• No results found

Prognosemethoden in de openluchtrecreatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Prognosemethoden in de openluchtrecreatie"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O ! -< : ' •-- T ' jf- — t y NOTA 586 "~ 16 november 1970 r Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen

NN31545.0586

FROGNOSEMETHODEN IN DE OPENLUCHTRECREATIE ir H.N. van Lier

Nota's van het Instituut zijn-in'-principe..interne;communicatiemidde-len, dus geen officiële publikatles.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een

eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende,.. discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

(2)

Deze nota kwam.tot stand in het kader van de collegereeks "aspecten bij de inrichting van recreatiegebieden" voor ir-studenten in de Cultuur-techniek (prof. R.H.A. van Duin) aan de Landbouwhogeschool te Wageningen.

(3)

I N H O U D

b i z .

1. INLEIDING 1

2. ALGEMENE PROGNOSEMETHODEN 5 2.1 . Enkele typen prognosemethoden 5

2.2. Prognosemodellen 6 3. HET BRONONDERZOEK 10 3.1. Algemeen 10 3-2. Buitenlandse studies 11 3-3- Nederlandse studies 19 4. HET PROJECTONDERZOEK 23 4.1. Algemeen 23 4.2. Buitenlandse studies 24 4.3« Nederlandse studies 28 5. GRAVTTY-MODELLEN 30 5.1. Algemeen 30 5.2. Toepassingen in het buitenland 30

5.3- Toepassingen in Nederland 32

6. EEN KORTE SLOTOPMERKING 34

LITERATUUR 35

(4)

1 . INLEIDING

Alvorens een overzicht te geven van de op dit moment in gebruik zijnde, methoden ter bepaling van de toekomstige vraag naar voor-zieningen op het gebied van de openluchtrecreatie is het wellicht goed enige aandacht te besteden aan de probleemstelling.

Jean Fourastie geeft d±fr laatste .vrij kernachtig weer in zijn boekv...i,:.-.-j.-r

-40.000 uur: "De toekomst zal zijn wat wij ervan maken. Maar al wat wij doen is niet volmaakt. Ôm 'het'zo goed mogelijk te doen, moeten wij zoveel mogelijk'gegevens verzamelen. Gegevens verzamelen en nadenken. Daarna natuurlijk, mäar pas daarna, de doelstellingen vastleggen- én :J~

handelen". "; v

Het is bekend dat éëh aarit'äl factoren als toenemendevrï;f ITijd '-• n

(vijfdaagse werkweek of nog korter), gestegen welvaar't,' een grö'éiende bevolking, toenemende verstedelijking, een toename van 'het aïftobezit enz. de mogelijkheden tot het bedrijven van recreatie buiten'de eigen woning en zelfs buiten de stad vergroten.

Het is daarom', mede door het feit dat slechts beperkte middelen ten dienste staan, zeer gewenst te trachten ontwikkelingen in het

toekomstig patroon van behoeften en gedragingen van de recreanten té'' ':,J

voorspellen. Immers, hierop zullen voorzieningen op het gebied van financiering, inrichting én beheer van terreinen voor de recreatie zoveel mogelijk moeten worden gebaseerd.

Overigens is het-zo dat bij-de-realisering, van .rëcBéatie-projec'tën:^ niet alleen de prognose van het toekomstig gebruik maatgevend is.

Een aantal andere .factoren spelen eveneens een rol. Men zou bijvoorbeeld kunnen onderscheiden:

a) persoonsfactoren (menselijk gedrag; behoeften- en wensen); :.r, :

b) milieufactoren (o.a. ruimtelijke structuur; technische voorwaarden) c) beperkende randvoorwaarden (o.a. politiek; financiën;),;:;:,,:.

ad a hieronder te verstaan de wensen (tot uiting komend in het gedrag) van de toekomstige bezoekers van het gebied

(5)

ad b hieronder kan worden verstaan de natuurlijke gesteldheid van het gebied, zoals beplantingen en begroeiing, bodemkundige en hydro-logische gesteldheid, ruimtelijke structuur enz.

ad c hieronder vallen tenslotte factoren die niet in de voorgaande groep vallen, maar zeer wel beperkend kunnen optreden. Als be-langrijkste gelden wel: vastgelegde andere bestemming van het gebied, financiële moeilijkheden, beleids-politieke zaken.

CLAWSON en KNETSCH (1966) onderscheiden voor de amerikaanse situatie de volgende groepen:

I. Factoren met betrekking tot de toekomstige bezoekers

1.1 het totale bevolkingsaantal in de omringende gebieden: de be-volking en de grootte ervan in de onmiddelijke omgeving; 1.2 de geografische spreiding van deze bevolking in het gebied:

hoeveel wonen relatief dichtbij, hoeveel veraf?

I.5 socio-economische factoren als leeftijd, geslacht, beroep, fa-miliegrootte en -samenstelling, opleiding, ontwikkeling en in sommige landen: ras;

1.4 gemiddeld inkomen en de verdeling van het inkomen over de ver-schillende lagen der bevolking;

1.5 de mate van vrije tijd en de verdeling van deze vrije tijd over weken, dagen en uren;

1.6 opvoeding, ervaringen in het verleden en tegenwoordige kennis aangaande de openluchtrecreatie;

1.7 appreciatie en smaak ten aanzien van de openluchtrecreatie. II. Factoren met betrekking tot de recreatiegebieden zelf:

11.1 attractiviteit beoordeeld door de gemiddelde gebruikers; 11.2 intensiteit en karakter van de inrichting en het beheer van

het gebied als specifiek recreatiegebied;

II.5 de nabijheid van andere gebieden en de mate waarin deze als substituut dienen voor het bestudeerde gebied;

11.4 de capaciteit van het gebied voor wat betreft de accommodatie; 11.5 klimaats- en weerskarakteristieken van het gebied: met name

(6)

relatief kortere duur.

III. Relaties tussen: bezoekers, en het te bezoeken gebied

111.1 de tijd welke nodig is voor het reizen naar het gebied; de totale benodigde reisuren voor heen- en terugreis; 111.2 comfort, c.q. ongemakken van de reis;

111.3 kosten verbonden aan een bezoek aan hét gebied; III.k mate waarin het bezoek aan het gebied is gestimuleerd

door de propaganda: de invloed van de werving. ~ Het zal duidelijk zijn dat het nagenoeg onmogelijk is alle hier

genoemde factoren te kwantificeren, laat staan deze kwantitatief in de prognosen te betrekken.

De functie van de prognose van het gebruik van nieuwe recreatie-gebieden of -projecten kan derhalve niet altijd even groot zijn. Daar-naast zal het doel: van de prognose eisen stellen aan de kwaliteit ervan. KERSTENS (1970) onderscheidt bijvoorbeeld in het planningsproces van openluchtrecreatiemogelijkheden een drietal planningsniveaus analoog zoals die door JANTSCH (1969) in de bedrijfsplanning worden onderschei-den :

1. normatieve planning .= planning van het beleid m.b.t. de ontwikke-lingen van mogelijkheden voor de openluchtrecreatie in het gebied; 2. strategische, planning = planning van het recreatiebeleid in engere

zin;

3. operationele planning = bepaling van de recreatie-objecten die werkelijk uitgevoerd zullen worden, in welke volgorede en hoe dat zal gebeuren.

Bij de normatieve planning bestaat behoefte aan onderzoek, dat lange termijnprognösen mogelijk maakt, zodat diepgaand en breed opgezet onderzoek en modeltheoriën nodig zijn. Bij de strategische planning bestaat behoefte aan onderzoek ten aanzien van voorkeuren voor recreatie-gelegenheden, veranderingen in afstandsgedrag enz. Bij de operationele planning tenslotte gaat het vooral om eenvoudige extrapolaties van het huidige recreatiegedrag.

Hieruit blijkt dat de doelstelling vaak bepalend is voor de diep-gang van de prognosetechniek.

(7)

CLAWSON and KNETSCH (1966) onderscheiden voor Amerika een drietal typen recreatiegebieden:

1. de 'user-oriented areas': buurt- en stadsparken met speelweiden voor de schoolkinderen enz. Ze worden gekenmerkt door een-hoge gebruikersdichtheid;

2. de 'intermediate areas': gebieden die op ongeveer één .à twee uur reis-afstand van de recreant liggen en zo mogelijk aantrekkelijk'zijn. Ze zijn uitermate geschikt voor dag- en weekéndbezoekers en worden gekenmerkt door een nog vrij hoge gebruikersdichtheid;

5« de 'resource based areas': gebieden met bij uitstek geschikte na-tuurlijke omstandigheden (bergen, zee- en meerstrandbaden enz.). Ze zijn geschikt voor vakantiebezoekers en worden verder gekenmerkt

door lage gebruikersdichtheid. ;o Voor de in deze volgorde genoemde gebieden voor openluchtrecreatie

neemt de belangrijkheid van de prognose af. .

Door de hpofdafdeling openluchtrecreatie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is een boekje uitgegeven betreffende de projectontwikkelingen op het gebied van de openlucht-recreatie. Hierin is een schema projectontwikkeling met een daarbij behorende toelichting gegeven dat tot doel heeft te komen tot verge-lijkbare begrippen en normen en om gefaseerde nevenprocedures te kun-nen synchroniseren. Bij de procedure wordt een onderscheid gemaakt in voorstudie, basisplan, programma van eisen, deelplan, objectplan, gun-ning en oplevering.

Ten aanzien van de voorstudie wordt het volgende opgemerkt: 'een voor-studie is een globale analyse van mogelijkheden, g e b a s e e.r d o p e e n b e h o e f t e . r a m i n g , en op een eerste afweging van alter-natieve oplossingen voor een basisplan, op grond waarvan over het al of niet voortzetten van de projectontwikkeling kan worden beslist'. Hieruit blijkt wtl dat çen prognose van het toekomstig gebruik reeds in een vroegtijdig stadium noodzakelijk wordt geacht.

(8)

2. ALGEMENE PROGNOSEMETHODEN

2.1 . E n k e 1 e t y p e n p- r o g n o s e m e t h o d e n

.Voor wat betreft de algemene prognosemethoden geldt op de eerste plaats dat het onderzoek met het oog op de prognostica voor vele .vak- . gebieden reeds langer wordt uitgevoerd. Voor wat betreft de openlucht-recreatie begint dit, althans voor Nederland en zelfs voor geheel , West-Europa, slechts de..laatste jaren enigszins op gang ,te komen.

KERSTENS (1970) onderscheidt in de prognosemethoden een tweetal

hoofdtypen: :....,.-.•.. ... 1. retrospectieve methoden

2. prospectieve methoden.

ad 1 De retrospectieve of ook wel genoemd: projectieve methoden bestaan uit het projecteren van het, heden, nabije of verre verleden op de toekomst. Er kan nog een onderscheid worden gemaakt in eenvoudige en verfijnde typen. Bij het eerste type gaat men ervan uit dat een waargenomen verschijnsel zich in de toekomst ongewijzigd zal voortzetten, bij het tweede type probeert men de achtergrond van het verschijnsel bloot te leggen, om daarop de prognose te

baseren. " ad 2 Bij de prospectieve methoden wordt ervan uitgegaan dat het gedrag

van mensen wordt geleid door wensbeelden. Ook hier zijn weer een aantal typen te onderscheiden. Bekend zijn wel de 'brainstorming' methode en de 'Delphi' methode, waarop in het kader van deze nota niet nader zal worden ingegaan.

In de verdere beschouwingen zullen wij ons bepalen tot de eerste groep, dat wil zeggen tot de projectieve methoden die gebaseerd zijn op bekende en waargenomen verschijnselen.

CLAWSON and KNETSCH (1966) onderscheiden hierin nog een vijftal methoden:

1. eenvoudige trend extrapolatie van het vroeger gebruik Van het gebied, óf de activiteit of beiden, indien dit nodig is;

2. extrapolatie van de trend van causale factoren die aan de vraag haar openluchtrecreatie ten grondslag liggen; om vervolgens de trend in deze factoren bij te sturen teneinde de vraag naar openluchtrecreatie

(9)

te schatten; , ^r:^ j>. toepassing van het verzadigingspunt dat een bovengrens kan aangeven

in de toename van de toekomstige vraag naar openluchtrecreatie; 4. methoden die primair gebaseerd zijn op schattingen van de huidige

relatie tussen verschillende socio-economische factoren, zoals per-soonlijk' inkomen en de hoeveelheid gevraagde recreatie;

5. scliatting van de toekomst, gebaseerd op 'beoordeling' ('judgment'), waarbij een aantal factoren in overweging worden genomen, maar niet op een eenvoudige en gemakkelijk te definiëren wijze.

Van deze methoden worden hierna alleen de methoden 2 en k, welke overigens onderling niet zo sterk verschillen, wat nader bekeken. 2.2. P r o g n o s e m o d e l l e n

Voor wat betreft de vraag haar een bepaalde vorm' van recreatie of een bepaald recreatieproject, kunnen we algemeen de volgende gelijkheid opstellen:

v = f (d,Xl ... xn) """' (1)

waarin:

v = het te verwachten aantal bezoekers .-••••-•.••• d,-= de afstand ....

xn ... x •= een aantal, het bezoek beïnvloedende, socio-economische

•1 n

factoren.

We hebben hier reeds te maken met vraag- en gebruiksmodellen, waarop we nog zullen terugkomen.

Reeds in de inleiding is gezegd dat onder invloed van een aantal ontwikkelingen de behoefte aan openluchtrecreatie stijgt. Bij wat een-voudigere modellen worden meestal een viertal basisfactoren ingevoerd nl. :

- de bevolking

- het inkomen per hoofd - de hoeveelheid vrije tijd

(10)

Over deze basisfactoren kunnen enkele cijfers worden gegeven. Voor wat de bevolking betreft geldt dat er in 1900 in Nederland iets meer dan 5 miljoen personen waren, in 1950 10,2 miljoen terwijl dit thans ongeveer 1^ miljoen bedraagt. Voor 2000 lopen de schattingen uiteen. De jongste berekeningen komen uit op plm. 18 miljoen of nog iets minder. Uit dien hoofde al zou er in de komende J>0 jaar een stij-ging van ongeveer 40$ op het gebied van de openluchtrecreatieve acti-viteiten te verwachten zijn.

Wat betreft het inkomen mag worden verwacht dat de grootte van het reële inkomen zal stijgen en dat daarnaast een verschuiving van de consumptieve bestedingen zal optreden. Het is bijvoorbeeld geble-ken dat in Nederland de niet-gebonden koopkracht in 13 jaar tijd is gestegen van 24 naar J&$> (zie fig. 1 ). Hoe dit in de toekomst zal ver-lopen is nog onzeker. Voor wat het reële inkomen betreft wordt wel gerekend met een verdubbeling in 25 jaar.

85% 72

ïö>

1910 1935 1951 1955 1959 1964 l j primaire uitgaven

maatschappelijke verplichtingen niet gebonden koopkracht

Fig. 1 De procentuele verdeling van de consumptieve bestedingen voor een aantal jaren (TIDEMAN, 1968)

(11)

Over de ontwikkelingen van de vrije tijd is nog niet zo veel te zeggen. Was het zo dat bijvoorbeeld in 1870 de gemiddelde werker in Nederland nog maar 8$ werkelijk vrije tijd had, in 1968 was dit reeds 52$, terwijl voor 2000 wel 58$ is becijferd (zie fig. 2 ) . Of dit laatste niet hoger zal zijn is nog zeer discutabel. Van belang:bij de toename van de vrije tijd is nog of dit tot uiting zal komen in een kortere werk-dag, een kortere werkweek, een kleiner aantal werkweken per jaar of een kleiner aantal werkjaren per mensenleeftijd.

1870 1968 1980 2000

vrij

[;•.'•;•.'{ werken H H slapen

Fig. 2 De procentuele verdeling van de levensduur voor een viertal Jaren (TIDEMAN, 1968)

Bij de toename van de mobiliteit staan een tweetal ontwikkelingen centraal. In de eerste plaats is dat de toename van het autobezit, ter-wijl daarnaast verandering plaats vindt zowel wat betreft het gemiddel-de aantal km's dat per auto wordt gereden, als de verdeling van deze km's over zakelijk en recreatief verkeer. Uit gegevens valt te becijferen dat in de komende j50 jaar het recreatieverkeer zo'n 4 tot 8 maal zou kunnen toenemen.

(12)

Komen we tenslotte tot de eigenlijke modellen dan geldt dat funda-menteel onderzoek voor de ontwikkeling van vraag-, gebruiksr en gravity-modellen tot heden toe slechts in de Verenigde Staten en Canada ia uit-gevoerd. Een aantal van deze modellen zullen wat nader worden bekeken, waarbij steeds een onderscheid zal worden gemaakt tussen resultaten die voortvloeien uit brononderzoek en die welke voortvloeien uit pro-ject onderzoek. Voor wat dat laatste betreft is een toelichting te geven aan de hand van figuur 3«

HUIDIGE TOESTAND

meten bestaande situatie

3 methoden :

1. Onderzoek aan de bron

1 •"""'

iddel : enquête bijv. : een bepaalde groep

of een of meerdere steden/dorpen of een gehee I land

Vastleggen recreatiepatroon als f (aan de persoon gebonden faktoren)

U.S.A. : O.R.R.R.C.- rapporten (Ver. Staten) Sillespie en.Brewer (St. Louis). Ned. : R.N.P; (grote steden)

C.B.S. (Ned.) Wippler (Groningen)

2. Onderzoek op het project

[ • )» middel : tellingen

y enquêtes bijv. - herkomstonderzoek (bijv. strandbaden

hengelen) ••'''• - inrichtingsonderzoek (idem)

Vastleggen vraagmodel

als f (afstand, socio-economlsche faktoren)

U.S.A. : Diverse onderzoekers Nad. : , :

3. Combinatie van beiden

U.S.A. : BOYET en TOLLEY

PROGNOSE

Fig. 3 Schema weergevende een 3-tal methoden van onderzoek bij de

(13)

Uit figuur j5 blijkt dat een aantal onderzoekmethoden zijn te onder-scheiden, welke allen leiden tot de mogelijkheid om modellen te ontwik-kelen. Teneinde zowel de onderzoekmethoden als de daaruit af te leiden modellen te kunnen onderscheiden, mogen de volgende definities gelden: - O n d e r b r o n o n d e r z o e k wordt verstaan het meten van het recreatiegedrag van de bevolking van een bepaald universum (zoals een stad, provincie, land) gekoppeld aan de bepaling van de socio-economische factoren. Een en ander dient ter ontwikkeling van de vraagmodellen.

- O n d e r p r o j e c t o n d e r z o e k wordt verstaan het meten van het recreatiegedrag van de bezoekers aan een bepaald project. Dit dient voor de ontwikkeling van zowel gebruiksmodellen als gravity mo-dellen, terwijl ook inrichtingsmodellen hieraan ontleend kunnen wor-den. Op deze laatsten zullen we hier niet ingaan.

- O n d e r v r a a g m o d e l l e n wordt verstaan een wiskundig model waarbij de aanwezige of verwachte vraag naar een bepaalde vorm van openluchtrecreatie in afhankelijkheid van een aantal (socio-economische) factoren wordt gegeven.

- O n d e r g e b r u i k s m o d e l l e n wordt verstaan een wis-kundig model waarbij de aanwezige of verwachte vraag naar een bepaald project in afhankelijkheid van een aantal socio-economische factoren en projecteigenschappen wordt weergegeven,

- O n d e r g r a v i t y m o d e l l e n wordt verstaan een wiskun-dig model waarbij de verkeersrelatie (interactie) tussen recreanten leverende polen (i.e. steden e.d.) en recreatiebiedende projecten wordt weergegeven.

In de volgende paragrafen zullen bovenstaande modellen worden uit-gewerkt met als eersten die welke zijn gebaseerd op het brononderzoek en daarna die welke zijn bepaald door middel van het projectonderzoek.

3. HET BRONONDERZOEK j5.1 . A l g e m e e n

Zoals reeds gezegd wordt onder het brononderzoek verstaan het meten van het recreatiegedrag van de inwoners van een bepaalde stad, streek of land. Het gaat er

(14)

hierbij om voor een zomerseizoen steekproefgewijs te, bepalen welke vormen van, openluchtrecreatie door de mensen worden bedreven en hoeveel tijd hieraan wordt besteed. Om met behulp van de gevonden cijfers te

kunnen prognotiseren is het ncdig dat:

a. de gegevens aan een groot aantal factoren kunnen worden gerela-teerd;

b. de steekproef zodanig wordt opgezet dat elke 'cel' evenveel kans heeft in de steekproef te worden betrokken.

Wat het eerste betreft gaat hët -erom het actuele openluchtrecre-atiegedrag te relateren aan zaken als de leeftijd, het inkomen, de hoe-veelheid vrije tijd, de woonsituatie, de mobiliteit, de godsdienst enz. •••••,"

Wat de steekproef betreft gaat het erom te zorgen dat alle personen met een bepaald openluchtrecreatiepatroon evenveel kans hebben om in de steekproef terecht te'komen èh wel naar rato van het voorkomen van de betreffende combinatie. In feite is het gewenst te werken naar voor-beeld van het systeem van de zg. 'stratified area sampling'. Dit houdt echter in dat men van te voren de verdeling over de cellen weet en dat is nu juist wat nog bepaald moet worden. Derhalve zal het eerste on-derzoek op dit gebied dat bijvoorbeeld binnen een bepaald land wordt uitgevoerd met vrij grote problemen kampen ten aanzien van het bepalen van de juiste steekproef.

3.2. B u i t e n l a n d s e s t u d i e s

De eerste studies waarbij een landelijk inzicht werd verkregen in het openluchtrecreatiegedrag van mensen werden uitgevoerd in de Verenigde Staten van Amerika en wel onder supervisie van de O.R.R.R.C. = Outdoor Recreation Resources Review Commission. Deze speciaal bij wet in het leven geroepen commissie kreeg tot opdracht een antwoord te ge-ven op de volgende vragen:

1 . Wat zijn de recreatiebehoeften van het Amerikaanse volk nu en wat zal het zijn in de jaren 1976 en 2000?

2. Wat zijn de landelijke recreatiebronnen die gebruikt kunnen worden om aan deze behoeften te kunnen voldoen?

3« Welke politiek moet worden gevoerd en welke programma's ontwikkeld om er zeker van te zijn dat aan de huidige en toekomstige behoeften

(15)

op een adequate en efficiënte manier wordt tegemoet gekomen?

Om een goed antwoord te -kunnen geven op deze vragen heeft de com-missie een uitvoerig onderzoek gevoerd in 1960-1961 en wel door het meten van het aantal keren dat personen een aantal vormen van open-luchtrecreatie bedrijven gedurende het jaar.

De vormen van openluchtrecreatie waren, in hoofdgroepen weerge-geven: • /

1. sport en spel in de openlucht 12, trekken

2. fietsen 15- bergklimmen 3. paardrijden . 14, jagen

4. schaatsen 15» picknicken 5. sleeën 16, wandelen

6. zwemmen 17« natuurtochten maken 7. zeilen en kanoën 18. toerrijden

8. varen met boten 19« genieten van uitzichtpunten 9. waterskiën 20. bezoeken van sportwedstrijden

in de openlucht 10. vissen

11. kamperen 21. idem van toneelvoorstellingen

: in de openlucht

22. diversen Een en ander werd bepaald tegen de volgende factoren: a. de leeftijd

b. woonsituatie; landelijk of stedelijk c. urbanisatiegraad

d. huwelijkse staat: gehuwd/ongehuwd e. gezinsfase: aantal kinderen

f. status van de recreant g. béröep '

h. opleiding' i. inkomen

j. het feit of iemand weleens een tijd op een boerderij had door-gebracht of niet

(16)

Het resultaat is weergegeven in een groot aantal tabellen. Voor de berekening van de toekomstige vraag naar openluchtrecreatie

is echter gebruik gemaakt van lineaire regressiemodellen, waarbij het recreatiegedrag wordt gerelateerd aan een aantal factoren die daarop van invloed zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de volgende vergelij-kingen:

berekende S (=stand.- R (=coru- x. regr. verg.

aiwi.iKins) coenxciem;

J . J Ä J . U & ;

0,260

0,260

0,879

0,834

0,784

0,48^

u u e i i x u x e x i o

0,9964

0,9962

0,9530

0,9576

0,9626

0,9858

1976

21 .0

20.9

25.1

22.0

I 6 . 7

19.3

2000

29.I

28.7

36.3

29.6

22.0

28.4

(2) X ] = -7,53+2,22 x2+1,35x^+0,43x4+0,06x5 (3) x1 = -11,07+2,52x2+1,47x3+0,57x4 (4) x = -8,11+I0,64x2 (5) x1 = -2,l8+3,97x; 5 (6) X l = -18,65+I,33x^ (7) x, = +7,55+0,38x5 waarin:

x = aantal bezoeken aan nationale parken per 100 personen x2 = maat voor het besteedbaar inkomen

x-, = maat voor de mobiliteit 3

X|| = maat voor de hoeveelheid vrije tijd X(- = getal dat verband houdt met het jaar

De formules gaan van zeer simpel (laatste form, die in feite niets anders weergeeft dan een trendslijn) tot meer ingewikkelde vormen (eer-ste formule). Bij de formules is nog gebruik gemaakt van oudere gege-vens betreffende het bezoek aan nationale parken. Voor een aantal an-dere vormen van openluchtrecreatie was dit niet mogelijk. In fig. 4 is een overzicht gegeven van de resultaten van het onderzoek in 196O-196I .

(17)

NUMBER OF ACTIVITY DAYS PER PERSON, 12 YEARS AND OVER JUNE 1, 1960 • MAY 30, 1961

DRIVING FOR PLEASURE

WALKING FOR PLEASURE PLAYING OUTDOOR GAMES OR SPORTS SWIMMING SIGHTSEEING " BICYCLING" FISHING ' " ' "' ATTENDING' SPORTS EVENTS PICKNICKING NATURE WALKS BOATING (NOT CANOE OR SAIL) HUNTING HORSEBACK RIDING CAMPING ICE SKATING SLEDDING OR TOBOGGANING HIKING WATER SKIING ATTENDING OUTDOOR DRAMA, CONCERTS, ETC

CANOEING SAILING

MOUNTAIN CLIMBING

SNOWSKIiNG

Fig. 4 Aantal 'activity-days' per persoon van 12 jaar of ouder voor een aantal vormen van'openluchtrecreatie in de" U.S.A. (O.R.R.R.C./ 1962)

In fig. 4 is als maateenheid gebruikt 'activity-day' waaronder kan worden verstaan het door een persoon gedurende een volle dag bedrijven van een vorm van openluchtrecreatie (te vergelijken met mandagen in de arbeidssector). Een andere maat is het aantal keren dat een persoon een bepaalde vorm van openluchtrecreatie bedrijft. In de volgende fi-guur (fig. 5) is dit weergegeven en wel voor 2 jaar namelijk i960 en

(18)

number of h!by«**M8

occasions

r \%£

196 0 Ä p

F i

S » 5 Aantal keren d a t y.««», +

aan verschillende v o l l T T J l t T ^

2

°

m e r

^ n e m e n

RECREATION TREM5S, 1967) ° S >

e n l

^ t r e c r e a t i e (OUTDOOR

Op b a s i s van de reeds eerder «eno*™^

+

*

behulp van de r e g r e s s i e f 11 *

e X t r a

^

i a

^

S

en »et

u« regressieoodellen, die als vraac-nw^-n

is voor jaren al

S 1 9 7 6 | 1 9 8 o e n

_ J * * " » * • * • » -rden gebruikt,

berekend. In f i

g

. 6 is

d i

f ***»»tige recreatiegedrag

«B...6 is dit weergegeven voor 1976

e n

2000.

(19)

NUMBER OF OCCASIONS OF PARTICIPATION IN OUTDOOR SUMMER RECREATION 1960 COMPARED WITH 1976 AND 2000 (BY MILLIONS)

DRIVING FOR PLEASURE SWIMMING WALKING FOR PLEASURE

PLAYING OUTDOOR' GAMES OR SPORTS SIGHTSEEING PICKNICKING FISHING BICYCLING ATTENDING OUTDOOR SPORTS EVENTS BOATING OTHER THAN SAILING OR CANOEING NATURE WALKS HUNTING CAMPING HORSEBACK RIDING WATER SKIING HIKING ATTENDING OUTDOO! CONCERTS, DRAMA, ETC

1960' 1976? 20001

«urn

ALL ACTVITIES 1960 1976 200Q 4,377 6,926 12,449

Fig. 6 Schattingen voor 1976 en 2000 van het aantal keren dat recreanten gedurende de zomer deelnemen aan verschillende vormen van open-luchtrecreatie (LOVELACE, 1966)

(20)

In f i g . 7 t e n s l o t t e i s d i t nogmaals weergegeven voor de 4 b e

l a n g r i j k s t e vormen van o p e n l u c h t r e c r e a t i e . Hierbij i s echter a l r e k e

-ning gehouden met de gemeten s i t u a t i e s in i960 en 1965.

million times 3 2 1 -O walking for pleasure 1960 82% 1965 4 9 % 172% 1980 151 % 366% 2 0 0 0 swimming 1 9 6 0 44% 1965 7 2 % 149% 1980 207% 344% 2 0 0 0 increase since 1965

increase since I960

driving for pleasure 8% 51 % 63% 1960 1965 1980 2 0 0 0 128% 146%

Since 1960, walking tor pteesure has increase in popularity taster than any other major outdoor réc-réation activity.

Walking was third in popularity in 1960, when driv-ing tor pleasure was in the number 1 position. Walking wilt be our third most popular activity in both 1960 and 2000, just behind swimming and ptaying outdoor games and sports,

Swimming is becoming so popular that it wui be our number I outdoor recreation activity in 1980 and will hold that spot in 3000.

Pleasure driving was our number 1 outdoor recrea-tion activity in i960, but an increase in participa-tion of only 8 percent since then finds It slipping behind walking and swimming in popularity. This 8 percent increase barely keeps abreast of the pop-; uiation increase. .

Pleasure driving will fall to fourth place in popu-larity by I960 and stay thßre in 2000.

playing outdoor games and sports

5 6 % 7 2 % 236% 1960 1965 1980 2 0 0 0 216°/< 520%

Playing outdoor games and sports was the' fourth most popular outdoor recreation activity in 1960. An increase; in. participation of 96 percent since than has enabled it to hold fourth place, A further increase In participation will mahe playing outdoor games end sports our second most popu-lar'activity by 1980. behind swimming, kt wil! hold second in the vear 2000.

F i g . 7 De verwachte toename van de v i e r b e l a n g r i j k s t e vormen van

openluchtrecreatie voor de U.S.A. voor r e s p e c t i e v e l i j k de

ja*on 198O en 2000 (OUTDOOR RECREATION TRENDS, 1967)

(21)

Alle tot nu toe weergegeven cijfers en regressiemodellen zijn

gebaseerd op landelijk onderzoek. Door GILLESPIE and BREWER (1968) is een model gemaakt voor de vraag naar op water gerichte vormen van openluchtrecreatie voor de bevolking van een stedelijk gebied. Het onderzoek betrof de stad St. Louis in de Verenigde Staten alwaar een huisenquête betreffende het recreatiegedrag (omvattende 14 vormen van openluchtrecreatie) en de socio-economische variabelen werd uitgevoerd. Het uiteindelijk gedrag kon in de volgende wiskundige formule worden

samengevat :

X

1 -

ß

o

+

V

ß

2

x

2

+ + ß

9

x 9 + e

V

( 8 )

waarin:

X. = aantal openluchtrecreatie dagen voor op water gerichte vormen van openluchtrecreatie

ß = constante term o

•x . = netto effect van het j-de beroep met de restrictie dat a 1 + a2 + <XQ = 0

Xp = jaarlijks gezinsinkomen in dollars x, = leeftijd van het hoofd van de huishouding Xj, = opleiding van idem

xc = kwadraat van de leeftijd van idem

5

Xs- = kwadraat van de opleiding van idem x-, = product van inkomen en leeftijd

Xri = 1 als het hoofd van de huishouding een vrouw is 0 als het hoofd van de huishouding een man is xQ = 1 als het hoofd van de huishouding niet blank is

0 als het hoofd van de huishouding blank is e = de toevalsfout-component

Door met behulp van de gevonden cijfers het model te berekenen werd verkregen:

Xn = 27,3 + a . - 0,001540 X0 - 0,076362 X , - 4,170880 X.. - 0,007790

X,-1 j c- J? "t 0

(22)

Volgens de onderzoekers kan het model gebruikt worden voor de voorspelling van de toekomstige vraag naar op water gerichte vormen van openluchtrecreatie en wel voor geheel U.S.A. Hierbij gaan zij er van uit dat personen die aan dezelfde socio-economische karakteristieken voldoen op precies dezelfde manier op aanbod van recreatieve moge-lijkheden zullen reageren.

3 0 - N e d e r l a n d s e s t u d i e s

"Voor landelijk onderzoek op het gebied van de vrijetijdsbeste- f .

ding is door het C.B.S. in 1962-1963 en in 1965-1966 materiaal verza-, meld terwijl in 1970 wederom zo'n onderzoek is uitgevoerd. Het onder-zoek omvat alle activiteiten die in de vrije tijd worden bedreven, zodat daarin ook alle vormen die binnenskamers plaatsvinden zoals T.V. kijken, kaartspel etc. zijn opgenomen en zelfs min of meer cen-traal staan. De verschillende vormen van openluchtrecreatie zijn niet als zodanig opgenomen en vallen onder de groep natuurrecreatie binnen of buiten de woonkern. Er bestaat derhalve geen enkele mogelijkheid om met behulp van dit materiaal prognosemodellen op te stellen voor de vraag naar openluchtrecreatie in de toekomst.

Voor de openluchtrecreatie belangrijk onderzoek is uitgevoerd door Mej. HESSELS (1962) in 1956 in vier steden in het westen van het land

(Zaandam, Hilversum, Rotterdam en Amsterdam) en door WIPPLER (1966) voor de provincie Groningen in 1965« Beide onderzoekingen hebben in-zicht gegeven in feitelijk gedrag zoals afstand die men aflegt, pro-jecten die men bezoekt enz. als een aantal socio-economische factoren die.aan het gedrag ten grondslag liggen. Toch hebben geen van beide onderzoekingen geleid tot het ontwikkelen van vraagmodellen, alhoe-wel met name het basismateriaal van Vrije tijd buiten (V/IPPLER)

wel tot zulke modellen zouden moeten kunnen leiden.

Voor berekening van de capaciteit van concrete recreatie pro-jecten wordt evenwel vrij veelvuldig gebruik gemaakt van deze gegevens, waarbij dan als uitgangspunt wordt gekozen:

1. het percentage van de stedelijke bevolking dat naar buiten trekt; 2. de vormen van recreatie die men bedrijft of de soorten gebieden

die men bezoekt;

(23)

3. de afstand die men aflegt.

Een drietal voorbeelden kunnen hierbij worden gegeven. 1 . Bij de Cultuurtechnische Dienst in de provincie Drenthe werd

ge-vraagd of het mogelijk was een schatting te maken van het toekom-stig aantal bezoekers aan strandbaden. Een en ander met het oog op de aanleg van nieuwe strandbaden binnen ruilverkavelingsverband.

Voor de oplossing (of schatting) vart.de vraag in de toekomst werd.: , gebruik gemaakt van een rekenschema, dat in de volgende figuur is weer-gegeven (fig. 8 ) .

De resultaten van de berekeningen,, waarbij met verschillende al-ternatieven t.o.v. de bevolkingsprognoses is gewerkt, zijn weergegeven in fig.

9-2. Voor de raming van het aantal recreanten in het Lauwerszeegebied wordt door BRUNING (1969) eveneens gebruik gemaakt van bekende per-centages mensen die erop uittrekken uit andere onderzoekingen. Tevens maakt hij gebruik van de verdeling van activiteiten om met behulp

daarvan enige voorspellingen te doen- omtrent de watersport, de strand-badrecreatie, de hengelsport, het toerrijden en wandelen, de ver-lijf srecreatië en de overige vormen van recreatie.

. Gevonden wordt dat rond 198O op een gemiddelde zondag ca

6O.OOO recreanten (waarvan 15.000 verblijfsrecreant.en) kunnen worden verwacht, terwijl dit voor 2000 ca 120.000 recreanten zullen zijn. 3« Bij al deze berekeningen is het van eminent belang de

uitgangspun-ten die uitgangspun-ten grondslag liggen aan de berekeningen, duidelijk te formu-leren. Een goed voorbeeld hiervan zijn de berekeningen die in opdracht van het recreatieschap Twente een tweetal ir-bureaus gezamenlijk hebben uitgevoerd ten behoeve van de opzet van een recreatie-basis-plan in Twente. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. de groei van de bevolking per gemeente

2, de mate van verstedelijking per gemeente

3- de uitvliegneiging op drukke dagen, per gemeente (.20-30$ tot 30-50$)

4. de uitvliegneiging van verblijfsrecreanten (50$)

(24)

1 1 Totale bevolking in regio

Uitgaande vakantiegangers

'T

1

'eigen' potentieel voor dagtrek totale 'eigen' dagtrek

..L..

uitgaande 'eigen' dagtrek

| +

inkomende 'vreemde' dagtrek i t

Dagtrek door bevolking in regio

Aantal verblijfsrecreanten in regio

'verblijfsrecr: - potentieel voor dagtrek

.'.} 2

totale 'verblijfsrecr! -dagtrek

uitgaande 'verblijfsrecreanten' dagtrek

Dagtrek door verblijfsrecr. in regio I

Diverse vormen van openlucht recreatie

1 = eigen bepalingen 2 = onderzoekresultaten

(Wippler; C.B.S.)

Fig. 8 Rekenschema voor de bepaling van de vraag naar open-luchtrecreatie (voor de zomer) in een regio

(25)

b e z o e k e r s x 10^

2 0 0 r

180

160

-140

120

100

8 0 6 0 4 0

a l t . 1 = natuurlijke bevolkingsaanwas

a l t . 2 = idem met klein

v e s t i g i n g s o v e r s c h o t S**

alt.3 = idem met s t e r k

gestimuleerde groei

<« »- «. "

„'CV-*

6 5 ' 7 0 8 0

9 0

2 0 0 0

jaar

Fig. 9 Geraamde stijging van het bezoek op normale (— — • ) en top

(-zondagen in de zomer aan strandbaden in Drenthe voor 19^5» 1980 en 2000

(26)

6. de gemiddelde snelheid per vervoerscategorie (resp. 45," 20 en 4 km/uur) levert de reistijd

7. het afnemen van de'animo'voor recreatie (vanuit elk bevolkings-centrum gezien) wanneer de afstand (reistijd) toeneemt. Aanname: 80$ van de recreanten blijft binnen ~$0 km.

8. als beperking geldt: - tot 12 min. 'animo' onveranderd evengroot - na J>.~5 uur 'animo1 geheel verdwenen

9« het aantal Twentse dagrecreanten dat de streek verlaat, wordt in aantal gecompenseerd door de dagrecreanten die naar Twente toe trekken

10. de aard van de dagrecreatieve behoefte is in een aantal cate-goriën onderscheiden.

Op deze manier berekend wordt als totaal aantal dagrecreanten in Twente gevonden:

voor 1969 : 42,000 personen voor 1975 : 52.OOO personen voor I98O : 63.OOO personen en voor 1990 : 87.000 personen

Met behulp van deze schematische: rekenwijze kan men derhalve toch nog redelijk inzicht vergaren in de orde van grootte van de re-creatieve behoefte. Goed zou het zijn in de betrokken jaren te meten of de werkelijkheid met de prognosen overeenkomt, waarbij men echter wel moet .bedenken dat het gevaar van'self-fulfilling prophecy' hier-bij niet denkbeeldig is.

4. FROJECTONDERZOEK 4.1 . A l g e m e e n

Dit type onderzoek, waarbij het er vooral omgaat modellen te ont-wikkelen met behulp waarvan capaciteitsberekeningen kunnen worden uit-gevoerd of economische beoordelingen opgezet, is in het buitenland

(en met name in de Verenigde Staten van Amerika) reeds veel- en voor een grote verscheidenheid van projecten toegepast. Voor Neder-\?md is ook op dit gebied nog nauwelijks iets gedaan.

(27)

4.2. B u r t e n l a 'ri d s e s t u d l e s

In het buitenland is het vooral Amerika geweest die projeetonder-.'••zoeiL, .leidende tot de ontwikkeling van gebruiksraodellen, heeft

uitge-voerd. Een drietal van deze modellen zullen worden bekeken:

4.2.1 . Door M . E R E W I . T Z (1966). is onderzoek gedaan naar het ge-bruik van een recreatieproject in de staat Missouri (Lake of the Ozarks, Niangua Arm). De recreatiemogelijkheden omvatten dagrecreatie op het gebied van vissen, varen, waterskiën en duiken. Zes jaar gegevens over bezoekherkomst werden geanalyseerd per herkomstgebied, waarvoor

Vis-counties in Missouri werden gekozen. Per county werden vervolgens 46 variabelen bepaald, waarvan de belangrijkste zijn:

; 1 . bezoek, t

:.*•••

2. bevolking

3. afstand over de weg

4. idem door de lucht . .

5. bevolkingsdichtheid (i960)

6. gemiddeld inkomen . ;

7- autobezit

8. aantal openluchtrecreatie-mogelijkheden in de county.

„Met behulp van de computer werd het uiteindelijk model, bepaald, dat er

-als volgt uitzag:

-" In V = 2,4976 - 1,8945S„'+ 0,0045 ^ + 0,0025p + 0,7978 In P D (10)

U U o y U LI

u

of anders geschreven:

v = e

(2,4976-1,8945S

u

+o,oo45 3 3 + 0,0025P

u

).

p D

0,7978

(V.)

u u • . Ù :

waarin:

V = bezoek uit county u , .

S = afstand van het centrum van county u tot het recreatieproject

P = bevolking van ccùrity u . .

-

(28)

4.2.2. Door B O Y E T en T O L L E Y (1966) is een onderzoek uitge-voerd naar de vraag (en de te verwachten stijging hierin) naar natio-nale parken. Er werden twee modellen ontwikkeld.

T Bij het eerste model (het zogenaamde 'State-characteristic Model') werd het bezoek alleen geanalyseerd naar herkomst en vervolgens voor de herkomstgebieden de variabelen bepaalt. Opgesteld werd het volgende theoretische model:

a ß ß ß ß . ß ß ß

y = 10 .x 1 .Xp 2.x, ÜJ.Xjj. 4.x f«x^ 6.x7 J. e (12)

waarin :

y = de afhankelijke variabele = totaal bezoek van elke staat x. = reiskosten

x0 = bevolking

x_ = inkomen per hoofd Xj, = gemiddelde leeftijd x,_ = gemiddelde opleiding

x^ = percentage van de bevolking dat in de stedelijke gebieden woont

x7 = percentage van de bevolking dat blank is

e « random-variabele.

Als uiteindelijk gebruiksmodel werden een groot aantal modellen gevonden, afhankelijk van de regio en de eenheid waarin het bezoek werd uitgedrukt (totaal bezoek; relatief bezoek). Op basis van deze vraagmodellen werd berekend dat tussen 196O en 1980 een stijging van 2?5 procent in bezoek aan de onderzochte nationale parken zou kunnen optreden.

- Bij het tweede model (het zogenaamde 'individual-characteristic Model') werden een aantal eigenschappen ^owel aan de bezoeker als aan de personen in de herkomstgebieden gemeten. Vervolgens werden bezoe-kers en bewoners ingedeeld naar de j5 belangrijkste factoren., die het bezoek aan nationale parken verklaren. Tenslotte wordt bere,,".?--.d de

verhouding tussen het aantal bezoekers (V) en het aantal inwoners (P) die allen aan dezelfde eigenschappen voldoen. Op deze manier krijgen we een driedimensionaal model dat als volgt is weer te geven (zie fig. 10).

(29)

I ( = inkomen)

I

H

3

/ / /

zZ.

/ / ! !

b.D"3

/ / / / ••• •/' / ^

/ / /\ I

' - / ! 1

! I /

; 3 .

H

3 '

D

3 i

I I

I D-a'

/ / / / ' / /

D (=afstand)

/

/--H

3

, D

3

H (=betaalde vakantietijd)

kubus I

3

, D

3

, H

3

hiervoor geldt : bevolking F^

bezoek V

3

verh. J.2. = n-,

Fig. 10 Schematische voorstelling van het 'individual-characteristic Model'

(30)

In foroulevorm ziet dit er als volgt uit:

I

H

D

V

t = " ,-

*

'

r

i.h.d.'

P

i.h.d

^ )

i=1 h=1 d=1

waarin:

• • V. = totaal bezoek

r. , , = bezoek-verhouding van het i, h, d - de bevolkingsségment

1 • il • Q.

d = afstandsklasse (met totaal D klasse)

i = inkomensklasse ( „ „ I klasse)

h = betaalde vakantieklasse (met totaal H klasse)

Wil men voor een bepaald jaar de V (=totaalbezoek) kennen,

dan berekent men de P in elk segment en vermenigvuldigt deze met de

r (=verhouding bezoekers - bevolking) van het betreffende segment.

Sommering van alle V's geeft het totaal bezoek V . Uitgangspunt bij

dit type onderzoek is dat de 'verhouding bezoekers - bevolking-niet

verandert. Dat betekent praktisch gezien dat men aanneemt dat iemand

het reereatiegedrag overneemt van de groep tot welke hij gaat

beho-ren indien bijvoorbeeld zijn inkomen toeneemt. Dit geldt ook voor de

andere variabelen.

Voor een project in westelijk North Carolina is op deze manier tussen

1967 en 1980 een toename van 120 procent berekend.

4-.2.3. Door S T E V E N S ( 1966) is een onderzoek uitgevoerd naar de

vraag naar viswater in verband met het bepalen van de baten van

kwa-liteitsbeheer van het viswater. Hiertoe werd gezocht, naar een

gebruiks-model van de volgende gedaante:

E = f (P, I, D, K) (14)

waarin:

E = hoeveelheid 'hengel-moeite' (,= uren)

P

-

verplaatsingskosten per hengelaar-dag

I = inkomen van de hengelaar

D = afstand tot viswater

K = hengelresultaat per eenheid van 'hengel-moeite'

(31)

Voor het onderzoek werden een tweetal soorten gebruiksjnodellen af-geleid. Beperkt men zich tot de voor de prognose belangrijkste soort dan gaat het erom een model te vinden dat weergeeft de vraag naar viswater in afhankelijkheid van een aantal factoren zoals: bevolking, inkomen, vrije tijd enz.

Op basis van enquêtemateriaal werden de volgende modellen gevonden: - voor bodemvisserij:

In E = 8,52341 - 0,68069P + 0 , 1 3 2 r u - 0,01285I

2

(15)

met R

2

= 0,92

- voor zalmvisserij: In E = 5,59954 - 0,69690P + 0,531531 - 0,02214l2 (l6) 2 .:. met R =0,95 -voor schelpenvisserij:

In E = 8,28347 - 1,17091P - 0,153301 (17)

met R

2

= 0,73

waarin:

E = aantal hengelaars-dagen per 10 personen gedurende een periode van 12. maanden

P = variabele verplaatsingskosten per deelnemer-dag D = dubbele afstand van woonplaats naar visplaats I = jaarlijks gezinsinkomen van de hengelaar 4.3. N e d e r l a n d s e s t u d i e s

Voor wat betreft Nederland is er op dit gebied nog niets gedaan. Wel is het mogelijk met enkele simpele afstandsformuleringen voor

strandbadente werken en deze dan te beschouwen als gebruiksmodellen. Onderzoek op strandbaden in Drenthe hebben gegevens opgeleverd voor deze functie, die er in algemene vorm als volgt uit ziet:

Y, =k.e (" q X + r ) + s (18)

h waarin:

Y, = het relatieve bezoek per herkomstgebied = 100 v/p v = aantal bezoekers per herkomstgebied

(32)

p = aantal inwoners van zelfde herkomstgebied

x = gewogen gemiddelde afstand van zelfde herkomstgebied = D k,q,r,s = empirisch te bepalen constante.

Rubriceert men de onderzochte strandbaden naar een drietal eigenschap-pen, nl. :

- capaciteit en accommodatieniveau - soort dag (topdag versus gemiddelde dag)

- verdeling van de bevolking over de gebieden waarin de baden zijn gelegen (bevolkingsconcentraties dichtbij dan wel veraf)

dan is het mogelijk per groep een 'vraagmodel' (beter: afstandsfunctie als gebruiksmodel) te construeren. In totaal zijn op deze manier een zestal functies ontwikkeld. Een enkel voorbeeld wordt gegeven door de volgende formule:

Yh = e(-°'0 9 x + 2>5 8> + 0,1 (19)

welke geldt voor een strandbad met relatief veel accommodatie, de situatie voor een topdag en bevolkingsconcentraties op grotere af-stand (j50 à 50 km).

Wil men nu de capaciteit van een nieuw bad berekenen, dan bepaalt men eerst met de curve die weergeeft het cumulatief bezoek tegen de afstand de grootte van de invloedssfeer (op basis van de gO^-grens). Vervolgens wordt met behulp van de afstandsfunctie het bezoek per herkomstgebied berekent voor alle herkomstgebieden die vallen binnen de invloedssfeer. Een en ander kan worden toegelicht aan de hand van figuur 11 .

(33)

100 8 0 y=100V/P 20rr 8 0 _ 100 x = D in km cumulatieve procentuele bezoek«—»afst.— curve y « 1 0 0 ( 1 „ e "a x)

O 2 0 4 0 6 0 relatief bezoek afstand-curve

80 _ 100 x = D in km

,, „Q(_bx+c). .

y=ae +d

Fig. 11 üitgangscurven voor de benaderende capacitéitsberekening van strandbaden

(34)

5 - GRAVITY^MODELLEN

5 . 1 . A l g e m e e n

Zoals reeds gezegd geeft een gravity-model een wiskundige be-schrijving van de verkeersstromen die kunnen ontstaan tussen verkeers-producerende polen aan de ene kant en verkeersaantrekkende polen aan de andere kant.

Het model is gebaseerd op de gravitatiewet van Newton, die zegt dat twee lichamen een aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen, waarvan de grootte recht evenredig is aan de massa's van beide lichamen en

omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun onderlinge afstand. In formulevorm:

m .m

K = J -^~- (20)

D waarin:

K = aantrekkingskracht tussen twee lichamen m en m? = massa van 'beide lichamen

j = gravitatie constante D = afstand

De Zweedse verkeersingenieur PALLIN heeft in 1930 deze wet

gebruikt voor de berekening van verkeersprognosen. Zijn formule werd: P P

V.„T = c . -=•-< vna (21)

m DM Nn

waarin:

MN = aantal ritten tussen zone M en zone N . P resp. P = verkeersproduktie van. zone M resp. zone N .

D = afstand tussen zone M en zone N c = constante.

-a resp. n = empirische coëfficiënten

5.2. T o e p a s s i n g e n i n h e t b u i t e n l a n d Door ELLIS en VAN DOREN (1966) is deze formule toegepast voor

recreatieverkéer betreffende kampeerders. Bekend waren de

(35)

plaatsen van kampeerders in 55 parken in Michigan State. De paarsge-wijze interactie voldoet aan:

I . .' = ... IJ w a a r i n : = G. P. A. i J TD. .b i j J A. y. J j=1 T . D . . b (23)

I.. = interactie tussen herk.plaats i en park j i j

G = .gravitatie - constante P. = bevolking van herk.plaats i A. = attractie-index van park j

TD. . = minimale reisduur - afstand op de route i j i j

b = exponent

J = totaal aantal bestemmingen.

NIEDERCORN en BECRDOLT (1969) onderscheiden in het model 3 factoren: 1. an origin-factor

2. a destination-factor 3- a linkage factor

ad 1. De origin-factor of generation geeft weer de verkeersveroor-zakende factoren van een herkomstplaats en haar bewoners. In het geval van recreatieverkeer gaat het dus om die factoren die van invloed zijn op de trek naar buiten: inwonersaantal, autobezit, ur-banisatie.. In feite zou dit kunnen worden weergegeven door een af-zonderlijk model (regr. model) dat lijkt op een vraagmodel maar dan zonder de afstand erin.

ad 2. Onder de destination-factor of absorptie wordt verstaan de

aantrekkingskracht van de bestemmingsplaats. Voor recreatie-projecten derhalve de aantrekkelijkheid van het project weergegeven door de attractie-index.

(36)

ad 3. De linkage-factor of weerstand 'geeft weer de afstand' (of een daarmee samenhangende) eenheid tussen de herkomstplaats en het recreatiegebied.

5.3« T o e p a s s i n g e n i n N e d e r l . a n d

Voor Nederland is er reeds enig werk op het gebied van gravity-modellen voor recreatieverkeer verricht. Door het Instituut voor Ver-keers- en Vervoerseconomie in Amsterdam wordt thans aan een dergelijk moael gewerkt met het oog op hët berekenen van recreatieverkeersstromen voor Nederland in de jaren 1980 en 2000. Geprobeerd ;vordt het volgende model :

VrVdJ* -

(24)

waarin :

Q. = aantal bezoekers aan recreatie-object j P. = bevolking in poolgebied i

d. .= afstand tussen i en j ij

^ en a . moeten worden geschat.

J

Voor het strandbadenonderzoek -in Drenthe zijn een tweetal mo-dellen berekend. Het eerste model was identiek aan het model van ELLIS en VAN DOREN (1966; zie form. 23).

Bij het tweede model werd voor de weerstand1 de'reeds eerder

behandel-de afstandsfunctie voor strandbabehandel-den (zie form. l8) ingevoerd, zodat het model werd: A . e ij g . I = K — - (25) i.j Si j • -bD. . V J' 2 A .e ij

j=1

J waarin:

g. = gewicht uitgedrukt in het absoluut totaal aantal strand-badbezoekers van een herkomstplaats i

(37)

I.. IJ

D. . ij

percentage bezoekers^ uit een herkomstplaats i dat strand-bad j bezoekt

= attractie-index van bad j (waarbij £ A. = 1,0) die be-j=1 j

paald moet worden = afstand tussen i en j

= exponent, die bepaald moet worden.

De modellen werden berekend met de herkomstgegevens aan 6 strand-baden in Drenthe voor een topzondag. De resultaten waren als volgt:

bad

model met D. .

i.J

attractie-index

model met e I.J attractie-index 1 2 3 4 5 6 b Kl.kw.som R2 0,41 0,08 0,06 0,17 0,17 0,09 2,28 2474,73 0,70 0,43 0,07 0,07 0,18 0,17 0,09 0,08 2424,72 0,70

De modellen zijn nu als volgt toe te passen. Men bepaalt in de bestaande situatie de interacties en berekent daarbij de attractie indices (A ) en de afstandscomponent (b).

ei

Wil men nu in de regio een nieuw bad aanleggen dan bepaalt men daar-van (op objectieve wijze) de attractie-index (= A ), terwijl de oude indices worden gecorrigeerd volgens:

A A' = E (26) p 1 + A r 1-A

n

(38)

MetlSbehulp van- dg nieuwe indices worden de interacties opnieuw berekend. Sommatie van de juiste interacties levert tenslotte een schatting, ïyan. het totaal bezoek.

6. EEN KORTE SLOTOPMERKING

In het voorgaande is getracht een overzicht te geven van enige thans.gebruikte wiskundige technieken op het gebied van de prognosen in het algemeen en die van de openluchtrecreatie in het bijzonder. Toe-passing ervan, zonder dat men zich bewust de achterliggende gedachte en uitgangspunten voor ogen stelt, is niet zonder gevaar. Men zal steeds de moeite moeten nemen de achtergrond van de wiskundige formuleringen te doorgronden teneinde de beperkingen van de toepasbaarheid ervan te zien.'Achtergrond-studie levert inzicht -in gebruikte" aannamen, en uit-gangspunten en doet tevens de noodzaak van het herhaalde herzien van de formuleringen naar voren brengen. Pas als men bereid is de mathema-tische formules tegen deze achtergrond te zien, zal het mogelijk zijn deze in de toekomst met blijvend succes te blijven toepassen.

(39)

LITERATUUR

I. LITERATUUR OP HET GEBIED VAN DE PROGNOSE IN HET ALGEMEEN

ALONSO, N., 1968 - Predicting best with imperfect data. Journal of the American Institute of Planners, Vol. XXXIV, 4. DUMAZEDIER, S., 1962 - Vers une civilisation du loisir (towards a

society of leisure). Paris

FOURASTIE, JEAN, 1966 - 40.000 uur; De mens in het perspectief van een verkorte arbeidstijd. Hilversum.

JANTSCH, ERICH, 1967 - Technological Forecastiry in Perspective. Uitg. OECD, Paris.

JOUVENEL, BERTRAND DE, 1964 - L'art de Conjecture, Paris.

POLAK, FRED, L., 1968 - Prognostica, deel I en II. Kluwer Deventer.

II. I-ITERATyUR OP HET GEBIED VAN DE PROGNOSE BETREFFENDE OPENLUCHT-- •-RECREATIE

ANDERSON, K.R., 1959 - A User-Resource Recreation Planning Method. Loomis, California, Advisory Council on Regional Recreation Planning.

BOYET, WAYNE, E., and GEORGE S. TOLLEY, 1966 - Recreation Projection based on Demand Analysis; Journal of Farm Economics 48, part 1.

BRUNING, H.A., 1969 - Facetplan voor de recreatie van het Lauwerszee-gebied. Flevobericht no. 68. Rijksdienst voor de Ijsselmeer-polders.

BIJKERK, C , 1969 - Recreatie-onderzoek ten behoeve van de landin-richting. Recreatievoorzieningen 11.

C.B.S., 1966 - Vrije tijdsbesteding in Nederland. Deel 8. Samenvattend overzicht: karakteristieke patronen. W. de Haan N.V. -Hilversum.

CLAWSON, MARION and JACK L. KNETSCH, 1966 - Economics of Outdoor

Recreation, Resource for the future. The Johns Hopkins Press. ELLIS, JACK, B., en CARLTON, S. VAN DOREN, 1966 - A comperative

evaluation of gravity and system theory models for state wide recreational traffic flows. Journal of Regional Science, Vol. 6, no. 2.

(40)

GILLESPIE,1 GLENN, A., and DURWARD BREWER, 1968 - Effectsrof Nonprice

Variables upon Participation in Water-oriented Outdoor Re-creation 'American Journal of Agricultural Economics 50, 1 • KERSTENS, A.P.C., 1970 - Prognose en planning. Openluchtrecreatie in de

toekomst. Recreatievoorzieningen 21, J>..

LIER, H.N., 1968 - Raming van zondagbezoek aan strandbaden in de

pro-vincie Drenthe voor de jaren 1980 en 2000. Tijdschrift K.N.H.M. Verspr.Overdr. ICW no. 60.

, 1969/1970 - Capaciteitsberekening voor nieuw te stichten strand-baden. Recreatievoorzieningen 19Ô9, 12 en 1970, 1» ICW - verspr. overdrukken 96.

, 1969/1970 - Enkele aspecten van de openluchtrecreatie. Recreatie-voorzieningen 6; ICW verspr.overdr.

99-, en J.G. VAN KEULEN99-, 1970 - Een gravitatiemodel voor recreatie-stromen toegepast op strandbadbejzoek. Recreatievoorz. 9« MEREWITZ, L., 1966 - Recreational Benefits of Water Resource Development,

Water Resources Research, Vol. 2 no. 4.

NIEDERCORN, J.H. and B. VAN BECHDOLT, 1969 - An economie derivation of the 'Gravity Law' of spatial interaction. Journal of Regional Science, Vol. 9 no. 2.

O.R.R.R.C, 1962 - A look abroad. The effect of Foreign Travel on Domestic Outdoor Recreation and a brief Survey of Outdoor Recreation in six countries, Washington D.C.

- Participation in Outdoor Recreation. Factors affecting Demand among American Adults, Washington D.C.

- National Recreation Survey, Washington D.C.

- Prospective Demand for Outdoor Recreation, Washington D.C. PROJECT-ONTWIKKELING op het gebied van openluchtrecreatie, 1969.

Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Hoofdafdeling Openluchtrecreatie.

RECREATIESCHAP TWENTHE, 1969 - Recreatie in Twenthe. Samenvatting van de voorstudie voor het recreatie basisplan.

R.N.P., 1962 - Mensen op zondag. Staatsdrukkerij en uitgeverij. STEVENS, JOE, B., I96Ó - Recreation Benefits from Water Pollution

Control. Water Resources Research, Vol. 2, no. 2.

TIDEMAN, M.C., 1968 - De economische betekenis van openluchtrecreatie

en toerisme voor Nederland. Stichting Recreatie "'s-Gr'avenhage.

(41)

U.S. DEPARTMENT OF THE INTERIOR, 1967 - Outdoor Recreation Trends, Bureau of-Outdoor Recreation, Washington D.C. WIPPLER, R., 1966'-'Vrije tijd buiten. J. Nieymeyer - Groningen. WOLFE, R.I., 1964.-Perspective on Outdoor Recreation; a bibliographii

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ofschoon de Vlaamse Adviesraad de werkme- thode van de regering heeft verdedigd naar aan- leiding van de talloze bezwaarschriften, erkent hij dat de gehanteerde referentieperiodes

Daarnaast moeten alle regio’s dezelfde instrumenten hebben voor subsidies, werkplekvoorzieningen, jobcoaching en re-integratiemogelijkheden.” Van Weelden gaat ervan uit dat het breed

Want Baert heeft ook begrip voor zijn artsen en hulpverleners: ‘Meneer

Dat ik in zijn laatste levensmaanden zo goed voor hem heb kunnen zorgen, al zijn wensen heb kunnen realiseren en wij tijd hebben gekregen om afscheid te nemen is een rijkdom voor

Samengevat is onze zienswijze dat deze locatie geheel niet geschikt is voor de ontwikkeling van de plannen van WISH en er voldoende alternatieve locaties binnen de gemeente

Op basis van het door de ICT- organisatie gespecificeerde dienstenportfolio wordt over de behoeften en eisen die door de gebruikersorganisatie gesteld worden aan deze ICT- services

Niet gelijknamige breuken moet je eerst gelijknamig maken, voordat je ze op kunt tellen.. 1.3 Breuken en

Supermarkten beginnen nieuwe prijzenoorlog Komende week begint een nieuwe ronde in de prijzenoorlog.. Jumbo verlaagt de prijzen van zo’n