• No results found

Ervaringen van alumni : een onderzoek naar het spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren die belangrijk zijn voor alumni van de Universiteit van Amsterdam na de afronding van hun opleidi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ervaringen van alumni : een onderzoek naar het spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren die belangrijk zijn voor alumni van de Universiteit van Amsterdam na de afronding van hun opleidi"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ervaringen van Alumni

Een onderzoek naar het spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren die belangrijk zijn voor alumni van de Universiteit van Amsterdam na de afronding van hun opleiding.

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Emiel den Hollander 6355722 / 10094539 emiel_dh@hotmail.com

ASW Grootstedelijke Problematiek / Planologie Beoordelaars: Hylke de Vries & Barbara da Roit

(2)

SAMENVATTING

“Ervaringen van Alumni” is een onderzoek over alumni van de Universiteit van Amsterdam. In deze scriptie is onderzocht of er een spanningsveld bestaat tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren en hoe alumni van de Universiteit van Amsterdam dit spanningsveld ervaren. Uit de wetenschappelijke literatuur is gebleken dat dit spanningsveld bestaat: Studies over de woonlocatie van een individu zijn meestal opgesplitst in studies die de woon- en werkfactoren hoog in het vaandel hebben staan óf studies die de culturele en leisurefactoren hoog in het vaandel hebben staan. Deze splitsing, of dit wetenschappelijk debat, zorgt voor uitlopende antwoorden op de vraag wat belangrijk is voor individuen om op een bepaalde plek te wonen. Daarom richt dit onderzoek zich op dit

spanningsveld.

Om antwoord te krijgen op de vraag hoe alumni van de Universiteit van Amsterdam het spanningsveld tussen de push- en pullfactoren van Amsterdam ervaren na de afronding van hun studie, zijn 15 alumni van de Universiteit van Amsterdam geïnterviewd. Deze interviews zijn semigestructureerd, en op een kwalitatieve manier getranscribeerd en geïnterpreteerd.

In deze scriptie komt naar voren dat het spanningsveld veroorzaakt wordt doordat woon- en

werkfactoren en culturele en leisurefactoren op verschillende manieren alumni van de Universiteit van Amsterdam beïnvloeden in hun ervaringen over Amsterdam. Culturele en leisure factoren kunnen als een pullfactor voor Amsterdam gezien worden, woonfactoren als een pushfactor en werkfactoren zowel als een push- en een pullfactor. Waar aan het begin van deze scriptie woon- en werkfactoren samen beschouwd worden, wordt het aan het eind van deze scriptie duidelijk dat deze factoren toch apart beschouwd dienen te worden. Veel respondenten gaven aan dat de woonfactoren in Amsterdam, zoals de prijs en de beschikbaarheid van woningen, hun ervaring over Amsterdam negatief beïnvloedde. Daarnaast gaven de respondenten allemaal aan dat de culturele en leisurefactoren, zoals het aanbod van leisure en de binding en het gevoel met de stad, hun ervaring over Amsterdam positief beïnvloedde. Hier kwam het spanningsveld tussen woon- en culturele factoren naar voren. Werkfactoren, zoals het aanbod van banen dat aansluit op de opleiding van de respondenten, beïnvloedde de keuze van respondenten om in Amsterdam te blijven wonen na de afronding van hun studie zowel positief als negatief. Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek is dat woon-, werk-, leisure- en culturele factoren op een andere manier geïnterpreteerd dienen te worden dan in de huidige wetenschappelijke literatuur gedaan wordt, wanneer gekeken wordt naar alumni van de Universiteit van Amsterdam.

(3)

VOORWOORD

Ik ben een 23-jarige student aan de Universiteit van Amsterdam, en woon op dit moment ruim twee jaar in Amsterdam. Deze scriptie heb ik geschreven in het derde en laatste studiejaar voor de Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen. Na drie jaar op interdisciplinaire manier geleerd te hebben denken en onderzoek uit te voeren, is deze scriptie voor mij de kans om te laten zien wat ik geleerd heb tijdens mijn opleiding. Daarnaast heeft deze scriptie mij geholpen om mijn kennis over de motivatie van mensen om op een bepaalde plek te wonen verder uit te breiden, een onderwerp dat al enige tijd mijn interesse wekt. Daarnaast heb ik in deze scriptie mijn interesse voor deze motivatie van mensen kunnen combineren met mijn fascinatie voor de planologie in Amsterdam.

Deze scriptie is wellicht interessant voor planologen en beleidsmedewerkers in Amsterdam, met name in de publieke sector, en voor alumni en studenten in Amsterdam. Ook onderzoekers die onderzoek willen doen over de keuze van individuen om op een bepaalde plek te willen wonen vallen tot de doelgroep voor wie deze scriptie bestemd is.

Het kader waarin deze scriptie geschreven is, is grotendeels bepaald door het wetenschappelijk debat dat gevoerd wordt over de motivatie van een individu om ergens te wonen. Aangezien dit een moeilijker vraagstuk is dan het lijkt, wilde ik met behulp van deze scriptie mij hierin verdiepen. Niet alleen om een onderzoek uit te voeren, maar ook omdat ik dit vraagstuk zelf interessant vind en hier meer over wil weten. Met deze scriptie ben ik een stuk gegroeid in dit proces.

De eerste persoon die ik wil bedanken is mijn begeleider Hylke de Vries. Hylke de Vries is docent, coördinator, studieadviseur en opleidingsdirecteur aan de Universiteit van Amsterdam, en heeft mijn medeleerlingen en mijzelf geholpen tijdens onze Bachelor scriptie, door middel van werkgroepen en individuele feedback. Daarnaast wil ik Barbara da Roit bedanken voor haar feedback en opbouwende kritiek tijdens haar rol als tweede beoordelaar. Ook wil ik mijn medestudenten bedanken, waarmee ik tijdens de werkgroepen en daarbuiten heb kunnen overleggen, opbouwende kritiek heb kunnen geven, en tips heb kunnen uitwisselen. Als laatste wil ik mijn respondenten bedanken voor hun tijd, moeite en eerlijke en interessante antwoorden die zij hebben bijgedragen aan dit onderzoek.

Emiel den Hollander Amsterdam 18 – 07 – 2014

(4)

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING ...2 VOORWOORD ...3 INHOUDSOPGAVE ...4 1. INLEIDING ...6 1.1.INTRODUCTIE ... 6 1.2.ONDERWERP ... 6 1.3.DOELSTELLING ... 7 1.4.RELEVANTIE ... 7 2. THEORETISCH KADER ...9

2.1.LIFE COURSE THEORY & PLACE ATTACHMENT ... 9

2.2.RATIONALE KEUZE ... 10

2.3.KRITIEK OP RATIONALE KEUZE ... 10

2.4.WONEN EN WERKEN ... 11 2.5.CULTUUR EN LEISURE ... 13 2.6.INTERDISCIPLINARITEIT ... 14 3. PROBLEEMSTELLING ... 15 3.1.ONDERZOEKSVRAAG ... 15 3.2.VERANTWOORDING ... 15 3.3.DEELVRAGEN ... 15 4. METHODE ... 17 4.1.ONDERZOEKSSTRATEGIE ... 17 4.2.ONDERZOEKSDESIGN ... 17 4.3.ONDERZOEKSMETHODE ... 17 4.4.OPERATIONALISERING ... 18 4.5.POPULATIE ... 20 4.6.SAMPLING ... 20 4.7.ETHISCHE KWESTIES ... 21 5. RESULTATEN ... 22 5.1.WOON- EN WERKFACTOREN ... 22 5.2.CULTURELE EN LEISUREFACTOREN ... 24

5.3.SPANNINGSVELD TUSSEN WOON-, WERK-, LEISURE- EN CULTURELE FACTOREN ... 25

6. CONCLUSIE ... 29

7. DISCUSSIE ... 32

(5)

7.1.BEPERKINGEN ... 32 7.2.GENERALISEERBAARHEID ... 32 7.3.VERVOLGONDERZOEK ... 32 7.4.REFLECTIE ONDERZOEKSPROCES ... 33 8. LITERATUURLIJST ... 34 9. BIJLAGEN ... 36

9.1.INTERVIEW ALGEMENE VRAGEN ... 36

9.2.INTERVIEW OPEN VRAGEN ... 38

9.3.INTERVIEW STATISTIEKEN ... 40

9.4.PROFIELEN ... 40

9.5.PLANNING EN LOCATIE VAN HET ONDERZOEK ... 48

(6)

1. INLEIDING

1.1. INTRODUCTIE

Amsterdam is een stad die niet alleen bekend staat om haar karakteristieke grachtengordel, diversiteit van bewoners en het brede aanbod van cultuur, maar ook een stad die kampt met een woningtekort. Wonen in Amsterdam is niet weggelegd voor iedereen, mede vanwege huizen- en huurprijzen die ver boven het landelijk gemiddelde liggen (CBS, 2013; Internetbron 1, 2014). Ook de lange wachttijd die bestaat in de sociale woningbouw is een factor die hierin meespeelt. Deze hoge prijzen en lange wachttijden zijn ontstaan door de vraag naar woningen die hoger is dan het aanbod. Een deel van deze vraag bestaat uit studenten die in Amsterdam willen wonen vanwege hun studie. Volgens Poulos (2013) neemt dit aantal toe tot 2021 met 12.000 studenten. In 2012 hebben 8.000 studenten tevergeefs een woning gezocht in de huursector. Daarnaast blijkt uit dit rapport dat in Amsterdam 4600 nieuwe kamers moeten worden gerealiseerd om de vraag naar woningruimte door studenten op te vangen tot 2021. Maar niet alleen studenten hebben moeite met het zoeken naar woningruimte. Nul20 (2012) stelt dat in 2020 een productieachterstand ontstaat van 93.000 woningen: De verwachte vraag naar woningen in 2020 ligt dus 93.000 aantal woningen hoger dan het verwachte aanbod in 2020. Hierdoor wordt het niet alleen moeilijk om aan een woning te komen als student in Amsterdam, maar ook hoogopgeleiden die opzoek zijn naar een nieuwe woning in Amsterdam na hun opleiding kunnen hierbij moeite ervaren. Dit kan negatief zijn voor Amsterdam, aangezien steden baat hebben bij het behouden van

hoogopgeleiden. Volgens Venhorst, Edzes, Broersma en van Dijk (2011) is dit terecht: Nederlandse gemeenten zijn steeds vaker bezig met het behouden van ‘hun’ hoogopgeleiden. Want wanneer hoogopgeleiden vertrekken, heeft dit nadelige gevolgen. Onder andere de economische groei op gemeentelijk niveau, arbeidsproductiviteit en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen hangen af van de aanwezigheid van het aantal hoogopgeleiden mensen. Door de hoge woning- en huurprijzen in Amsterdam is de vraag hoe alumni van de Universiteit van Amsterdam de spanning tussen deze pushfactoren en andere pullfactoren ervaren.

1.2. ONDERWERP

Het onderwerp van deze scriptie is hoe alumni van de Universiteit van Amsterdam de spanning tussen pull- en pushfactoren ervaren van de stad Amsterdam. De pull- en pushfactoren bestaan in dit

onderzoek uit woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren. Deze factoren hebben invloed op hoe alumni de stad Amsterdam ervaren en in welke mate zij zich aan de stad Amsterdam binden.

(7)

1.3. DOELSTELLING

De doelstelling van deze scriptie is om op interdisciplinaire wijze onderzoek te doen naar hoe alumni van de Universiteit van Amsterdam de stad Amsterdam ervaren met betrekking tot de spanning tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren. Deze afbakening tot alumni van de Universiteit van Amsterdam en de stad Amsterdam is nodig vanwege twee redenen. Ten eerste is dit onderzoek op financieel- en tijdsgebied te beperkt om onderzoek te doen op grotere schaal. Daarom is gekozen om te kijken naar de spanning tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren in Amsterdam in plaats van in een groter geografisch gebied. Ten tweede is de doelgroep (alumni van de Universiteit van Amsterdam) beter toegankelijk. Hierdoor is het streven om conclusies te trekken over de gehele doelgroep aan het einde van deze scriptie meer reëel, dan wanneer de doelgroep uit alle alumni in Nederland zou bestaan.

1.4. RELEVANTIE

Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant aangezien een debat bestaat in de wetenschappelijke literatuur over de mate waarin woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren invloed hebben op de keuze van individuen om op een bepaalde plek te willen wonen. Alhoewel dit onderzoek zich meer richt op de ervaringen (en niet de keuzes) die alumni hebben met betrekking tot het spanningsveld tussen deze factoren, kunnen de resultaten hiervan toch aansluiten op de wetenschappelijke literatuur omtrent dit onderwerp en mogelijk de bestaande kennis hierover aanvullen. Dit onderzoek draagt bij aan dit debat, en laat zien dat er een wisselstroming bestaat tussen woon-, werk-, leisure- en culturele factoren: Deze factoren beïnvloeden elkaar wanneer gekeken wordt naar het spanningsveld tussen pull- en pushfactoren die invloed hebben op de ervaringen van alumni van de Universiteit van Amsterdam over de stad Amsterdam. Ook laat dit onderzoek zien dat woon- en werkfactoren, in veel

wetenschappelijke literatuur omtrent dit onderwerp nog samen gezien, van elkaar moet worden gescheiden, aangezien woonfactoren op een heel andere manier invloed hebben op de pull- en pushfactoren van Amsterdam dan werkfactoren. Daarnaast is dit onderzoek wetenschappelijk relevant aangezien onderzoek naar alumni van de Universiteit van Amsterdam omtrent deze ervaringen nog niet bestaat. Dit onderzoek geeft aandacht aan deze specifieke groep, wat eerder nog niet gedaan is in de wetenschappelijke literatuur. Dit onderzoek kan ook als maatschappelijk relevant gezien worden, aangezien het moeilijk is voor alumni om een woning te vinden in Amsterdam (die eventueel hun voorgaande studentenwoning kan vervangen). Deze moeite bij het vinden van een woning in

(8)

Amsterdam kan als pushfactor van Amsterdam gezien worden, iets wat nadelige gevolgen kan hebben voor de stad Amsterdam, zoals in de introductie besproken is.

(9)

2. THEORETISCH KADER

Zoals al eerder was aangegeven, is er sprake van een wetenschappelijk debat over de factoren die het belangrijkst zijn voor een individu om op een bepaalde plek te wonen. Aan de ene kant bestaan onderzoeken die zich richten op woon- en werkfactoren, en aan de hand van deze factoren verklaren waarom individuen op bepaalde plekken wonen; aan de andere kant bestaan onderzoeken die zich richten op culturele en leisurefactoren, en aan de hand van deze factoren verklaren waarom individuen op bepaalde plekken wonen. Zowel de rationele keuzetheorie als kritiek op de rationele keuzetheorie komen naar voren in deze onderzoeken. Hiernaast is de life course theory en place attachment ook van invloed op waar individuen wonen. Als eerste zullen de life course theory en place attachment

beschouwd worden in paragraaf 2.1. Daarna zal de rationele keuzetheorie en kritiek op de rationele keuzetheorie aan bod komen in respectievelijk paragraaf 2.2. en 2.3. Hierna zullen de onderzoeken die zich richten op woon- en werkfactoren beschouwd worden in paragraaf 2.4. Datzelfde zal gebeuren met betrekking op de onderzoeken die zich richten op culturele en leisurefactoren in paragraaf 2.5. Als laatst zal de interdisciplinariteit behandeld worden in paragraaf 2.6.

2.1. LIFE COURSE THEORY & PLACE ATTACHMENT

In deze paragraaf zullen de life course theory en place attachment behandeld worden. De life course theory heeft als uitgang dat de sociale- en de ontwikkelingstrajecten van individuen beïnvloed worden door leeftijdsgebonden trajecten en veranderingen, zoals de overgang van studeren naar werken (Elder, 1994). De leeftijd en het leeftijdcohort of de tijd waarin een individu geboren wordt heeft volgens deze theorie veel invloed op de rest van het leven van dit individu. De kredietcrisis die momenteel speelt (2007-heden) is ook een voorbeeld van een gebeurtenis die van grote invloed kan zijn op de sociale- en de ontwikkelingstrajecten van individuen die tijdens deze periode op de arbeidsmarkt terecht komen. Mortimer en Shanahan (2006) voegen hieraan toe dat tijdens een overgang in de life course van een individu, bijvoorbeeld de overgang van student tot werknemer, een verandering optreedt van verantwoordelijkheden. Van werknemers worden andere dingen verwacht dan van studenten, wat invloed kan hebben op de voorkeuren en gedragingen van deze individuen, maar ook bijvoorbeeld van invloed kan zijn op hoe deze individuen hun omgeving ervaren.

Hoe individuen hun omgeving ervaren wordt door Low en Altman (1992) omschreven als place attachment. Meer specifiek, betekent place attachment een emotionele band tussen een individu en een (geografisch) gebied. Place attachment wordt niet alleen beïnvloed door veranderingen of

(10)

overgangen in de life course van individuen, maar ook door de persoonlijke ervaringen van een individu. Volgens Low en Altman kan place attachment niet zomaar uitgelegd worden met een causaal verband vanwege het multidimensionale karakter van place attachment. Place attachment is afhankelijk van een wederzijdse relatie tussen gedrag en ervaringen van een individu.

Zwart (2010) brengt place attachment in de praktijk in zijn onderzoek over de middenklassegezinnen in Amsterdam. Hij stelt dat deze gezinnen een band met Amsterdam hebben opgebouwd, en houden van de drukte, diversiteit en de dynamiek van de stad. Daarbij mag wonen een groter deel van hun salaris innemen, en nemen deze gezinnen genoegen met minder woonruimte (dan andere gezinnen in Nederland).

Maar de life course en de place attachment zijn niet de enige factoren die invloed hebben op waar een individu woont. In de volgende paragraaf zal hier aandacht aan besteed worden.

2.2. RATIONALE KEUZE

Hoe maken individuen de keuze om ergens te wonen? Volgens de econoom Adam Smith baseren mensen hun keuzes op rationeel denken (Smith, [1776] 1965). Deze beredenering komt voort uit de rationele-keuzetheorie. Deze theorie houdt in dat mensen hun keuzes tegenover elkaar afwegen, en op een rationele wijze een keuze maken die voor hen een zo gunstig mogelijke uitkomst heeft. De

uiteindelijke keuze die een individu maakt heeft de hoogste preferentie. De rationele-keuzetheorie is niet alleen toepasbaar op de economie, maar ook binnen de sociale wetenschappen (zoals sociologie en de politicologie). Wanneer de rationele-keuzetheorie wordt geïnterpreteerd binnen een geografische discipline, kan het ruimtelijk handelen van mensen ook verklaard worden. Zo zou deze theorie de keuze van een individu om op een bepaalde plek te willen wonen kunnen verklaren. Een individu die volgens deze theorie handelt zou alle plekken om te wonen tegen elkaar afwegen en vervolgens de meest gunstige locatie uitkiezen wat betreft bijvoorbeeld woningkosten en reisafstanden.

Tegen deze theorie is echter veel kritiek geuit. In de volgende paragraaf zal deze kritiek behandeld worden.

2.3. KRITIEK OP RATIONALE KEUZE

Er is de nodige kritiek gegeven op de rationele-keuzetheorie in het wetenschappelijk debat. Zo stelt Sen (1977) dat de aanname dat mensen altijd op een rationele manier alle keuzes afwegen en vervolgens de meest gunstige keuze maken fout is. Het is namelijk onmogelijk om alle keuzes af te wegen, aangezien

(11)

er teveel keuzes zijn en een deel van die keuzes niet altijd bekend is bij individuen. Dit houdt in dat er sprake is van een beperkte rationaliteit. Ook houdt een individu rekening met zijn omgeving wanneer hij keuzes maakt, hij hoeft daarom niet altijd te kiezen wat het beste is voor hem alleen.

Vos en Paepe (1996) leveren een ander soort kritiek op de rationele-keuzetheorie. Zij stellen dat de rationele-keuzetheorie steeds meer gezien wordt als puur efficiënt handelen. Hierdoor wordt deze theorie te breed geïnterpreteerd; iedere keuze die de mens maakt is rationeel, terwijl de rationele-keuzetheorie geen aandacht besteedt aan moraliteit, normen en waarden, individuele voorkeuren, sociale context en verwachtingen. Doordat deze theorie te breed wordt geïnterpreteerd kan deze theorie niet meer ontkracht worden. Daarbij maken mensen vaak helemaal geen keuze, maar volgen bepaalde regels op. Ze vertonen gedrag aangezien het de norm is om dit gedrag te vertonen. Wanneer mensen geen keuze maken, maar bepaalde regels opvolgen, kan dit te maken hebben met de neiging van mensen om voorkeur te geven aan de huidige stand van zaken. Dit wordt ook wel aangeduid met de status quo bias. Volgens Samuelson en Zeckhauser (1988) komt de status quo bias door een combinatie van de volgende twee elementen: Ten eerste kennen we een hogere waarde aan iets toe dat we in bezit hebben, dan aan iets wat we niet in bezit hebben. Ten tweede vinden we het belangrijker om iets niet te verliezen dan om iets te winnen. Hierdoor kan het komen dat wanneer een individu een keuze maakt, bijvoorbeeld de keuze om wel of niet te verhuizen, het individu een sterkere neiging heeft om de potentiële verliezen erger te vinden dan de potentiële winst, het individu kiest dan voor de status quo; niet verhuizen.

Wanneer gekeken wordt naar bestaande onderzoeken over waar individuen wonen en welke factoren invloed hebben op het geografische gebied waar deze individuen wonen, richten bestaande

onderzoeken zich meestal op wonen en werken als verklarende factoren of cultuur en leisure als verklarende factoren. In de volgende paragraaf zullen de onderzoeken die zich richten op wonen en werken als verklarende factoren behandeld worden.

2.4. WONEN EN WERKEN

Een veelgehoorde factor in de bestaande wetenschappelijke literatuur die invloed heeft op waar een individu woont heeft met wonen en werken te maken. Zo stelt Jaarsma (2012) dat de belangrijkste reden voor alumni om te verhuizen naar een andere woonplaats met werk te maken heeft. Ongeveer vijftig procent van alumni is op zoek naar een nieuwe woning. 37 Procent daarvan geeft aan dat de

(12)

belangrijkste factor voor hun motivatie om te verhuizen werk is. Wanneer zij verhuizen kunnen zij hun woon-werk reistijden verkorten.

Zondag, Pieters en Schoemakers (2004) beweren dat de beschikbaarheid van woningen, de woonomgeving en andere demografische kenmerken invloed hebben op waar leden van een huishouden wonen. Daarnaast kunnen veranderingen in de werksituatie of veranderingen in de tevredenheid van de huidige woonsituatie meespelen voor een huishouden om te verhuizen. In dit onderzoek komt naar voren dat éénpersoonshuishoudens, waarvan het hoofd jonger is dan 65 jaar en werkt, vaak van de ene regio naar de andere regio verhuist in plaats van binnen de regio. Daarnaast heeft de prijs van een woning en de bereikbaarheid van een woning een significante invloed op de locatiekeuze van deze huishoudens.

Behalve de kenmerken van de omgeving speelt ook het woningtype een rol in de keuze van individuen om op een bepaalde plek te wonen volgens Blijie (2005). Blijie beargumenteert zelfs dat het woningtype in de Randstad de belangrijkste factor is die invloed heeft op deze motivatie. Dit komt doordat in de Randstad veel woningen en banen zijn geconcentreerd. Mede door de intensiteit van het openbaar vervoer en de infrastructuur kunnen veel mensen veel banen bereiken binnen een korte reistijd. Daardoor kan het nut van een geschikte woning opwegen tegenover langere woon-werkafstanden. Met andere woorden, is het vaak effectiever om een goedkoper huis te kopen verder van de werkvloer dan om een duurder huis te kopen dichter bij de werkvloer in de Randstad. Lupi (2008) voegt hieraan toe dat vooral alleenstaanden en samenwonenden zonder kinderen de woning belangrijker vinden dan de woonomgeving. Alhoewel stellen met kinderen en alleenstaanden met kinderen de woning ook belangrijk vinden, hechten zij meer waarde aan de geschiktheid van de woning voor hun kinderen. Naast de kenmerken van de omgeving en het woningtype stelt Kleinhans (2005) dat personen voor het belangrijkste deel in hun keuze om op een bepaalde plek te wonen beïnvloed worden door het

zogenaamde carrièrepad. Dit carrièrepad wordt omschreven als de opeenvolging van woningen waarin een huishouden woont in zijn geschiedenis. Kleinhans beargumenteert dat verhuizingen niet losstaan van eerdere verhuizingen. Individuen hebben bepaalde woningpreferenties die veranderen wanneer ze ouder worden en bepaalde stadia doorlopen. Deze stadia wordt gevormd door wonen, opleiding, arbeidsmarkt en huishoudensontwikkeling. Wanneer een verandering optreedt in de wooncarrière- en huishoudensmotieven, treedt meestal een verhuizing op de korte afstand op. Deze korte afstand wordt door Kleinhans geoperationaliseerd als ‘binnen het Daily Urban System van de personen die verhuizen’.

(13)

Wanneer een verandering optreedt in de huishoudenssamenstelling, zoals trouwen en samenwonen, treedt meestal een verhuizing op de lange afstand op (buiten het Daily Urban System). Wanneer een verandering optreedt in de opleiding of de arbeidsmarkt treedt alleen een verhuizing op wanneer de woon-werkafstanden te groot worden.

In de volgende paragraaf zullen de onderzoeken die zich richten op cultuur en leisure als verklarende factoren behandeld worden.

2.5. CULTUUR EN LEISURE

Wanneer puur uitgegaan zal worden van bovenstaande theorieën en de daarbij horende rationele-keuzetheorie, zal worden verondersteld dat veel alumni naar randgemeenten van Amsterdam zouden verhuizen zoals Almere. Toch komt dit in de praktijk minder vaak voor. Alhoewel Almere een gunstige locatie zou zijn bij het afwegen van voor- en nadelen van individuen om te wonen, vanwege de goede bereikbaarheid met Amsterdam en de lagere woningkosten en huurprijzen en het grotere aanbod van woningen, willen veel alumni toch niet in Almere wonen. Waarom niet? Wellicht heeft dit te maken met persoonlijke voorkeuren en verwachtingen. Zo komt in het onderzoek van Lupi (2008) over

woningvoorkeuren van bewoners van de Amsterdamse wijk IJburg naar voren dat ruim veertig procent van de respondenten Amsterdam als enige optie zagen, zonder een rationele reden op te geven voor deze keuze. Ruim negentig procent gaf aan “dat je beter in Amsterdam dan in Almere kan wonen” aangezien daar volgens enkele respondenten ”niets aan is”. Vooral hoogopgeleide Amsterdammers namen deze stelling over, aangezien zij hun “woonomgeving als het verlengstuk van hun eigen identiteit zien”. Volgens Lupi kan dit verklaard worden door culturele binding met de wijk (of stad). Het draait hierbij om het gevoel van de omgeving en de identificatie van inwoners met hun leefomgeving, waarbij een ultiem belevingsaspect wordt gecreëerd door middel van place making. Place making wordt omschreven als een veelzijdige benadering tot de planning, het ontwerp en het beheer van openbare ruimte. Hierbij speelt place making in op de bezittingen, de inspiratie, en het potentieel van een

gemeenschap, waardoor de openbare ruimte gecreëerd kan worden die de gezondheid, het geluk en het welzijn van mensen bevorderen. De grote hoeveelheid van voorzieningen, de diversiteit van mensen en de afwisselende bebouwing zijn concepten die deze inwoners waarderen, en niet zouden kunnen aantreffen in kleinere steden of dorpen.

Vork (2007) voegt hieraan toe dat het leisure aanbod belangrijker is voor de aantrekkelijkheid van Amsterdam dan de woon- en werkomgeving. Deze conclusie volgde na een onderzoek onder 870

(14)

creatieven en kenniswerkers in Amsterdam. Het leisure aanbod, bestaande uit de verbinding tussen de authenticiteit, historische gebouwen, levendigheid op straat en diversiteit aan mensen werd door de respondenten als belangrijker ervaren dan het eigen werk of de eigen woning. Vork beargumenteert dat dit komt doordat men in de vrije tijd de stad intenser beleeft dan tijdens het eigen werk of in de eigen woning. Als meest genoemde redenen om in Amsterdam te wonen gaven de respondenten aan “ik hou van Amsterdam” en “de stedelijke cultuur en het uitgebreide leisure aanbod” op respectievelijk plaats 1 en 2.

2.6. INTERDISCIPLINARITEIT

Meerdere belangrijke disciplines met betrekking tot waar een individu woont en welke factoren dit kunnen verklaren kwamen hierboven aan bod. De discipline sociologie kwam vooral naar voren in de behandeling van de life course theory. Place attachment is een belangrijk concept binnen de discipline (ruimtelijke) psychologie. De discipline economie kwam vooral naar voren in de factoren wonen en werken en in de rationele keuzetheorie. De discipline psychologie kwam vooral naar voren in de factoren cultuur en leisure en in de kritiek op de rationele keuzetheorie. In veel bestaand

wetenschappelijk onderzoek is er slechts vanuit één van deze disciplines gewerkt. Uit de bovenstaande theorieën blijkt dus dat vele factoren kunnen meespelen voor de ervaringen van alumni om in

Amsterdam te (blijven) wonen na de afronding van hun studie. Ook is duidelijk gemaakt dat er geen consensus is bereikt omtrent dit onderwerp. Dit onderzoek is dan ook niet gericht op een gat vullen in de literatuur, maar meer om op interdisciplinaire wijze de verschillende factoren met elkaar te

vergelijken en toe te passen op de afgebakende doelgroep (alumni van de Universiteit van Amsterdam). Hiervoor is gekozen aangezien omtrent dit onderwerp de meeste onderzoeken vanuit een enkele discipline werken, waardoor de onderzoeksresultaten verschillen.

.

(15)

3. PROBLEEMSTELLING

Om op interdisciplinaire wijze de verschillende factoren met elkaar te vergelijken en toe te passen op de afgebakende doelgroep, zoals hierboven staat beschreven, is de volgende onderzoeksvraag

geformuleerd.

3.1. ONDERZOEKSVRAAG

Hoe ervaren alumni van de Universiteit van Amsterdam de spanning die bestaat tussen push- en pullfactoren van Amsterdam?

3.2. VERANTWOORDING

De push- en pullfactoren zijn (in lijn met het theoretisch kader) woon- en werkfactoren en leisure- en culturele factoren. Hierbij worden woon- en werkfactoren samen gezien en leisure- en culturele factoren samen gezien. Later in dit onderzoek blijkt dat woon- en werkfactoren gescheiden dienen te worden. Deze onderzoeksvraag heeft vooral tot doel om erachter te komen hoe alumni de spanning tussen deze factoren ervaren nadat ze afgestudeerd zijn aan de Universiteit van Amsterdam. Daarbij ligt de nadruk op wat de respondenten aangeven als pullfactoren en pushfactoren van de stad Amsterdam als woonlocatie. Een veelgehoord argument van studenten is dat hun studie als belangrijkste pullfactor wordt gezien. Door de doelgroep alumni te kiezen wordt dit argument geneutraliseerd.

In dit onderzoek worden alumni gezien als de groep die een opleiding aan de Universiteit van

Amsterdam heeft afgerond met een diploma. Daarnaast worden van deze doelgroep alleen de mensen geselecteerd die tijdens hun studie in Amsterdam woonden.

3.3. DEELVRAGEN

Om de bovenstaande onderzoeksvraag te beantwoorden en om een beter inzicht te geven in de resultaten zijn de onderstaande deelvragen geformuleerd.

3.3.1. DEELVRAAG 1

Hoe spelen woon- en werkfactoren een rol op de ervaring van alumni van Amsterdam?

Deze deelvraag wordt behandeld in paragraaf 5.1. De vragen aan de respondenten over de woon- en werkfactoren gaan over het wonen en de werkgelegenheid in de stad.

(16)

3.3.2. DEELVRAAG 2

Hoe spelen culturele en leisurefactoren een rol op de ervaring van alumni van Amsterdam?

Deze deelvraag wordt behandeld in paragraaf 5.2. De vragen aan de respondenten over de culturele en leisurefactoren gaan over de culturele binding, de leisure activiteiten en het karakter van de stad. 3.3.3. DEELVRAAG 3

Wanneer spelen woon- en werkfactoren, en wanneer spelen culturele en leisurefactoren een belangrijkere rol dan de andere?

Deze deelvraag wordt behandeld in paragraaf 5.3. In deze paragraaf wordt gekeken naar een mogelijk spanningsveld tussen de woon- en werkfactoren en de culturele en leisurefactoren.

(17)

4. METHODE

4.1. ONDERZOEKSSTRATEGIE

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is gebruik gemaakt van een kwalitatieve strategie. De principiële oriëntatie van de rol van theorie in verhouding tot het onderzoek is zowel inductief als deductief van aard. Het is inductief aangezien een nieuwe blik wordt geworpen op het spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren, waarbij de theorie een uitkomst is van het onderzoek. Het is ook deductief aangezien dit spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren aan het licht is gekomen door de veelzijdige uitkomsten van verschillende onderzoeken, waarbij de theorie dus het onderzoek leidt (Bryman, 2008). De kwalitatieve strategie is nodig aangezien het mogelijke spanningsveld tussen woon- en werkfactoren en culturele en

leisurefactoren die een rol spelen in de ervaring van alumni van Amsterdam het beste in woorden beschreven kan worden in plaats van uitgedrukt in cijfers.

4.2. ONDERZOEKSDESIGN

Dit onderzoek laat een momentopname zien over de groep alumni van de Universiteit van Amsterdam. De duur van het onderzoek liet niet toe dat er een vergelijking gemaakt kon worden tussen twee verschillende tijdstippen. Ook is er geen vergelijking gemaakt met een andere groep dan de alumni van de Universiteit van Amsterdam. Aangezien onderzoek is gedaan naar één groep op één tijdstip, is het onderzoeksdesign van dit onderzoek een casestudy.

4.3. ONDERZOEKSMETHODE

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Er is afgezien van

gestructureerde interviews, aangezien de respondent enigszins de ruimte moet kunnen krijgen om zijn of haar situatie, motivatie en beperkingen te kunnen omschrijven. Ook moet er ruimte zijn voor de interviewer om op sommige antwoorden in te gaan, en om bij sommige antwoorden door te vragen. Er is afgezien van een niet gestructureerd interview, of van een open gesprek, aangezien de vragen die gesteld worden en de antwoorden die daaruit volgen enigszins in overeenstemming moeten zijn met de thema’s die uit het theoretisch kader naar voren zijn gekomen. In deze semigestructureerde interviews worden vragen gesteld aan de respondenten volgens bepaalde thema’s. Deze thema’s staan in tabel 1 in de volgende paragraaf.

(18)

4.4. OPERATIONALISERING

Voor de operationalisering wordt gebruik gemaakt van een semigestructureerd interview. Deze interviewvragen zijn niet vooraf opgesteld, maar volgen vooraf bepaalde thema’s. De thema’s zijn afkomstig uit de wetenschappelijke literatuur omtrent de keuze van individuen om op een bepaalde plek te wonen.

Tabel 1. Interviewschema

Thema Dimensie Indicator (ik blijf in de stad Amsterdam wonen

door…)

Leisure Horeca en stad (Het aanbod aan) Restaurants

(Het aanbod aan) Cafés

(De mogelijkheid om) Te kunnen zwerven door de stad

(Het aanbod aan) Bioscopen

De mogelijkheid om te kunnen winkelen voor het plezier

Groen en fietsen De aanwezige natuur

(De mogelijkheid om) Recreatief te fietsen (Het aanbod aan) Parken

Sport en uitgaan (De mogelijkheid om) Sport te bekijken (in bijvoorbeeld stadia)

(De mogelijkheid om) Sport te beoefenen (Het aanbod aan) Discotheken en openbare feesten

Cultuur, eigenheid van de stad

Kunst en cultuur (Het aanbod aan) Podiumkunsten (muziek, theater, dans, etc.)

(Het aanbod aan) Evenementen en festivals 18

(19)

(De mogelijkheid om) Zelf creatief bezig kunnen zijn buitenhuis

(Het aanbod aan) Musea en galeries (Het aanbod aan) Attracties en bezienswaardigheden

(Het aanbod aan) Cursussen Eigenheid van een stad De authenticiteit van de stad

(Het aanbod aan) historische gebouwen en gebieden

De diversiteit aan mensen De architectuur van de stad De levendigheid op straat De vrijetijdsmogelijkheden Het gevoel van de stad

Intermenselijke relaties en netwerken

De aanwezigheid van veel creatieve mensen (Het aanbod aan) Plekken om nieuwe mensen te ontmoeten

De diversiteit in woonomgevingen De diversiteit in banen, werkgelegenheid Het internationale imago van de stad Wonen en werken Werkgelegenheid Het aanbod aan banen

De diversiteit van banen

(Het aanbod aan) Banen aansluitend aan mijn opleidingsniveau

(20)

(Het aanbod aan) Banen aansluitend aan mijn specifieke opleiding

Wonen Het aanbod aan zelfstandige woningen

Het aanbod aan (sociale) huurwoningen De prijs van mijn woning / huurprijs woning De ruimte in mijn woning

De afstand van mijn woning tot mijn werk De reistijd tussen mijn woning en mijn werk Vervoer Het aanbod van het openbaar vervoer

De stiptheid/betrouwbaarheid van het openbaar vervoer

De kosten van het openbaar vervoer De kwaliteit van het wegennetwerk / infrastructuur

De autovriendelijkheid

(Het aanbod aan) Parkeervoorzieningen

Dit interviewschema is omgezet in de open vragen van het interview (Bijlage 9.2.). Daarnaast zijn er nog algemene vragen toegevoegd, die de respondenten zelf hebben ingevuld in een vragenlijst (Bijlage 9.1.). 4.5. POPULATIE

De populatie bestaat uit alle alumni van de Universiteit van Amsterdam die zijn aangemeld bij de vereniging voor alumni van de Universiteit van Amsterdam. Helaas kon geen toegang verkregen worden tot de contactgegevens van alle alumni van de Universiteit van Amsterdam.

4.6. SAMPLING

Er is gestreefd naar een goede vertegenwoordiging van alumni van de Universiteit van Amsterdam in dit onderzoek. Helaas is dit streven niet helemaal gehaald. De sampling is voor een klein deel via social media gelopen, en voor een groot deel volgens snowballsampling, waarbij nieuwe respondenten

(21)

werden verworven met behulp van andere respondenten. Uiteindelijk zijn 15 alumni geïnterviewd. Het mogelijke effect hiervan op de resultaten zal in de discussie besproken worden.

4.7. ETHISCHE KWESTIES

Bij het beantwoorden van de vragen bestaat het gevaar dat sommige respondenten op sommige vragen sociaal gewenste antwoorden zullen geven. Daarom zijn de indicatoren die te zien zijn in tabel 1

omgezet in open vragen (Bijlage 9.2.). Op deze manier is geprobeerd om het aantal sociaal gewenste antwoorden te minimaliseren. Het mogelijke effect hiervan op de resultaten zal in de discussie besproken worden.

(22)

5. RESULTATEN

In dit hoofdstuk volgen de resultaten van het onderzoek. De empirie bestaat uit de antwoorden die de respondenten op de interviewvragen hebben gegeven. 15 Respondenten zijn geïnterviewd, waarvan de jongste respondent 23 jaar oud was en de oudste 28 jaar, met een gemiddelde van 24,5 jaar. Voor meer achtergrondinformatie van de respondenten kan gekeken worden naar de profielen in de bijlage (paragraaf 9.3.). De namen van de respondenten zijn gefingeerd. De drie opgestelde deelvragen (zie ook paragraaf 3.3.) zijn hieronder elk apart in een eigen paragraaf behandeld. Welke indicatoren gelden voor zowel woon-, werk-, leisure- en culturele factoren zijn terug te vinden in de operationalisatie (paragraaf 4.4.).

5.1. WOON- EN WERKFACTOREN

In deze paragraaf zal antwoord worden gegeven op hoe woon- en werkfactoren de ervaring van alumni over Amsterdam beïnvloedden. Alle alumni in dit onderzoek hebben tijdens hun studie een periode in Amsterdam gewoond, zodat alle respondenten een mening hebben over de stad Amsterdam.

5.1.1. WONEN EN WERKEN BUITEN AMSTERDAM

De meningen van de respondenten over hoe woon- en werkfactoren hun ervaring over Amsterdam beïnvloedden waren verdeeld. In deze paragraaf komen de meningen van de respondenten die na hun studie buiten Amsterdam gingen wonen en werken of de aspiratie hebben om buiten Amsterdam te gaan wonen en werken aan bod. Charlie en Menno zijn twee respondenten die allebei niet alleen buiten Amsterdam wonen, maar ook buiten Nederland. Beide hebben Amsterdam verlaten omdat ze

respectievelijk in Berlijn en New York een baan aangeboden kregen. Alhoewel deze respondenten Amsterdam een leuke plek vonden om te wonen en studeren, voelen zij zich meer op hun plek in Berlijn en New York. Charlie:

“…ja dan is het natuurlijk geweldig, krijg je zomaar een stage aangeboden! Ik was daar [Deutsch-Niederländische Handelskammer] al een paar keer geweest, en ja, Berlijn is…Berlijn vind ik echt een geweldige stad, Amsterdam ook wel, maar voor zoiets ga je natuurlijk gewoon verhuizen.” (Charlie) Andere respondenten gaven aan dat ze vanwege woon- en werkfactoren van plan waren om op korte termijn (misschien) te verhuizen van Amsterdam naar een andere stad. Zij woonden en werkten op het moment van de interviews nog in Amsterdam, maar hadden de aspiratie om te verhuizen wanneer zij werk konden krijgen buiten Amsterdam.

(23)

5.1.2. WONEN EN WERKEN BINNEN AMSTERDAM

Sommige respondenten hadden ook woon- en werkfactoren opgenoemd die hun ervaring over

Amsterdam negatief beïnvloedden, zonder te willen verhuizen uit Amsterdam. Veel respondenten gaven aan dat het wonen in Amsterdam te duur is, en dat dat hun keuze om te willen blijven in Amsterdam na hun studie negatief beïnvloedde, maar dat ze toch in Amsterdam wilden blijven wonen. In paragraaf 5.3. wordt hier nog verder aandacht aan besteed. Niet alleen de prijs om te wonen, maar ook de prijs om werkruimte te regelen om te fotograferen in Amsterdam was voor één respondent een minpunt. Daarnaast vonden sommige respondenten de hoge gemeentebelastingen negatief werken in hun ervaring over Amsterdam. Behalve de hoge kosten, is ook het aanbod van woningen en banen volgens sommige respondenten onder de maat.

Naast deze duidelijke meningen van deze respondenten twijfelden andere respondenten meer. Zij wisten nog niet precies wat ze wilden doen en hoe lang ze nog in Amsterdam wilden blijven wonen, en hoe het aanbod van banen aansloot op hun studie. Zo zei Wesley bijvoorbeeld het volgende:

“...als ik het aan mijn werk moet relateren dan niet zo goed, want Amsterdam is gewoon heel erg duur. Studio’s huren of iets van werkruimte regelen in Amsterdam is gewoon heel moeilijk vind ik.”

Om aan projecten te komen, in hoeverre is Amsterdam daar wel of niet voor geschikt?

“Daarvoor denk ik dat Amsterdam wel geschikt is omdat veel creatieve bedrijven en opdrachtgevers gevestigd zijn in Amsterdam, maar ik denk dat het wel minder belangrijk wordt. Ik krijg wel meer opdrachten waarbij ik geeneens face-to-face afspreek. Het gaat nu best wel veel via internet, waardoor ik denk: Zou ik niet naar een goedkopere locatie verhuizen en daar werken? Want het kan tegenwoordig veel makkelijker via internet.” (Wesley)

Alhoewel bovenstaande meningen vrij negatief zijn, waren een aantal respondenten ook tevreden over de woon- en werkfactoren in Amsterdam na de afronding van hun studie. Zij gaven aan dat ze genoeg ruimte hadden in hun zelfstandige woning, en tevreden waren met hun baan in Amsterdam.

5.1.3. DEELCONCLUSIE

Alhoewel een paar respondenten tevreden waren met de woonfactoren in Amsterdam, waren de meeste respondenten niet tevreden. Zij stelden dat wonen in Amsterdam duur is, het aanbod aan woningen te laag, de gemeentebelastingen te hoog en dat dit hun ervaring over Amsterdam negatief beïnvloedde. De meningen over de werkfactoren in Amsterdam waren iets milder. Sommige

(24)

respondenten vonden het te lage aanbod aan banen die aansluiten op hun studie storend, terwijl andere respondenten juist heel tevreden waren met hun huidige baan. Voor de respondenten die aangaven dat ze niet meer in Amsterdam woonden of van plan waren op korte termijn te verhuizen, gold dat zij dit allemaal deden omdat ze gestimuleerd waren door een (mogelijke) baan buiten Amsterdam.

5.2. CULTURELE EN LEISUREFACTOREN

In deze paragraaf zal antwoord worden gegeven op hoe culturele en leisurefactoren de ervaring van alumni over Amsterdam beïnvloedden. Veel respondenten spraken lof uit over de cultuur, leisure, en het karakter van de stad.

5.2.1. CULTUUR

In alle interviews is door de respondenten niets negatiefs gezegd over de cultuur in Amsterdam. Sommige respondenten gaven aan dat cultuur hun keuze om te blijven wonen in Amsterdam na hun studie niet echt had beïnvloed, terwijl de meeste respondenten aangaven dat culturele factoren een sterke positieve invloed had op hun ervaring over Amsterdam. Desmond:

“…ik vind dat er wel veel parken en opties zijn. Van mij kan ik echt wel naar drie verschillende parken gaan die bij mij in de buurt zitten. Dat is wel belangrijk voor mij dat een stad dat heeft…Alle culturele… evenementen die er eigenlijk zijn in Nederland, elke richting van cultuur is hier wel in Amsterdam vertegenwoordigd. Toneel, theater, filmhuis, er is ongelofelijk veel…podia voor mensen… ik ga bijna elke week wel een keer naar het filmhuis gewoon omdat het hier in de buurt zit. Dat is zo een gigantisch grote reden geweest om hier in Amsterdam te wonen en te blijven.” (Desmond)

5.2.2. LEISURE

Over leisure waren de meningen van de respondenten meer verdeeld. Een paar respondenten gaven aan dat zij de drukte in het centrum en het toerisme negatief vonden in hun over Amsterdam. Zo stelde Ferdinand het volgende:

“...in negatieve zin, vooral dat hartje Amsterdam, wat zo nep is, dat vind ik niet mooi. Amsterdam heeft daar wel een beetje bij verloren. Maar misschien hoort het ook wel bij zo’n grote stad. Maar ik vind het wel jammer. Ik heb trouwens ook nog bij een toeristenbedrijf gewerkt, dus ik heb wel een bepaalde standaard mening. Ik heb aan toeristen altijd wel dingen moeten uitleggen. Dat zij altijd aan mij

(25)

vertellen, en die mening deel ik altijd wel, is dat Amsterdam zo onderhouden is. En dan de trams en fietsers, die vinden ze fantastisch, vooral de fietsers, dat hoort er ook wel bij, dat hoort bij heel Nederland. De diversiteit, maar voornamelijk de sfeer, dat die relaxt is…”(Ferdinand)

Ook de beperkte openingstijden van het uitgaansleven vond één respondent negatief. Marjolein stelde dat deze openingstijden in vergelijking met Zwolle en Groningen haar ervaring over Amsterdam toch een beetje negatief beïnvloedde. De rest van de respondenten was positief over het grote aanbod aan horeca, parken en sportmogelijkheden. Wesley:

“Ja heel goed eigenlijk, vooral sinds de afgelopen twee jaar heb je heel veel startende ondernemers en kleine cafeetjes en barretjes van vooral jonge mensen die iets willen opstarten. En dat kan ook wel, dat vind ik echt heel leuk. Het is dat de nieuwe generatie eindelijk opstaat. Dat vind ik wel leuk…Een zekere historie en sfeer vind ik sowieso wel heel belangrijk in een stad. Het is wel een heel belangrijk aspect. Als je kijkt naar Rotterdam bijvoorbeeld…dat spreekt mij wel een stuk minder aan.” (Wesley)

Wesley was niet de enige respondent die de vergelijking met Rotterdam maakte. Meerdere

respondenten gaven aan dat ze de leisure- en culturele mogelijkheden in Amsterdam beter vonden dan die in Rotterdam. Vaak gaven ze niet een duidelijke uitleg over deze stelling, en kwam het erop neer dat de respondenten het karakter van Amsterdam meer waarderen en een beter gevoel hadden bij

Amsterdam dan bij Rotterdam. Enkele respondenten gaven wel een duidelijke uitleg bij deze mening, en stelden dat het centrum van Amsterdam nog haar karakter had behouden in tegenstelling tot het centrum van Rotterdam, aangezien na de Tweede Wereldoorlog daar het centrum opnieuw moest worden opgebouwd.

5.2.4. DEELCONCLUSIE

Culturele en leisurefactoren dragen gemiddeld positief bij aan de ervaring van de respondenten over Amsterdam. De negatieve opmerkingen die sommige respondenten gaven hadden betrekking op het toerisme, de drukte, de beperkte openingstijden en de verloren authenticiteit van hartje Amsterdam. 5.3. SPANNINGSVELD TUSSEN WOON-, WERK-, LEISURE- EN CULTURELE FACTOREN In deze paragraaf zal worden gekeken wanneer woon,- werk-, leisure- of culturele factoren een belangrijkere rol spelen dan de andere met betrekking tot de ervaring van alumni over Amsterdam. Hierbij zullen leisure- en culturele factoren samen gezien worden onder het kopje “cultuur”.

(26)

5.3.1. SPANNING TUSSEN WERK EN CULTUUR

Aangezien een aantal respondenten heeft aangegeven dat werkfactoren hun ervaring over Amsterdam negatief beïnvloedde en culturele en leisurefactoren positief, is het de vraag wat deze respondenten daarmee deden. Over het algemeen twijfelden deze respondenten over wat nou belangrijker was. De meeste gaven aan dat zij in Amsterdam zouden blijven wonen (vanwege de culturele en leisurefactoren) en op en neer zouden reizen naar hun ‘droombaan’ wanneer daar naar gevraagd werd. Wanneer gevraagd werd een keuze te maken gaven deze respondenten aan dat ze dan voor hun droombaan zouden kiezen - en dus zouden verhuizen naar een andere plek buiten Amsterdam - mocht deze aangeboden worden. Maar wanneer ze geen droombaan zou worden aangeboden, of wanneer ze al werk hadden in Amsterdam, zouden deze respondenten blijven wonen in Amsterdam vanwege de culturele en leisurefactoren. Jaap heeft echter een andere keuze gemaakt:

“…het is omdat ik een baan aangeboden kreeg in Maastricht, ja en zoals ik net heb gezegd kom ik daar ook vandaan, maar… ja kijk mijn vader werkt bij Intermezzo daar, en ik kon daar ook komen werken. Nu vind ik Amsterdam echt een geweldige stad, en ik heb een leuke studietijd gehad…maar Maastricht is ook wel aardig. In Amsterdam is er wel meer te doen op cultureel gebied, maar het leek mij toch de goede keuze vooral ook omdat ik daar opgegroeid ben.” (Jaap).

5.3.2. SPANNING TUSSEN WONEN EN CULTUUR

Veel respondenten gaven aan dat zij de woonkosten te hoog en het aanbod aan woningen te laag vonden in Amsterdam. Bijna iedere respondent gaf aan dat zij de culturele en leisurefactoren heel positief vonden in hun ervaring over Amsterdam. Deze tegenstrijdige belangen creëerde een spanningsveld voor de respondenten. Harold verwoordde dit als volgt:

“…kijk ik vind Amsterdam een geweldige stad, het is…Amsterdam bruist echt gewoon. Er is zoveel te doen, zoveel levendigheid, en… het is gewoon jammer dat het zo duur is. Ik betaal nu 700 euro voor mijn appartement van 22 vierkante meter, en dan die belastingen…(uhm)…afvalstoffenheffing,

waterbelasting, dat soort dingen…dus soms denk ik ook wel, hou ik dat wel vol…begrijp je? Moet ik niet ergens anders goedkoper gaan wonen, ook al wil ik wel echt in Amsterdam blijven wonen.” (Harold). Antwoorden van dit soort aard werden vaker gegeven door respondenten, alhoewel Harold meer dan anderen moeite had met de negatieve aspecten van de woonfactoren in Amsterdam. Veel

respondenten gaven uiteindelijk aan dat ze de positieve culturele en leisurefactoren (net iets) 26

(27)

belangrijker vonden dan de negatieve woonfactoren, en daarom bleven wonen in Amsterdam. Alhoewel voor Harold het een moeilijke beslissing was, voelde geen enkele respondent zich gedwongen om naar een goedkopere woning te verhuizen buiten Amsterdam.

5.3.3. SPANNING TUSSEN WONEN EN WERK

Alhoewel in de wetenschappelijke literatuur woon- en werkfactoren samen gezien werden als één factor, waarbij woon- én werkfactoren beide een pullfactor waren óf een pushfactor, werd in de interviews duidelijk dat dit niet geldt voor alumni van de Universiteit van Amsterdam. Veel

respondenten hadden kritiek op de woonfactoren in Amsterdam, terwijl minder respondenten kritiek hadden op de werkfactoren in Amsterdam met betrekking tot hun ervaring over Amsterdam. Hierbij geldt voor alle respondenten dat zij niet in Amsterdam bleven wonen vanwege enkel woon- of werkfactoren. Daarom is het spanningsveld tussen woon- en werkfactoren niet voor de hand liggend. Wat wel geldt, is dat woonfactoren en werkfactoren niet samen beschouwd kunnen worden wanneer gekeken wordt naar de ervaring van alumni over Amsterdam met betrekking tot deze push- en pullfactoren.

Voor Sara geldt bijvoorbeeld dat ze in Amsterdam niet aan een baan kan komen die aansluit aan haar opleiding. Toen verder hierna gevraagd werd, zei ze:

“...dat is voor mij niet belangrijk. Als ik ergens op internet zou vinden, we zoeken een actrice, fulltime, voor het Ro theater in Rotterdam bijvoorbeeld, dan zou ik daar zeker voor gaan auditeren. Alleen dan blijf ik wel in Amsterdam wonen.”

Wanneer gevraagd werd wat ze zou doen als ze een baan kon vinden op een niet reisbare afstand van Amsterdam zei ze dat ze dan toch zou verhuizen, ook al zou ze dat in eerste instantie niet leuk vinden. Meerdere respondenten gaven aan dat ze hetzelfde zouden doen in een vergelijkbare situatie.

5.3.4. DEELCONCLUSIE

De meeste respondenten gaven aan dat de culturele en leisurefactoren als pullfactoren werkten en woon- en werkfactoren als pushfactoren voor Amsterdam. Sommige respondenten gaven aan dat ze een vrij neutrale houding over de prioriteiten hadden van woon- en werkfactoren en culturele en leisurefactoren in hun ervaring over Amsterdam. Andere respondenten gaven aan dat zij vanwege

(28)

woon- en werkfactoren niet meer in Amsterdam woonden, maar wel de culturele en leisurefactoren misten.

Wat opvalt is dat geen enkele respondent aangaf in Amsterdam te wonen vanwege enkel woon- en werkfactoren, en niet vanwege culturele en leisurefactoren. Alle respondenten gaven aan dat zij in Amsterdam woonden vanwege de culturele en leisurefactoren (in combinatie met woon- en werkfactoren), of dat zij buiten Amsterdam woonden vanwege enkel woon- en werkfactoren.

Ook gaven sommige respondenten aan dat zij hun sociale netwerk in Amsterdam belangrijk vonden in hun ervaring over Amsterdam. Alhoewel door de afbakening in dit onderzoek daar helaas niet naar gevraagd was, stelden deze respondenten dat zelf aan de orde. Voor deze respondenten (en mogelijk andere respondenten) vormde dit een pullfactor van Amsterdam.

(29)

6. CONCLUSIE

De stelling van Jaarsma (2012) dat de belangrijkste reden voor alumni om te verhuizen naar een andere woonplaats met werk te maken heeft, gaat op voor alle respondenten die na hun opleiding uit

Amsterdam verhuisd zijn. Dit houdt echter niet in dat werk de belangrijkste reden is voor individuen om op een bepaalde plek te wonen. Wat blijkt uit de resultaten, is dat veel respondenten die nog in

Amsterdam wonen, culturele en leisurefactoren zodanig belangrijk vinden dat zij, ook niet voor werk, snel zouden verhuizen. Alleen wanneer deze respondenten een droombaan zou worden aangeboden zouden ze overwegen om te verhuizen. Toch geldt dat het verkorten van de woon-werkafstand minder belangrijk is voor deze respondenten dan de aanwezigheid van cultuur, leisure en het karakter van de stad Amsterdam, over het algemeen.

De stelling dat de beschikbaarheid van woningen, de woonomgeving en andere demografische

kenmerken invloed hebben op de woonlocatie van huishoudens (Zondag, Pieters, & Schoemakers, 2004) kwam niet goed terug in de mening van de respondenten. De respondenten gaven over het algemeen aan dat de beschikbaarheid van woningen laag was, en de woonomgeving niet altijd even prettig (in termen van veiligheid). Zondag, Pieters en Schoemakers specificeren hun stelling wel met behulp van huishoudentypes. Aangezien de respondenten in dit onderzoek allemaal vallen onder de categorie éénpersoonshuishouden, werkend, en waarvan het hoofd jonger is dan 65 jaar, kunnen deze specifieke uitspraken gemakkelijk vergeleken worden met de respondenten in dit onderzoek. Zo verhuist dit type huishouden vaker van de ene regio naar de andere, in plaats van binnen de regio. Dit komt overeen met de respondenten die na hun studie verhuisd zijn.

Voor het bovenstaande huishoudtype heeft de prijs van een woning een significante invloed op de woonlocatie van het huishouden volgens Zondag, Pieters en Schoemakers. Dit komt niet overeen met de respondenten, die in veel gevallen veel geld betalen en ondanks dat feit toch in Amsterdam willen blijven wonen. Een paar respondenten die verhuisd zijn zijn minder geld gaan betalen, maar hebben niet aangegeven dat dit de reden was dat ze waren verhuisd. Als reden gaven deze respondenten

werkfactoren aan. Dit zou voor sommige respondenten in verband gebracht kunnen worden met de life course theory (Elder, 1994). De respondenten die verhuisd waren na de afronding van hun studie aan de Universiteit van Amsterdam, hebben een verandering meegemaakt van student naar werknemer. Deze respondenten gaven ook aan dat andere dingen van hen verwacht werden, zoals het vinden van een vaste baan en het verdienen van een vast inkomen.

(30)

De stelling van Blijie (2005) gaat niet helemaal op voor de respondenten. Blijie beargumenteert dat in de Randstad, vanwege de concentratie van banen en woningen en het goede openbaar vervoersnetwerk, het vaak effectiever is om een goedkoper huis te kopen verder van de werkvloer dan om een duurder huis te kopen dichter bij de werkvloer in de Randstad. De respondenten gaven daarentegen aan dat zij het wonen in Amsterdam belangrijk vinden, ook al zijn de woningkosten in Amsterdam hoog. Of dit te maken heeft met de afstand tussen de woning en de werkvloer is niet duidelijk, aangezien de

respondenten hebben aangegeven dat zij voor het leisure- en het culturele aanbod in Amsterdam hogere woningskosten over hebben.

Maar hoe komt het dat de respondenten vaak niet de weloverwogen (op een rationele manier volgens de rationele keuzetheorie) keuzes maken die in deze bovenstaande theorieën beargumenteerd worden? Veel respondenten gaven redenen op die niet als puur rationeel beschouwd kunnen worden. Zo is het gevoel van Amsterdam heel belangrijk, en de sfeer die er heerst. Ook stellen veel respondenten dat ze het liefst in Amsterdam blijven wonen, ook al krijgen ze ergens anders een baan aangeboden, in bijvoorbeeld Den Haag of Rotterdam. Wat dat betreft sluit de theorie van Lupi (2008) daarop aan. Volgens deze theorie is place making een belangrijk belevingsaspect. De grote hoeveelheid van voorzieningen, de diversiteit van mensen en de afwisselende bebouwing zijn concepten die de respondenten in Amsterdam waarderen, en niet zouden kunnen aantreffen in kleinere steden of dorpen. Ook place attachment (Low & Altman, 1992) is hierbij van toepassing. De respondenten gaven aan dat zij ondanks de nadelen van woonfactoren (en sommige werkfactoren) toch een positieve ervaring hebben over Amsterdam, aangezien zij zich emotioneel verbonden voelen met de stad. Deze uitspraak sluit aan op hoe Low en Altman place attachment beschrijven: Een emotionele band tussen een individu en een (geografisch) gebied. Of deze argumentatie aansluit bij de rationele keuzetheorie ligt eraan hoe breed de rationale keuzetheorie geïnterpreteerd wordt.

Daarnaast sluit de theorie van Vork (2007) goed bij de respondenten in dit onderzoek aan. Vork

beargumenteert dat het leisure-aanbod belangrijker is voor de aantrekkelijkheid van Amsterdam dan de woon- en werkomgeving. Deze mening gaven de respondenten ook in de interviews.

Samengevat kan gesteld worden dat culturele en leisure- en woon-en werkfactoren in veel gevallen met elkaar botsen, wanneer de ervaringen van alumni over de stad Amsterdam met betrekking tot het spanningsveld tussen push- en pullfactoren beschouwd wordt. Hierbij moeten woon- en werkfactoren, hiervoor nog steeds samen beschouwd, van elkaar gescheiden worden. Veel respondenten gaven aan

(31)

dat ze de cultuur, leisure en het karakter van de stad (de culturele en leisurefactoren) zodanig op prijs stellen dat ze de hoge woning- en huurprijzen en het lage aanbod aan woningen (woonfactoren) op de koop toe nemen. Sommige respondenten gaven aan dat zij de werkfactoren zodanig belangrijk vonden dat zij verhuisden van Amsterdam naar andere steden, ondanks dat zij de cultuur, leisure en het karakter van de stad waardeerden. Geen enkele respondent had kritiek op de culturele en leisurefactoren in Amsterdam, waardoor deze als pullfactoren beschouwd kunnen worden. Veel respondenten hadden kritiek over de hoge woning- en huurprijzen en het lage aanbod van woningen in Amsterdam, waardoor deze als pushfactoren beschouwd kunnen worden. Werkfactoren zorgden ervoor dat sommige respondenten de keuze maakten om te vertrekken uit Amsterdam na hun studie, terwijl andere respondenten aangaven dat zij tevreden zijn met de huidige baan die zij in Amsterdam hebben. Daarom kunnen werkfactoren als pull- en pushfactoren gezien worden.

Uit dit onderzoek bleek dat voor alumni van de Universiteit van Amsterdam vaak een strijd gaande is tussen zowel culturele en leisurefactoren en woon- en werkfactoren, waarbij ze afwegen wat ze

belangrijker vinden. Deze groep is op de hoogte van de hogere woningkosten in Amsterdam, maar blijft vanwege het leisure- en culturele aanbod of vertrekt vanwege aanbod van banen die op hun studie aansluiten buiten Amsterdam. Binnen dit spanningsveld zijn alle drie de factoren (wanneer culturele en leisurefactoren samen gezien worden) op hun eigen manier belangrijk voor alumni van de Universiteit van Amsterdam met betrekking tot hun ervaring over Amsterdam. Deze drie factoren zouden dan ook alle drie op een gelijkmatige manier erkend moeten worden wanneer onderzoek wordt gedaan naar push- en pullfactoren van een gebied.

(32)

7. DISCUSSIE

7.1. BEPERKINGEN

Doordat dit onderzoek zich enkel heeft gericht op alumni van de Universiteit van Amsterdam, is het begrijpelijk dat de resultaten van dit onderzoek niet compleet overeenstemmen met de grote lijn van de al bestaande wetenschappelijke literatuur, hoewel in deze literatuur een debat gaande schijnt te zijn. Ook door de snowballsampling en de daardoor ongelijke kans van alle leden van de doelgroep om als respondent geïnterviewd te worden is de validiteit enigszins aangetast. Hierdoor kunnen de resultaten niet gemakkelijk gegeneraliseerd worden. Ondanks dit feit kwamen de resultaten overeen met de verwachtingen vooraf. Zo werd verwacht dat het debat in de wetenschappelijke literatuur ook

weerspiegeld werd in ‘de echte wereld’, oftewel dat zowel woon-, werk-, leisure- en culturele factoren belangrijk zijn voor de ervaring van alumni over Amsterdam. Vanwege het feit dat Amsterdam veel op het gebied van cultuur, leisure en karakter te bieden heeft, en juist een laag woningaanbod heeft en hoge woning- en huurprijzen, was te verwachten dat culturele en leisurefactoren de belangrijkste factoren zijn in de ervaringen van alumni over Amsterdam. Deze verwachting bleek voor een groot deel te kloppen. Wat aangetoond is in dit onderzoek, is het feit dat er niet alleen sprake is van pull- en pushfactoren, maar van een spanningsveld tussen deze verschillende factoren. De respondenten gaven vaak aan dat zij aan het twijfelen waren tussen de voor- en nadelen van het wonen in Amsterdam, waarbij culturele en leisurefactoren vaak als voordeel werden genoemd en woonfactoren vaak als nadeel. Maar ondanks bijvoorbeeld de hoge woonlasten, bleken toch veel respondenten tevreden te zijn met hun huidige woning in Amsterdam.

7.2. GENERALISEERBAARHEID

Hoewel deze uitkomsten wellicht interessant zijn, kunnen vraagtekens geplaatst worden in hoeverre deze uitkomsten toepasbaar zijn op een hoger niveau dan de doelgroep. De 15 respondenten zijn allen tussen de 23 en 28 jaar oud, en zijn verworven via snowballsampling. Hierdoor kan er helaas niet goed gegeneraliseerd worden.

7.3. VERVOLGONDERZOEK

Daarom zouden andere onderzoekers wellicht voort kunnen bouwen op dit onderzoek. Aangezien bestaand onderzoek zich vaak richt op woon- en werkfactoren óf culturele en leisurefactoren, en niet op allebei, zou dit een interessant onderwerp zijn. Dit onderzoek is in vergelijking met bovenstaande -meer disciplinaire- onderzoeken klein van schaal. Wellicht kan een groot onderzoek uitgevoerd worden dat op

(33)

interdisciplinaire wijze zowel woon-, werk-, leisure- en culturele factoren samenvoegt met betrekking tot de ervaring van individuen over een bepaald gebied.

7.4. REFLECTIE ONDERZOEKSPROCES

Het bedenken van het onderzoek en het afbakenen van de onderzoeksvraag heeft veel tijd gekost. Aan het begin van dit onderzoek zou aanvankelijk doorgegaan worden met de opbouw van de scriptie van vorig semester. Het onderwerp van deze scriptie was de roltrapregio Amsterdam. Toch is besloten om een geheel nieuw onderzoek uit te voeren. Alhoewel een paar theorieën bruikbaar waren van de oude onderzoeksopbouw, is het onderwerp roltrapregio niet meer te herkennen in deze scriptie. Het vormen van deze scriptie heeft daarom meer tijd gekost dan aanvankelijk verwacht was. Hierbij waren de probleemstelling en de opbouw van het theoretisch kader twee knelpunten. De afbakening en het specifieke onderwerp bleek moeilijk te verwoorden zodat het duidelijk was voor iemand die het voor het eerst zou lezen. Daarom is op het laatste moment besloten om de probleemstelling te veranderen: De concepten zijn vervangen door een verantwoording, die de lezer hopelijk helpt om de lastige onderzoeksvraag te begrijpen. Ook de structuur van het theoretisch kader is op het laatste moment veranderd (niet inhoudelijk). Door deze laatste veranderingen is het moeilijk geweest om overal een duidelijke rode draad aan te houden.

De werving van respondenten was moeilijker dan aanvankelijk gedacht werd. Via alumniverenigingen werd geen toegang verkregen tot contactgegevens van alumni. Oproepen via linked-in misten de doelgroep of werden genegeerd. Daarom werd over gegaan op snowballsampling, waarbij

respondenten via-via benaderd werden. Enkele nadelen hiervan zijn hierboven besproken. Ook kon pas later begonnen worden met het afnemen van de interviews dan de oorspronkelijke planning. Hierdoor werd pas later begonnen met het transcribeerproces, zodat minder tijd over bleef voor de

conceptversie. Dit had als gevolg dat de conceptversie niet helemaal compleet was bij de inlevering, zodat niet alle elementen van deze scriptie feedback heeft gekregen. Het doel om 15 respondenten te interviewen is wel gehaald, ondanks bovenstaande beperkingen.

Na de beoordeling van de definitieve versie van deze scriptie kwamen nieuwe problemen naar boven draaien. Zo moest “keuze” veranderd worden, wat een gedeeltelijk nieuw theoretisch kader,

aanpassingen in de conclusie, een verandering van de centrale probleemstelling en de toevoeging van twee geheel nieuwe theorieën als gevolg had.

(34)

8. LITERATUURLIJST

Blijie, B. (2005). Het woningkeuzegedrag van huishoudens: Regionale verschillen en de invloed van bereikbaarheid. Delft: Technische Universiteit.

Bryman, A. (2008). Social research methods.Oxford: University Press. CBS (2013). Koopprijzenindex woningen. Geraadpleegd op 07-04-14, via

<http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=81885NED&D1=6&D2=0-17&D3=79,84,89,l&VW=T>

Elder, G. H. (1994). Human agency and social change: Perspectives on the life course. Social Psychology Quarterly, 57, 1, 4-15.

Internetbron (2014). Gemiddelde huurprijzen Nederland. Geraadpleegd op 07-04-14, via < http://gemiddeldgezien.nl/meer-gemiddelden/79-gemiddelde-huurprijs>

Jaarsma, A. M. (2012). Studenten als startpunt van natuurlijke wijkvernieuwing. Delft: Technische Universiteit.

Kleinhans, R. J. (2005). Sociale implicaties van herstructurering en herhuisvesting. Delft: Technische Universiteit.

Low, S. M., & Altman, I. (1992). Place Attachment. New York: Springer.

Lupi, T. (2008). Hoofdstuk 10: Culturele binding. In: Lupi, T. (2008). Buiten wonen in de stad: De place making van IJburg. Amsterdam: Faculty of Social and Behavioural Sciences.

Mortimer, J. T., & Shamahan, M. J. (2006). Handbook of the life-course. New York: Springer. Nul20 (2012). Amsterdam vreest voor groot woningtekort. Geraadpleegd op 10-06-14 via, <http://www.nul20.nl/amsterdam-vreest-voor-groot-woningtekort>

Poulos, C. (2013). Landelijke Monitor Studentenhuisvesting. Delft, ABF research.

Samuelson, W., & Zeckhauser, R. (1988). Status quo bias in decision making. Journal of Risk and Uncertainty 1, 7-59.

(35)

Sen, A. K. (1977). Rational Fools, a critique of the behavioral foundations of economic theory. Philosophy & Public Affairs, 6, 4, 317-344.

Smith, A. [1776] (1965). An inquiry into the nature and causes of the welth of nations. New York: Modern Library.

Venhorst, V. A., Edzes, A. J. E., Broersma, L., & Dijk, J. (2011). Brain drain of brain gain? Hoger opgeleiden in grote steden in Nederland. Groningen: Nicis Institute.

Vork, J. (2007). De aantrekkingskracht van Amsterdam. Amsterdam: Hogeschool INHOLLAND. Vos, H., & De Paepe, K. (1996). The utility of rational choice models in the social sciences : A critical analysis. Journal of Social Sciences, 41, 2, 123-146.

Zondag, B., Pieters, M., & Schoemakers, A. (2004). Waarom verhuizen we? En waar gaan we dan naar toe? Zeist: bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 2004. Geraadpleegd op 23-04-14, via <http://www.cvs-congres.nl/cvspdfdocs/cvs0408.pdf>

Zwart. C. (2010). Gebleven gezinnen: Amsterdamse middenklassegezinnen, hun binding en hun rol centraal in de metropool. Utrecht: Universiteit Utrecht.

(36)

9. BIJLAGEN

9.1. INTERVIEW ALGEMENE VRAGEN

Datum: Tijd:

Invullen door de respondent (graag invullen op de stippellijnen en omcirkelen wat van toepassing is):

Wat is uw naam*? ………..

……….. Wilt u anoniem blijven*? JA / NEE

* Wanneer u er voor kiest om anoniem te blijven, wordt uw naam niet in het onderzoek vermeld. Wanneer uw antwoorden worden gebruikt zal gebruik gemaakt worden van een fictieve naam.

Wat is uw geslacht? M / V

Hoe oud bent u? ... jaar oud

Welke studie(s) heeft u afgerond? ... ... ... ... Hoe lang heeft u gestudeerd in Amsterdam? ... jaar

Hoe lang woont u in Amsterdam? ... jaar

Waar bent u opgegroeid? ... Waar heeft u nog meer gewoond? ... ... ... Wat is uw gemiddelde bruto inkomen?* ... euro per MAAND / JAAR

(37)

*Als u niet weet wat uw gemiddelde bruto inkomen per maand of jaar is, of als u deze informatie liever niet verstrekt, graag het invulveld leeg laten. Wanneer u wel uw inkomen invult, graag omcirkelen of dit uw bruto inkomen per maand of per jaar is.

Wat vond u van het interview? ... ... ... ... ... ... ... Wilt u nog iets toevoegen? ... ... ... ... ... ... ... Wilt u een kopie van het onderzoek ontvangen? JA / NEE

Emailadres*: ... ... *Wanneer u een kopie van het onderzoek wilt ontvangen graag uw emailadres noteren. In de week van 23 juni tot 29 juni zal de kopie verstuurd worden naar geïnteresseerden.

(38)

9.2. INTERVIEW OPEN VRAGEN 9.2.1. WOON- EN WERKFACTOREN 1. Kunt u mij iets vertellen over uw studietijd?

A. Welke studie heeft u gevolgd? B. Welke studie heeft u afgerond? C. Hoe lang heeft u hier over gedaan?

D. Heeft u een bijbaan gehad tijdens uw studietijd? E. Sloot deze bijbaan aan bij uw studie?

2. Werkt u momenteel? A. Waar werkt u?

B. Wat voor baan heeft u? C. Hoe lang werkt u daar al?

D. Hoe bent u bij deze baan gekomen? E. Hoeveel uur per week werkt u? F. Hoe reist u naar uw werk? G. Hoelang reist u naar uw werk?

H. Sluit deze baan aan bij uw afgeronde studie? I. Hoe tevreden bent u met uw huidige baan? 3. Wat vindt u van het aanbod aan banen in Amsterdam?

A. Sluit het aanbod van banen aan bij uw studie?

B. Sluit het aanbod van banen aan bij uw opleidingsniveau? C. Wat vind u van de diversiteit aan banen in Amsterdam? 4. Waar woont u?

A. Hoe lang woont u hier al?

B. Wat voor type woning is het? (zelfstandig / huur) C. Hoeveel betaalt u voor uw woning?

D. Waar woonde u tijdens uw studie?

E. Wat voor type woning was dat? (zelfstandig / huur) F. Hoeveel betaalde u voor deze woning?

G. Heeft u tussendoor nog ergens anders gewoond? H. Wat vindt u van het woningaanbod in Amsterdam? I. Waarom woont u wel of niet in Amsterdam? J. Hoe tevreden bent u met uw huidige woning?

(39)

5. Wat vindt u van het vervoer in Amsterdam?

A. Wat vindt u van het openbaar vervoer in Amsterdam? B. Wat vindt u van de infrastructuur in Amsterdam?

C. Wat vindt u van de parkeervoorzieningen in Amsterdam? 9.2.2. CULTURELE FACTOREN

6. Wat vindt u van de horeca en de stad in Amsterdam?

A. Wat vindt u van het aanbod aan restaurants, cafés, en hotels?

B. Wat vindt u van de mogelijkheid om te kunnen winkelen in Amsterdam? C. Zwerft u wel eens door de stad, en zo ja, wat vindt u daar van?

7. Wat vindt u van de kunst en cultuur in Amsterdam?

A. Wat vindt u van het aanbod aan podiumkunsten, evenementen, festivals, musea, galeries, attracties en bezienswaardigheden?

B. Bent u zelf wel eens creatief bezig buitenhuis?

8. Wat vindt u van de groenvoorzieningen en de mogelijkheid om recreatief te fietsen in Amsterdam? 9. Wat vindt u van de sportmogelijkheden en uitgaansmogelijkheden in Amsterdam?

10. Wat vindt u van de eigenheid van Amsterdam?

A. Wat vindt u van de authenticiteit van de stad?

B. Wat vindt u van het aanbod aan historische gebouwen en gebieden? C. Wat vindt u van de diversiteit aan mensen?

D. Wat vindt u van de architectuur?

E. Wat vindt u van de levendigheid op straat? F. Wat vindt u van de vrijetijdsmogelijkheden? G. Wat voor gevoel heeft u bij de stad Amsterdam? 11. Wat vindt u van de intermenselijke relaties en netwerken?

A. Wat vindt u van de aanwezigheid van creatieve mensen?

B. Wat vindt u van het aanbod aan plekken om nieuwe mensen te ontmoeten? C. Wat vindt u van het internationale imago van de stad?

9.2.3. CONCLUDEREND

12. Wat vindt u van bovenstaande punten die we besproken hebben, nou echt belangrijk of positief aan Amsterdam?

13. Wat vindt u niet belangrijk of negatief aan Amsterdam? 39

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We observe that at low pump pulse energies the resonance frequency shift increases linearly with pump-pulse energy due to the positive refractive index change of the electronic

The multinomial logistic regression results obtained from the NIDS data set indicated that higher levels of tertiary education are associated with higher income

14 In dit Charter verwerven de alumni-geledingen: het recht om, na erkenning door het centrale Alumni-bestuur, de naam en het logo van de K.U.Leuven te gebruiken;

Haagse alumni met een hart voor kennis steunen de Universiteit Utrecht... Toponderzoek van de Universiteit

Career Services offers students and recent graduates of the Faculty of Law, Economics and Governance an exclusive opportunity to follow an assessment training and/or make a

Omdat de arbeidsmarkt voor HBO-Rechten kwantitatief nog slechts beperkt in kaart is gebracht, ligt de nadruk in dit onderzoek juist op dit aspect: welke functies kunnen in

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Transportkosten zijn bijna altijd onderdeel van de inkoopprijs (DDP). De leverancier bepaalt hoe de goederen en/of diensten vervoerd worden, en draagt hiervoor de risico’s. In