• No results found

Wanneer er naar sciencefiction en andere literaire toekomstvisies wordt gekeken lijkt het alsof het vooruitgangsdenken in de loopgraven was gesneuveld. Dit beeld moet echter genuanceerd worden. Binnen Nederland ging het economische en cultureel namelijk niet slecht in de jaren twintig. Hoewel er na de oorlog een crisis was, bloeide de industrialisatie dankzij Amerikaanse modellen. De grote crisis van de jaren dertig bracht hier echter verandering in. Het is de vraag of toekomstvisies eveneens veranderden in deze tijd. Het is te verwachten dat deze in de tijd van de grote crisis pessimistischer werden.

Of deze verandering daadwerkelijk plaats vond, bespreek ik in dit hoofdstuk. Hiervoor richt ik mij op de positie van journalisten tegenover de machine. Hoewel ‘de machine’ een brede term is, doel ik hiermee op de verzameling van machines die de banen van arbeiders leken in te nemen. Om dit in een breder perspectief te plaatsen zal ik van te voren ingaan op de stand van zaken in het ‘tussenoorlogse’ Nederland. Het zijn niet alleen de economie en politiek die hierbinnen centraal staan, zoals vaak in geschiedenisboeken wordt beschreven. Het interbellum kenmerkt zich namelijk voor een groot deel door de revolutie binnen de werk- en privésfeer.

Het interbellum in Nederland, de blik op vooruit

Het interbellum is een periode die onlosmakelijk verbonden is met de twee wereldoorlogen waar zij tussenin ligt geklemd. De Eerste Wereldoorlog was de eerste oorlog van een dergelijke internationale en ingrijpende schaal. Een oorlog waar voor het eerst ook de hele samenleving van de deelnemende landen door werd getroffen.87 De

aanvankelijk optimistische start van de Eerste Wereldoorlog zorgde hierdoor voor een desillusie op grote schaal. De oorlog was slopend geweest en had het vertrouwen van vele landen geschaad. Op deze manier ontstond er een verharde samenleving waarin staten zich ferm tegenover elkaar opstelden, douanetarieven invoerden of verhoogden en zonder overleg hun valuta devalueerden. Ook zagen burgers de wereld onder de huidige machthebbers niet altijd even rooskleurig. Het communisme en fascisme rukten op als ideologieën waar velen hun vertrouwen in legden. Met name oorlogsveteranen vonden hierin hun heil. Zo maakten in Italië een groot aantal veteranen deel uit van

fascistische knokploegen.88 De desillusie was met name groot in de landen die direct bij

de Eerste Wereldoorlog betrokken waren geweest. Dit waren de landen waar de meeste slachtoffers waren gevallen, zoals Engeland, Frankrijk en Duitsland. Duitsland ging na de oorlog daarnaast ook gebukt onder een grote som herstelbetalingen en een gebrek aan medelijden van de landen die deze herstelbetalingen inde.89

Nederland had zich echter afzijdig gehouden van de Eerste Wereldoorlog. Dankzij deze neutraliteit was er dan ook in veel minder grote mate sprake van een desillusie. Dat wil niet zeggen dat Nederland niets meekreeg van de oorlog. De gebeurtenissen van de zeer gewelddadige oorlog waren ook hier bekend en zorgden voor een nieuw inzicht in de gevolgen van politieke spanningen. Daarnaast had de afzijdigheidpolitiek van Nederland tijdens de oorlog niet volledig gewerkt. Hoewel het land neutraal was gebleven en de militairen die aan de grens waren gestationeerd niet mee vochten in de daadwerkelijke oorlog, kreeg Nederland te maken met de randverschijnselen van de oorlog. Deze randverschijnselen omvatten: voedseltekorten door de gestaakte import en export, opvang van Belgische vluchtelingen, en teruglopende internationale handel.90

Tijdens de oorlog bleek dat Nederland niet op zichzelf kon staan en afhankelijk was van Duitsland en de geallieerden. Doordat het voor Nederland nodig was geweest toenadering te zoeken tot Duitsland werd Nederland na de oorlog verweten een pro- Duitse houding te hebben aangenomen tijdens de oorlog.91 Deze afhankelijkheid was

tevens de reden voor Nederland om vervolgens tot de Volkerenbond toe te treden.92

Desondanks maakte Nederland na de oorlog een vlotte overstap van een oorlogseconomie naar een vredeseconomie. De naoorlogse vraag naar producten en kapitaalgoederen was groot en de Nederlandse industrie en agricultuur stonden klaar om hierin te voorzien. Hoewel er sprake was van een depressie na de oorlog en een piek in werkloosheid begin jaren twintig, was Nederland een redelijk welvarend land (Bijlage 3). In vergelijking met Duitsland was het Nederland het land van melk en honing. Nederland was dan ook de plek waar de Oostenrijkse filosoof Otto Neurath en zelfs de 88 R. Gerwarth, De verslagenen. Waarom de Eerste Wereldoorlog nooit is opgehouden 1917-1923 (Amsterdam 2016) 184-185. 89 Kitchen, Europe between the wars, 2 en 4. 90 Wielinga, Nederland in de twintigste eeuw, 112. 91 Ibidem, 125. 92 T.W. Gijswijt, ‘Neutraliteit en afhankelijkheid. De Nederlands-Duitse politieke betrekkingen tijdens de Eerste Wereldoorlog’ in: F. Boterman en M. Vogel (red.), Nederland en Duitsland in het interbellum. Wisselwerking en contacten. Van politiek tot literatuur (Hiversum 2003) 21-36, aldaar 35.

Duitse keizer Wilhelm II hun heil zochten, toen zij om politieke redenen hun land moesten ontvluchten.

Nederlandse bedrijven begonnen het na de oorlog steeds beter te doen op de internationale markt. Tussen 1913 en 1929 groeide de export met wel 30 procent.93 Dit

wordt beschreven in de werken onder redactie van wetenschapshistoricus Johan Schot. De reeks Techniek in Nederland in de twintigste eeuw en het daaruit voortgekomen boek Technology and the making of the Netherlands zijn beiden een zeer welkome toevoeging aan de historiografie van het interbellum. Waar het interbellum namelijk vaak wordt besproken aan de hand van cultuur, politiek, ideologieën of overheidsbestedingen, gaat Schot in op de Nederlandse bedrijfswereld en industrie en alle vernieuwingen die hierbinnen plaats vonden. Vanuit deze invalshoek was Nederland een bruisend land vol potentie.

Een grote verandering binnen de Nederlandse industrie kwam in deze tijd uit de Verenigde Staten. Rond 1900 had de Amerikaan Frederick W. Taylor een systeem ontwikkeld dat zich richtte op ‘de planmatige (re)organisatie van productie- en administratietechnieken van de bestuursstructuur en van het personeelsbeleid’.94 Dit

systeem verwierf na 1910 grote bekendheid onder de naam scientific management. Historicus Cita Hartveld wijdt hier uitgebreid over uit in haar werk Moderne zakelijkheid. Hierin beschrijft zij hoe de eenheid van eigenaar-bedrijfsleider werd doorbroken en het beroep van manager zijn intrede deed.95 Dit beleid was ongelooflijk

succesvol in Nederland en al snel werden er bijeenkomsten, tentoonstellingen en congressen rondom het efficiëntiebeleid georganiseerd. In 1924 werd zelfs het Nederlands Instituut voor Efficiency (NIVE) opgericht, een instituut waar met name historicus Peter Zwaal diepgaand onderzoek naar heeft gedaan.96

Een belangrijk onderdeel van het efficiëntiebeleid was het uitgebreide onderzoek dat ermee gepaard ging. Efficiëntiedeskundigen gingen op wetenschappelijke wijze te werk om uit te zoeken hoe het werkproces verbeterd en versneld kon worden.97 Op deze 93 J. Schot en A. Rip, ‘Inventing the power of modernization’ in: J. Schot et. al. (red.), Technology and the making of the Netherlands. The age of contested modernization, 1890-1970 (Zutphen 2010) 13-45, aldaar 23-24. 94 Hartveld, Moderne zakelijkheid, 4. 95 Ibidem, 235. 96 Schot, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw, 126; P. Zwaal, Een gemene zaak. Efficiency- ingenieurs, accountants en psychotechnici & het Nederlandsch Instituut voor Efficiency als presentatieplatform van scientific management, 1925-1940 (Rotterdam 1991). 97 Hartveld, Moderne zakelijkheid, 24-27.

manier werden de mijn, de fabriek, het kantoor en de stad plaatsen van onderzoek en advisering.98 Efficiëntiedeskundigen bestudeerden bijvoorbeeld iedere

arbeidshandeling en noteerden de duur ervan, om er vervolgens een passend arbeidsschema mee te maken. Het efficiëntiebeleid werd tevens voor een groot deel geleid door een nieuwe generatie. Deskundigen bestonden over het algemeen uit jonge ingenieurs die dankzij het moderne beleid versneld carrière hoopten te maken.99

Dankzij hen was de tijd van het nattevingerwerk voorbij. Het streven naar planning, efficiëntie en rationaliteit met behulp van wetenschappelijk onderzoek zou leiden tot hogere productie en meer harmonie tussen arbeid en kapitaal.100

Het efficiëntiebeleid zorgde voor een schaalvergroting in Nederland. Deze schaalvergroting is in te passen in de Tweede Industriële Revolutie, die zich in Nederland pas vrij laat, na de Eerste Wereldoorlog voltrok. Deze late industrialisatie van Nederland ging gepaard met nieuwe ontdekkingen binnen de raffinage van aardolie, de chemische industrie, staal, elektratechnologie en machinebouw. Dit zorgde voor de geboorte van verschillende grote Nederlandse bedrijven als Shell, Unilever, Phillips, DSM (Dutch State Mines), de AKU (Algemene Kunstzijde Unie) en Hoogovens. Deze multinationals, ‘de top zes’, kwamen in vergelijking met andere landen pas vrij laat op. In Amerika waren dergelijke grote bedrijven er bijvoorbeeld al in de negentiende eeuw. Dankzij de incorporatie van moderne doorontwikkelde technieken hadden de Nederlandse bedrijven echter een vliegende start. Als gevolg kregen ze een opvallend groot deel van de markt in handen en daarmee eveneens een groot economisch gewicht. Hierdoor verwierven de bedrijven tevens veel internationaal aanzien.101

Het efficiëntiebeleid was aanlokkelijk voor bedrijfsleiders. Deze kregen hierdoor meer vat op het werk van hun arbeiders. Winstbejag zorgde dus voor de africhting van de arbeider.102 Een belangrijk deel hierbinnen was de introductie van de lopende band. 98 Schot, Techniek in Nederland, 31 en 114; Schot en Rip, ‘Inventing the power of modernization’, 25. 99 P. Zwaal, ‘Goedbedoelde efficiency-idealen via: ’http://peterzwaal.nl/goedbedoelde- efficiency-idealen-1994/, laatst bezocht op 08-03-2017, 10:32; Hartveld, Moderne zakelijkheid, 27-33. 100 Schot, Techniek in Nederland, 31 en 114; Schot en Rip, ‘Inventing the power of modernization’, 13-45, aldaar 25. 101 Schot, Techniek in Nederland, 31, 109 en 255; J. Schot en D. van Lente, ‘technology, industrialization, and the contested modernization of the Netherlands’ in: J. Schot et. al. (red.), Technology and the making of the Netherlands. The age of contested modernization, 1890-1970 (Zutphen 2010) 485-541, aldaar 502. 102 Schot, Techniek in Nederland, 114-115.

De vaste snelheid hiervan zorgde ervoor dat arbeiders op een constanter tempo produceerden. Daarnaast had het specifieke werk aan de lopende band als voordeel dat werknemers een minder hoge vooropleiding nodig hadden.103 Het leek erop alsof

Taylors systeem hiermee echter een doelbewuste poging was om arbeiders hun ambachtelijke kennis en vaardigheden te ontnemen.

Dit beeld komt overeen met dat van de Duitse historicus Philipp Blom. In zijn uitgebreide sociale studie naar het interbellum, Alleen in de wolken, stelt Blom eveneens dat Taylor de arbeider enkel als klein radertje in een grote machine zag.104 Deze

degradatie tot verlengstuk van de machine of beheersing van de arbeiders was volgens historicus Erik bloemen echter niet het geval. De moderne technieken, waaronder de lopende band, dienden volgens hem slechts voor de beheersing van technische, organisatorische en administratieve processen.105 De lopende band werkte om de

doorstroom en voortgangscontrole te verbeteren, niet om meer te produceren met minder arbeiders.106

Ondanks de opkomst van grote bedrijven binnen de Nederlandse industrie waren er in Nederland echter een groot aantal kleine bedrijven die bleven bestaan. Deze verzetten zich tegen de grote economieën door schaalvergroting te vervangen met flexibiliteit. Dankzij de komst van de elektromotor konden deze bedrijven goed voortbestaan. Dit leidde ertoe dat er in Nederland een opvallend wijd gebruik van elektromotoren was in vergelijking met andere westerse landen. Het netwerk van de grote hoeveelheid kleine bedrijven, die met name binnen de agricultuur bestonden, lieten zien dat deze best naast de grotere bedrijven konden bestaan en tegelijkertijd voor een wenselijke economie konden zorgen.107

Een stelling die zowel bij Schot terug te vinden is, als bij historicus Dick van Lente, is dat technische ontwikkelingen en maatschappelijke ontwikkelingen vaak met elkaar zijn verweven. Hoewel Schot hier niet al te diep op ingaat, zet Van Lente dit helder uiteen. In een groeiende technische samenleving zijn mensen, volgens Van Lente, steeds minder afhankelijk van ‘de grillen van de natuur’. In plaats daarvan wordt de mens steeds afhankelijker van andere mensen en de moderne technieken. De fysieke en sociale 103 Ibidem, 115. 104 Blom, Alleen in de wolken, 235. 105 Bloemen, Scientific management in Nederland, 184-187. 106 Schot, Techniek in Nederland, 115. 107 Schot en Rip, ‘Inventing the power of modernization’, 26.

omgeving wordt vervolgens niet meer als iets natuurlijks gezien, maar als iets maakbaars. Als product van de menselijke bedeling. Waar een boer voorheen tot God bad voor een goede oogst, staakt de moderne arbeider voor een hoger loon.108 Hierdoor

ontstonden volgens Van Lente partijen en vakbonden.

Deze partijen en vakbonden zorgden op hun beurt ervoor dat arbeiders betere werkomstandigheden genoten. Zo werd de achturige werkdag in 1919 nationaal ingevoerd. Dit had tot gevolg dat arbeiders meer vrije tijd hadden en, wat voor de economie met name belangrijk was, meer tijd hadden om geld uit te geven. Tegelijkertijd werd luxe beter betaalbaar. Auto’s, radio’s, telefoons, kleding, vakanties en allerlei elektrische apparaten voor het huishouden begonnen steeds normaler te worden. Dankzij de massaproductie in de fabrieken konden de consumptieartikelen steeds makkelijker in grote hoeveelheden worden gemaakt. Het dalen van de prijs zorgde ervoor dat deze producten voor een groter groeiende groep toegankelijk werden. Samen met nieuwe ideeën over schoonheid, hygiëne, comfort, avontuur, persoonlijke ontplooiing en de kwaliteit van het leven veranderde dit het dagelijkse bestaan.109 Met

name de middenklasse merkte hier veel van. Elektrische producten deden hun grootschalige intrede in het algemene huishouden. Keukenapparaten, strijkijzers, straalkachels, stofzuigers en elektrische kookpitten. Allemaal waren het voorbeelden van de modernisering die men in huis kon halen.110

Tegelijkertijd heerste er echter ook een angst voor de vrijheid en overvloed die deze nieuwe consumptiemaatschappij met zich meebracht. Zo werd er zorgen gemaakt over demoralisering en aantasting van de volkskracht. Om dit tegen te gaan werd er gewerkt aan de opvoeding van jongeren door hen op te nemen in een verzuild netwerk van verenigingen. Hier werd hen geleerd beheerst te genieten. Naast de opvoeding van de jongeren werd de vrouw des huizes tot een belangrijk stabiel en moreel middelpunt van het gezin en het huishouden gevormd.111 108 D. van Lente, Techniek & ideologie. Opvattingen over de maatschappelijke betekenis van technische vernieuwing in Nederland, 1850-1920 (Groningen 1988) 10; Schot, Techniek in Nederland in de twintigste eeuw, 15. 109 Schot, Techniek in Nederland, 30; Noble, Western civilization, 741; Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd, 158. 110 T. de Rijk, Het elektrische huis. Vormgeving en acceptatie van elektrische huishoudelijke apparaten in Nederland (Rotterdam 1998) 38-39 en 91-97. 111 Schot, Techniek in Nederland, 30-31.

De huisvrouw werd echter niet alleen in het sociale leven verheven. Ook binnen het arbeidsleven en het systeem van scientific management kreeg zij een belangrijke rol.112

Hartveld zet in haar werk uiteen hoe er naast het smalle efficiëntieconcept (bedrijfsmatig en economisch) ook een breed efficiëntieconcept (sociaal-cultureel en uitstrekkend tot het privédomein) bestond. Naast het bedrijfsleven werd tijdens het interbellum namelijk ook het huishouden een plaats van onderzoek. Huisvrouwen speelden hierin een belangrijke rol.113 Zij organiseerden zich in verenigingen en

overlegden met ingenieurs over hoe het dagelijks leven efficiënter kon worden gemaakt. Hieruit ontstond bijvoorbeeld het idee van een huishoudboekje waarmee inkomsten en uitgaven precies konden worden bij gehouden.114 Samen met architecten ontwierpen zij

ook huisinrichting, zoals moderne efficiënte keukens. Historicus Ruth Oldenziel heeft hier net als Hartveld onderzoek naar gedaan. Oldenziel stelt dat de Nederlandse vrouwenverenigingen van het interbellum hun tijd vooruit waren, omdat over het algemeen wordt aangenomen dat de ontwikkeling van dergelijke keuzes uit het Amerika van de jaren vijftig komt. Dankzij de verenigingen was het voor het eerst dat vrouwen mee konden draaien in de bedrijfswereld.115

Desalniettemin was er in de jaren twintig niet enkel binnen de bedrijfs- en industriewereld voorspoed. Vanuit Amerika kwam er ook culturele vernieuwing over naar het noorden en westen Europa.116 Amerika werd het symbool van de verlossende

kracht van de moderne wereld. Iets dat verfrissend was in vergelijking met het vooroorlogse Europese gedachtegoed. Een voorbeeld hiervan was de groeiende verscheidenheid aan vermaak, waaronder het opbloeiende nachtleven. Blom verhaalt hoe Afro-Amerikaanse muzikanten na de oorlog in Europa bleven. Hier hadden zij minder concurrentie dan in hun eigen land en ook heerste er minder racisme onder de Europese bevolking.117 Zij brachten tevens een variatie aan nieuwe kunststijlen,

112 Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd, 159. 113 Hartveld, Moderne zakelijkheid, 158-215. 114 Ibidem, 158-215. 115 R. Oldenziel en A. A. de la Bruheze, ‘Theorizing the media junction for technology and consumption’ in: A. A. de la Bruhèze en R. Oldenziel (red.), Manufacturing technology, manufacturing consumers. The making of the Dutch consumer society (Amsterdam 2009) 9-39, aldaar 20; L. Bervoets en R. Oldenziel, ’Speaking for consumers, standing up as citizens. The politics of Dutch women’s organizations and the shaping of technology, 1880-1980’ in: A. A. de la Bruhèze en R. Oldenziel (red.), Manufacturing technology, manufacturing consumers. The making of the Dutch consumer society (Amsterdam 2009) 41-71, aldaar 43. 116 Kitchen, Europe between the wars, 34. 117 Blom, Alleen in de wolken, 98-99.

waaronder muziek en dans, met zich mee. Jazzclubs werden populair, waar op nieuwe muziek dansen als de charleston werden gedanst.118 De fascinatie met de jazz en

nachtclubs is onder meer verbeeld te vinden in schilderijen als Au cabaret nègre van de Nederlandse schilder Kees van Dongen en Großstadt van de Duitse schilder Otto Dix (zie bijlagen 4 en 5).

Naast deze nieuwe vorm van vermaak breidden ook verschillende media zich in het interbellum uit.119 Zo deden radioprogramma’s hun introductie. Radio was iets dat

voorheen met name voor militaire doeleinden werd gebruikt, maar na de Eerste Wereldoorlog deed het zijn publieke intrede. In Duitsland werd in 1923 de eerste radiozender opgericht, een jaar voor de oprichting van de British Broadcasting Corporation (BBC).120 Naast radio bleef ook de gedrukte pers vooruitstrevend. Het

incorporeren van afbeeldingen werd beter mogelijk. In 1921 begon de krant De Telegraaf met het publiceren van fotopagina’s. Deze pagina’s waren een welkome toevoeging aan het gedrukte nieuws en voorzagen de lezer van visuele context.121

Tijdschriften zoals Het Leven bevatten fotoreportages waardoor de buitenwereld een stuk tastbaarder werd. Tevens werd het filmmedium gebruikt om nieuws te verspreiden. Vanaf 1922 werd wekelijks het bioscoopjournaal Hollandsch Nieuws vertoond.122 Dit waren in het begin enkel beelden met af en toe ingezette teksten waarin

kort het nieuws stond beschreven.

Buiten het nieuws om werd de bioscoopfilm echter ook een steeds gangbaarder verschijnsel in het interbellum. Het waren met name Amerikaanse en Duitse films die in deze tijd veel in de bioscoop te zien waren. Vanaf het moment dat Hitler in Duitsland aan de macht kwam veraderde dit echter. Daarna besloegen Amerikaanse producties zestig procent van de markt.123 Hoewel Amerikaanse films populair waren voor een breed

publiek was er eveneens verzet tegen. Zo werden de Amerikaanse ‘movies’ als algemene 118 W.L. Bernecker, Europa zwischen den weltkriegen 1914-1945 (Stuttgart 2002) 397; B. Ostendorf, ‘From liberal modernism to subversive reeducation? The impact of jazz on European culture’ in: G. Bach et.al. (red.), Americanization, globalization, education. American studies. A monograph series. Volume 107 (Heidelberg 2003) 36. 119 Rooy, Ons stipje op de waereldkaart, 197; Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd, 163-164. 120 Bernecker, Europa zwischen den weltkriegen, 395-396. 121 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 163. 122 J. de Haan, Polygoon spant de kroon (Amsterdam 1995) 38-45. 123 R. Kroes, ‘The reception of American films in the Netherlands. The interwar years’ American Studies International 28 (1990) afl. 2, 37-51, aldaar 48

massaproducties gezien met een minder intellectuele inhoud dan de Europese ‘films’ uit Duitsland, Frankrijk of Rusland.124 Dit verzet tegen de Amerikaanse producties leefde

met name op toen in de jaren twintig de eerste geluidsfilms in première gingen. Films verloren hiermee hun transnationale karakter en overstegen niet langer de linguïstieke barrières. In Nederland werd het kortstondig overwogen om als gevolg hiervan de Duitse nasynchronisaties over te nemen, wat blijkbaar niet voor een verlies van eigen cultuur zorgde, maar uiteindelijk werd er toch gekozen voor het uitproberen van Nederlandse nasynchronisatie.125