• No results found

De mechanische mens in de mechanische tijd. Technologische toekomstvisies ten tijde van het Interbellum (1919-1939).

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mechanische mens in de mechanische tijd. Technologische toekomstvisies ten tijde van het Interbellum (1919-1939)."

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De mechanische mens in de mechanische tijd

Technologische toekomstvisies ten tijde van het interbellum (1919-1939) Masterscriptie Tim Veldt 6178588 Begeleider: Gemma Blok

(2)

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 1. Looking backward, de toekomst in retrospect 11 2. De mechanisatie van het interbellum 30 3. De robot, van kindervreter tot pratende informatiezuil 50 4. De mechanische mens van de toekomst 70 Conclusie 85 Bronnen 91 Literatuur 94 Bijlagen 100 De omslagfoto toont de uitvinder Kapitein William H. Richards, sleutelend aan zijn robot ‘Eric’.1 1 Verdere informatie over de robot van Richards via cyberneticzoo.com: http://cyberneticzoo.com/robots/1928-eric-robot-capt-richards-english/, laatst bezocht op 10-03-2017, 22:50.

(3)

Inleiding De toekomst is iets waar je moeilijk omheen kunt. Tegelijkertijd is het onmogelijk om te voorspellen wat voor een vorm de toekomst zal aannemen. Vanwege deze onzekerheid maken we ons vaak zorgen over wat er gaat komen. De verandering van het klimaat is hier misschien wel het beste huidige voorbeeld van. Dit vraagstuk sijpelt vervolgens ook door in andere domeinen van toekomstvisies, zoals technologische toekomstvisies. Binnen het domein van de technologie zijn toekomstvisies eveneens talrijk. Een groot deel van de technologische innovaties zijn met het klimaat verbonden, zoals het opwekken van duurzamere energie door middel van dakpannen met zonnecellen en het milieuvriendelijk maken van vervoer.

Tegelijkertijd wordt er echter ook verder gedacht over de sociale implicaties van moderne technologieën die nog in ontwikkeling zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de televisieserie Black Mirror.2 Deze serie van Charlie Brooker gaat iedere aflevering in op

een technologie of tendens uit de huidige samenleving en projecteert deze vervolgens uitvergroot op de toekomst. De onderwerpen variëren van smartphone gebruik en internet afpersing tot het leven in een digitale wereld en de macht die het publiek heeft over politieke leiders door middel van continu geüpdate peilingen. Stuk voor stuk zijn dit voorbeelden van technologische toekomstvisies die ingaan op huidige problemen. Daarmee zeggen toekomstvisies eigenlijk niet zozeer iets over de toekomst. Doordat zij huidige vraagstukken bloot leggen, zeggen zij daarentegen juist iets over het heden.

Deze relatie tussen toekomstvisies en heden wordt nog duidelijker wanneer er naar grote veranderingen in de twintigste eeuw wordt gekeken, de eeuw waarin technologie een steeds grotere rol begon te spelen in het alledaagse leven. De wereldwijde race om de eerste vliegende mens te zijn, rond 1900, zorgde voor vele toekomstvisies waarin mensen eigen vliegmachines zouden hebben om daarmee snel naar hun werk te komen.3

Door de grootschalige intrede van de auto in de jaren vijftig en zestig, schudde de Amerikaanse verkeersdeskundige David Jokinen Nederland wakker met zijn plannen om Amsterdam tot een stad van de toekomst om te bouwen. Een stad waar de auto regeerde en er een brede snelweg dwars door de binnenstad sneed.4 In de daaropvolgende jaren 2 C. Brooker, Black mirror, televisieserie die loopt van 2011 tot aan het heden. 3 I. Asimov, Futuredays. A nineteenth-century vision of the year 2000 (Londen 1986) 20-21 en 30-31. 4 D. A. Jokinen, Geef de stad een kans (Roosendaal 1968) 8 en 109.

(4)

zeventig werden veel toekomstvisies gebaseerd op het beruchte rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome. Het rapport zorgde voor een groter bewustzijn van de vergankelijkheid van de natuur die tot op dat moment voor lief werd genomen.5 Grenzen

aan de groei zorgde voor het besef dat er een limiet zit aan grondstoffen en daarmee ook aan de daarop gebaseerde technische industrie.

De twintigste is op technologisch gebied al een goed onderzochte periode. Voor het groot deel is het duidelijk wat voor een technologische veranderingen plaats vonden vanaf 1900 tot 2000. De periode van het interbellum is in dit opzicht echter nog onderbelicht gebleven. Met name de sociale gevolgen van de technologische vooruitgang uit deze tijd is een weinig besproken onderwerp. Het interbellum loopt van vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog rond 1919 tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in 1939. Het is een periode die vooral wordt besproken aan de hand van soberheid, politieke verandering, de opkomst van het fascisme en de grote economische crisis. Dit schept echter geen volledig beeld. Er was in deze tijd namelijk een grote technologische groei gaande in Nederland. De vooruitgang die hiermee gepaard ging raakt vaak ondergesneeuwd door de hiervoor genoemde narratieven. Aan de hand van verschillende technologische toekomstvisies die ten tijde van het interbellum gevormd werden door journalisten en schrijvers, zal ik een nieuw inzicht geven in deze periode.

De hoofdvraag van mijn scriptie luidt dan ook: Wat voor een technologische toekomstvisies werden er tijdens het interbellum door journalisten en schrijvers in Nederland geformuleerd? Om deze vraag aan te vullen en te onderbouwen zijn er verschillende deelvragen die hierbij gesteld kunnen worden. Wat zeggen deze toekomstvisies bijvoorbeeld over het interbellum zelf en de beleving ervan door de journalisten en schrijvers? Waar kwamen deze toekomstvisies vandaan, waarin manifesteerden zij zich en hoe kritisch werd hiermee omgegaan? Tevens rijst de vraag hoe Nederlandse toekomstvisies verschilden van de visies die in andere westerse landen werden geformuleerd en gevisualiseerd? Dit leidt ten slotte tot de vraag wat voor een betrekkingen Nederland had met andere westerse landen. Het interbellum was een tijd waarin het leven voor velen in Nederland in korte tijd grote veranderingen doormaakte. In de eerste plaats bereikte de Industriële Revolutie Nederland eindelijk. Nederland was een relatief rijk land na de Eerste Wereldoorlog en kon het zich permitteren om te investeren in industrie. Het ging hier niet langer om de 5 D. L. Meadows, De grenzen aan de groei. Rapport van de Club van Rome (Utrecht 1972).

(5)

Eerste Industriële Revolutie waarbinnen stoommachines een grote rol speelden, maar om de Tweede Industriële Revolutie. Deze technologische revolutie draaide onder andere om elektriciteit en chemie. Nieuwe technieken als de lopende band werden gebruikt om het werk efficiënter te laten verlopen en overzichtelijker te maken. Daarnaast zorgde verbeterde technologie ervoor dat menselijke arbeid voor een deel vervangen kon worden door machines. Dit bracht nieuwe vragen met zich mee over de toekomst van de menselijke arbeid en van de mens zelf. Het is dit vraagstuk van de toekomstige relatie tussen mens en machine waar ik met name op zal ingaan binnen deze scriptie.

Hiermee verhoud ik mij tot het werk van historicus Johan Schot. Schot heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van technologie in Nederland. In de serie Techniek in Nederland in de twintigste eeuw gaat hij uitgebreid in op de technologische stand van zaken ten tijde van het interbellum.6 De bevindingen die hierin

staan zijn een welkome toevoeging aan de historiografie over het interbellum. Onder redactie van Schot wordt de opkomst van efficiency, of efficiëntie, behandeld in een brede context. Dit was voorheen alleen op een kleinere, maar meer toegespitste, schaal gedaan door de historici Erik Bloemen en Cita Hartveld.7 Het debat rond efficiëntie en

industrialisatie wordt door deze drie auteurs echter benaderd van bovenaf. Het blijkt vaak een economisch verhaal waarin er maar weinig wordt gekeken naar de sociale of culturele geschiedenis van de tijd.

Dit is iets dat de Duitse historicus Philipp Blom wel doet in zijn werk. In het boek Alleen in de wolken beschrijft Blom duidelijk en intrigerend een brede geschiedenis van het interbellum vanuit een internationaal perspectief.8 Blom gaat in op de vele

veranderingen die in het interbellum plaats vonden. Zo bespreekt hij politieke, sociale, economische en wetenschappelijke veranderingen uit de tijd. Door hiernaast ook nog verschillende landen te behandelen is het werk van Blom zeer compleet, maar tegelijkertijd mist het ook diepgang. Blom gaat op veel aangesneden onderwerpen niet uitgebreid in, waardoor de lezer vaak met vragen blijft zitten over specifieke 6 J.W. Schot et. al. (red.), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. VII Techniek en modernisering. Balans van de twintigste eeuw (Zutphen 2003); J. Schot et. al. (red.), Technology and the making of the Netherlands. The age of contested modernization, 1890-1970 (Zutphen 2010). 7 E.S.A. Bloemen, Scientific management in Nederland 1900-1930 (Amsterdam 1988); C. Hartveld, Moderne zakelijkheid. Efficiency in wonen en werken in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 1994). 8 P. Blom, Alleen in de wolken. Cultuur en crisis in het westen 1918-1938 (Amsterdam 2014).

(6)

onderwerpen. Daarnaast speelt Nederland vrijwel geen rol in het boek waardoor de vraag rijst hoe het interbellum zich in Nederland voltrok.

Wat betreft technologisch onderzoek heeft Schot hier een belangrijk deel aan de historiografie bijgedragen. Daarnaast zijn er nog verschillende werken die zich op het sociale aspect van het interbellum richten. Hieronder vallen Nederlandse historici als Gerard Puchinger, Piet de Rooy en Madelon de Keizer.9 Binnen dit deel van de

historiografie mist echter het verhaal van de technologische vernieuwing waaraan Nederland een uitzonderlijke groei van voorspoed te danken had. Door deze twee historiografieën met elkaar in verband te brengen zal ik een completer verhaal schetsen van de alledaagse impact van technologische vernieuwing.

Eveneens breed ik hiermee de historiografie uit van de Amerikanisering in Nederland. Over het algemeen wordt het begin van dit Amerikaniseringsproces gesitueerd na de Tweede Wereldoorlog, met het begin van de Marshall hulp.10 Duitsland

wordt vaak als grote invloed gezien ten tijde van het interbellum. Hoewel dit zeker waar was, zo bestaat er een uitgebreide historiografie over de Nederlands-Duitse betrekkingen, won Amerika tijdens het interbellum desalniettemin veel aan populariteit. Zo was de Amerikaanse cultuur in de vorm van muziek, dans, film en producten bezig aan een opmars in Nederland. Daarnaast begonnen ook binnen de wetenschap Nederlandse wetenschappers naar Amerika te trekken.11 Binnen de technologie en de

toekomstvisies speelde Amerika eveneens een grote rol. Dit zal ik in deze scriptie naar voren halen en benoemen.

Omdat het interbellum een periode was waarin veel vernieuwing plaatsvond, was het ook een periode waarin er veel over de toekomst werd nagedacht die door deze vernieuwing en verandering met zich mee werd gebracht. Op eenzelfde manier als 9 G. Puchinger, Ontmoetingen met de jaren dertig I (Zutphen 1982); P. de Rooy, Ons stipje op de waereldkaart. De politieke cultuur van Nederland in de negentiende en twintigste eeuw (Amsterdam 2014); M. de Keizer (red.), Moderniteit. Modernisme en massacultuur in Nederland 1914-1940 (Zutphen 2004). 10 M. Huygen, Amerikaanse toestanden. Hoe het poldermodel verdwijnt (Amsterdam 2000) 12 en 23; H. Ibelings, Americanism. Nederlandse architectuur en het transatlantische voorbeeld (Rotterdam 1997) 5-6 en 9-10; H.F. van den Berg en G.J. Dorleijn, “Modernisme à tort et à travers. Over modernisme in de Nederlandse letterkunde van de twintigste eeuw” in: M. de Keizer (red.), Moderniteit. Modernisme en massacultuur in Nederland 1914-1940 (Zutphen 2004) 101-127, aldaar 120. 11 P.J. Knegtmans, ‘De Amerikaanse verleiding. Veranderende oriëntaties in de Nederlandse wetenschapsbeoefening’ in: F. Boterman en M. Vogel (red.), Nederland en Duitsland in het interbellum. Wisselwerking en contacten. Van politiek tot literatuur (Hiversum 2003) 233-249, aldaar 233 en 240-244.

(7)

tegenwoordig afleveringen van Black Mirror de veranderingen in de samenleving projecteren op toekomst, gebeurde dit ook tijdens het interbellum. De insteek om door middel van toekomstvisies een andere tijd te bestuderen wordt vrijwel niet gebruikt binnen historisch onderzoek. Een theoretisch kader hiervoor bestaat dan ook niet. Daarentegen worden herinneringen als bron wel veel gebruikt door historici. Herinneringen zijn echter op een soortgelijke manier te interpreteren als toekomstvisies. Herinneringen verhalen van een andere tijd, maar zeggen volgens de Franse socioloog Maurice Halbwachs meer over de tijd waarin zij herinnerd worden.12

Ditzelfde geldt voor toekomstvisies. Deze zeggen niet zo veel over de toekomst, omdat dit op ieder moment kan veranderen. Daarentegen bevatten zij wel een waardevol inzicht in de tijd waarin zij gevormd worden.

Van een uitgebreide historiografie van toekomstvisies is op het eerste gezicht geen sprake. Opvallend genoeg gaat Blom hier wel deels op in, zelfs in verband met technologie. In Alleen in de wolken bespreekt hij enkele gedachten die volgens hem heersten ten tijde van het interbellum.13 Naast Blom bespreekt vrijwel alleen de

Nederlandse wetenschapsfilosoof Rein de Wilde toekomstvisies. Hoewel De Wilde in zijn boek De voorspellers toekomstvoorspellingen uit de tweede helft van de twintigste eeuw aan de orde stelt, plaatst hij deze wel in een bredere context van toekomstvoorspellingen waarop verder gebouwd kan worden. De Wilde legt de oorsprong van toekomstvisies in de literatuur, met name binnen utopische teksten.14

Over deze utopische teksten is echter wel meer geschreven. In mijn eerste hoofdstuk zal ik hier dieper op ingaan en daarmee een bredere context geven voor toekomstvisies, aan de hand van de vragen wat toekomstvisies precies zijn en waar zij vandaan komen.

Eveneens ga ik in het eerste hoofdstuk in op het literaire genre sciencefiction, waarbinnen een groot deel van de toekomstvisies vervolgens hun plaats vonden. Er zijn enkele studies naar de geschiedenis van dit genre, maar deze hebben allemaal een internationale insteek. Desalniettemin geeft een boek als Anatomy of wonder van Neil Barron een zeer goed overzicht van wat er binnen het genre speelde door de tijd heen.15 Met name het hoofdstuk van sciencefictionschrijver en onderzoeker Brian Stableford is erg volledig en behandelt uitvoerig de veranderingen binnen het genre ten tijde van het 12 M. Halbwachs, On collective memory (Chicago 1992) 37-52. 13 Blom, Alleen in de wolken, 219-234. 14 R. de Wilde, De voorspellers. Een kritiek op de toekomstindustrie (Amsterdam 2000). 15 N. Barron (red.), Anatomy of wonder. A critical guide to science fiction (New York 1981).

(8)

interbellum.16 Nederlandse sciencefiction is haast niet beschreven en dat wat er over te

vinden is geeft lang geen compleet beeld. Alleen de historici en taalkundigen Mary Kemperink, Leonieke Vermeer en Rob van de Schoor hebben enig onderzoek gedaan waarbinnen Nederlandse verhalen voorkomen die tot het genre van sciencefiction kunnen worden gerekend.17 Door dergelijke verhalen in de grotere internationale

context van sciencefiction in te passen geef ik een Nederlandse insteek binnen deze historiografie. Tegelijkertijd verbind ik de historiografie van sciencefiction ook aan de historiografie van het onderzoek naar toekomstvisies, waardoor ik ook deze historiografie verbreed.

Hoewel literatuur een goed inzicht geeft in het tijdsbeeld, is dit slechts het tijdsbeeld van een selecte groep schrijvers. Om dichter bij de alledaagse opvatting van de toekomst te komen bieden krantenartikelen uitkomst. Hoewel hier eveneens de opvattingen van journalisten in staan, geeft de grote hoeveelheid van de artikelen desalniettemin een beter algemeen beeld van de gedachten over de toekomst. Daarnaast bereikten de kranten ook een zeer groot deel van de Nederlandse bevolking. Het Nederlandse krantenpeil was ten tijde van het interbellum erg hoog, hoger dan buitenlandse pers elders.18 Volgens historicus Huub Wijfjes sprak de krant lezers aan op hun

nieuwsgierigheid en behoefte aan gemeenschappelijke en synchrone beleving van iets dat volgens Wijfjes niet veel beter omschreven kan worden dan ‘de werkelijkheid’.19

Na de Eerste Wereldoorlog veranderde de verslaggeving, aldus Wijfjes. Opmaak werd steeds belangrijker in kranten. Lezers moesten naar het nieuws toegetrokken worden door middel van koppen en pakkende artikelen. Alle verdiepende artikelen verdwenen naar de binnenpagina’s.20 Dit was een voor de hand liggende ontwikkeling,

daar kranten steeds meer concurrentie kregen. Eind jaren twintig bereikte de krantenwereld haar verzadigingspunt met twee miljoen bladen per dag. De moderne arbeider zou geen tijd meer hebben om uitvoerig alle artikelen te lezen, daarom 16 B. Stableford, ‘Science fiction between the wars. 1918-1938’ in: N. Barron (red.), Anatomy of wonder. A critical guide to science fiction (New York 1981) 88-124. 17 M. Kemperink en L. Vermeer (red.), Utopianism and the sciences, 1880-1930 (Leuven 2010); R. van de Schoor, Voorbije toekomst. Toekomstbeelden uit de Nederlandse literatuur 1777-1930 (Amsterdam 1988). 18 M. Schneider en J. Hemels, De Nederlandse krant 1618-1978. Van ‘nieuwstydinghe’ tot dagblad (Baarn 1979) 280. 19 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 30. 20 Ibidem, 143 en 158-159; Schneider en Hemels, De Nederlandse krant, 267.

(9)

begonnen de kranten zich op andere doelgroepen te richten. Op deze manier deden cultuur-, sport- en stadsnieuws hun intrede. Ook rubrieken speciaal voor kinderen, vrouwen, puzzelaars, schakers en andere groepen kwamen in deze tijd op.21 Kranten

bereikten hiermee dus een groot deel van de samenleving met als gevolg dat een grote groep mensen met de toekomstvisies, die in de kranten stonden, te maken kregen.

Een belangrijk aspect van het Nederlandse interbellum dat meegenomen moet worden in het onderzoek naar deze periode, zeker in het geval van krantenonderzoek, is de verzuiling. De Nederlandse samenleving was in deze periode grofweg op te delen in vier groepen: de rooms-katholieke zuil, de protestants-christelijke zuil, de sociale beweging, en de liberaal-vrijzinnige sfeer.22 De grenzen tussen deze vier zuilen waren

scherper dan elders in Europa en de zuilen stelden zich ten tijde van het interbellum erg protectionistisch op. Als gevolg hiervan bestond er tussen de leden van de verschillende zuilen weinig contact.23 Deze opgesplitste samenleving van het interbellum zorgde er tevens voor dat zuilen hun eigen nieuws verspreidden. Zo waren behoorden bijvoorbeeld De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad tot de liberale zuil, Het Volk en Voorwaarts tot de socialistische zuil, De Maasbode en De Tijd tot de katholieke zuil, en de Haagsche Courant tot de protestantse zuil. In deze scriptie probeer ik met name een algemeen beeld van de toekomst te geven. Hierdoor zal ik niet erg diep ingaan op de verschillen tussen zuilen en hoe deze terug komen in de kranten. Desalniettemin zal ik enkele opvallende verschillen wel benoemen en uitlichten.

Een tweede reden om voor deze scriptie niet al te diep in te gaan op de verzuiling, is dat de bronnen hiervoor niet divers genoeg zijn. Over het algemeen zijn de technologische toekomstvisies met name terug te vinden in liberale en regionale kranten.24 Om een goede vergelijking tussen de zuilen te maken zou een grotere variatie

in krantenbronnen nodig zijn. Voor het grootste deel ligt de oorsprong van dit probleem in de methodologie. Voor deze scriptie heb ik uitgebreid onderzoek gedaan binnen de 21 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 158; B. van der Ros, ‘De Standaard’ in: B. van der Ros (red.), Geschiedenis van de christelijke dagbladpers in Nederland (Kampen 1993) 25-69, aldaar 54. 22 P. de Rooy, ‘Zes studies over verzuiling’ BMGN 110 (1995) afl. 3, 380-392, aldaar 381. 23 F. Wielinga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009) 80-81; P. Pennings, Verzuiling en ontzuiling. De lokale verschillen. Opbouw, instandhouding en neergang van de plaatselijke zuilen in verschillende delen van Nederland na 1880 (Kampen 1991) 3 en 82-93. 24 Van een deel van deze regionale kranten was het niet duidelijk tot welke zuil zij behoorden. Deze heb ik daardoor niet tot een bepaalde zuil gerekend.

(10)

kranten database van de Koninklijke Bibliotheek. Deze krantendatabase, welke gedigitaliseerd toegankelijk is via de website www.delpher.nl, bevat echter niet alle kranten die ten tijde van het interbellum uitkwamen. Een goed voorbeeld hiervan is de landelijk verspreidde Volkskrant. Deze katholieke krant was indertijd nog niet zo groot als bijvoorbeeld De Maasbode, maar werd al wel veel gelezen. Ook vele protestantse kranten als bijvoorbeeld de veelgelezen Standaard missen uit de selectie die via delpher beschikbaar is.25

Hoewel de krantencollectie van de Koninklijke Bibliotheek niet volledig is, draagt de mogelijkheid van het gericht digitaal doorzoeken van de tekstbestanden van de artikelen veel bij aan de geschiedkundige onderzoeksmethode. Als nooit tevoren kan er tegenwoordig onderzoek gedaan worden naar gedigitaliseerde bronnen. Het is dan ook van belang om in de digitale geesteswetenschappen te investeren, om deze digitale technieken te verbeteren en te gebruiken naast traditioneel historisch onderzoek. Voor deze scriptie heb ik voor mijn secundaire literatuur een meer traditionele onderzoeksmethode aangehouden. Zo heb ik de historiografieën van onder meer toekomstvisies, sciencefiction en het interbellum onderzocht. Wat betreft primaire bronnen heb ik mijn onderzoek gebaseerd op krantenartikelen. Hiervoor heb ik geen gebruik gemaakt van geavanceerde digitale onderzoekstechnieken zoals bijvoorbeeld tekstminig, maar heb ik slechts de digitale functies van delpher benuttigd. Door middel van cryptische zoekopdrachten en het gebruik van wildcards heb ik zo mijn corpus aan bronmateriaal bij elkaar gezocht (Bijlage 1).

De scriptie is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk behandelt de geschiedenis van toekomstvisies en de verwerking van deze toekomstvisies in literatuur. Hierbinnen zal ik met name ingaan op het sciencefictiongenre, omdat toekomstvisies hier een grote rol in spelen. In het tweede hoofdstuk richt ik mij vervolgens op de groeiende Nederlandse industrialisatie en de introductie van het scientific management concept ten tijde van het interbellum. Het is de vraag in hoeverre dit efficiëntiebeleid tot de Nederlandse samenleving doordrong en wat voor een gevolgen dit had. In ditzelfde hoofdstuk ga ik hier op verder, door de relatie tussen mens en machine te onderzoeken aan de hand van opvattingen en toekomstbeelden omtrent

25 Onder de missende protestantse kranten vallen onder meer: De Zeeuw, De Nederlander, Het

(11)

de fabrieksmachines. Deze vervingen dankzij het efficiëntiebeleid een groeiende groep arbeiders wat vermoedelijk voor grote spanning zorgde.

In het derde hoofdstuk verdiep ik mij verder in het debat van mens versus machine. Het interbellum luidde ook de komst van de robot in. Deze mechanische kopie van de menselijke gestalte kwam zo mogelijk nog dichterbij de machinale vervanging van de mens. Om te beginnen verdiep ik mij in dit hoofdstuk eerst in de geschiedenis van de robot en leg ik uit waarom deze in het interbellum opkwam en wat voor een connotaties er al aan verbonden waren voordat er ook nog maar met de eerste echte robot kennis werd gemaakt. Vervolgens bespreek ik de robots die waar journalisten mee in aanraking kwamen. Er zijn een aantal onduidelijkheden omtrent de beschrijvingen hiervan waar ik op in zal gaan. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk of alles wat over de robots werd geschreven wel klopte met de werkelijkheid.

Tenslotte ga ik in het vierde hoofdstuk dieper in op de gedachten die journalisten over deze robots hadden. Als eerste sta ik stil bij de vraag of de term ‘robot’ enkel voor mechanische mensen werd gebruikt, en als dat niet het geval was, op wat voor een manier de term ‘robot’ dan nog meer werd gebruikt. Hier zal ik ook terug komen op het efficiëntiebeleid en op wat voor een manier de verschillende definities van de term ‘robot‘ hier mee samen hingen. Tenslotte bespreek ik in dit hoofdstuk verschillende toekomstvisies waarin robots een rol speelden. Hiermee beantwoord ik vraag hoe journalisten tegen de toekomst aankeken wanneer zij de ontwikkeling van de robot hiernaar doortrokken. Op basis van de deelvragen van al deze hoofdstukken is het uiteindelijk mogelijk om een compleet beeld te schetsen van de industriële veranderingen ten tijde van het interbellum en hoe schrijvers en journalisten hier via hun toekomstvisies op reageerden.

(12)

1. Looking backward, de toekomst in retrospect

Binnen de geschiedschrijving is de toekomst een opvallend onderbelicht onderwerp. Hoe mensen in het verleden over de toekomst dachten zegt namelijk veel over de tijd waar zij zelf in leefden. Hoewel er vrijwel geen uitvoerig historisch onderzoek naar de toekomst van de alledaagse dag is gedaan is er wel geschreven over utopieën. Voordat ik in de volgende hoofdstukken in zal gaan op de technologische toekomstvisies die ten tijde van het interbellum in kranten te vinden waren, zal ik in dit hoofdstuk stilstaan bij toekomstvisies in het algemeen. Waar komen zij bijvoorbeeld vandaan en wat voor een vormen namen zij aan? In dit hoofdstuk zal ik dergelijke vragen beantwoorden en een uitgebreid beeld geven van de verschillende theorieën over de toekomst.

Vervolgens verdiep ik mij in het literaire genre waarin toekomstvisies veel voorkwamen en nog steeds voorkomen, namelijk sciencefiction. Het onderzoek naar dit boekengenre is belangrijk omdat het een groot deel uitmaakte van de twintigste-eeuwse populaire fictie.26 Daarnaast maakte de boekenmarkt na de Eerste Wereldoorlog een

sterke groei door dankzij uitgevers die boeken als handelswaar begonnen te zien in plaats van enkel cultuurdragers. Ook bleef de boekenprijs constant terwijl de consumenten meer geld te besteden had een bovendien meer vrije tijd.27 Technologie

speelde binnen sciencefiction eveneens een grote rol, zowel in positieve als negatieve zin. Om een literaire en culturele context te geven voor mijn onderzoek zal ik zal mij richten op de vraag hoe er binnen het genre van sciencefiction tegen machines aan werd gekeken. Utopieën, dystopieën en futurologie Het interbellum was een turbulente periode. Een periode waarin uitkomsten voor velen niet meer in lijn stonden met de verwachtingen die zij eerder hadden gehad. Zo bleek de Eerste Wereldoorlog veel heftiger te zijn verlopen dan aanvankelijk was voorspeld. Evenzo bleek de vrede van het interbellum slechts fragiel en zakte de economische wederopbouw in na de beurskrach van Wall Street op de Zwarte Donderdag van 24 oktober 1929.

26 E. van Boven, Bestsellers in Nederland 1900-2015 (Antwerpen 2015) 26. 27 Ibidem, 81-84.

(13)

Deze tegenstelling van verwachting en uitkomst stemt tot nadenken. Hoewel uitkomsten uitgebreid zijn beschreven binnen de geschiedenis, geldt dit niet voor de verwachtingen die eraan vooraf gingen. Desalniettemin zijn deze verwachtingen of visies van de toekomst een interessant en belangrijk aspect om te belichten. Niet omdat zij iets zeggen over de toekomst. Toekomstvisies zijn belangrijk omdat zij iets zeggen over de tijd waarin de voorspellingen werden gedaan. De Franse socioloog Maurice Halbwachs beargumenteerd een soortgelijke theorie in zijn beroemde werk On collective memory. Hierin zet Halbwachs uiteen hoe een herinnering niet zo zeer iets zegt over de gebeurtenis die herinnert wordt, omdat deze gebeurtenis in de herinnering van een persoon door de tijd heen namelijk verstoord kan raken. In plaats daarvan stelt Halbwachs dat de manier waarop een gebeurtenis herinnerd wordt juist een weerspiegeling is van de tijd waarin deze herinnering wordt opgehaald.28 Niet zozeer de

initiële gebeurtenis, maar de herinnering of de verstoring zelf is dus interessant voor onderzoek. Dit geldt op een omgekeerde manier eveneens voor toekomstvisies. Deze weerspiegelen dus de tijd waarin zij gevormd werden en de gebeurtenissen van die periode.

Toekomstvisies zijn echter niet eenduidig, maar komen voor in verschillende soorten, zoals utopieën en dystopieën. Met name de utopie is een veel gebruikte vorm. In een utopie is er sprake van een ideale samenleving waarin oplossingen zijn gevonden voor de belangrijkste problemen die de auteur in zijn eigen tijd signaleert. De utopie is een zeer oud type fictie en is bijvoorbeeld al terug te vinden bij de Griekse filosoof Plato en diens werk, De Staat (± 380 v.Chr.). Een groot deel hiervan gaat namelijk in op hoe de ideale staat of samenleving eruit zou moeten zien volgens Plato.29 Hoewel Plato hiermee duidelijk een utopisch beeld beschrijft, wordt de Britse humanist Thomas More over het algemeen beschouwd als grondlegger van de utopie. More schreef in 1516 het bekende boek Utopia waarin hij het verhaal vertelde van een idyllische leefgemeenschap op een ver weg gelegen eiland. Een gemeenschap waarin iedereen evenveel werk verrichtte, waarin binnen dit werk geen onderscheid werd gemaakt tussen mannen en vrouwen en waarin privébezit was afgeschaft. Dit alles was een reactie van More op de grote misstanden in zijn eigen tijd. Hieronder viel met name het misbruik van privaat

28 Halbwachs, On collective memory, 37-52.

(14)

landbezit, wat volgens More leidde tot uitbuiting van armen en vervolgens tot criminaliteit.30 Hoewel De Staat en Utopia de twee meest aangehaalde voorbeelden zijn van vroege utopieën liggen zij opvallend ver uit elkaar wat betreft hun plaats in de tijd. Amerikaans historicus Lewis Mumford heeft hier echter een verklaring voor. Hiervoor moet volgens Mumford eerst duidelijk zijn dat utopieën op te delen zijn in twee verschillende soorten. De staat en Utopia behoren beide tot de utopia of reconstruction. Deze variant van de utopie moet leiden tot het verbeteren van de werkelijkheid. Het is kortom een voorbeeld waar lezers zich naar horen te gedragen. Naast deze utopia of reconstruction is er ook de utopia of escape. Deze ontkent simpelweg de werkelijkheid en bestaat volgens Mumford uit onbereikbare droombeelden, een soort Luilekkerland.31

Onder deze utopia of escape valt volgens Mumford ook het religieuze paradijs, zoals het vroegere paradijs op aarde en dat in het hiernamaals. Hoewel dergelijke droombeelden evengoed ten grondslag liggen aan utopia of reconstruction en dus niet geheel onbelangrijk zijn, zijn zij niet constructief, aldus Mumford.32 Doordat utopia of

escape niet constructief zijn voor de lezers ervan, worden utopia of reconstruction gezien als de belangrijkere utopieën en het zijn dan ook deze utopieën die doorgaans bestudeerd worden. De reden dat het lijkt alsof er een groot gat valt tussen Plato en More heeft volgens Mumford te maken met het feit dat de utopia of escape in de periode ertussen hoogtij vierden.33

Een utopia of escape die in Nederland in deze tussenliggende periode veel bekendheid verwierf was dat van het land Cocagne. Herman Pleij heeft naar dit fabelachtige Luilekkerland van de middeleeuwen uitvoerig onderzoek gedaan in zijn boek Dromen van Cocagne.34 Interessant is dat Pleij hiermee een van de zeer weinige

historici is die onderzoek doet naar utopieën en daarbij de vraag stelt wat hiermee geconcludeerd kan worden over de tijd waarin zij zich verspreidden. Zo weet hij

30 Wilde, De voorspellers, 156-159; R. de Wilde, ‘Voorbij de utopische waarheid. Een essay over de relatie tussen waarheid, wetenschap en utopie’ Kennis en methode 21 (1997) afl. 1, 39-53, aldaar 43. 31 A. Labrie, ‘De reis naar utopia’ Skript 11 (1989) afl. 4, 196-212, aldaar 197. 32 D. Dawson, Cities of the gods. Communist utopias in Greek thought (Oxford 1992) 3-4. 33 Labrie, ‘De reis naar utopia’, 197. 34 H. Pleij. Dromen van Cocagne. Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven (Amsterdam 1997).

(15)

uiteindelijk de misstanden van de tijd te ontrafelen door terug te redeneren van het gedroomde volmaakte leven waar mensen over fantaseerden in de vorm van Cocagne.

Voor Cocagne, net zoals voor De Staat en Utopia geldt een opvallende gedeelde noemer. Vroege utopieën, waaronder bijvoorbeeld ook het renaissancewerk New Atlantis (1627) van Brits filosoof Francis Bacon valt, spelen zich altijd af op een verre onbereikbare plaats. Wetenschapsfilosoof Rein de Wilde betoogt dat deze stijl onveranderd bleef tot aan de verlichtingsperiode. De Wilde ziet het boek Memoires uit het jaar 2500 (1771) van Frans schrijver Louis-Sébastien Mercier als eerste voorbeeld waarin een utopie niet op een andere plaats, maar op een ander punt in de tijd werd geprojecteerd. Deze vernieuwing viel volgens De Wilde samen met het veranderende tijdsperspectief ten tijde van de verlichting. In deze periode werd het cyclische tijdsbeeld vervangen door het lineaire tijdbeeld. De geschiedenis bleef zich binnen deze zienswijze niet langer herhalen, maar bestond daarentegen uit tijdperken die op elkaar voortbouwden.35

Hoewel De Wilde een goed punt heeft met het feit dat vanaf de verlichting steeds meer utopieën in een andere tijd werden geplaatst, is er wel iets tegen deze stelling in te brengen. Zo wijst Nederlands historicus Albert Labrie erop dat het lineaire tijdsbesef in de verlichting niet nieuw was. Ook in de tijd van de middeleeuwse christelijke geschiedschrijving heerste een lineair tijdsbeeld. Hoewel het Joods-christelijke paradijs als escapistisch gezien kan worden, werd het vaak in de toekomst geplaatst, als zijnde het paradijs dat op aarde terug zou keren aan het einde der tijden. Nog een stap verder terug in de tijd schreef de Griekse dichter Hesodius omstreeks 700 v.Chr. eveneens over ‘het paradijs’ waarin mensen volgens hem leefden als goden. Weliswaar was dit voor hem een verloren paradijs uit het verleden, maar niettemin een utopie die was geprojecteerd op een andere tijd.36

Naast deze toevoegingen, die De Wilde niet mee heeft genomen in zijn betoog, schetst Labrie ook een duidelijker beeld van de omslag in zienswijze tijdens de verlichting. Voor velen was het leven voor de verlichting redelijk traag, zo stelt Labrie. Het was geloofwaardig dat het verleden en heden niet veel van elkaar verschilden en de toekomst dus ook niet heel anders zou zijn. Tijdens de verlichting kwam hier verandering in. Het leven versnelde, mede dankzij het begin van de Industriële

35 Wilde, ‘Voorbij de utopische waarheid’, 45; Wilde, De voorspellers, 156-159. 36 Labrie, ‘De reis naar utopia’, 200-201.

(16)

Revolutie. Verschillende uitvindingen volgden elkaar in rap tempo op en er begon zich een spanning in het historisch besef te vormen. Het besef dat het verleden anders was dan het heden en dat de toekomst op zijn beurt weer anders zou kunnen zijn. Volgens Labrie bracht dit zowel angst als hoop met zich mee, maar bovendien de wil om in dit voortdurend veranderende proces een zekere structuur of orde aan te brengen.37

Dat Mercier hier grote invloed op had blijkt onder meer uit de opleving van toekomstverhalen in Nederland aan het einde van de achttiende eeuw. Betje Wolff schreef in navolging van Mercier in 1777 Holland in het jaar 2440.38 Merciers verhaal

zelf werd in 1792 ook vertaald door J.D. Pasteur. Deze schroomde niet om lange teksten aan het origineel toe te voegen ter uitbreiding of verduidelijking.39 In navolging hiervan

kwamen in Nederland de eerste schrijvers op die de toekomst in hun verhalen begonnen te verwerken. Zo schreef Gerrit Paape in 1798 het boek De Bataafsche Republiek zo als zij behoort te zijn, en zo als zij weezen kan: of revolutionaire droom in 1798: wegens toekomstige gebeurtenissen tot 1998. In Paapes toekomst zou er ondermeer eindelijk ruimte zijn om vrouwenemancipatie te bespreken.40

In de daaropvolgende negentiende eeuw verschenen steeds meer utopieën die zich afspeelden in de toekomst. Tegen het einde van deze eeuw waren er twee schrijvers van utopieën die wereldwijde bekendheid verwierven en ook later nog van grote invloed waren op auteurs. Als eerste was er de Amerikaan Edward Bellamy. Bellamy was voornamelijk bekend vanwege zijn boek Looking backward (1888). Dit populaire boek stond snel bovenaan de lijst als het meest gelezen utopische verhaal in de geschiedenis. De populariteit ervan spreidde zich uit over grote delen van de wereld. Ook een Nederlandse vertaling bleef niet lang uit.41 Belamy beschreef in zijn boek een

samenleving waar iedereen naar behoren werk en discipline in stopte en hiervoor iedere vorm van materieel comfort terugkreeg. De Nederlandse schrijver Lodewijk van Deyssel schreef hierover: Als een locomotief hardop over de toekomst kon dromen, dan zou het dat zeggen wat men kan lezen in het boek van Bellamy.42 37 Ibidem, 207-208. 38 Schoor, Voorbije toekomst, 9. 39 Ibidem, 71-78. 40 Ibidem, 62-65. 41 D. van Lente, ‘A change for utopia. Modern technology and the design of the IJselmeerpolders’ in M. Kemperink en L. Vermeer (red.), Utopianism and the sciences 1880-1930 (Leuven 2010) 107-124, aldaar 113. 42 W. Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam 1996) 143.

(17)

Looking backward zorgde in Nederland niet enkel voor discussie, maar volgens Letterkundige Mary Kemperink tegelijkertijd ook voor een opleving van de Nederlandse utopische literatuur.43 Zo werd de literaire groep ‘De Tachtigers’ duidelijk door Looking

backward beïnvloed. Dit is met name terug te vinden in het werk van de schrijver Frederick van Eeden. Van Eeden, die eveneens lid was van De Tachtigers, schreef De kleine Johannes. Net als in Looking backward belandt ook hierin de hoofdpersoon in een toekomstige samenleving. In het verhaal draaien enorme schoepenraden door een mysterieuze oorzaak die voor de hoofdpersoon, Johannes, onbekend is. Hoewel Johannes het fijne er niet van weet merkt hij op dat het in geval beter is dan de rokende schoorstenen van zijn eigen tijd.44 Kemperink verbindt de verschijning van Looking

backward en de reactie die er op volgde, aan een opkomst van hervormingsgezinde groeperingen als socialisten, feministen, christelijk anarchisten en later ook communisten.45 Bellamy wakkerde echter niet alleen het literaire toekomstdenken aan.

Ook in de kranten werd zijn werk besproken, begrepen en gebruikt om over de toekomst van de Nederlandse maatschappij te filosoferen.46 Met zijn utopische

toekomstvisie heeft Bellamy dus deels het toekomstdenken in de Nederlandse literatuur en media gestimuleerd. Bellamy was hier echter niet alleen in. Rond de eeuwwisseling was er een tweede schrijver van groot belang voor utopische literatuur. Dit was de Britse schrijver Herbert George Wells. Wells schreef aan het begin van de eeuw onder meer The land ironclads (1903), A modern utopia (1905), The war in the air (1907) en The world set free (1914). Hierin beschreef hij de wereld van de toekomst. Een wereld als politiestaat of verwikkeld in een hevige oorlog. Met name dit laatste was opmerkelijk want nog voor de Eerste Wereldoorlog verhaalde Wells over vliegtuiggevechten, loopgraven, tanks (om de loopgraven te doorbreken) en zelfs nucleaire wapens. Ook ging Wells verder dan het verzinnen van spannende verhalen. Zo maakte hij van zijn toekomstvisies uitvoerig 43 H. Krips-van der Laan, ‘De verschijning van de toekomstroman van Edward Bellamy in Nederland’ De Negentiende Eeuw (2001) afl. 4, 215-232, aldaar 224; M. Kemperink, ‘Utopianism and (para)psychology in Dutch literature around 1900’ in: M. Kemperink en L. Vermeer (red.), Utopianism and the sciences 1880-1930 (Leuven 2010) 169-186, aldaar 170. 44 F. van Eeden, De kleine Johannes III (Amsterdam 1979) 415 en 418. 45 Kemperink, ‘Utopianism and (para)psychology’, 170. 46 In de kranten uit het interbellum werd vrijwel nooit de auteur van een artikel vermeld. Om deze reden laat ik het noteren van ‘zonder auteur’ eveneens weg uit de voetnoten, daar het op alle artikelen slaat. Eveneens hadden sommige stukken tekst geen titel, bij deze stukken staat er z.t. (zonder titel) als vervanging hiervan; ‘Buurpraatjes’ De Graafschap-bode, 31-10-1891, 1-2.

(18)

uitgedachte studies. De socioloog Norbert Elias noemde zijn werk dan ook niet enkel een fantasie, maar een zeer goede sociologische prognose.47

Het is echter de vraag of Wells’ toekomstvisies nog wel als utopieën gezien kunnen worden. De beelden die Wells schetste lijken niet een wenselijke toekomst voor de auteur. Hierdoor zouden ze beter als de tegenhanger van de utopie geclassificeerd kunnen worden, de anti-utopie ofwel de dystopie. Een dystopie is een negatieve toekomstvisie. Net als bij een utopie is het eenzelfde reactie op misstanden die de auteur om zich heen ziet, maar in het geval van een dystopie worden deze juist uitvergroot geprojecteerd op de toekomst. Hoewel het ontstaan van dystopische literatuur in de eerste helft van de twintigste eeuw wordt gesitueerd, zijn historici het niet eens over de exacte oorsprong. Deze wordt zowel rond 1900, als na de Eerste Wereldoorlog, als na de Tweede Wereldoorlog geplaatst.48

De oorzaak van deze onzekerheid ligt bij het feit dat dystopieën lastig te duiden zijn. Een goed voorbeeld hiervan is het boek Brave New World (1932) van de Brits-Amerikaanse schrijver Aldous Huxley. Dit bekende werk wordt samen met 1984 (1949) van George Orwell vaak gezien als archetype van de dystopie. Hoewel Brave New World enige satire bevat, schreef Huxley het als aanklacht tegen de chaos na de beurskrach van 1929. Huxley schreef het als een utopie van sociale stabiliteit, van goed georganiseerde sociale en economische modellen.49 Dit verborgen utopisme was eveneens aanwezig bij Wells. In lijn met de optimistische gedachten van zijn tijd zag Wells de oorlog niet enkel als negatief. Volgens hem zou een dergelijke grote oorlog uiteindelijk de weg vrij maken voor een socialistische staat.50 Hierdoor kan Wells ook als utopist geïnterpreteerd

worden. De eer van het eerste bekende dystopische werk moet daarmee gegeven worden aan de beruchte Russische roman Wij, geschreven door Yevgeny Zamyatin in 1921.51 Dit boek diende als een blauwdruk voor Orwell’s 1984.52 Het is een kritische

47 A. Rijnen en G. Moes, ‘De noodzaak van utopieën. Interview met Norbert Elias’ Skript 11 (1989) afl. 4, 270-278, aldaar 272-273. 48 Ibidem, 273; T. D. Clareson, ‘The emergence of science fiction. The beginnings to the 1920s’ in: N. Barron (red.), Anatomy of wonder. A critical guide to science fiction (New York 1981) 3-87, aldaar 30; B. Landon, Science fiction after 1900. From the steam man to the stars (New York 2002) xiii-xiv. 49 C. Hermans, ‘Looking for utopia, guided by evolution? The case of the fabians’ in: M. Kemperink en L. Vermeer (red.), Utopianism and the sciences, 1880-1930 (Leuven 2010) 79-105. 50 Stableford, ‘Science fiction between the wars’, 89-90. 51 Graham J. Murphy, ‘Dystopia’ in: M. Bould et. al. (red.), The routledge companion to science fiction (Abingdon 2009) 473-477, aldaar 474.

(19)

reflectie op de Sovjet maatschappij waar Zamyatin in leefde. Wij verhaalt over modelburgers met nummers in plaats van namen, voor wie alles wordt geregeld en individuele inspraak niet wordt geduld.

Met de uitgave van Wij werd dus aan het begin van het interbellum de komst van de dystopie ingeluid. In Nederland kwam hier snel een antwoord op uit de hoek van de schrijver Ferdinand Bordewijk. In de eerste helft van de jaren dertig schreef hij drie korte verhalen, Blokken (1931), Knorrende beesten (1933), en Bint (1934). Met name Blokken en Bint zijn onder de dystopische literatuur te scharen, hoewel dit kan worden betwijfeld. In Blokken beschrijft Bordewijk een totalitaire en dictatoriale samenleving. Een samenleving waarin de staat de hoofdpersoon is en er vrijwel geen individuen bestaan. Een samenleving waarin ronde architectonische vormen worden uitgebannen en worden vervangen door rationele rechtlijnigheid in de vorm van blokken. Tegelijkertijd is het overgrote deel van de bevolking gelukkig en leven zij in een perfecte staat waarin leiders democratisch gekozen worden. Hoewel dit enigszins afbreuk doet aan het dystopische aspect van het verhaal, laat Bordewijk de lezer hierdoor tegelijkertijd nadenken over de scheidslijn tussen utopie en dystopie en op wat voor een manier deze veranderlijk is door de tijd heen.53

In Bint beschrijft Bordewijk een subtielere dystopie. Het verhaal gaat over een leraar die voor het eerst op een school les geeft. De directeur van de school, Bint, regeert hier echter met een stalen bewind. Een van de klassen dient als zijn oproerpolitie ten tijde van confrontatie. Het bewind van Bint gaat zelfs zo ver dat een van de leerlingen hierdoor zelfmoord pleegt. Bordewijk schrijft het verhaal als vergelijking met de fascistische groeperingen die in het interbellum opkwamen. Hoewel Bint van de ene kant als een dystopisch schrikbeeld kan worden gezien voor de gevolgen van het fascisme, kan het van de andere kant gezien worden als slechts een maatschappijkritische analyse. Het is uiteindelijk lastig om het werk van Bordewijk puur dystopisch te noemen. Bordewijk sprak zelf dan ook tegen dat zijn werk communisme of fascisme behandelde.54 Echter, ondanks dat hij speelt met dystopische, utopische en

maatschappijkritische visies, blijkt uit zijn werk wel dat de dystopische visie ook in de Nederlandse literatuur was doorgedrongen. 52 P. A. McCarthy, ‘Zamyatin and the nightmare of technology’ in: A. B. Evans (red.), Vintage visions. Essays on early science fiction (Middletown 2014) 267-277, aldaar 269. 53 F. Bordewijk, Blokken knorrende beesten bint (Den Haag 1983). 54 Bint van Bordewijk, De Tijd, 21-06-1935, 5.

(20)

Desalniettemin zijn utopieën en dystopieën slechts twee verschillende modellen van toekomstvisies. Hieruit rijst de vraag of er ook nog een andere vorm van toekomstvisies bestaat. Een visie die niet wordt geleid door de verlangens of spookbeelden van de auteur, maar enkel objectief de toekomst probeert te voorspellen. Dit derde model is te vinden in de futurologie, de studie naar een zo objectief mogelijke toekomst. Voor historisch onderzoek zegt futurologie minder over de wensen of angsten van een bepaalde periode. Daarentegen blijken de verwachtingen van een periode er alleen maar beter uit.

Een belangrijk figuur voor deze stroming was Wells. Dankzij zijn studies naar de toekomst wordt hij ook wel als grondlegger van de futurologie gezien. Een bekende futuroloog die in Wells’ voetsporen is getreden is Alvin Toffler, die in 1970 het boek Future Shock schreef. Dit verhaalde over de jachtige opeenvolging van de moderniteit, wat ervoor zorgde dat mensen in een soort vooruitgangsshocktoestand zouden verkeren.55 Dichter bij huis publiceerde de Nederlandse toekomstdenker Fred Polak van

de jaren veertig tot en met de jaren tachtig diverse boeken waarin hij zich kritisch opstelde tegenover de technologische inmenging in de toekomstige samenleving.56

Waar futurologische studies ontstaan zijn rond 1900 en dystopische toekomstvisies nog recenter zijn, kennen utopieën een langere geschiedenis. Utopieën zijn niet enkel droombeelden, maar kunnen ook de boodschap bevatten om te werken aan een betere samenleving. Een samenleving die niet alleen op een andere plaats kan bestaan zoals bij More en Bacon, maar ook als vooruitzicht in de toekomst kan liggen. Dankzij deze verandering ontstond de toekomstliteratuur waarin een auteur zijn wensen in de toekomst kon plaatsen. Een literair genre dat met name veel gebruik maakt van utopieën en dystopieën is dat van sciencefiction.

De toekomst in sciencefiction

Sciencefiction is een genre dat moeilijk voor één gat te vangen is. Hoewel de term zelf pas in de twintigste eeuw is opgekomen, is de letterlijke vertaling ‘wetenschappelijke fictie’ desondanks de beste beschrijving van het genre. Sciencefictionschrijvers proberen altijd een aspect van de wetenschap te incorporeren in hun verhalen. Onder deze wetenschap wordt vooral exacte wetenschap verstaan. Het is meestal niet zo dat in

55 A. Toffler, Future shock (New York 1970). 56 Polak, De toekomst doorzichtig verpakt.

(21)

sciencefiction harde wetenschappelijke theorieën aan bod komen, daar vallen de auteurs hun lezers niet mee lastig, maar vaak denken schrijvers verder over de mogelijkheden van bestaande wetenschappelijke bevindingen. Schrijvers spelen met nieuwe uitvindingen en bevinden zich daardoor vaak op de voorgrens van wetenschap en technologie. Doordat zij zich bezig houden met de vooruitstrevende wetenschap is sciencefiction een genre dat om verandering draait.57 Hoewel een of andere vorm van

wetenschap centraal staat in sciencefiction, staat de stijl niet vast. Zo zijn er sciencefiction horrorverhalen, thrillers, romans, kinderverhalen en nog vele verschillende stijlen. Sciencefiction wordt door verschillende onderzoekers van het genre dan ook wel als een metagenre omschreven.58

Het begin van sciencefiction is door deze brede invulling lastig the duiden. In het overzichtwerk The Routledge companion to science fiction wordt de oorsprong gelegd bij Copernicus. Zijn bevindingen over het heelal zorgden in de zestiende eeuw voor een start van de op wetenschappelijk gebaseerde fictie, die zich bezig hield met planeten en andere werelden.59 Voorbeelden van dergelijke vroege sciencefiction zijn het

gecombineerde werk L’Autre Monde (1657-1662) van de Franse schrijver Cyrano de Bergerac en Memoirs of the twentieth century (1733) van de Ierse schrijver Samuel Madden.60 Saillant detail is dat dit verhaal van Madden voor Memoires uit het jaar 2500

van Mercier (1771) valt. Naar alle waarschijnlijkheid is dit voor Mercier zelfs een inspiratie geweest. Hoewel het verhaal van Mercier invloedrijker was en het boek van Madden binnen de verlichting viel, is het boek van Madden een voorbeeld dat er wel degelijk een besef van toekomst was voor 1771 in tegenstelling tot de eerdere bewering van De Wilde. 57 M. Willis, Mesmerists, monsters, & machines. Science ficition & the cultures of science in the nineteenth century (Kent 2006) 236; Landon, Science fiction after 1900, xi-xii. 58 Ibidem, xiii-xiv; J. Rieder, ‘Fiction, 1895-1926’ in: M. Bould et. al. (red.), The routledge companion to science fiction (Abingdon 2009) 23-31, aldaar 30-31; J.P. Telotte, ‘Film, 1895-1950’ in: M. Bould et. al. (red.), The routledge companion to science fiction (Abingdon 2009) 42-51, aldaar 44; Farah Mendlesohn, ‘Fiction, 1926-1949’ in: M. Bould et. al. (red.), The routledge companion to science fiction (Abingdon 2009) 52-61, aldaar 52. 59 A. Roberts, ‘The Copernican Revolution’ in: M. Bould et. al. (red.), The routledge companion to science fiction (Abingdon 2009) 3-12, aldaar 3-8. 60 L’Autre Monde is een combinatie van de boeken L’Autre monde ou les estats et empires de la lune (1657) en L’Autre monde ou les estats et empires du soleil (1662); S. Romanowski, ‘Cyrano de Bergerac’s epistemological bodies’ Science fiction studies 25 (1998) afl. 3, 414-432; P.L. Alkon, ‘Samuel Madden’s Memoires of the twetieth century’ in: A. B. Evans (red.), Vintage visions. Essays on early science fiction (Middletown 2014) 25-46.

(22)

Dergelijke voorbeelden als van De Bergerac en Madden zijn uitgebreid beschreven in het Amerikaanse tijdschrift Science Fiction studies en het boek Vintage visions, wat verschillende artikelen uit het tijdschrift combineert. Vroege Nederlandse sciencefiction valt in dergelijke corpussen echter buiten de boot. Hoewel er enkele voorbeelden bekend zijn is er over de historiografie van Nederlandse sciencefiction tot nu toe niet of nauwelijks geschreven. Deze leemte wordt slechts deels opgevuld door het boek Voorbije toekomst van taalkundige Rob van de Schoor. Hierin beschrijft Van de Schoor toekomstromannen vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw.61 Over sciencefiction

van voor die tijd, of er toekomstvisies in verwerkt zijn of niet, is nog maar zeer weinig bekend.

Hoewel er dus al geruime tijd sciencefiction werd geschreven won het genre aan populariteit in de negentiende eeuw. Mary Shelley’s beroemde Frankenstein (1818), over een wetenschapper die leven creëerde uit het niets, is hier een voorbeeld van. Daarnaast leefde in deze eeuw ook de technologische sciencefiction op. Zo schreef de Fransman Jules Verne in de tweede helft van de eeuw vele verhalen waaronder: Naar het middelpunt der aarde (1864), Van de aarde naar de maan (1865) en Twintigduizend mijlen onder zee (1870). De bekendste sciencefiction schrijver was echter H.G. Wells. Zijn boeken The time machine (1895), The invisible man (1897), The war of the worlds (1897) en The first men in the moon (1901) werden door velen over grote delen van de wereld, waaronder in Nederland, veel gelezen.

In de twintigste eeuw was het interbellum een belangrijke periode voor het sciencefiction genre. Dit had met name te maken met de Eerste Wereldoorlog die hieraan vooraf ging. Deze oorlog ging namelijk aanvankelijk optimistisch van start. Hoewel sommigen, waaronder Helmuth Moltke, de chef van de Duitse generale staf, zich zorgen maakten over een lange en destructieve oorlog, heerste er een euforische sfeer in augustus 1914. Dit gevoel, wat gepaard ging met het gevoel van nationalisme, eenheid en de oorlog als goede en logische oplossing voor de politieke patstelling, stond beter bekend als het augustus optimisme.62

Omdat het zo haaks stond op de daadwerkelijke gebeurtenissen, speelde dit optimisme een grote rol in de latere ervaring van de Eerste Wereldoorlog en oorlog in

61 Schoor, Voorbije toekomst.

62 T.F.X. Noble et. al. (red.), Western civilization. Beyond boundaries Volume II: since 1560 (Boston 2011) 696; E. van Boven en M. Kemperink (red.), Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en

(23)

het algemeen. De Eerste Wereldoorlog was helemaal geen korte aangelegenheid gebleken, maar zoog een groot deel van de wereld mee in een langdurige en afschuwelijke strijd. De eindbalans van de loopgravenoorlog was dan ook schokkend. Hoewel de cijfers hierover uiteen lopen verloren rond de tien miljoen militairen hun leven, raakten twintig miljoen gewond en stierven eveneens tussen de zeven en tien miljoen burgers aan de gevolgen van de oorlog.63 Voor een groot deel van de mensen, die

de oorlog optimistisch in waren gegaan, was deze uitkomst één grote desillusie. Deze desillusie was vervolgens van grote invloed op de denkbeelden van het interbellum.

Binnen de literatuur en ook binnen de sciencefiction liet dit zijn sporen na. De meeste sciencefiction in de negentiende en twintigste eeuw werd geschreven in Engeland en Amerika. Aan het begin van de twintigste eeuw verhaalden met name Britse schrijvers nog geamuseerd over een grote oorlog. Zelfs de kritische Wells was hier een voorbeeld van. Na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit echter. Engeland had de oorlog van zeer dichtbij meegemaakt, zo waren vele Britse soldaten er niet van teruggekeerd. Voor de Verenigde Staten lag dit echter anders, zo betoogt sciencefictionschrijver en onderzoeker Brian Stableford zeer helder in het uitgebreide sciencefiction naslagwerk Anatomy of wonder. Amerikanen hadden volgens Stableford veel minder van de oorlog meegekregen die aan de andere kant van de Atlantische Oceaan had gewoed.64 Dit verschil in ervaring van de Eerste Wereldoorlog zorgde voor

een ingrijpende tweespalt in de Engelse en Amerikaanse sciencefictionliteratuur.

Na de oorlog zorgde de desillusie er voor dat Britse sciencefiction kritisch en pessimistisch werd. Niet alleen tegenover oorlog in het algemeen, maar met name ook tegenover technologie dankzij het gebruik van gifgassen, machinegeweren, vlammenwerpers en tanks in de oorlog. De Britse sciencefiction begon daarnaast, in navolging van Zamyatin, steeds vaker de vorm aan te nemen van de dystopische toekomstvisie. De samenleving of zelfs de hele wereld kon hierin ten onder gaan aan de daden van de mens. Hoewel de toekomst voor sommige schrijvers nog steeds een onderwerp van fantasie bleef werd het anderen iets waar dieper over nagedacht moest worden. Zo ontstond er een opleving in de futurologie, waar zelfs de bekende filosoof Bertrand Russel aan deelnam met Icarus, or, the future of science (1924).65 Wells schreef, 63 Noble, Western civilization, 712; M. Kitchen, Europe between the wars. A political history (Londen 1988) 22. 64 Stableford, ‘Science fiction between the wars’, 89-90. 65 Ibidem, 93-94.

(24)

als grondlegger van de futurologie, na de oorlog opvallend minder over de toekomst. Hij begon zich directer te richten tot het lezerspubliek zoals bijvoorbeeld in Mr. Blettsworthy on Rampole Island (1928), waarin een man een visioen heeft van de mensheid als een wrede stam, ongewis van de eigen wreedheid.66 Wells probeerde

hiermee een zekere bewustwording te verspreiden onder zijn lezerspubliek. Deze toon verschilde tijdens het interbellum sterk met die van Amerikaanse schrijvers.

In Amerika vond sciencefiction in deze tijd een niche binnen de pulpliteratuur. In 1926 richtte Hugo Gernsback het blad Amazing stories (1926-2005) op. Hoewel de verschrikkingen van de oorlog bekend waren, bleef de literatuur in Amerika optimistisch. Hierbinnen was er weinig plaats voor pessimistische toekomstvisies, of zelfs toekomstvisies in het algemeen. In plaats daarvan hield Amerikaanse sciencefiction zich bezig met fantastische exotische interplanetaire ruimtereizen.67 Deze opleving van

ruimte verhalen viel samen met een opleving in het natuurkundige onderzoek naar de ruimte, onder meer geleid door de Amerikaanse astronoom Edwin Hubble.68 Hoewel

Britse schrijvers en hun boeken bekend waren onder het Amerikaanse publiek, namen Amerikaanse schrijvers de Britse schrijfstijl niet over. Het omgekeerde gold ook voor Britse schrijvers.69 Ondanks de positieve insteek en de literaire kunde van Amerikaanse

schrijvers heeft de Amerikaanse sciencefiction maar in kleine mate de tand des tijds doorstaan. De serieuzere maatschappijkritische en toekomstgerichte houding van de Britten slaagde hier beter in en bleek over langere tijd populair en relevant.70

Hoewel het grootste deel van de Europese technologische toekomstvisies en sciencefiction uit Engeland kwam, werd dit ook, zij het in mindere mate, door andere Europese landen geproduceerd. Deze toekomstvisies kwamen wat betreft stijl vaak overeen met Britse toekomstvisies, doordat de desillusie van de oorlog in deze landen eveneens doordrong tot in de literatuur. Met name Duitsland, Frankrijk, Tsjechië en Rusland waren naast Engeland de landen waar kritische en intellectueel hoogstaande toekomstvisies vandaan kwamen.71 66 Ibidem, 91. 67 Ibidem, 90 en 92-93; Mendlesohn, ‘Fiction, 1926-1949’, 52; Landon, Science fiction after 1900, 3, 51 en 77-78. 68 Blom, Alleen in de wolken, 148-154. 69 Stableford, ‘Science fiction between the wars’, 93. 70 Ibidem, 94-95. 71 Ibidem, 95-97.

(25)

Nederland wordt binnen de internationale literatuur over sciencefiction en toekomstvisies echter niet tot nauwelijks genoemd. Dit komt doordat sciencefiction in Nederland een ondergeschikte rol had. In het interbellum was de literaire blik met name op Berlijn en Parijs was gericht. Nederlandse schrijvers namen hierdoor eerder genres over vanuit deze landen dan vanuit Engeland of Amerika.72 In Literatuur van de moderne

tijd geven Erica van Boven en Mary Kemperink een uitgebreid beeld van het literaire landschap in Nederland tijdens het interbellum. De jaren twintig waren een bloeiperiode voor de poëzie en zagen een opkomst in expressionistische proza.73 Hierin waren

auteurs met name kritisch tegenover het moderne stadsleven, maar deze kritiek werd niet verpakt in enige vorm van toekomstvisie. Romans over gezins- en familieleven, liefde en huwelijk waren in deze tijd met name populair. Met deze uitvoerig beschreven huiselijke thematiek werd in de jaren dertig echter afgerekend.74 In plaats daarvan

kwam er een opleving van sociaal realistische romans. Tevens kwamen de, op feiten gebaseerde, reportage romans op en deden de bewustzijnromans hun intrede. Deze laatste romanvorm probeerde zo direct mogelijk het bewustzijn van een personage te beschrijven aan de hand van een fragmentarisch gestructureerde gedachtestroom.75

Over het algemeen bestond de Nederlandse literatuur tijdens het interbellum dus met name uit onderwerpen die niet fantastisch waren als sciencefiction.

Hierbinnen was dus ook weinig plaats voor futuristische verhalen, zeker die waarin technologie een rol speelde. Echter zijn hier wel enkele voorbeelden van te vinden. Zo schreef Hendrik de Vries in de jaren twintig poëzie over wonderlijke steden en luchtgevechten.76 Deze poëzie was meer fantastisch van aard dan maatschappijkritisch.

Een schrijver die zich al een eerdere maal had bewezen als toekomstvisionair was Frederik van Eeden. Hij schreef na de oorlog in 1921 Het Godshuis in de lichtstad, een verhaal over een utopische stad in de toekomst. Het was een boek over een stad van licht, een baken van hoop voor de mensen die door de oorlog in spirituele honger en

72 Berg en Dorleijn, ‘Modernisme à tort et à travers’, 120; F. Boterman, ‘Modernisering van Nederland in een Europees perspectief. De Internationale revue i 10 (1927-1929)’ in: M. de Keizer (red.), Moderniteit. Modernisme en massacultuur in Nederland 1914-1940 (Zutphen 2004) 241-262, aldaar 245. 73 Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd, 172-173, 177-179 en 190-191. 74 Ibidem, 204. 75 Ibidem, 206-207 en 210. 76 Ibidem 187-188.

(26)

wanhoop waren beland.77 Tenslotte schreef Herman Middendorp in 1930 Het spel met

den dood. Roman uit het jaar 1980. Dit was een socialistische avonturenroman waarin Middendorp buitengewoon gedetailleerd in ging op de technologische vormgeving van een toekomstige utopische samenleving. Zo beschreef hij hoe de Eerste Wereldoorlog geen vervolg zou krijgen en hoe technologie in de vorm van de kanaaltunnel, persoonlijke luchtvaart en elektrische treinen de verschillende landen van de wereld dichter bij elkaar zou brengen.78 De utopische visie van Middendorp kwam van de

Nederlandse literatuur het dichtst bij de technologische toekomstvoorspellingen die in de buitenlandse literatuur werden gedaan. Desalniettemin was van een daadwerkelijk sciencefictioncorpus geen sprake.

Deze toekomstvoorspellingen uit de Europese sciencefiction waren zoals gezegd kritisch tegenover technologie. Technologie had namelijk tot op zekere hoogte een vooruitgang geveinsd die met de Eerste Wereldoorlog compleet overhoop was gehaald. Hoewel het kon zorgen voor een hemel op aarde was het gevaarlijk in de handen van de mens.79 Zo beschouwde Orwell het boek werk van Zamyatin als: ‘een studie van de

machine. Als de geest die de mens gedachteloos uit de fles heeft gelaten en niet meer terug kan stoppen’.80 Het feit dat Orwell het woord machine gebruikte is tekenend voor

het interbellum. Een van de vaak terugkerende onderwerpen binnen de kritiek op technologie was de kritiek op machines.

Machines en Metropolis

Machines hadden sinds de Industriële Revolutie gezorgd voor een grote verhoging van productie. Geplaatst in grote fabrieken zorgden deze machines voor een verandering, niet alleen in de kwantiteit van producten, maar ook in de prijs. Als gevolg hiervan veranderde de economie. Zelfs het sociale leven veranderde. Dit uitte zich in het begin van de massacultuur. De machines die hieraan ten grondslag lagen, bleven door de jaren heen vernieuwd en verbeterd worden. Daarmee groeide echter eveneens de kritiek op de machinale vooruitgang. De machinale vooruitgang zou er volgens de Britse schrijver John Campbell in Twilight (1934) voor zorgen dat de mens verzadigd zou raken. 77 L. Bergmans, ‘Science and the house of God in the city of light’ in: M. Kemperink en L. Vermeer (red.), Utopianism and the sciences, 1880-1930 (Leuven 2010) 146-156, aldaar 145. 78 Schoor, Voorbije toekomst, 31-33. 79 Stableford, ‘Science fiction between the wars’, 98. 80 McCarthy, ‘Zamyatin and the nightmare of technology’, 269.

(27)

Hiermee zou de mensheid volgens Campbell zijn nieuwsgierigheid en levenslust verliezen, met als gevolg daarvan het langzaam uitsterven van het menselijk ras.81 Ten

tijde van het interbellum begonnen sciencefictionschrijvers de algemene kritiek op technologie in hun werk te coöpereren. Zij trokken de mechanisatie door tot in de toekomst. Machines werden hierbinnen gezien als een mooi verpakte nachtmerrie. Als zij krachtiger zouden worden, zouden zij de mens schade kunnen toebrengen.82 Een bekend voorbeeld van een dergelijke cultuuruiting uit het interbellum, waarin machines centraal stonden, was de populaire Duitse sciencefictionfilm Metropolis. Deze film van regisseur Fritz Lang werd in 1927 uitgebracht als productie om te wedijveren met de Amerikaanse Hollywood films. De film is gesitueerd in het jaar 2026 en verhaalt over gebeurtenissen in de toekomstige stad Metropolis. Metropolis is herkenbaar aan de torenhoge wolkenkrabbers van waaruit de kleine elite van rijke industriëlen regeert over een grote groep arbeiders (Bijlage 2). De arbeiders in de film werken onder slechte omstandigheden in de catacomben beneden de stad met gigantische machines. De antagonist van de film, een slechte wetenschapper, fabriceert een robot die niet te onderscheiden is van een echte vrouw. Deze robotvrouw, genaamd Maria, wikkelt iedere industrieel om haar vinger en zorgt er ondertussen voor dat de arbeiders in opstand komen.

De opstand wordt geholpen doordat de grote machines in de catacomben gevaarlijk zijn om mee te werken. Zo raken verschillende arbeiders gewond en komt een van de arbeiders om het leven wanneer een machine ontploft tijdens het werk. De opstand in de film is er dan ook op gericht om alle machines in de stad te vernietigen. Dit heeft echter tot gevolg dat de lagere arbeiderswoningen van de stad overstromen en vermoedelijk alle arbeiderskinderen omkomen. Maria wordt verbrand en doordat de robot in de vlammen zichtbaar wordt, wordt het intrige van de wetenschapper onthuld.

De film was een van de grootste producties uit de Duitse geschiedenis. Het was een gigantische vervaardiging waar veel geld, tijd en doorzettingsvermogen in had gezeten. In Nederland stond de film dankzij de internationale reclame al voor de première goed bekend. Hoewel deze daarna door sommigen als te fantastisch of kitsch werd bestempeld, waren de recensies over het algemeen positief over de beleving van deze grootse cinematografisch toekomstdroom. Het was een film die niemand tot op dat

81 V. Hollinger, ‘A history of the future. Notes for an archive’ in: Science fiction studies 37 (2010) afl. 1, 23-33, aldaar 26; Landon, Science fiction after 1900, 21-24.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eendimensionaal, en zelfs de worsteling van Jaap met wetenschap en kunst (de laatste wint uiteindelijk het pleit) of zijn vergeefse poging om de liefde voor Keetí te verzoenen

However, amidst this painful journey towards healing that starts with courageously facing the trauma and uncovering the wounds, one finds a number of references in the text

Op grond van het signaal van spoel K zorgt het computertje ervoor dat spoel L iedere keer op het juiste moment een stroomstoot krijgt, zodat de elektromagneet in de velg bij

gewone lichtbron noemt: goed rekenen. − Het begrip constructieve interferentie hoeft niet genoemd te worden. Dat betekent dat λ groter is geworden.. natuurkunde vwo 2018-II. Vraag

Spoel L moet een magneetveld geven op het moment dat de tussenruimte ter hoogte van de spoel is, op andere momenten moet er geen magneetveld zijn. Dus bij een grotere /

voorspellen. Immers, hierop zullen voorzieningen op het gebied van financiering, inrichting én beheer van terreinen voor de recreatie zoveel mogelijk moeten worden

Dit beeld komt voor bij dieren aan het eind van de mestperiode, opfokdieren en drachtige zeugen (vooral eerste en tweede worp). Is de aandoening eenzijdig dan kan het dier dat