussenpoos van één week werden gemaaid. Zowel de weersomstandigheden tijdens de hooiwinning als ook het groeistadium van het gewas waren voor de beide percelen niet geheel dezelfde. Voor de beoordeling van de waarde van de beide methoden van hooi-winning (ruiteren en opperen) is het echter van het grootste belang, dat de proeven onder uiteenlopende omstandigheden plaatsvinden.

Perceel I was gelegen op kleigrond en werd bemest met gier en kunstmest. Perceel II, eveneens gelegen op lichte kleigrond, kreeg alleen kunstmest. Beide percelen werden in de voorafgaande jaren afwisselend gemaaid en beweid.

De indeling van de beide percelen, elk in 8 veldjes, vond in het voorjaar plaats door middel van ondiepe greppeltjes. Slootkanten en diepe ontwateringsgreppels werden buiten de afgebakende veldjes gehouden. Perceel I werd verdeeld in 8 gelijke veldjes met een totale oppervlakte van 2,1648 ha. Perceel II werd eerst verdeeld in een noordkant en een zuidkant, die ieder op hun beurt weer werden onderverdeeld in 4 veldjes van gelijke grootte. De totale afgebakende oppervlakte van perceel II bedroeg 1,8960 ha.

2. D E HOOIWINNING

Perceel I. Dit perceel werd op 23 mei gemaaid, terwijl het laatste hooi op 17 juni

in de schuur werd gebracht. Een overzicht van de weersomstandigheden in deze perio-de is weergegeven in tabel 10 (pag. 44).

Het grasbestand van het perceel was van goede kwaliteit, terwijl het groeistadium vrij jong genoemd moet worden, althans voor hooiwinning.

Op 23 mei werd het gemaaid en op 27 mei bij vrij goed hooiweer gekeerd. De onder-kant van de zwaden was nog groen. Het noordelijk deel van het perceel werd op 29 mei nogmaals gekeerd, 's Middags werd het hooi van de „ruiterveldjes" op de vierpoots-ruiters geplaatst, terwijl het hooi van de andere veldjes aan kleine oppers werd gezet. Dit jonge fijne materiaal bleek op de ruiters sterk te krimpen, zodat bij verschillende ruiters de volgende dag de koppen door het hooi staken.

De oppers werden op 31 mei tijdens warm zonnig weer uit elkaar gegooid en later op de dag werd dit hooi aan grote oppers gezet, die op 2 juni binnen werden gehaald. Het hooi was zeer fijn en nog erg groen. Het voelde nog iets vochtig aan. Het werd opgetast op een laag geperst bonestro. In het hooi werd een koker geplaatst. Tijdens de hooi-winning op het veld heeft dit hooi slechts 1,5 mm regen gehad.

Nadat op 3 juni de ruiters wat waren bijgewerkt, zijn op 4 juni tijdens een onweers-bui van verschillende ruiters de koppen afgewaaid. Óp 7 juni werden de ruiters nog-maals grondig hersteld, waarbij het aantal tot ongeveer tweederde werd teruggebracht als gevolg van het sterke krimpen van het fijne materiaal.

Bij goed hooiweer (vrij veel zon en nogal wat wind) werd op 16 juni het ruiterhooi op het land uitgespreid en vervolgens na enige uren ingeschuurd. Het werd opgetast op het opperhooi van perceel II, nadat ter afscheiding een strolaag was aangebracht. Het

(12)

hooi was goed droog en mooi fijn en had de groene kleur goed behouden. Voordat het hooi op de ruiters kwam heeft het slechts 1,5 mm regen gehad, daarna echter tijdens een koude regenachtige periode niet minder dan 38 mm.

Perceel II. Dit perceel werd gemaaid op 30 mei, terwijl op 23 juni het ruiterhooi

werd „ingeschuurd". Een overzicht van de weersgesteldheid in deze periode is opge-nomen in tabel 10.

Het gewas van dit perceel was bij het maaien veel minder fijn dan dat van perceel I. Op 2 juni werden de zwaden met de machine gekeerd. Het hooi van de „ruiter-velden' ' werd'nog dezelfde dag op vierpoots-ruiters geplaatst. Op 4 juni werden de ruiters bijgewerkt, waarbij duidelijk bleek dat iets grover materiaal zich beter voor ruiteren leent dan het erg fijne. Het hooi van de opperveldjes werd op 4 juni nogmaals gekeerd en vervolgens op oppers gezet. Tijdelijk moest het opperen echter worden onderbro-ken als gevolg van een onweersbui.

Op 9 juni werden de ruiters, waarvan door het slechte weer de koppen waren afge-waaid, opgeknapt. De volgende dag zijn de oppers, die ook flink nat waren geworden, uit elkaar gegooid, met de machine geschud en later op grote hopen gebracht. Op 12 juni werd het opperhooi binnengehaald en nadat als afscheiding een strolaag was aan-gebracht, opgetast op het opperhooi van perceel I. Het hooi was vrij droog met hier en daar nog een natte plek. Het opperhooi had, ondanks het koude natte weer tijdens de winning, de groene kleur grotendeels behouden. Gedurende de tijd, dat het hooi aan oppers stond, heeft het in totaal 29,7 mm regen gehad.

Op 23 juni werd het ruiterhooi ingeschuurd. Het hooi voelde iets vochtig aan, terwijl hier en daar een muffe plek werd aangetroffen. Overigens had het hooi voor een groot deel de groene kleur behouden ondanks het slechte weer (41,9 mm regen). Nadat een strolaag was aangebracht, werd dit hooi opgetast op het ruiterhooi van perceel I. Het werd afgedekt met een strolaag, waarop enkele wagens ander hooi werden opgetast.

3. OPBRENGSTEN

Voor het bepalen van de verliezen bij de verschillende methoden van hooiwinning is het noodzakelijk, dat men niet alleen beschikt over de opbrengstcijfers aan hooi, maar ook over die aan vers gras.

Om de zwaden intact te houden werd niet alle gras gewogen, doch werd de opbrengst aan vers gras bepaald door op een groot aantal plaatsen, regelmatig over het gehele perceel verdeeld, het gras over een oppervlakte van precies 4 m2 met een zeis af te

maaien en te wegen. Zowel plaats als aantal van deze veldjes was van te voren volgens een bepaald systeem nauwkeurig in een schema vastgelegd, waardoor elk subjectief oordeel bij het uitzoeken van de plaats reeds bij voorbaat was uitgeschakeld. Op elk der 8 velden van perceel I werden op bovenomschreven wijze voor de opbrengstbe-paling 10 kleine veldjes geprojecteerd; in het geheel dus 80 veldjes. De grasopbrengst van elk der 8 velden werd nu benaderd door de gemiddelde opbrengst per m2 van de 10

kleine veldjes te vermenigvuldigen met de totale oppervlakte van elk veld. De totale hoeveelheid gras van de oppervelden van perceel I bestemd voor de hooiwinning werd op deze wijze berekend op 20462 kg; deze hoeveelheid bedroeg voor de ruitervelden 20982 kg. De hoeveelheid hooi, die hiervan werd gewonnen, bedroeg voor de ruiter-velden 2790 kg en voor de opperruiter-velden 2933 kg.

(13)

Van perceel II werden op dezelfde wijze de grasopbrengsten bepaald. De totale hoe-veelheid gras, die bestemd was voor hooiwinning, werd voor de oppervelden van per-ceel II berekend op 18907 kg en voor de ruitervelden op 20172 kg. Hiervan werd 3679 kg ruiterhooi en 3372 kg opperhooi gewonnen.

4. SCHEIKUNDIGE SAMENSTELLING

Bij het wegen van het gras van de kleine veldjes (4 m2) werd dit gras dadelijk

be-monsterd (veldjesmonster). Vlak achter de maaimachine werd van het gemaaide gras eveneens een monster genomen (zwadmonster). Beide monsters werden afzonderlijk en in duplo geanalyseerd. De in tabel 11 opgenomen cijfers zijn nu de gemiddelde waarden van de goed met elkaar overeenstemmende analysecijfers van de veldjes- en zwadmonsters. Het aangegeven droge-stofgehalte geldt echter alleen voor de veldjes-monsters.

De gemiddelde analysecijfers van de hooisoorten, zoals ze in de berg gingen, zijn eveneens in tabel 11 opgenomen.

TABEL 11. Samenstelling van het gras en het hooi vóór de bewaring

P e r c e e l I G r a s O p p e r h o o i R u i t e r h o o i P e r c e e l I I G r a s O p p e r h o o i R u i t e r h o o i D r o g e stof (%) 15,46 80,88 80,72 17,55 79,70 77,32 Dry matter (%)

Samenstelling der droge stof ( %) Orga-nische stof 88,65 88,43 88,75 90,03 89,83 89,95 Organic matter R u w eiwit 17,09 16,69 17,12 14,98 15,04 15,31 Crude protein Compc Overige koolhy-d r a t e n + ruw vet 47,94 47,16 46,29 49,99 48,47 47,52 + fat sition of tl R u w e celstof 23,62 24,58 25,34 25,06 26,32 27,12 Crude fibre he dry mat As 11,35 11,57 11,25 9,97 10,17 10,05 Mineral matter ter ( %) Werke-lijk eiwit 13,44 11,23 11,98 12,21 12,00 12,10 True protein Parcel I Grass Hay (cocks) Hay (.pyramids) Parcelll Grass Hay (cocks) Hay (pyramids)

TABLE 11. Composition of the grass and the hay before storage

De droge-stofgehalten van de verschillende partijen hooi lopen niet veel uiteen, al-leen dat van het ruiterhooi van perceel II was wat lager.

De samenstelling van de droge stof van het hooi is t.o.v. het verse gras slechts weinig veranderd, alleen het ruwe-celstofgehalte is wat toegenomen. Deze stijging was voor het ruiterhooi iets groter dan voor het opperhooi.

(14)

5. VERLIEZEN AAN DROGE STOF EN DROGE-STOFBESTANDDELEN

In tabel 12 wordt een overzicht gegeven van de verliezen aan droge stof en droge-stofbestanddelen, welke bij de hooiwinning op het land zijn opgetreden.

TABEL 12. Verliezen (%) op het land aan droge stof en droge-stofbestanddelen

P e r c e e l I O p p e r h o o i Ruiterhooi P e r c e e l I I O p p e r h o o i R u i t e r h o o i D r o g e stof 25,01 30.57 19.01 19,65 Dry matter Orga-nische stof 25,20 30,49 19,19 19,72 Organic matter R u w eiwit 26,77 30,45 18,68 17,88 Crude protein Overige koolhy-d r a t e n + ruw vet 26,23 32,96 21,47 23,62 N-free + fat R u w e celstof 21,96 25,52 14,94 13,04 Crude fibre As 23,56 31,18 17,38 19,00 Mineral matter Werke-lijk eiwit 37,34 38,11 20,40 20,37 True protein Parcell Hay {cocks) Hay (pyramids) Parcelll Hay (cocks) Hay (pyramids)

TABLE 12. Losses ( %) of dry matter and other components in the field

Uit de tabel blijkt, dat de verliezen zowel voor het opperhooi als voor het ruiterhooi op perceel I nogal wat groter zijn geweest dan op perceel II. Voor het opperhooi is dit opvallend aangezien dit hooi afkomstig van perceel I gedurende slechts een korte tijd op het veld heeft gestaan en maar 1,5 mm regen heeft gehad; dit in tegenstelling tot het opperhooi van perceel II, dat veel langer op het land is geweest en gedurende die tijd bijna 30 mm regen heeft gehad. Wel was in deze regenperiode de temperatuur laag, zodat hierin zeker een van de oorzaken voor dit verschil in verliespercentages gezocht moet worden. Mogelijk is ook de aard van het uitgangsmateriaal en de bewerking van het opperhooi van invloed geweest.

Verder blijkt, dat bij perceel I de verliezen voor het ruiterhooi groter zijn geweest dan voor het opperhooi. Hieruit komt naar voren, dat het hooi ook op ruiters nog in belangrijke mate kan lijden.

Voor perceel II lopen de verliespercentages voor het opper- en ruiterhooi niet noe-menswaard uiteen. Ondanks het feit dus, dat het opperhooi bij deze proefneming onder vrij ongunstige weersomstandigheden is gewonnen, zijn de verliezen niet groter dan die voor het overeenkomstige ruiterhooi.

6. D E BEWARING VAN HET HOOI

Zoals reeds gezegd, werden alle 4 partijen hooi in één berg opgetast.

Het opperhooi van perceel I (2845 kg) kwam op 2 juni onder in de berg op een laag erwtestro. Hierop kwam op 12 juni het opperhooi van perceel II (3270 kg), op 17 juni het ruiterhooi van perceel I (2706 kg) en hierop op 23 juni het ruiterhooi van perceel II

(15)

(3563 kg). Hierop kwamen ten slotte enige wagens ander hooi. Alle hooisoorten waren door een strolaag van elkaar gescheiden.

Op 12 januari werd het hooi weer uit de berg gehaald, gewogen en bemonsterd. Het ruiterhooi van perceel II was mooi fijn, had in het midden matig gebroeid (lichtbruin) en was aan de rand nog mooi groen. De hoeveelheid was tijdens de bewaring vermin-derd van 3563 kg tot 3129 kg.

Het ruiterhooi van perceel I was eveneens mooi fijn, had in het midden iets gebroeid en bevatte aan de rand nog vrij veel groen. Van dit hooi werd 2552 kg uit de berg ge-haald.

Het opperhooi van perceel II was eveneens fijn en had licht tot matig gebroeid. De hoeveelheid was tijdens de bewaring teruggelopen tot 2935 kg.

Het opperhooi van perceel I ten slotte woog na de bewaring nog 2724 kg. Dit hooi, dat onderin de berg zat, had maar weinig gebroeid en bezat nog een mooie groene kleur.

7 . D E C H E M I S C H E S A M E N S T E L L I N G V A N H E T H O O I V Ó Ó R E N N Â D E B E W A R I N G

In tabel 13 wordt een overzicht gegeven van de chemische samenstelling van het hooi vóór en nà de bewaring.

TABEL 13. Samenstelling van het hooi vóór en nà de bewaring in de berg

P e r c e e l I O p p e r h o o i V ó ó r de bewaring N à de bewaring R u i t e r h o o i V ó ó r de bewaring N à de bewaring P e r c e e l I I O p p e r h o o i V ó ó r de bewaring N à de bewaring R u i t e r h o o i V ó ó r de bewaring N à de bewaring D r o g e stof (%) 80,88 83,17 80,72 83,40 79,70 85,43 77,32 83,79 Dry matter (%)

Samenstelling der d r o g e stof ( %) Orga-nische stof 88,43 88,36 88,75 87,34 89,83 89,63 89,95 89,29 Organic matter R u w eiwit 16,69 16,77 17,12 17,21 15,04 15,26 15,31 15,73 Crude protein Compo Overige koolhy-draten ruw vet 47,16 45,85 46,29 44,67 48,47 46,80 47,52 45,96 N-free extract + fat ntion of th R u w e celstof 24,58 25,74 25,34 25,80 26,32 27,57 27,12 27,60 Crude fibre e dry matt As 11,57 11,64 11,25 12,32 10,17 10,37 10,05 10,71 Mineral matter er ( %) Werke-lijk eiwit 11,23 11,89 11,98 12,66 12,00 12,98 12,10 12,92 True protein Parcel I Hay {cocks) Before storage After storage Hay (pyramids) Before storage After storage Parcel II Hay (cocks) Before storage After storage Hay (pyramids) Before storage After storage

(16)

Tijdens de bewaring zijn de droge-stofgehalten van alle hooisoorten gestegen tot 83 à 85%.

Het gehalte aan ruw eiwit is vrijwel niet veranderd, terwijl het werkelijk eiwitgehalte - in overeenstemming met vroegere onderzoekingen - in alle 4 partijen hooi iets is stegen. Verder zijn de gehalten aan ruwe celstof tijdens de bewaring nog wat verder ge-stegen. Daar nu bij het opperhooi deze stijging groter was dan bij het ruiterhooi, waren op beide percelen de uiteindelijkeruwe-celstofgehalten van deze twee hooisoorten vrij-wel aan elkaar gelijk. Ook de overige bestanddelen verschillen niet noemenswaard.

Tabel 14 geeft een overzicht van de verliezen aan droge stof en droge-stofbestand-delen tijdens de bewaring.

TABEL 14. Verliezen (%) aan droge stof en droge-stof bestanddelen in de berg

Perceel I Opper-hooi 1,54 1,62 1,07 4,28 + 3,10 0,95 +4,24 Hay (cocks) Parc Ruiter-hooi 2,56 3,73 2,05 5,97 0,79 + 6,71 + 2,97 Hay (pyramids) •el I Perceel II Opper-hooi 3,79 4,0! 2,39 7,11 +0,78 1,90 +4,07 Hay (cocks) Pare Ruiter-hooi 4,83 5,53 2,22 7,96 3,15 + 1,42 + 1,62 Hay (pyramids) elll Droge stof Organische stof Ruw eiwit Overige koolhydraten Ruwe celstof As Werkelijk eiwit r vet Dry matter Organic matter Crude protein N-free extract +fat Crude fibre Mineral matter True protein

TABLE 14. Losses ( % ) of dry matter and other components in the stack

Uit de tabel blijkt, dat de verliezen voor het hooi van perceel II (het hooi dat het vochtigst in de berg is gegaan) wat groter zijn dan die voor het hooi van perceel I. Ook zijn de verliezen voor het ruiterhooi iets groter dan voor het overeenkomstige opper-hooi. Tijdens de bewaring in de berg blijkt ook nu weer de hoeveelheid werkelijk eiwit wat te zijn toegenomen.

8. VERTEERBAARHEIDSBEPALINGEN

Met behulp van hamels werd van de 4 partijen hooi, zowel vóór als nà de bewaring in de hooiberg, de verteerbaarheid bepaald. Ook de verteerbaarheid van het verse gras werd zo goed mogelijk vastgesteld.

Op beide percelen werd het gras afkomstig van de veldjes van 4 m2 bestemd voor de

bepaling van de verteerbaarheid. Aangezien voor een verteringsproef minstens ge-durende 18 dagen aan de proefdieren hetzelfde voeder moet worden verstrekt, moest

(17)

het gras worden geconserveerd. Na één nacht in de koelcel te zijn bewaard, werd het de volgende dag kunstmatig gedroogd.

Voor beide partijen gedroogd gras (afkomstig van perceel I en perceel II) werden de verteringscoëfficienten bepaald. Na een correctie voor de kleine daling in de verteer-baarheid van het eiwit tijdens het drogen, werden deze verteringscoëfficienten gebruikt voor de berekening van de voederwaarde van het verse gras.

Voor de verteringsproeven van het hooi afkomstig van perceel I werd steeds gebruik gemaakt van de hamels A, B en C, terwijl de verteerbaarheid van het gras en hooi van perceel II werd bepaald met de hamels 4, 5 en 6. Gedurende een voorperiode van 7 tot 10 dagen en een hoofdperiode van 10 dagen ontvingen de dieren uitsluitend het te onderzoeken gedroogde gras of hooi en wel steeds 1,200 kg per dier per dag.

In de tabellen 15 en 16 zijn de gevonden verteringscoëfficienten weergegeven (zie pag. 45 en 46.

Wanneer we de verteringscoëfficienten in deze tabellen nader bezien, dan blijkt, dat de individuele verschillen in vertering tussen de hamels over het algemeen slechts ge-ring zijn geweest.

Voor de berekening van de voederwaarde van het verse gras werd gebruikgemaakt van de verteringscoëfficienten, die in het kunstmatig gedroogde produkt werden ge-vonden. In het algemeen blijken ni. de verteringscoëfficienten der diverse bestanddelen door het drogen weinig te verminderen, tenminste wanneer het drogen op de juiste wijze plaatsvindt. Alleen de verteerbaarheid van het ruw- en van het werkelijk eiwit loopt wat terug. De verteringscoëfficienten hiervan hebben wij dan ook berekend met behulp van de formules voor vers gras. De formule, waarmede het gehalte aan ver-teerbaar ruw eiwit is berekend, luidt :

v = 0,948 ( x - 2 0 ) + 15,35

waarin x = % ruw eiwit in org. stof v = % vert, ruw eiwit in org. stof

Uit de berekende gehalten aan verteerbaar ruw eiwit werden vervolgens de ver-teringscoëfficienten terug gerekend. Deze gecorrigeerde verver-teringscoëfficienten zijn eveneens in de tabellen opgenomen. Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat een stijging van de verteringscoëfficient voor het ruw eiwit eveneens die voor de organische stof en de droge stof iets doet stijgen.

Voor de berekening van de verteringscoëfficient voor werkelijk eiwit van het verse gras werd gebruik gemaakt van de formule :

vw= 11,49 + 0,969 ( x „ - 1 6 ) waarin vw = % vert. werk. eiwit in org. stof

xw — % werk. eiwit in org. stof

Vergehjken we bij perceel I de verteringscoëfficienten van het verse gras met die van de hooisoorten vóór de bewaring, dan blijkt dat de verteerbaarheid van alle organische bestanddelen tijdens de hooiwinning is teruggelopen. Voor het ruiterhooi geldt dit in nog sterkere mate dan voor het opperhooi, vooral voor de overige koolhydraten is dit het geval.

Ten opzichte van het verse gras zijn de verteringscoëfficienten van het werkelijk ei-wit het sterkst en die van de ruwe celstof het minst teruggelopen.

Na de bewaring in de berg zijn de verteringscoëfficienten van de beide hooisoorten bijna aan elkaar gelijk.

(18)

Ook bij perceel II is de verteerbaarheid van het hooi ten opzichte van het verse gras weer aanzienlijk teruggelopen. De verteerbaarheid van het opper- en ruiterhooi is zo-wel vóór als nà de bewaring vrijzo-wel aan elkaar gelijk.

Tijdens de bewaring in de berg is de verteerbaarheid bijna niet teruggelopen, alleen is bij het ruiterhooi de verteerbaarheid van het eiwit ten gevolge van broei duidelijk verminderd.

Vatten we het voorafgaande samen, dan blijkt dus dat de verteerbaarheid tijdens de hooiwinning aanzienlijk terugloopt. Tijdens de bewaring is de achteruitgang in het algemeen zeer klein, alleen is bij enkele hooisoorten de verteerbaarheid van het eiwit ten gevolge van broei wat gedaald.

TABEL 17. Voederwaarde der droge stof van het gras en de verschillende hooisoorten

P e r c e e l I Gras Opperhooi vóór de bewaring Ruiterhooi vóór de bewaring Opperhooi nà de bewaring Ruiterhooi nà de bewaring P e r c e e l I I Gras Opperhooi vóór de bewaring Ruiterhooi vóór de bewaring Opperhooi nà de bewaring Ruiterhooi nà de bewaring Verteer-baar ruw eiwit (%) 12,66 11,58 11,49 11,19 11,22 10,76 9,55 9,65 9,52 8,84 Digestible crude protein (%) Verteer-baar wer-kelijk eiwit (%) 9,58 6,91 7,08 7,11 7,52 8,19 7,00 7,20 7,83 6,67 Digestible true protein (%) Zetmeel-waarde 61,4 50,1 47,4 48,2 46,4 59,4 46,4 45,2 45,7 43,8 Starch equivalent Parcel I Grass

Hay {cocks) before storage Hay (pyramids) before storage Hay (cocks) after storage Hay (pyramids) after storage Parcel II

Grass

Hay (cocks) before storage Hay (pyramids) before storage Hay (cocks) after storage Hay (pyramids) after storage

TABLE 17. Feeding value of the dry matter of grass and hay

In tabel 17 wordt een overzicht gegeven van de voederwaarde van het gras en de diverse hooisoorten. De zetmeelwaarde werd op de vereenvoudigde manier berekend, waarbij voor het gras als aftrek voor onvolwaardigheid 0,29 en voor het hooi 0,58 per % ruwe celstof werd gebezigd. Uit de tabel blijkt duidelijk, dat de voederwaarde van het hooi t.o.v. die van het verse gras belangrijk is gedaald, mede als gevolg van de grotere ruwe-celstofaftrek. Wat de hooisoorten onderling betreft, blijkt op beide per-celen de zetmeelwaarde van het ruiterhooi wat lager te zijn dan die van het opperhooi. Zowel vóór als nà de bewaring in de berg is dit het geval.

(19)

De gehalten aan verteerbaar ruw eiwit liggen voor het hooi van perceel I dicht bijeen. Bij perceel II daarentegen heeft het ruiterhooi na de bewaring ten gevolge van broei een wat lager gehalte aan verteerbaar eiwit dan het opperhooi.

9. VERLIEZEN AAN VOEDERWAARDE

In tabel 18 wordt een overzicht gegeven van de verliezen aan voederwaarde.

TABEL 18. Verliezen (%) aan voederwaarde

P e r c e e l I Opperhooi

Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen Ruiterhooi

Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen P e r c e e l I I Opperhooi

Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen Ruiterhooi

Verliezen op het land Verliezen in de berg Totale verliezen Droge stof 25,01 1,54 26,16 30,57 2,56 32,35 19,01 3,79 22,08 19,65 4,83 23,53 Dry matter Verteer-baar ruw eiwit 31,41 4,86 34,74 36,99 4,85 40,05 28,12 4,09 31,06 27,94 12,82 37,18 Digestible crude protein Verteer-baar wer-kelijk eiwit 45,91 + 1,31 45,20 48,69 + 3,49 46,90 30,78 + 7,62 25,51 29,36 11,84 37,72 Digestible true protein Zetmeel-waarde 38,80 5,16 41,96 46,42 4,45 48,80 36,83 5,16 40,09 38,91 7,84 43,70 Starch equivalent Parcel 1

Hay cured on the ground Losses in the field Losses in the stack Total losses Hay dried on pyramids

Losses in the field Losses in the stack Total losses Parcel IF

Hay cured on the ground Losses in the field Losses in the stack Total losses Hay dried on pyramids

Losses in the field Losses in the stack Total losses

TABLE 18. Losses (%) of'feeding value.

Bij de proefneming op perceel I zijn de verliezen voor het ruiterhooi op het veld be-langrijk groter dan die voor het opperhooi. Dit geldt zowel voor het verteerbaar-ruw-eiwitgehalte als voor de zetmeelwaarde. De verliezen tijdens de bewaring in de berg zijn voor beide partijen vrijwel gelijk. De totale verliezen zijn bijgevolg voor het ruiterhooi aanmerkelijk groter dan voor het opperhooi.

Op perceel II ligt het iets anders. De verliezen aan voederwaarde zijn op het veld voor beide partijen hooi vrijwel gelijk, alleen het verlies aan zetmeelwaarde is voor het ruiterhooi iets groter. In de berg zijn de verliezen voor het ruiterhooi echter groter dan voor het opperhooi, vooral geldt dit voor het verteerbaar eiwit. Blijkbaar heeft dit hooi iets teveel gebroeid.

De totale verliezen zijn uiteindelijk ook bij perceel II voor het ruiterhooi groter dan voor het opperhooi.

(20)

IV. DE P R O E F N E M I N G E N IN DE Z O M E R VAN 1950

1. D E PROEFPERCELEN

Bij deze proef werd gebruik gemaakt van 2 aan elkaar grenzende percelen, die enigs-zins als één geheel kunnen worden beschouwd. De beide percelen zijn gelegen op lichte kleigrond en ze werden in de voorafgaande jaren afwisselend beweid en gehooid.

De indeling in proefperceeltjes vond op dezelfde wijze plaats als bij de proefneming in 1947. Op beide percelen onderscheidde men een noordkant en een zuidkant, die wat betreft hun oppervlakte niet geheel gelijk waren. Zowel de noord- als de zuidkant van de beide percelen werden onderverdeeld in 4 velden van dezelfde grootte. De totale oppervlakte van perceel I bedroeg 2,1496 ha en die van perceel II 2,2416 ha. Ook nu weer werd het hooi van de proefvelden afwisselend gewonnen op de grond (oppers) of op ruiters.

2. D E HOOIWINNING

Perceel I. Op 19 en 20 mei werd dit perceel gemaaid. Het opperhooi werd op 6 juni

ingeschuurd, terwijl het ruiterhooi eerst op 26 juni werd binnengehaald. Tabel 19 geeft een overzicht van de weersomstandigheden tijdens de hooiwinning en gedurende de tijd dat het hooi nog op ruiters stond (zie pag. 47).

Vijf dagen na het maaien, dus op 24 en 25 mei werd het gras gekeerd. De onderkant van de zwaden was erg geel geworden als gevolg van het vrij warme, vochtige weer. Op 25 en 26 mei werd het hooi of misschien liever het gras - het gewas was nog erg nat en groen-aan kleine slanke ruiters (vierpoots) gebracht (ruitervelden). Het hooi van de oppervelden werd aan kleine oppertjes gezet.

Het opperhooi werd op 30 mei 's morgens uitgespreid en 's middags weer op kleine oppers gezet. Op 1 en 2 juni werd het hooi van de ruiters, dat niet al te best bleek te zijn, omgezet en zo nodig flink geschud. Ook het hooi van de oppers werd op 2 juni nogmaals uitgespreid, vervolgens geschud en in wat grotere oppers gezet. Dit opper-hooi werd op 6 juni, nadat het 's morgens was uitgespreid en gekeerd, 's middags inge-schuurd. Het hooi heeft vrij sterk geleden van de minder gunstige weersomstandighe-den. Wel heeft het slechts 10,6 mm regen gehad, maar het weer was de eerste dagen na het maaien vrij warm en vochtig met weinig wind (broeierig).

Op 26 juni werd het hooi van de ruiters, dat vrij veel schimmel bevatte, nog eens op het veld uitgespreid en 's middags ingeschuurd. Het was nu vrij droog. Behalve het ongunstige hooiweer vlak na het maaien heeft dit hooi in de tweede helft van juni nog-al wat regen gehad (in totanog-al 40,6 mm).

Perceel II. Het gras van dit perceel werd gemaaid op 24 en 25 mei. Het gewas was

vrij lang. Op 30 mei werden de ruitervelden gekeerd en op 31 mei en 1 juni op vierpoots-ruiters geplaatst. Door het gunstige hooiweer was het laatste hooi al vrij droog gewor-den.

(21)

Op 30 mei werd het hooi van de oppervelden machinaal gekeerd en vervolgens op 1 juni nogmaals. De volgende dag werd het hooi geschud en op oppers gezet. Op 7 juni werd dit opperhooi weer uitgespreid en 's middags ingeschuurd.

Het ruiterhooi werd gedeeltelijk binnengehaald op 20 juni, de rest volgde op 23 juni. Hierbij bleek dat het hooi van de noordkant, dat één dag later en daardoor droger op ruiters was geplaatst, beter was dan dat van de zuidkant. Dit laatste bevatte nogal wat natte en schimmelige plekken.

Het hooi van perceel II heeft de eerste dagen na het maaien 5,7 mm regen gehad bij betrekkelijk koel weer. Het heeft lang niet in die mate geleden als dat van perceel I. Wel heeft ook dit ruiterhooi, terwijl het op ruiters stond, vrij veel regen gehad (25,4 mm).

3. OPBRENGSTEN

Op dezelfde wijze als bij de vorige proefneming, werd op elk opper- of ruiterveld van 10 à 12 veldjes van 4 m2 elk, de grasopbrengst bepaald.

In tabel 20 wordt een overzicht gegeven van de hoeveelheden gras op elk opper- of ruiterveld. Tevens zijn de grasopbrengsten per m2 vermeld.

TABEL 20. Grasopbrengst van de verschillende proefveldjes

Oppers Proef-veldje Ax B2 Q D2 Totaal Ax Ba Q D2 Totaal Experi-field Opbrengst aan vers gras (kg per m2) 3,444 3,402 3,256 2,685 3,197 3,577 2,808 3,273 3,025 3,171 Yield of fresh grass(kg per rrp) Totale op-brengst aan vers

gras (kg) Perceel I (1 10328,6 8078,7 9764,7 6376,1 34548,1 Perceel II (1 10361,8 7605,7 9481,2 8193,5 35642,2 Total yield of fresh gras (kg) Cocks Ruiters Pr oef-veldje ^arcel T) A2 B i Q D i Totaal ''arcel II) A2 Bi

c

2 D i Totaal Experi-field Opbrengst aan vers gras (kg per m2) 3,572 3,908 3,935 3,044 3,615 3,488 2,869 3,523 3,073 3,238 Yield of fresh grass (kg per m2) Totale opbrengst aan vers gras

(kg) 8482,4 11720,1 9344,4 9129,0 38675,9 9447,6 8310,9 9542,4 8901,9 36202,8

Total yield of fresh grass (kg)

Pyramids

TABLE 20. Yield of grass of the various experimental fields

Uit deze tabel blijkt, dat de grasopbrengst op de ruitervelden van perceel I steeds groter is dan die van de oppervelden.

(22)

Tabel 21 geeft een overzicht van de gras- en hooi-opbrengsten, alsmede van de droge-stofgehalten.

TABEL 21. Gras- en hooiopbrengst, alsmede de droge-stofgehalten Perceel I

Oppers Ruiters

Perceel II Oppers Ruiters Grasopbrengst per ha (kg)

Droge-stofgehalte van het gras ( %)

Hooiopbrengst per ha (kg) Droge-stofgehalte van het

hooi ( %) 31970 14,13 ! 4728 78,70 36150 14,10 4568 78,56 31710 15,29 5497 82,36 32380 15,25 5733 78,91

Yield of grass per ha (kg) Dry matter content of the

grass ( %) Yield of hay per ha (kg) Dry matter content of the

hay ( %)

Cocks Pyramids Cocks Pyramids

Parcel I Parcel II

TABLE 21. Yield of grass and hay and the dry matter content of these products

Duidelijk blijkt uit deze tabel, dat de hooi-opbrengst van perceel II aanmerkelijk groter is dan van perceel I, terwijl toch de opbrengsten aan vers gras niet zoveel uiteen-lopen.

4. CHEMISCHE SAMENSTELLING

De analysecijfers van het verse gras en van het hooi, zoals dit in de berg is gegaan, zijn in tabel 22 opgenomen.

Uit tabel 22 bhjkt duidelijk, dat het gras van perceel II in een wat ouder groei-stadium is gemaaid dan dat van perceel I (hoger ruwe-celstof- en lager eiwitgehalte).

Evenals bij de vorige proeven steeg bij de hooiwinning het ruwe-celstofgehalte (voor-al bij perceel I was dit het gev(voor-al) en ook nu weer was het ruwe-celstofgeh(voor-alte van het ruiterhooi weer iets hoger dan van het opperhooi.

De droge-stofgehalten van het hooi lopen maar weinig uiteen; alleen het opperhooi van perceel II blijkt droger te zijn ingeschuurd dan de overige partijen.

5. VERLIEZEN AAN DROGE STOF EN DROGE-STOFBESTANDDELEN

In tabel 23 wordt een overzicht gegeven van de verliezen aan droge stof en droge-stofbestanddelen bij de hooiwinning op het land.

Tabel 23 laat duidelijk zien dat het hooi van perceel II onder veel gunstiger omstan-digheden is gewonnen dan dat van perceel I; de verliezen zijn voor perceel II aanmer-kelijk kleiner dan voor perceel I. Blijkbaar is het feit, dat het gras van perceel I ongeveer een week eerder is gemaaid en daardoor fijner was en bovendien de eerste dagen in het zwad van het warme, broeierige weer heeft geleden, hiervoor één der belangrijkste oor-zaken.

(23)

TABEL 22. Samenstelling van het gras en hooi vóór de bewaring P e r c e e l I G r a s O p p e r h o o i R u i t e r h o o i P e r c e e l I I G r a s O p p e r h o o i R u i t e r h o o i D r o g e stof (%) 14,12 78,70 78,56 15,27 82,36 78,91 Dry matter (%)

Samenstelling der droge stof ( %)

Orga-nische stof 89,29 89,34 89,18 89,67 89,96 90,11 Organic matter R u w eiwit 17,80 17,84 17,38 15,46 14,60 15,01 Crude protein Compos Overige koolhy-draten + r u w vet 47,25 43,34 42,51 46,23 45,52 44,99 N-free + fat ition of th R u w e celstof 24,24 28,16 29,29 27,98 29,84 30,11 Crude fibre As 10,71 10,66 10,82 10,33 10,04 9,89 Mineral matter e dry matter ( %) Werke-lijk eiwit 13,80 10,20 10,73 11,96 8,52 8,96 True protein Parcell Grass Hay (cocks) Hay (pyramids) Parcel II Grass Hay (cocks) Hay (pyramids)

TABLE 22. Composition of the grass and hay before storage

TABEL 23. Verliezen (%) aan droge stof en droge-stofbestanddelen op het land

P e r c e e l I O p p e r h o o i R u i t e r h o o i P e r c e e l I I O p p e r h o o i R u i t e r h o o i D r o g e stof 18,10 29,28 6,98 8,27 Dry matter Orga-nische stof 18,04 29,38 6,67 7,83 Organic matter R u w eiwit 17,94 30,91 12,22 10,96 Crude protein Overige koolhy-draten + r u w vet 24,85 36,42 8,42 10,69 N-free + fat R u w e celstof 4,86 14,53 0,70 1,38 Crude fibre As 18,53 28,48 9,64 12,12 Mineral matter W e r k e -lijk eiwit 39,51 44,99 33,79 31,21 True protein Parcel I Hay (cocks) Hay (pyramids) Parcel II Hay (cocks) Hay (pyramids)

TABLE 23. Losses ( %) of dry matter and other components on the field

Op perceel I zijn de verliezen voor het ruiterhooi aanzienlijk groter dan voor het opperhooi, terwijl toch ook het opperhooi onder aanvankelijk vrij slechte weersom-standigheden is gewonnen. Van dit fijne materiaal is bhjkbaar bij het ongunstige weer dat het ook op de ruiters heeft gehad, vrij veel verloren gegaan. Wanneer wij echter het grote verschil in verliezen tussen opper- en ruiterhooi zien, dan vragen wij ons toch af, of het toevallige verschil in grasopbrengst tussen opper- en ruitervelden wel zo groot is geweest als de cijfers uit tabel 20 aanwijzen.

(24)

Voor perceel II zijn de verliescijfers buitengewoon laag, terwijl er bijna geen verschil is in de verliescijfers van het opper- en ruiterhooi.

Het ruiterhooi van dit perceel heeft - voordat het op de ruiters kwam - slechts wei-nig geleden. Ondanks het feit dat later het weer minder gunstig was, zijn de verliezen niet noemenswaard groter dan van het overeenkomstige opperhooi. Vermoedelijk speelt hierbij het feit, dat het materiaal wat minder fijn was, een belangrijke rol.

6. D E BEWARING VAN HET HOOI

Bij deze proefneming werden alle 4 partijen hooi wederom opgetast in één berg, ter-wijl als afscheiding steeds een strolaag werd aangebracht. Ook nu werd zowel vóór als nà de bewaring in de berg het hooi gewogen en bemonsterd. Ter beperking van even-tuele broei werden in de hooiberg 2 luchtkokers geplaatst.

Op 7 juni werd het opperhooi van perceel I (4890 kg) onderin de berg gelost op een ondergrond van takkebossen en stro.

Op het opperhooi van perceel I kwam op 8 juni het opperhooi van perceel II (5918 kg). Vervolgens werd hierop het ruiterhooi van perceel II gelost, gedeeltelijk op 21 juni en gedeeltelijk op 23 juni. In totaal bedroeg het gewicht van deze partij 6171 kg.

Op 27 juni kwam hierop het ruiterhooi van perceel I (4725 kg), terwijl ten slotte het proefhooi werd afgedekt met enige wagens ander hooi. Ook nu weer werd ter afschei-ding tussen de verschillende partijen hooi een strolaag aangebracht.

Op 9 januari werd het ruiterhooi van perceel I (thans 4352 kg) uit de berg gehaald. Het had iets gebroeid en bevatte hier en daar een schimmelig of stoffig plekje.

Het ruiterhooi van perceel II werd op 30 januari uit de berg gehaald (5602 kg). Dit hooi was zeer goed en had in het midden iets gebroeid.

Op 22 februari volgde het opperhooi van perceel II (5780 kg). Ook dit hooi was zeer goed en in het midden licht gebroeid.

Het opperhooi van perceel I werd op 15 maart uit de berg gehaald (4487 kg). Dit hooi had niet gebroeid en rook iets muf doordat het onder uit de berg kwam.

7. SCHEIKUNDIGE SAMENSTELLING

De analysecijfers van het hooi vóór en nâ de bewaring, zijn opgenomen in tabel 24. Afgezien van het drostofgehalte, dat voor alle 4 partijen hooi tot 83 à 84% is ge-stegen, is de chemische samenstelling ook bij deze proef tijdens de bewaring in de berg slechts weinig veranderd. Alleen het ruwe-celstofgehalte is wat gestegen en het gehalte aan overige koolhydraten bijgevolg wat gedaald.

8. VERTEERBAARHEIDSBEPALINGEN

Zowel van het verse gras, als ook van de verschillende hooisoorten vóór en nà de bewaring werd met behulp van hamels de verteerbaarheid bepaald. De verterings-coëfficienten van het verse gras werden bepaald in 2 opeenvolgende perioden, omdat de maaidata en bijgevolg ook de groeistadia op beide percelen iets verschilden. Voor het berekenen van de voederwaarde van het gras van perceel I, dat op 19 mei werd ge-maaid, werd gebruik gemaakt van de verteringscoëfficienten van de eerste periode ; voor perceel II, gemaaid op 24 en 25 mei, van die van de tweede periode.

(25)

TABEL 24. Samenstelling van het hooi vóór en nà de bewaring in de berg P e r c e e l I O p p e r h o o i V ó ó r bewaring N â bewaring Ruiterhooi V ó ó r bewaring N â bewaring P e r c e e l I I O p p e r h o o i V ó ó r bewaring N â bewaring R u i t e r h o o i V ó ó r bewaring N â bewaring D r o g e stof (%) 78,70 83,22 78,56 83,80 82,36 84,01 78,91 84,18 Dry matter (%)

Samenstelling v a n de droge stof (%) Orga-nische stof 89,34 88,94 89,18 89,08 89,96 90,30 90,11 89,68 Organic matter R u w eiwit 17,84 17,61 17,38 17,44 14,60 14,66 15,01 15,05 Crude protein Compo. Overige koolhy-draten + r u w vet 43,34 41,97 42,51 41,31 45,52 45,54 44,99 43,72 N-free extract + fat ition of tl R u w e celstof 28,16 29,36 29,29 30,33 29,84 30,10 30,11 30,91 Crude fibre e dry mat As 10,66 11,06 10,82 10,92 10,04 9,70 9,89 10,32 Mineral matter ter (%) W e r k e -lijk eiwit 10,20 11,28 10,73 11,34 8,52 8,80 8,96 9,64 True protein Parcel I Hay (cocks) Before storage After storage Hay {pyramids) Before storage After storage Parcel II Hay (cocks) Before storage After storage Hay (pyramids) Before storage After storage

TABLE 24. Composition of the hay before and after storage in the stack

Voor de verteringsproeven van het verse gras werd gebruik gemaakt van de hamels G, L en J. De dieren kregen elke dag een hoeveelheid vers gras, die zodanig werd ge-wijzigd, dat de hoeveelheid droge stof per dag steeds dezelfde bleef. De voorperiode duurde 10 dagen, waarna 2 proefperiodes volgden, elk van 7 dagen.

Voor het bepalen van de verteringscoëfflcienten van de hooisoorten werd naast de hamels G, L en J gebruik gemaakt van de schapen K, M en N. Elk der dieren kreeg dagelijks 1.200 kg hooi. Elke proef bestond uit een hoofdperiode van 10 dagen, vooraf-gegaan door een voorperiode van eveneens 10 dagen.

De resultaten van de verteringsproeven met vers gras zijn opgenomen in tabel 25, die van het hooi van perceel I in tabel 26 en die van het hooi van perceel II in tabel 27 (zie pag. 48, 49 en 50).

In het algemeen blijken ook bij deze verteringsproeven de individuele verschillen tussen de proefdieren gering te zijn geweest, zodat wij zonder bezwaar tot het be-rekenen van gemiddelden konden overgaan. Voor een beter overzicht hebben wij ten slotte deze gemiddelde verteringscoëfflcienten nog eens in tabel 28 samengevat.

Zoals was te verwachten, was de verteerbaarheid van het gras gemaaid in de periode van 13-20 mei beter dan dat in de daaropvolgende periode; de verschillen zijn evenwel klein.

(26)

TABEL 28. De gemiddelde verteringscoëfficienten van gras en hooi Vers gras (13-20 mei) Vers gras (20-27 mei) H o o i v ó ó r b e w a r i n g O p p e r h o o i per-ceel I R u i t e r h o o i per-ceel I O p p e r h o o i per-ceel II R u i t e r h o o i per-ceel II H o o i n â b e w a r i n g O p p e r h o o i per-ceel I R u i t e r h o o i per-ceel I O p p e r h o o i per-ceel II R u i t e r h o o i per-ceel II D r o g e stof 77,0 75,3 67,5 67,0 67,1 66,9 68,0 65,5 68,7 67,3 Dry matter Orga-nische stof 81,9 79,5 70,8 70,3 70,0 69,9 71,2 68,9 71,5 70,1 Organic matter R u w eiwit 76,2 74,2 69,3 67,7 70,2 69,6 65,2 62,9 67,3 65,1 Crude protein Overige koolhy-draten + ruw vet 83,1 80,4 67,8 66,2 66,5 66,3 66,5 62,6 68,8 66,5 N-free extract + fat R u w e celstof 84,4 81,3 76,4 77,5 75,1 75,2 82,0 81,1 77,8 77,8 Crude fibre As 38,2 42,0 41,6 41,9 41,8 42,0 42,1 40,1 43,9 43,3 Mineral matter Werke-lijk eiwit 72,9 68,7 55,3 56,3 57,0 55,8 56,1 54,4 54,0 54,8 True protein Fresh grass (13-20 May) Fresh grass (20-27 May) Hay before storage Hay (cocks) parcel I Hay (pyra-mids) parcel I Hay (cocks) parcel II Hay (pyra-mids)parcelll Hay after storage Hay (cocks) parcel I Hay (pyra-mids) parcel I Hay (cocks) parcel II Hay (pyra-mids)parcelll

TABLE 28. The average digestion coefficients of grass and hay

Ten opzichte van het verse gras is voor alle partijen hooi de verteerbaarheid tijdens de hooiwinning aanzienlijk teruggelopen. Dit geldt vooral voor de overige

koolhy-draten en het eiwit. Gedurende de bewaring in de berg daarentegen, is de verteerbaar-heid van de meeste bestanddelen niet verder gedaald; alleen bij het ruw eiwit heeft deze daling zich voortgezet. De stijging van de verteringscoëfficienten van de ruwe celstof moet zonder twijfel aan een andere bepalingsmethode van de ruwe celstof in de mest der schapen worden toegeschreven.

Treffend is het dat de verteerbaarheid van alle 4 partijen hooi vóór de bewaring nauwehjks uiteenloopt. Aangezien het uitgangsmateriaal van perceel I wat beter werd verteerd dan van perceel II (verschil in groeistadium) moet dus de daling van de ver-teerbaarheid van het materiaal van perceel I het sterkst zijn geweest, wat - de weers-omstandigheden tijdens de winning in aanmerking genomen - wel verklaarbaar is. Na de bewaring van het hooi in de berg is er echter wel enig verschil in verteerbaar-heid tussen de verschillende partijen hooi. Uit de cijfers blijkt nl., dat na de bewaring het opperhooi iets beter wordt verteerd dan het overeenkomstige ruiterhooi, maar de verschillen zijn gering.

De met behulp van deze verteringscoëfficienten berekende voederwaarden van het gras en het hooi zijn weergegeven in tabel 29.

(27)

TABEL 29. Voederwaarde der droge stof van het gras en de verschillende hooisoorten

Vers gras (13-20 mei) Vers gras (20-27 mei) H o o i v ó ó r b e w a r i n g Opperhooi perceel I Ruiterhooi perceel I Opperhooi perceel II Ruiterhooi perceel I I H o o i n à b e w a r i n g Opperhooi perceel I Ruiterhooi perceel I Opperhooi perceel II Ruiterhooi perceel II Verteer-baar ruw eiwit (%) 13,56 11,48 12,36 11,77 10,25 10,45 11,48 10,97 9,87 9,80 Digestible crude protein (%) Verteer-baar wer-kelijk eiwit (%) 10,06 8,22 5,64 6,04 4,86 5,00 6,33 6,17 4,75 5,28 Digestible true protein (%) Zetmeel-waarde 65,4 62,3 46,2 44,9 45,0 44,8 45,8 43,2 46,6 44,4 Starch equivalent

Fresh grass (13-20 May) Fresh grass {20-27 May) Hay before storage

Hay (cocks) parcel I Hay (pyramids) parcel I Hay (cocks) parcel II Hay (pyramids) parcel II Hay after storage

Hay (cocks) parcel I Hay (pyramids) parcel I Hay (cocks) parcel II Hay (pyramids) parcel II

TABLE 29. Feeding value of the dry matter of the grass and the different lots of hay

Uit deze tabel blijkt, dat de voederwaarde van de hooisoorten vóór de bewaring be-langrijk lager ligt dan die van het gras, waarvan voor de hooiwinning is uitgegaan. Vooral bij de zetmeelwaarde is dit het geval, wat gedeeltelijk te wijten is aan de ver-hoogde ruwe-celstofaftrek.

Tijdens de bewaring in de berg blijkt voor alle 4 partijen het gehalte aan verteerbaar ruw eiwit iets te zijn gedaald, terwijl de zetmeelwaarde weinig is veranderd. Er was ten slotte een klein verschil in zetmeelwaarde ten gunste van het opperhooi.

9. VERLIEZEN AAN VOEDERWAARDE

In tabel 30 wordt een overzicht gegeven van de verliezen aan droge stof en voeder-waarde, welke bij de verschillende hooisoorten zowel tijdens de winning op het land als gedurende de bewaring in de hooiberg, zijn opgetreden.

Tabel 30 laat zien, dat de verliezen tijdens de hooiwinning op perceel I aanmerkelijk groter zijn geweest dan op perceel II. Zo ging van het ruiterhooi van eerstgenoemd perceel meer dan de helft van de zetmeelwaarde reeds op het land verloren. Het ongun-stige weer (vochtig en vrij warm) vlak na het maaien van dit perceel zal als de belang-rijkste oorzaak voor deze zeer grote verliezen aangemerkt moeten worden.

Verder blijkt dat bij perceel I de verliezen voor het ruiterhooi groter zijn geweest dan die voor het opperhooi.

Ook bij perceel II zijn de verliezen voor het ruiterhooi iets groter dan voor het op-perhooi, maar deze verschillen zijn slechts gering. Wel blijkt, dat ook hier bij de

(28)

hooi-TABEL 30. Verliezen (%) aan voederwaarde Droge stof Verteer-baar ruw eiwit Verteer-baar wer-kelijk eiwit Zetmeel-waarde V e r l i e z e n o p h e t l a n d Opperhooi perceel I j 18,10 Ruiterhooi perceel I i 29,28 Opperhooi perceel II i 6,98 Ruiterhooi perceel II 8,27 V e r l i e z e n in de b e r g Opperhooi perceel I 2,43 Ruiterhooi perceel I 1,24 Opperhooi perceel II 0,35 Ruiterhooi perceel II I 2,90 T o t a l e v e r l i e z e n Opperhooi perceel I j 20,53 Ruiterhooi perceel I J 30,52 Opperhooi perceel II j 7,33 Ruiterhooi perceel II 11,17 25,42 38,64 16,99 16,39 7,37 5,17 3,31 7,67 32,79 43,81 20,30 24,06 54,12 57,51 45,01 44,09 + 4,07 +0,20 1,46 + 1,22 50,05 57,31 46,47 42,87 42,21 51,48 32,79 34,00 2,23 2,69 + 2,05 2,69 44,44 54,17 30,74 36,69

Losses in the field Hay (cocks) parcel I Hay (pyramids) parcel I Hay (cocks) parcel II Hay (pyramids) parcel II Losses in the stack

Hay (cocks) parcel I Hay (pyramids) parcel I

Hay (cocks) parcel II Hay (pyramids) parcel II Total losses

Hay (cocks) parcel I Hay (pyramids) parcel I Hay (cocks) parcel II

Hay (pyramids) parcel II

Dry matter Digestible crude protein Digestible true protein Starch equivalent

TABLE 30. Losses (%) of feeding value

winning onder vrij gunstige weersomstandigheden nog 1jz van de zetmeelwaarde op het land verloren is gegaan.

Tijdens de bewaring in de berg zijn eigenlijk alleen de verliezen aan verteerbaar ruw eiwit van enige betekenis. Deze liepen uiteen van 3,3 % voor het opperhooi van perceel II tot 7,7 % in het ruiterhooi van hetzelfde perceel. De verliezen aan zetmeelwaarde tijdens de bewaring bedroegen maximaal 2,7%.

Wat ten slotte de totale verliezen betreft, deze zijn voor het ruiterhooi ongunstiger dan voor het opperhooi. Vooral voor perceel I is dit verschil zeer duidelijk. Bij het opperhooi ging 33 % van het verteerbaar ruw eiwit en 44 % van de zetmeelwaarde ver-loren, terwijl bij het ruiterhooi deze cijfers resp. 44 en 54% waren.

Uit deze proefnemingen van 1950 blijkt duidelijk dat onder bepaalde omstandig-heden het winnen van hooi met behulp van ruiters uit het oogpunt van voederconser-vering zeker niet gunstiger is dan de hooiwinning met behulp van oppers. Eerder was het omgekeerde het geval, vooral bij de proefneming op perceel I. Ook bij perceel II zijn de verliezen voor het opperhooi geringer geweest dan voor het ruiterhooi, alhoe-wel een enigszins duidelijk verschil pas werd geconstateerd na bewaring in de berg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat Balai niet doet, helaas, is deze cijfers afzetten tegen de totalen die door eco- nomisch historici berekend zijn voor de gehele Republiek en die kort geleden nog bijgesteld

Omdat met behulp van camera’s weinig (ernstige) incidenten waargenomen worden en opvolging op straat, mede als gevolg daarvan, uitblijft, ligt het niet voor de hand dat de

Eén ster, één licht, één nacht, één Kind Eén hoop, één droom, één hart, één Zoon. Jezus, de Enige Jezus,

Voor elk transplantatieprogramma, in het ziekenhuis aangeboden, zal een donorwervingsprogramma voor hetzelfde orgaan moeten ontwikkeld worden, dat minstens eenzelfde

rassen Barbarouxe, fire Ball, Graaf Arenthal, Snperor of China, Jupiter,Ia Surpris« Orange Eteperor en Roi Soleil gaven meer dan 2 bloemen per knol.. De overige rassen

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor