• No results found

Op zoek naar het Poolse kapitaal in Nederland : een kwalitatieve studie naar de invloed van het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten op hun arbeidsmarktpositie in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op zoek naar het Poolse kapitaal in Nederland : een kwalitatieve studie naar de invloed van het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten op hun arbeidsmarktpositie in Nederland"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Op zoek naar het Poolse kapitaal in

Nederland

Een kwalitatieve studie naar de invloed van het kapitaal van Poolse

arbeidsmigranten op hun arbeidsmarktpositie in Nederland

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Naam: Niels Snoek

Studentnummer: 10025693

Domein: Conflictstudies

Email: niels.snoek@hotmail.com

Begeleider: Msc Judith van den Boogert

Tweede lezer: Drs Yatun Sastramidjaja

Datum: 29 Juni 2014

(2)

Graag wil ik deze scriptie opdragen aan de nagedachtenis van mijn opa

Guus Buschgens

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie ter afsluiting van de Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn interesse in Poolse arbeidsmigranten is vorig jaar ontstaan, toen ik voor het vak ‘Kernmodule Internationale Betrekkingen’ een paper schreef over Internationale migratiestromingen binnen de Europese Unie. Vanaf dat moment raakte ik steeds meer geïnteresseerd in de positie en achtergrond van Poolse arbeidsmigranten in Nederland.

Veel mensen hebben bijgedragen aan het tot stand komen van deze scriptie. Als eerste wil ik mijn scriptiebegeleider Judith van den Boogert (MSc) bedanken voor al haar adviezen, wijze woorden en geduld. Ook ben ik Yatun Sastramidjaja erg dankbaar voor haar tips en aanwijzingen als tweede lezer. Ten tweede wil ik mijn eerste respondenten Monika en Adreas bedanken, omdat ze mij uitgebreid hebben geholpen met het vinden van respondenten. Door hun vrienden en collega’s ben ik altijd zeer gastvrij ontvangen en ik wil dan ook alle respondenten bedanken voor hun waardevolle bijdrage aan deze scriptie.

Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en het onvermoeibaar nalezen van mijn scriptie. In het bijzonder wil ik mijn moeder en vader bedanken voor hun steun en vertrouwen in mijn kunnen, tijdens mijn gehele Bachelor periode.

(4)

Samenvatting

In dit onderzoek wordt getracht om te begrijpen hoe het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie in Nederland beïnvloedt. In het wetenschappelijk, maar ook het maatschappelijke debat ontbreekt er nog veel informatie over de achtergrond van Poolse arbeidsmigranten in Nederland. Het bestaande beeld is vaak eenzijdig waarbij ze worden neergezet als laagopgeleide goedkope arbeidskrachten die het werk overnemen van autochtone werknemers. In kwantitatieve onderzoeken wordt er vooral gekeken naar ‘wat’ de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten is, maar er wordt weinig aandacht besteed aan ‘hoe’ de arbeidsmarktpositie wordt beïnvloedt.

Daarom is het belangrijk om gebruik te maken van kwalitatieve onderzoeksmethoden en kan er meer aandacht worden besteed aan de achtergrond van Poolse arbeidsmigranten. Door sociologische en economische theorieën te combineren, heb ik onderzocht welke factoren ervoor zorgen dat Poolse arbeidsmigranten naar Nederland komen. Ook is onderzocht welke hulpbronnen ze hebben gebruikt om hun bestaan op te bouwen in Nederland. Door de context beter in beeld te brengen kan er uiteindelijk een beter antwoord worden gegeven op de ‘hoe’ vraag.

(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 7

1.1 Introductie onderwerp ... 7

1.2 Theoretisch kader ... 9

1.2.a Arbeidsmigratie op micro-niveau ... 9

1.2.b Arbeidsmigratie op meso-niveau ... 12

1.2.c Arbeidsmigratie op macro-niveau ... 14

1.2.d Invloed kapitaal ... 16

1.2.e Cultureel/menselijk kapitaal ... 18

1.2.f Poolse arbeidsmigranten ... 19

1.3 Probleemstelling ... 21

1.4 Vraagstelling ... 22

1.5 Wetenschappelijke relevantie ... 23

1.6 Maatschappelijke relevantie ... 24

1.7 Interdisciplinariteit ... Error! Bookmark not defined. 1.8 Ethische verantwoording ... 26 2. Methode ... 26 2.1 Onderzoeksstrategie ... 26 2.2 Onderzoeksontwerp ... 27 2.3Onderzoeksmethode ... 27 2.4 Meetniveau ... 28 2.5 Populatie ... 29

2.6 Methode van data-analyse ... 30

2.7 Operationalisering van concepten ... 30

2.7.a Sociaal kapitaal ... 31

2.7.b Cultureel/menselijk kapitaal ... 31

2.7.c Arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten ... 32

Aansluiting op de arbeidsmarkt ... 33

Arbeidsomstandigheden op de arbeidsmarkt ... 33

2.7.d Push en Pull factoren... 34

3. Resultaten ... 36

3.1 Deelvraag 1. Push en Pullfactoren in Polen en Nederland ... 36 5

(6)

3.1.a Pushfactoren in Polen... 36

3.1.b Pull factoren in Nederland ... 38

3.1.c Deelconclusie deelvraag 1 ... 39

3.2 Deelvraag 2. Kapitaal van Poolse arbeidsmigranten en aansluiting Nederlandse arbeidsmarkt ... 40

3.2.a Sociaal kapitaal & aansluiting arbeidsmarkt ... 40

3.2.b Cultureel/menselijk kapitaal en aansluiting arbeidsmarkt ... 42

3.2.d Afstemming studie & werk ... 44

3.2.e On-the-job trainingen ... 44

3.2. f Talenkennis ... 45

3.2.e Deelconclusie deelvraag 2 ... 46

3.3 Deelvraag 3. Invloed kapitaal op arbeidsomstandigheden Poolse arbeidsmigranten ... 47

3.3.a Invloed sociaal kapitaal op arbeidsomstandigheden ... 47

3.3.b Invloed cultureel/menselijk kapitaal op arbeidsomstandigheden ... 49

3.3.c Balans werk/privé ... 49

3.3.d Invloed normen en waarden op arbeidstevredenheid ... 50

3.3.e Deelconclusie deelvraag 3 ... 51

4. Conclusie ... 52

4.1 Conclusie deelvraag 1 ... 52

4.2 Conclusie deelvraag 2 ... 54

4.2.a Invloed sociaal kapitaal op aansluiting arbeidsmarkt ... 54

4.2.b Invloed cultureel/menselijk kapitaal op aansluiting arbeidsmarkt ... 55

4.2.c Conclusie deelvraag 3 ... 57 4.3 Beantwoording onderzoeksvraag ... 58 4.4 Discussie ... 59 4.5 Reflectie ... 60 5 Bronnenlijst ... 61 5.2 Internet bronnen ... 65 6.Bijlage ... 66 6.1 Respondentenlijst en operationaliseringschema ... 66 6

(7)

1. Inleiding

1.1 Introductie onderwerp

In 2004 vond er een politieke oerknal plaats binnen Europa. Dit gebeurde niet op kosmisch niveau, maar tijdens de zogenaamde Big Bang groeide de Europese Unie (EU) in één klap uit van vijftien naar vijfentwintig lidstaten. De nieuwe lidstaten waren Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta Slowakije, Slovenië en Polen. Door deze uitbreiding werd de West-Europese arbeidsmarkt toegankelijker voor de Oost-Europese lidstaten. Na deze uitbreiding nam het aantal arbeidsmigranten uit Oost-Europese landen die naar Nederland toe kwamen snel toe. In 2003 werden er 13.600 tewerkstellingsvergunningen verstrekt aan arbeidsmigranten uit Oost-Europese landen. Na de uitbreiding van de EU in 2004 was dit aantal sterk gestegen tot 61.000 in 2006. Het grootste gedeelte (54.000 in 2006) was afkomstig uit Polen (Boom et al, 2008: xi).

Vanaf mei 2007 was het voor Poolse arbeidsmigranten niet meer verplicht om een tewerkstellingsvergunning aan te vragen. Deze vergunning hield in dat een immigrant uit Polen alleen naar Nederland mocht komen om te komen werken wanneer hij al van te voren een baan in Nederland had gevonden. De tewerkstellingsvergunning was ingesteld zodat de Poolse arbeidsmigranten niet in te grote getallen tot de Nederlandse arbeidsmarkt zouden toetreden (Boom et al, 2008: 101). Na de opheffing van de vergunning was het voor Poolse arbeidsmigranten makkelijker om in Nederland werk te vinden.

De berichtgeving in de Nederlandse media is de afgelopen jaren in hoge mate negatief van aard geweest. Op 12 december 2007 werd er in Rotterdam een Polen-top georganiseerd. Tijdens deze top bespraken veertig gemeentes wat er moest worden gedaan met de toenemende stroom arbeidsmigranten uit Polen (Trouw, 2007). De belangrijkste reden voor het houden van deze top was de grote hoeveelheid overlast die Poolse arbeidersmigranten zouden veroorzaken.

(8)

In 2012 kwam de Partij van de Vrijheid van Geert Wilders met het Polenmeldpunt. Dit meldpunt was opgericht zodat mensen hun klachten over Poolse migranten kwijt konden (Volkskrant, 2012). Er was veel kritiek op het meldpunt, zo werd het omschreven als discriminatie en werd er het beeld geschetst dat alle Polen in Nederland laag opgeleid werk deden en overlast veroorzaakten.

Om de maatschappelijke positie van Poolse arbeidsmigranten beter in kaart te brengen, zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de sociale leefsituatie en arbeidspositie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland onderzoeken (Snel et al 2012; Engbersen et al, 2011; Weltevrede et al 2009, Boom et al 2008; Geets et al 2006). De meest opvallende conclusie was dat driekwart van de Poolse arbeidsmigranten werkzaam was in een laaggekwalificeerd beroep terwijl 41% van de Polen in het bezit was van een universitair of HBO diploma of bezig was deze te behalen (Snel et al, 2012: 27). Dit betekent dat een groot deel onder hun niveau werkte.

In het voorliggende onderzoek is er gekeken hoe de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten wordt gevormd. Dit is gedaan door te onderzoeken hoe het sociaal en cultureel kapitaal van Poolse arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie in Nederland beïnvloeden.

Hiervoor wordt de volgende onderzoeksvraag gebruikt: In hoeverre beïnvloedt het sociaal en

cultureel/menselijk kapitaal van Poolse arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie in Nederland?

Als eerste worden er in dit onderzoek het theoretisch kader en de daaruit voorkomende concepten besproken. Het tweede hoofdstuk gaat in op de methodologie, waarna in hoofdstuk drie de resultaten worden besproken. In het concluderende hoofdstuk vier wordt het theoretisch kader teruggekoppeld aan de resultaten en wordt er een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Daarnaast wordt er in hoofdstuk vijf in de onderdelen discussie en reflectie kritisch terug gekeken op het onderzoek en worden er suggesties gegeven voor verder onderzoek.

(9)

1.2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zullen middels verschillende theorieën de oorzaken van internationale migratie en de rol van het sociaal en cultureel/menselijk kapitaal van arbeidsmigranten op hun arbeidsmarktpositie uitvoerig worden besproken. Er worden sociologische en economische theorieën gebruikt en de daaruit voorkomende concepten zijn essentieel voor de operationalisering en de onderzoeksmethode in hoofdstuk twee. Daarnaast worden sociologische en economische concepten met elkaar gecombineerd, zodat er sprake is van een interdisciplinaire aanpak.

Het theoretisch kader is als volgt ingedeeld. Ten eerste zal aan de hand van migratietheorieën gekeken worden waarom arbeidsmigranten ervoor kiezen om te migreren en welke factoren daarbij een rol spelen. De migratietheorieën zullen worden beschreven met behulp van het ‘level of analysis schema’ van Hagen-Zanker (2008: 6). Migratietheorieën worden geclassificeerd volgens het level waar ze op focussen. Micro-theorieën kijken naar de beslissingen van een individu, meso-theorieën kijken naar het huiselijk of gemeenschapsniveau en macro-theorieën kijken naar structuren en trends.

Ten tweede worden de sociologische kapitaal theorie van Bourdieu (1986) en de economische

Human Capital Theory van Becker (1964) toegelicht. Inzichten uit beide theorieën worden

gebruikt om een nieuw concept te vormen: cultureel/menselijk kapitaal. Met dit concept kan er worden gekeken op wat voor manieren het cultureel/menselijk kapitaal van arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie kan beïnvloeden. Als laatste worden Poolse arbeidsmigranten geïntroduceerd als onderzoeksgroep en wordt hun kapitaal en arbeidsmarktpositie beschouwd.

1.2.a Arbeidsmigratie op micro-niveau

Er bestaat geen theorie die een alomvattende verklaring heeft over wat internationale migratie veroorzaakt en wat het in stand houdt (Massey et al, 1993). De theorieën die hierover bestaan verklaren elk een deel van het proces. Om een goed overzicht te geven van de factoren die een rol spelen bij de keuze om te migreren worden er verschillende migratietheorieën behandeld.

(10)

Op micro-niveau wordt er aan de hand van de Neoklassieke theorie van Ravenstein (1889) en de Push and Pull theorie van Lee (1969) gekeken naar de verlangens en belangen van het individu. Ravenstein (1889) heeft in de Laws of migration als eerste geprobeerd om het fenomeen migratie te omschrijven. Het centrale punt van de neoklassieke theorie van Ravenstein is dat mensen migreren, omdat ze hun materiele positie willen verbeteren (Ostermann, 2008: 24). Met een betere materiele positie wordt bedoeld het vinden van een baan met een hoger salaris. Het besluit om te migreren wordt dus volgens Ravenstein (1889) gemaakt uit eigenbelang. Hierbij wordt het rationeel afwegen van de voor en nadelen van migreren benadrukt. Een individu zal volgens Ravenstein dus alleen migreren, wanneer hij hier zelf op vooruit gaat. Bijvoorbeeld wanneer een migrant in land A een lager salaris verdient dan in land B dan zal dat deze migrant het sterk overwegen om te migreren naar land B.

De theorie van Ravenstein (1889) kreeg de kritiek om incompleet te zijn, omdat mensen niet alleen handelen op basis van individuele beslissingen, maar ook worden beïnvloed door verschillende factoren in hun regio of land (Lee (1969 in Osterman, 2008: 24-25). De neoklassieke theorie van Ravenstein wordt uitgebreid door de Push and Pull theory’ van Lee (1969 in Ostermann, 2008: 24-25). Lee gaat ervan uit dat alle landen en regio’s verschillende factoren hebben die het besluitvormingsproces van migranten beïnvloeden. Voorbeelden van deze factoren zijn de sociaaleconomische en demografische condities van een land of regio. Bijvoorbeeld wanneer een land een periode van economische groei doormaakt dan zullen er meer banen bijkomen. Voor migranten die werk zoeken kan dit een aantrekkelijke reden zijn om naar dit land te migreren.

Volgens Lee (1969: 56) is de economische groei van een land een belangrijke Pull factor die migranten aantrekt. Daarentegen zorgt een Push factor ervoor dat migranten vertrekken naar een andere regio. Voorbeelden hiervan zijn een economische recessie, politieke onrust, etnische conflicten. Wanneer het economisch slechter gaat in een land zullen migranten eerder wegtrekken. Naast Push en Pull factoren zijn er ook tussenliggende hindernissen die het proces van migratie kunnen tegenwerken (Zie figuur 1). Dit kunnen fysieke hindernissen zijn, maar ook immigratiewetten die beperkingen stellen aan de omvang van migratie (Lee, 1969: 51).

(11)

Dit is het geval bij de afschaffing van de tewerkstellingsvergunning voor Poolse migranten in Nederland in 2007. Polen is in 2004 toegetreden tot de EU, maar om de stroom van arbeidsmigranten te beperken moesten alle migranten uit Polen eerst een tewerkstellingsvergunning aanvragen voordat ze in Nederland mochten werken. Dit betekende dat Poolse migranten pas in Nederland konden gaan werken wanneer ze voor hun aankomst al werk hadden gevonden. Door de afschaffing van de tewerkstellingsvergunning werd het volledig vrije verkeer van goederen en mensen tussen Nederland en Polen mogelijk. Voor Poolse arbeidsmigranten was dit een extra pullfactor om in Nederland naar een baan te gaan zoeken (Boom et al, 2008: xi).

Figuur 1: + betekent positieve factoren; - betekent negatieve factoren; 0 betekent neutrale factoren. Bron: Lee, 1969: 50 Naast de Push en Pull factoren en tussenliggende hindernissen geeft Lee (1969: 50) ook aan dat persoonlijke factoren een rol spelen in de keuze om te gaan migreren. De invloed van positieve en negatieve factoren kunnen voor iedereen anders zijn en de beslissing om te gaan migreren is ook afhankelijk van de leeftijdsfase waarin iemand zich bevind. Volgens Schierman (1991: 113-114) heeft het grootste gedeelte van de arbeidsmigranten nog maar weinig ervaring op de arbeidsmarkt opgedaan, omdat ze net klaar zijn met hun studie. Jonge migranten zijn hierdoor gevoeliger voor Push factoren in hun eigen land, omdat ze nog maar weinig zekerheden hebben zoals een vaste baan of een gezin.

De Push en Pull factoren in een land of regio kunnen migranten aantrekken of afstoten en de reden om te migreren kan voor elke migrant verschillend zijn. Volgens Massey el al (1993: 448) zit er een verschil tussen de factoren die migratie op gang brengen en de condities die migratie in stand houden. Doordat er steeds meer migranten naar een bepaalde plek vertrekken ontstaan er netwerken die ervoor zorgen dat de migratiestromingen in stand worden gehouden. Om arbeidsmigratie beter te kunnen begrijpen kan er niet alleen worden gekeken naar de rol en het belang van het individu. Daarom zal er in de volgende paragraaf dieper worden ingegaan op de rol van netwerken en sociale connecties.

(12)

1.2.b Arbeidsmigratie op meso-niveau

Op meso-niveau niveau wordt er met de netwerktheorie, de New Economics of Labour

Migration theorie en de Strenght of Weak Ties theorie van Granavotter besproken wat de

invloed is van sociale connecties op de keuze om te migreren. Het meso-niveau gaat een stap verder dan het micro-niveau, omdat er wordt gekeken naar de invloed van het sociale netwerk van een migrant op zijn keuze om te migreren. Dit verschilt van de micro-theorieën waarbij er alleen wordt gekeken naar de overwegingen van het individu (Hagen-Zanker, 2008:12-13). Granovetter (1983: 202) stelt vast dat elk individu een los netwerk heeft van kennissen en een dicht netwerk van goede vrienden en familieleden. Volgens Granovetter (1983: 208) kan een individu meer kennis en nieuwe informatie tot zich verkrijgen via losse connecties dan via hechte connecties. De reden hiervoor is dat losse connecties een individu in contact kunnen brengen met een sociaal systeem waar hij zelf geen onderdeel van is.

Grannovetter (1983: 211) beargumenteert dat losse connecties erg belangrijk zijn voor mensen die op zoek zijn naar hun eerste echte baan. Vaak maken werkzoekenden gebruik van de contacten van hun dichte netwerken om een baan te vinden. Maar volgens Grannoveter vinden de meeste mensen hun eerste baan door hun losse netwerken te raadplegen. Losse connecties kunnen een brug vormen tussen verschillende dichte netwerken en kunnen daarmee de positie van een individu of bijvoorbeeld een migrant versterken.

Vooral arbeidsmigranten zijn afhankelijk van hun losse connecties, omdat hun familie en vrienden vaak nog thuis zitten. Een migrantennetwerk bestaat vaak uit losse connecties omdat migranten in een nieuwe omgeving komen waar ze weinig mensen kennen. Losse connecties zijn voor migranten waardevol omdat ze hiermee toegang kunnen hebben tot verschillende bronnen van informatie waarmee ze ook hun eigen ervaringen kunnen delen.

Echter, de theorie van Grannovetter (1983) gaat over alle sociale netwerken en gaat niet specifiek in op de rol van migranten. De netwerktheorie doet dit wel en volgens deze theorie zorgt het netwerk tussen migranten ervoor dat de stroom van migranten groter wordt. Volgens Massey et al (1993: 448) bestaat het netwerk van een migrant uit persoonlijke verbindingen

(13)

met andere migranten en non-migranten. Wanner er meer migranten naar een land komen dan kunnen zij de kosten en risico’s voor de migranten die na hun komen verlagen.

De kosten voor latere migranten zullen volgens Massey et al (1998:110) ten eerste worden verlaagd, omdat netwerken migranten kunnen helpen met het verzamelen van informatie, financiële hulp en sociale voorzieningen. De drempel voor migranten kan zo worden verlaagd. Volgens Faist (2000:17-18) kunnen de sociale relaties en het sociaal kapitaal binnen families, buurten, gemeenschappen en organisaties migranten helpen met hun migratiekeuze en de mogelijkheid om zich aan te passen aan hun omgeving.

Ook kunnen de kosten worden verdeeld, bijvoorbeeld wanneer er binnen de familie wordt afgesproken dat de oudste zoon naar het buitenland migreert om daar te gaan werken. De inkomsten van de oudste zoon worden dan terug gestuurd naar de familie. De oudste zoon kan in ruil daarvoor rekenen op de steun van zijn familie wanneer het financieel slechter gaat. Verder zullen de risico’s afnemen wanneer de netwerken van immigranten groeien. De eerste migranten die naar het buitenland vertrekken nemen een groot risico, omdat ze niet precies weten waar ze terecht komen. Elke migrant die daar later bij komt vergroot het netwerk en vermindert het risico voor nieuwe migranten. (Massey et al, 1993; 449).

Om de sociale connecties van arbeidsmigranten duidelijker te maken wordt er ook gebruik gemaakt van de volgende Meso-theorie: de New economics of Labour Migration (NELM). Deze theorie gaat ervan uit dat migratie wordt ondernomen als familiekeuze. Volgens de NELM migreren families niet samen, maar wordt één lid van het gezin naar het buitenland gestuurd om geld te verdienen (Hagen-Zanker, 2008: 12-13). Migratie wordt dus niet gedaan uit individueel belang, maar als strategische keuze die in het belang is voor de familie. Deze tijdelijke migranten gaan naar het buitenland met als enige doel zoveel om zo snel mogelijk geld te verdienen. Volgens Constant en Massey (2002:10) hechten deze tijdelijke migranten ook minder waarde aan een baan met een hogere sociale status en hebben ze geen moeite om laagopgeleid werk te doen. Voor deze migranten is het belangrijker dat ze het geld wat ze hier verdienen in hun eigen land weer kunnen uitgeven.

Daarnaast zullen de tijdelijke migranten volgens de NELM minder investeren in het opdoen van meer human capital. Het volgen van een extra opleiding of cursus zal ten koste gaan van hun werktijd. Het heeft het voor hen geen zin om een investering te doen, omdat ze na een korte periode weer terug gaan naar hun vrouw en kinderen in hun eigen land (Constant en Massey, 2002: 10). Naast micro en meso wordt er in de volgende paragraaf nog een stap

(14)

verder gegaan door te kijken naar de arbeidsmigratie op macro-niveau. Hierbij wordt er vooral aandacht besteed aan de systematische factoren genoemd die bijdragen aan het proces van internationale arbeidsmigratie.

1.2.c Arbeidsmigratie op macro-niveau

Als laatste wordt er met de Dual Labour Market theory op macro-niveau een overzicht gegeven van de plaats die internationale migratie heeft binnen het economisch wereldsysteem (Piore, 1979 in Hagen-Zanker, 2008: 5). Met de Dual labour market theory (Piore, 1979) wordt er gekeken naar arbeidsmigratie op macro-niveau, omdat internationale migratie wordt gezien als het resultaat van een sterke structurele vraag naar arbeid bij ontwikkelde landen (Hagen-Zanker, 2008: 7). Volgens de Dual labour market theory is de arbeidsmarkt verdeeld in een primair en een secundair segment. Bij het primaire segment staat kapitaalintensief werk centraal en bij het secundaire segment staat een arbeidsintensieve manier van produceren centraal (Ostermann, 2008: 27). In het primaire segment zijn vooral kantoorbanen te vinden zoals de financiële sector, commerciële bedrijven en de juridische sector, waarbij de werknemers een hoger opleidingsniveau hebben. Het secundaire segment omvat banen voor werknemers met een lager opleidingsniveau in bijvoorbeeld de bouw, de agrarische sector en fabrieksarbeiders.

De Dual labour market theory geeft een verklaring voor internationale migratie door te kijken naar de structurele eigenschappen van industriële samenlevingen. Volgens Piore (1979, in Massey et al, 1993: 440) wordt het verschil tussen het secundaire en primaire segment veroorzaakt doordat rijke ontwikkelde landen een steeds grotere behoefte hebben aan arbeidskrachten. Deze behoefte ontstaat volgens Piore uit drie ingebouwde eigenschappen die terug te vinden zijn in geavanceerde industriële samenlevingen en hun economieën. Dit zijn structurele inflatie, motivatie problemen en economisch dualisme (Piore, 1979 in Massey et al, 1993: 441).

De eerste ingebouwde eigenschap van industriële samenlevingen is structurele inflatie. Dit betekent dat de ontwikkeling van lonen niet samenhangt met de vraag en aanbod schommelingen in de markt (Massey et al, 1993: 441). Een voorbeeld hiervan is het uitblijven van loonsverhoging van landarbeiders wanneer er in Nederland een tekort is aan landarbeiders. Wanneer de lonen van bouwvakkers of andere goedkope arbeidskrachten stijgen dan zullen werknemers in andere sectoren ook om een loonverhoging vragen. Om dit

(15)

tegen te gaan is het goedkoper om buitenlandse krachten naar Nederland toe te halen dan om de lonen te verhogen (Massey et al, 1993: 441).

De tweede ingebouwde eigenschap van industriële samenlevingen betreft de motivatieproblemen van autochtone werknemers. In een rijk en ontwikkeld land zoals Nederland werken mensen niet alleen om geld te verdienen, maar ook om een sociale status te vergaren (Massey et al, 1993: 441). Bij arbeidsintensief werk zoals land- of fabrieksarbeiders valt er minder status te verkrijgen, waardoor het minder aantrekkelijk wordt. Daarentegen zijn migranten eerder gemotiveerd om te werken op deze posities, omdat hun prioriteit ligt bij het hebben van een inkomen en niet bij het verkrijgen van een hogere sociale status (Massey et al, 1993: 442). Een bekend voorbeeld hiervan zijn de gastarbeiders uit Marokko en Turkije die in de jaren 60 naar Nederland toe zijn gekomen om het tekort aan goedkope arbeidskrachten in Nederland op te vullen.

De derde ingebouwde eigenschap van industriële samenlevingen is het economisch dualisme (Massey et al, 1993: 442). In de primaire sector hebben werkgevers vaak geïnvesteerd in hun werkgevers, door middel van opleidingen en cursussen. Dit wordt ondersteund door de

’human capital theory’ van Becker (1964) waarin de waarde van mensen op de arbeidsmarkt

afhangt van hun productiviteit en deze kan alleen worden vergroot door het volgen van onderwijs. Volgens Becker (1964: 25) zullen werkgevers de werknemers waarin ze hebben geïnvesteerd minder snel ontslaan, omdat ze hun kapitaal eerst terug willen verdienen. Maar in de secundaire sector is door werkgevers veel minder in werknemers geïnvesteerd, waardoor ze makkelijker te vervangen zijn met goedkope arbeidsmigranten (Massey et al, 1993). Later in het theoretisch kader wordt de human capital theory van Becker verder toegelicht.

De verschillende migratietheorieën hebben allemaal hun eigen verklaring over waarom mensen naar het buitenland migreren. Volgens de micro-theorieën migreren arbeidsmigranten, omdat ze hun materiele situatie willen verbeteren. Ze handelen vanuit individueel belang en baseren hun keuze op de afweging tussen de voor en nadelen van migratie. Daarentegen benadrukken de meso-theorieën dat migratie nooit een individuele keuze is. Het individu staat niet centraal, maar migreert in het belang van een familie of groep. In ruil hiervoor kan een arbeidsmigrant gebruik maken van de informatie en contacten van het netwerk. Als laatste stellen de macro-theorieën dat goedkope arbeidsmigranten migreren naar rijke ontwikkelde landen. In deze landen is er veel vraag naar goedkope arbeidskrachten, omdat de autochtone bevolking werkzaam is in de primaire sector.

(16)

Om te begrijpen hoe de arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten wordt beïnvloedt, zal er met de kapitaal theorie van Bourdieu (1986) worden gekeken naar de vormen van kapitaal die een arbeidsmigrant tot zijn beschikking heeft. Daarnaast wordt de kapitaal theorie aangevuld met de Human capital theory, waarin staat hoe arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie kunnen verbeteren.

1.2.d Invloed kapitaal

De drie begrippen die een belangrijke rol spelen in de kapitaal theorie van Bourdieu (1986) zijn habitus, veld en kapitaal. De positie die een individu inneemt in een sociaal veld is afhankelijk van zijn habitus en de verschillende vormen van sociaal, cultureel en economisch kapitaal die hij tot zijn beschikking heeft (Ritzer, 1992: 406).

Een habitus omvat alle neigingen die onderbewust de handelingen, waarnemingen en waarderingen van een persoon sturen (Agirdag, 2007: 10). De habitus is de manier waarop iemand zijn relatie tot de sociale wereld tot uitdrukking brengt (Bourdieu, 1979, 551-552). Een habitus is dus sociaal gevormd, maar is daarnaast ook klassen gebonden. Een migrant zal vooral in het begin worden geconfronteerd met een andere habitus waarmee hij niet bekend is met de geldende regels, normen en waarden. Voorbeelden van de habitus van een persoon zijn de kleding die iemand draagt, maar ook de taal die wordt gesproken.

Volgens Bourdieu kan een veld worden gezien als het domein van een sociaal leven met zijn eigen regels en organisatiestructuur (1986 in Calhoun et al, 2002: 262). Voorbeelden van zulke velden zijn bijvoorbeeld te vinden in het bedrijfsleven, een sportvereniging of een politieke organisatie. In een veld verkrijgen personen hun positie aan de hand van de vormen kapitaal die ze tot hun beschikking hebben in dat veld.

Er zijn drie verschillende soorten kapitaal die een individu in staat stelt om controle uit te oefenen over zijn eigen leven en over dat van iemand anders (Bourdieu 1986 in Calhoun et al, 2002: 262). Ten eerste is er het economisch kapitaal. Dit omvat het inkomen en het bezit van een individu. Ten tweede is er het sociaal kapitaal. Dit bestaat uit de waarde en de omvang van de sociale connecties tussen mensen. Ten derde is er het culturele kapitaal. Hieronder valt bijvoorbeeld de hoogte van iemand zijn opleiding en de normen en waarden die een individu van huis uit mee krijgt (Ritzer, 1992: 406).

(17)

Als eerste het sociaal kapitaal, dat kan worden gezien als het geheel van bestaande of potentiele hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van meer of minder geïnstitutionaliseerd netwerk van relaties. Voor arbeidsmigranten zorgen sociale netwerken ervoor dat ze met mensen in contact komen en hierdoor kennis, contacten en informatie met elkaar kunnen uitwisselen (Jenkins, 1992: 87).

Wanneer arbeidsmigranten naar een vreemd land komen dan spreken ze vaak te taal niet en kennen ze maar weinig mensen. Daarom is het voor hen essentieel om gebruik te maken van hun sociale netwerken. Hiermee kunnen ze nieuwe informatie verkrijgen of nieuwe connecties opdoen. Voorbeelden waar migranten hun sociale netwerken kunnen uitbreiden zijn familie of collega’s of contact zoeken met andere migranten. Het vinden van nieuwe contacten kan migranten helpen om toegang te krijgen tot nieuwe hulpbronnen, zoals een baan of een investeringsmogelijkheid

Verder is de belangrijkste factor bij cultureel kapitaal het niveau van onderwijs (1969, in de Graag, 1985: 347). Het volgen van onderwijs kan ervoor zorgen dat mensen hun kapitaal kunnen omzetten en vergroten. Aan de universiteit volgen arbeidsmigranten een opleiding om een diploma te halen om hiermee hun culturele kapitaal te vergroten. Tijdens de studietijd van arbeidsmigranten verbreden zei hun netwerk en vergroten daarmee hun sociaal kapitaal. Deze connecties zijn later erg handig en kan ze helpen om een goede baan te vinden en hun economisch kapitaal te vergroten.

Tenslotte is er ook het economisch kapitaal van mensen. Hieronder valt het bezit van een persoon dat direct kan worden omgezet in geld is en de eigendomsrechten die een persoon heeft over bijvoorbeeld land woningen of bedrijven (Bourdieu, 1986: 241). Het verkrijgen en vergroten van economisch kapitaal wordt mogelijk gemaakt doordat sociaal en cultureel kapitaal in economisch kapitaal kunnen worden omgezet (Calhoun et al, 2002: 263). De drie soorten kapitaal kunnen in elkaar worden omgezet en vooral het economisch kapitaal kan door het sociaal en cultureel kapitaal worden vergroot (Calhoun et al, 2002: 263).

Arbeidsmigranten zijn altijd in het nadeel, omdat ze vaak minder sociaal, cultureel en economisch kapitaal tot hun beschikking hebben dan autochtonen. Op de arbeidsmarkt komt de tweedeling tussen de dominante autochtone klasse en de gedomineerde allochtonen klasse ook terug (Massey et al, 1993: 442). Het belangrijkste verschil hierbij is het hogere opleidingsniveau van de autochtone klasse en het lagere opleidingsniveau van de allochtone klasse.

(18)

Echter, arbeidsmigranten hebben misschien een achtergestelde positie arbeidsmarktpositie, maar hebben wel de mogelijkheid om in het buitenland extra werkervaring op te doen. Hiermee kunnen ze ook hun human capital kunnen uitbreiden. In de volgende paragraaf wordt er gekeken hoe het vergroten van het human capital van arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie kan beïnvloeden.

1.2.e Cultureel/menselijk kapitaal

Human capital of menselijk kapitaal overlapt met het cultureel kapitaal van Bourdieu.

Volgens Bourdieu is opleidingsniveau de belangrijkste vorm van cultureel kapitaal en volgens Xia (2001: 557) is opleidingsniveau ook een onderdeel van human capital. Daarom wordt er vanaf nu gesproken van cultureel/menselijk kapitaal.

Xiao (2001: 557) onderscheidt drie vormen van cultureel/menselijk kapitaal: Het hoogst behaalde opleidingsniveau, on-the-job training verzorgd door de werkgever en het zelfstandig volgen van cursussen of opleidingen door de werknemers. Hierbij is het hoogst behaalde opleidingsniveau de hoeveelheid scholing die een werknemer heeft gevolgd voordat hij de arbeidsmarkt op ging. On-the-job training zijn trainingen of cursussen die worden vergoed door de werkgever en de laatste vorm laat zien in hoeverre een werknemer bereid is om zelfstandig zijn cultureel/menselijk kapitaal uit te breiden met trainingen en cursussen. Cultureel/menselijk kapitaal is ook belangrijk voor arbeidsmigranten en volgens Danzer en Dietz (2008: 6) zal een individu sneller migreren wanneer er in het buitenland meer mogelijkheden zijn om zijn cultureel/menselijk kapitaal te vergroten dan in zijn eigen land. Ook migreren jonge migranten sneller dan oude migranten, omdat jonge migranten nog het grootste gedeelte van hun carrière voor zich hebben. Daarnaast is het voor jonge mensen ook makkelijker om te migreren, omdat ze minder investeringen hebben in hun eigen land zoals een huis, gezin of een vaste baan. Volgens de human capital theorie kan migratie worden gezien als een investering waardoor de productiviteit en capaciteiten van een individu worden vergroot (Sjaastad, 1962: 83).

(19)

Volgens Ciswick en Miller (2009: 163) hebben migranten problemen met het overbrengen van hun arbeid en leer ervaring naar het land waar ze naar toe migreren. Migranten met een universitair diploma die de buitenlandse arbeidsmarkt opgaan hebben zijn jong en hebben weinig ervaring en zullen daardoor sneller een baan nemen dat onder hun niveau is. Ook zullen jonge migranten minder on-the-job training hebben gehad, omdat ze nog niet zo lang actief zijn op de arbeidsmarkt (Schierman, 1991: 113-114).

Daarnaast is er volgens Ciswick & Miller (2009: 164) ook een relatie tussen de hoogte van het opleidingsniveau en de human capital investeringen van de werkgever. Dit komt doordat hoogopgeleide migranten hun cultureel/menselijk kapitaal vergroten door bijvoorbeeld on-the-job trainingen of door het volgen van taalcursussen. Volgens Becker (1964: 25) zullen werkgevers migranten waarin ze hebben geïnvesteerd minder snel ontslaan, omdat ze hun geld eerst terug willen verdienen. Maar laag opgeleide migranten waarbij de werkgevers veel minder in hebbengeïnvesteerd zullen makkelijker te vervangen zijn met goedkopere arbeidsmigranten (Massey et al, 1993). Voor hoogopgeleide migranten zal daardoor het gat tussen hun opleidingsniveau en werkniveau makkelijker te verkleinen zijn dan voor laagopgeleide migranten.

Samengevat zijn volgens de human capital theory de kennis en vaardigheden van arbeidsmigranten, attributen die kunnen worden uitgebreid om hun productiviteit en inzetbaarheid te vergoten. Het vergroten van het cultureel/menselijk kapitaal van arbeidsmigranten kan worden gezien als een winstgevende investering voor zowel de werkgever als de werknemer. Verder zijn het opleidingsniveau, on-the-job trainingen en het zelfstandig volgen van opleidingen of cursussen drie vormen van cultureel/menselijk kapitaal. Daarnaast heeft cultureel/menselijk kapitaal veel invloed op arbeidsmigranten, omdat een arbeidsmigrant zijn migratie keuze hiervan af kan laten hangen. Ook is het vergroten van cultureel/menselijk kapitaal voor een arbeidsmigrant een belangrijke manier om het verschil tussen zijn opleidingsniveau en werkniveau te verkleinen.

1.2.f Poolse arbeidsmigranten

(20)

Door het NICIS Institute zijn er met samenwerking van Erasmus Universiteit Rotterdam, verschillende kwantitatieve onderzoeken gedaan naar het opleidingsniveau en de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland (Snel et al 2012; Engbersen et al, 2011; Weltevrede et al 2009, Boom et al 2008; Geets et al 2006). Deze onderzoeken waren afgenomen met als doel om de maatschappelijke positie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland in kaart te brengen. In deze onderzoeken kwamen verschillende punten naar voren die overeen komen met de resultaten uit het theoretisch kader.

Ten eerste was driekwart van de geïnterviewde Polen in het onderzoek van Snel (2012) werkzaam in een laaggekwalificeerd beroep (Snel et al, 2012: 27). Van de door Snel et al (2012) geïnterviewden was 33% werkzaam als half- of ongeschoolde handarbeider. Daarnaast was 26% werkzaam in de land- en tuinbouw (Snel et el, 2012: 19).Verder was één op de tien Poolse respondenten werkloos. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (2011: 15) hebben Poolse migranten een hoger risico om werkeloos te worden. Dit komt doordat ze werken met tijdelijke contracten in sectoren die gevoelig zijn voor werkeloosheid en economische schommelingen.

Bij de casus van Poolse arbeidsmigranten is hetzelfde patroon te zien als bij de arbeidsmarktindeling van de Dual Labour Market Theory. Volgens deze theorie komen Poolse arbeidsmigranten naar Nederland, omdat hier vraag is naar ongeschoolde arbeidskrachten. Voor Poolse migranten zijn deze baantjes makkelijker toegankelijk en kunnen ze er snel geld verdienen. Maar dit heeft wel als gevolg dat Poolse arbeidsmigranten terecht komen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Het tweede punt wat opviel bij het onderzoek van Snel et al (2012) was dat het opleidingsniveau van de Poolse respondenten relatief hoog was. Voor 31% van de Poolse respondenten was universitair of ander hoger onderwijs hun hoogst behaalde onderwijsniveau. Daarnaast was 10% van deze Polen op het moment van het interview nog bezig met hun studie (Snel et al, 2012: 19). Verder gaf ook de helft van de Poolse respondenten aan dat hun werk van een lager niveau was dan hun opleiding (Snel et al, 2012: 23). Volgens Boom et al (2008: 41-42) hechten Polen veel waarde aan een hoge opleiding, maar tijdelijke hoogopgeleide Poolse arbeidsmigranten nemen vaak werk aan onder hun niveau om geld te verdienen.

Uit de bovenstaande onderzoeken en de gegevens uit het theoretisch kader is af te leiden dat Poolse arbeidsmigranten een achtergestelde arbeidsmarkt positie hebben en een beperkt

(21)

sociaal en cultureel kapitaal. In de volgende hoofstukken zal er worden gekeken wat de relatie is tussen de concepten arbeidsmarktpositie en kapitaal en hoe ze elkaar beïnvloeden.

1.3 Probleemstelling

De eerdere genoemde kwantitatieve onderzoeken van Snel et al (2012) en Weltevrede (2009) hadden onderzoek gedaan naar het opleidingsniveau van Poolse arbeidsmigranten en hun arbeidsmarktpositie in Nederland. Hierbij was het opvallend dat ze geen verklaring hadden voor hoogopgeleide Poolse arbeidsmigranten die naar Nederland migreren om hier laagopgeleid werk te doen. Verder hadden de kwantitatieve onderzoeken gekeken naar de sociale leefsituatie, arbeidssituatie en toekomstperspectief van Poolse immigranten, maar was er niet gekeken hoe deze factoren werden gevormd.

De doelstelling van dit onderzoek is om in kaart te brengen hoe de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland wordt beïnvloedt door de verschillende vormen kapitaal die ze tot hun beschikking hebben. Hiermee gaat dit onderzoek verder dan de eerder genoemde kwantitatieve onderzoeken, omdat er meer aandacht wordt besteed aan de vorming van de arbeidsmarktpositie.

In dit onderzoek wordt er gekeken wat voor soort verband er bestaat tussen het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten en hun arbeidsmarktpositie in Nederland. Om dit verband te onderzoeken wordt er gebruik gemaakt concepten en indicatoren uit de theorieën in het theoretisch kader. Door deze verschillende theorieën toe te passen zal er in dit onderzoek een focus worden gelegd op het verzamelen van rijke en diepe achtergrond informatie over de respondenten.

(22)

1.4 Vraagstelling

De hoofdvraag die in dit onderzoek zal worden getracht te beantwoorden luidt:

‘’In hoeverre beïnvloedt het sociaal en cultureel/menselijk kapitaal van Poolse arbeidsmigranten hun arbeidsmarktpositie in Nederland?

Om deze vraag in alle volledigheid te kunnen beantwoorden zal er ook gebruik worden gemaakt van de volgende deelvragen:

1. Wat zijn de push en pullfactoren van de Nederlandse en Poolse arbeidsmarkt voor Poolse arbeidsmigranten?

2. In hoeverre beïnvloedt het sociaal en cultureel/menselijk kapitaal van Poolse arbeidsmigranten hun aansluiting op de Nederlandse arbeidsmarkt?

3. In hoeverre beïnvloedt het sociaal en cultureel/menselijk kapitaal van Poolse

arbeidsmigranten hun arbeidsomstandigheden op de Nederlandse arbeidsmarkt?

In de eerste deelvraag zal er worden gekeken naar de push en pullfactoren die ervoor zorgen dat Poolse migranten in Nederland zijn komen werken en welke factoren ervoor hebben gezorgd dat ze niet in Polen zijn blijven werken. Deze deelvraag is belangrijk, omdat het zorgt voor een bredere context van de arbeidsmarktpositie van de migranten. Er is gekeken naar de sociale economisch en culturele Pullfactoren in Nederland en de sociale, economisch en sociale Push factoren in Polen, zodat er een duidelijk beeld ontstaat welke factoren de migranten hebben weggedreven uit Polen en wat ze aantrekkelijk vinden aan het komen naar Nederland. Door te kijken waarom Poolse arbeidsmigranten naar Nederland komen kan er makkelijker worden begrepen hoe hun arbeidsmarktpositie is gevormd, wat weer bijdraagt aan het beantwoorden van de hoofdvraag.

In de tweede deelvraag zal er worden gekeken naar de invloed van de vormen van sociaal en cultureel/menselijk kapitaal van de Poolse arbeidsmigranten, op de eerste dimensie van het concept arbeidsmarktpositie: aansluiting op de Nederlandse arbeidsmarkt: ‘aansluiting op de

(23)

arbeidsmarkt’. Deze dimensie wordt onderzocht met de indicatoren: markt segment en afstemming studie & werk. Bij sociaal kapitaal wordt er gekeken in hoeverre hechte en losse connecties worden gebruikt als hulpbron voor het vinden van een baan in Nederland. Bij het cultureel/menselijk kapitaal wordt er gekeken naar het hoogst genoten opleidingsniveau en hoeveel er is geïnvesteerd in menselijk kapitaal. Hierbij wordt er gekeken in hoeverre het cultureel/menselijk kapitaal bepalend zijn geweest voor het verschil tussen het studie en werkniveau van de respondenten.

Bij de derde deelvraag wordt er ook gekeken naar de invloed van sociaal en cultureel/menselijk kapitaal, maar hierbij ligt de focus op de tweede dimensie van het concept arbeidsmarktpositie: arbeidsomstandigheden. Deze dimensie is onderverdeeld in de volgende indicatoren: arbeidstevredenheid, promotiemogelijkheden en balans werk-privé. Bij elke indicator is er gekeken wat voor invloed het sociaal en cultureel/menselijk kapitaal hierop hebben gehad. Met de indicator arbeidstevredenheid is er onderzocht in hoeverre migranten tevreden waren met hun werk. Bij de indicator promotiemogelijkheden is er onderzocht of de respondenten kunnen doorgroeien binnen hun huidige baan. Verder is er bij de indicator balans werk-privé gekeken of de respondenten de werkdruk kunnen combineren met hun persoonlijke en gezinsleven.

1.5 Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek bouwt voort op het onderzoek van het NICIS Institute dat zich richt op de leefsituatie en arbeidspositie van arbeidsmigranten uit Midden-en Oost Europa. Dat onderzoek is verdeeld in verschillende rapporten: Snel et et al (2010); Engbersen et al (2010); Burgers et al (2010). Maar de rapporten van het NICIS Institute worden gekenmerkt door de volgende gebreken.

Ten eerste is er bij eerdere onderzoeken een gebrek aan kwalitatief onderzoek en weergave van de context. Bij de kwantitatieve onderzoeken is er gekeken naar de onderwijs en arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten en is er vastgesteld dat 41% van de Poolse arbeidsmigranten hoogopgeleid was en 75% werkzaam is in een laaggekwalificeerd beroep. De bijdrage van dit onderzoek is dat er ook wordt gekeken naar de persoonlijke redenen van de respondenten waarom ze bijvoorbeeld in de agrarische sector zijn geen werken, terwijl ze en HBO of universitair diploma hebben. Door meer aandacht te leggen op de persoonlijke

(24)

context ontstaat er diepere en rijkere data over de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten.

Ten tweede is er bij de voorgaande onderzoeken niet gekeken naar welke factoren de arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten is gevormd. Dit onderzoek biedt wellicht een nieuw interdisciplinair perspectief door de sociologische kapitaal theorie van Bourdieu en de economische human capital theory van Becker te combineren. Door deze theorieën toe te passen op de Poolse casus kan er meer worden gekeken naar de achtergrond en vorming van het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten in Nederland. Hiermee gaat dit onderzoek verder dan de kwantitatieve data die is samen gesteld door eerdere onderzoeken zoals Snel et al 2012 en Weltevrede et al 2009.

1.6 Maatschappelijke relevantie

In maatschappelijke debat ontbreekt er nog veel informatie over de achtergrond van Poolse arbeidsmigranten in Nederland. Het bestaande beeld is vaak eenzijdig en ze worden neergezet als laagopgeleide, goedkope arbeidskrachten. Sinds 2007 zijn Poolse arbeidsmigranten vaker negatief in het nieuws terug te vinden en is er een stijgende tendens dat Poolse arbeidsmigranten het werk overnemen van Nederlandse arbeiders (Dzambo, 2011: 60). Voorbeelden van de negatieve manieren waarop Polen in het nieuws komen zijn alcoholmisbruik, criminaliteit en als veroorzakers van overlast.

De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat er meer informatie beschikbaar komt over de achtergrond en arbeidsmarktpositie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland. Dit onderzoek heeft als achterliggend doel om de negatieve framing van Poolse migranten in Nederland te kunnen doorbreken door meer inzicht te verschaffen in de achtergrond en positie van Poolse arbeidsmigranten in Nederland. Hopelijk kan het door deze toegevoegde kennis makkelijker worden om de achtergrond en positie van Poolse arbeidsmigranten te begrijpen. Daarnaast kunnen de resultaten de Poolse arbeidsmigranten in Nederland zelfbewuster maken, over hun arbeidsmarktpositie en kan het hen mogelijk helpen om die positie te verbeteren.

(25)

1.7 Interdisciplinariteit

Een interdisciplinaire behandeling is van groot belang, omdat het kan leiden tot nieuwe inzichten. Daarom zijn er in dit onderzoek theorieën en concepten van verschillende disciplines met elkaar samengevoegd. Daarnaast zijn andere theorieën met elkaar verbonden om tot een breder inzicht te komen. Het verband tussen het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten en hun arbeidsmarktpositie is gebaseerd op de integratie van verschillend theorieën en de onderliggende concepten.

Met het concept cultureel/menselijk kapitaal wordt de sociologische kapitaal theorie van Bourdieu (1986) samengevoegd met de economische human capital theory van Becker (1964). Beide theorieën leggen de nadruk op het belang van opleidingen en cursussen. Bourdieu ziet het opleidingsniveau als de belangrijkste vorm van cultureel kapitaal, maar Becker voegt hier aan toe dat mensen hun cultureel kapitaal ook kunnen uitbreiden na hun opleiding door het volgen van cursussen of on-the-job trainingen. Door deze theorieën met elkaar te verbinden is het interdisciplinaire concept cultureel/menselijk kapitaal ontstaan. Verder is het concept sociaal kapitaal door Strength of Weak ties theorie van Granovetter (1983) aangevuld. Volgens Bourdieu bestaat sociaal kapitaal uit alle hulpbronnen die voortvloeien uit sociale connecties, maar Grannovetter vult dit aan door ook een duidelijk onderscheid te maken tussen hechte en sociale connecties. Hierdoor is er een breder en duidelijker concept ontstaan van sociaal kapitaal.

Daarnaast heeft het toepassen van zowel de netwerktheorie als de dual labour market theory op de arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten ervoor gezorgd dat deze theorieën met elkaar kunnen worden verbonden. Volgens de netwerktheorie is er altijd sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen het individu en zijn sociale netwerk. Het idee van een ‘’sociale afhankelijkheidsrelatie’’ is ook terug te zien bij de dual labour market theory. Bij deze theorie

(26)

zijn migranten afhankelijk van de ontwikkelde landen en regio’s die een behoefte hebben aan goedkope arbeidskrachten. Beide theorieën laten dus zien dat migranten zowel afhankelijk zijn van de macro processen in de arbeidsmarkt en meso processen in hun sociale netwerken. Door beide theorieën toe te passen op de casus van Poolse arbeidsmigranten kunnen er nieuwe inzichten worden gevonden.

1.8 Ethische verantwoording

In dit onderzoek hebben alle respondenten toestemming gegeven om mee te werken aan de interviews. Alle respondenten zijn ermee akkoord gegaan dat hun persoonlijke informatie wordt opgetekend en vast wordt gelegd in deze scriptie. Met alle respondenten is voor de interviews contact opgenomen en zijn op de hoogte gebracht van de inhoud van de interviews. Ook hebben alle respondenten toestemming gegeven dat ze tijdens de interviews worden opgenomen. Verder is de anonimiteit van alle respondenten gewaarborgd en worden er geen adressen of vertrouwelijke persoonsgegevens van de respondenten genoemd in dit onderzoek. Als laatste is er met een grote zorgvuldigheid om gegaan met de persoonlijke gegevens van de respondenten en krijgen ze de mogelijkheid om de inhoud van dit onderzoek in te zien.

2. Methode

In het onderstaande deel wordt als eerste toegelicht welke onderzoeksstrategie en onderzoeksmethode er zijn gebruikt en wat de voordelen hiervan zijn. Vervolgens worden het gebruikte meetniveau en de sample populatie beschreven. Daarna wordt de methode van data-analyse toegelicht en als laatste wordt de operationalisering van de concepten behandeld

2.1 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek is ervoor gekozen om gebruik te maken van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. De reden is dat het doel van dit onderzoek samenhangt met de voordelen van kwalitatief onderzoek. Dit doel bestaat uit het in kaart brengen van het verband tussen het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten en hun arbeidsmarktpositie in Nederland.

(27)

Het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek heeft verschillende voordelen. Ten eerste wordt er uitgegaan van een inductief wereldbeeld, waarbij theorieën worden gevormd door de uitkomst van een onderzoek (Bryman, 2008: 11). Er worden dus geen theorieën getoetst en dit inductieve uitgangspunt sluit goed aan op dit onderzoek, omdat er pas na het verzamelen van de resultaten een theorie wordt gevormd over het verband tussen kapitaal en arbeidsmarktpositie. Het tweede voordeel van kwalitatief onderzoek is dat er veel nadruk ligt op het interpretivisme (Bryman, 2008: 11). Bij het interpretivisme wordt er vooral gekeken naar de sociale betekenis en contextuele waarde van gedrag. In dit onderzoek wordt er ook veel nadruk gelegd op de contextuele waarde van sociaal gedrag. Er wordt gekeken naar de achtergrond van elke respondent om hun keuze om te migreren beter te kunnen begrijpen en de invloed die dit heeft gehad om hun arbeidsmarktpositie.

Als laatste wordt er bij een kwalitatief onderzoek ook gebruik gemaakt van constructivistisch wereldbeeld. Deze ontologische positie gaat ervan uit dat sociale fenomenen en de betekenissen daarvan worden gevormd door sociale actoren (Bryman, 2008: 11). Dit sluit goed aan op dit onderzoek, omdat er veel aandacht wordt besteed op de invloed van sociale actoren. Volgens Bryman (2008: 387) kan gedrag alleen worden begrepen binnen de termen van de specifieke omgeving waarin dit gedrag zich afspeelt.

2.2 Onderzoeksontwerp

Het onderzoeksontwerp case-study is het meest geschikt voor het bestuderen van de invloed van het kapitaal van Poolse arbeidsmigranten op hun arbeidsmarktpositie in Nederland. Bij een case-study ligt de nadruk op de complexiteit van een specifieke groep mensen (Stake 1995 in Bryman 2008: 52). Poolse arbeidsmigranten in Nederland zijn een specifieke groep en het gebruiken van een case-study heeft als voordeel dat er intensieve en gedetailleerde informatie wordt verzameld over het gedrag van een deze groep (Bryman. 2008: 53). Verder is een case-study een geschikt middel om complexe sociale fenomenen te bestuderen (Yin, 2009: 21 ).

2.3Onderzoeksmethode

Tijdens dit onderzoek is er als onderzoeksmethode gebruik gemaakt van semigestructureerde diepte-interviews. Het voordeel van semigestructureerde interviews is dat ze flexibel zijn, maar ook een richtlijn bieden tijdens het interview doormiddel van de ‘interview guide’

(28)

(Bryman, 2008: 436-438). In de ‘interview guide’ zijn er voor alle dimensies en indicatoren vragen opgesteld die worden gebruikt tijdens de interviews. Maar deze vragen dienen alleen als hulpmiddel en op basis van de voortgang van het gesprek kunnen er ook andere vragen worden gesteld.

De semigestructureerd interviews zijn voor dit onderzoek een geschikt instrument omdat er tijdens de interviews veel vrijheid is, waardoor er de mogelijkheid is om respondenten veel aan het woord te laten en hun persoonlijke situatie in eigen worden toe te lichten. Dit zorgt ervoor dat er veel aandacht wordt besteed aan de context. Er is bewust voor gekozen om de respondenten niet in een vooraf schema te plaatsen zoals bij gestructureerde interviews, omdat er dan te weinig aandacht aan de context kon worden besteed (Bryman, 2008: 213). Ook had het geen meerwaarde om ongestructureerde interviews te houden, omdat de focus van het onderzoek al van te vormen bekend was (Bryman, 2008: 438).

De respondenten zijn van te voren gevraagd om mee te doen aan het onderzoek en de semigestructureerde diepte-interviews zijn afgenomen bij de respondenten thuis. De resultaten van de interviews zijn terug gekoppeld naar de indicatoren van de verschillende concepten. Verder zijn respondenten in dit onderzoek afkomstig uit twee groepen en bij beide groepen zijn de respondenten verworven door middel van de sneeuwbalmethode. Voor deze methode is ten eerste gekozen omdat er geen ‘sampling frame’ beschikbaar is waaruit de respondenten random uit konden worden geselecteerd (Bryman, 2008: 184-185. Ten tweede is de sneeuwbalmethode een tijdbesparende methode om binnen een korte periode met verschillende respondenten in contact te komen.

2.4 Meetniveau

Dit onderzoek is uitgevoerd op microniveau bij een groep Poolse arbeidsmigranten, waarvan het grootste gedeelte woon en-of werkachtig is in Almere. De overige respondenten waren woon en werkachtig in Amstelveen en Alphen aan de Rijn. Meten op microniveau heeft ten eerste als voordeel dat het contact met de groep respondenten makkelijker is om aan te leggen. Daarnaast kan er op microniveau meer aandacht worden besteed aan de individuele context van de positie van de respondenten. Alle respondenten hebben een andere achtergrond

(29)

en door te meten op micro niveau kunnen deze verschillen meer naar voren worden gebracht in de resultaten.

Verder zijn de respondenten middels de snowball-methode via twee wegen bereikt. De eerste respondent is woonachtig in Almere-Buiten en werkte daarbij Mitsubishi. Hij heeft geholpen met het vinden van nieuwe respondenten, dit waren allemaal collega’s van hem. Het contact met de tweede groep respondenten is gelegd met behulp van een huisgenoot die contacten had met Poolse arbeidsmigranten in Amstelveen. Binnen deze groep is er ook gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode met Poolse arbeidsmigranten die woonachtig zijn in Amstelveen en Alphen aan de Rijn. Er is gebruik gemaakt van twee sample groepen, omdat het contact met de eerste groep vast is gelopen

Er is gekozen voor de snowball-methode, omdat het de makkelijkste manier was om in contact te komen met Poolse arbeidsmigranten en er geen sample frame beschikbaar was. De nadelen van het gebruiken van de snowball-methode en de gevolgen die het heeft voor de validiteit van het onderzoek zal worden besproken in hoofdstuk vijf bij de discussie.

2.5 Populatie

De populatie die is onderzocht zijn Poolse arbeidsmigranten die werkzaam zijn in Nederland. In totaal zijn er voor dit onderzoek dertien interviews afgenomen. Deze respondenten zijn tussen de 24 en 36 jaar oud en wonen op het moment dat het interview zijn afgenomen allemaal minimaal een half jaar in Nederland. Er zijn bijna even veel mannen (6) als vrouwen (7) geïnterviewd, zodat bij beide geslachten goed zijn vertegenwoordigd. Alle respondenten zijn in het bezit van een diploma en zeven daarvan zijn hoogopgeleid. De respondenten hebben verschillende opleidingen gevolgd. De zes respondenten met een MBO niveau hebben de volgende opleidingen afgerond: autotechniek, technische elektronica, elektro mechanica en één respondent heeft een opleiding tot schoenenmaker afgerond. De respondenten met een HBO niveau hebben een diploma in de economie en bouwkunde. Verder zijn er drie respondenten met een universitair diploma in Europese Studies, Engels en bouwkunde. Alle respondenten hebben hun opleiding in Polen afgerond.

Verder zijn er op het moment van het interview twaalf respondenten aan het werk en één was werkeloos. Acht respondenten zijn werkzaam bij Mitsubishi in Almere-Buiten. Dit grote aantal komt doordat de eerste respondent werkzaam is bij Mitsubishi en hij heeft het contact

(30)

gelegd met zijn andere collega’s. Verder zijn twee respondenten werkzaam in de kassen in Almere-Buiten en twee anderen werkte bij een vlees bedrijf in Almere waarvan één als chauffeur en de andere als team leider. Daarnaast is één respondent werkzaam bij de Zeeman in Alphen aan de Rijn als assistent-chef.

2.6 Methode van data-analyse

De methode van data-analyse wordt toegelicht aan de hand van de koppeling tussen de deelvragen en de concepten. Hierdoor wordt er duidelijk hoe er naar de data is gekeken. De indeling zal duidelijk maken welke dimensies en indicatoren terug komen bij het bespreken van de resultaten in het volgende hoofdstuk.

Bij deelvraag één is ervoor gekozen om alleen te kijken naar de Pull factoren in Nederland en de Pushfactoren in Polen. Dit is gedaan om een duidelijk onderscheid te maken, tussen de redenen waarom arbeidsmigranten Polen hebben verlaten en waarom ze naar Nederland zijn gekomen. In bijlage 6.1 is te zien dat het concept Push en Pull factoren is opgedeeld in de dimensies economische factoren, sociale factoren en culturele factoren. Verder is er bij deelvraag twee gebruik gemaakt van de concepten arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten en het kapitaal van arbeidsmigranten. Er is gekeken in hoeverre de dimensies sociaal kapitaal en cultureel/menselijk kapitaal invloed hebben gehad op de dimensie aansluiting tot de arbeidsmarkt. Daarnaast is er bij deelvraag drie is er net als bij deelvraag twee gebruik gemaakt van de concepten kapitaal van arbeidsmigranten en de arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten. Bij deze deelvraag is er alleen gekeken in hoeverre de dimensies sociaal kapitaal en cultureel/menselijk kapitaal, invloed hebben op de dimensie arbeidsomstandigheden op de arbeidsmarkt. In de volgende paragraaf zal worden gekeken hoe de concepten zijn geoperationaliseerd en hoe de indicatoren tijdens de interviews worden gemeten.

2.7 Operationalisering van de concepten

(31)

Voor dit onderzoek zullen de volgende concepten worden geoperationaliseerd: kapitaal, pull factoren en push factoren en arbeidsmarktpositie. Het kapitaal van arbeidsmigranten zijn de middelen die migranten tot hun beschikking hebben waarmee ze hun positie in een veld kunnen bereiken. Het construct kapitaal is opgedeeld in twee dimensies: sociaal kapitaal en menselijk/cultureel kapitaal. Het concept arbeidsmarktpositie is onderverdeeld in de dimensies aansluiting op de arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden. Het concept push factoren en pull factoren is opgedeeld in drie dimensies: economische factoren, sociale factoren en culturele factoren. Deze dimensies zijn te onderzoeken door middel van verschillende indicatoren.

2.7.a Sociaal kapitaal

Bij het sociaal kapitaal van een migrant is er gekeken in hoeverre er gebruik is gemaakt van iemand zijn sociale netwerk als potentiele hulpbron. Volgens Granovetter (1983: 202) kan iemand zijn netwerk worden gemeten met twee indicatoren: Het losse netwerk en het dichte netwerk. Iemand zijn losse netwerk bestaat uit kennissen en contacten en is een belangrijke indicator voor het sociaal kapitaal, omdat het kan dienen als een brug met andere dichte netwerken. Hierdoor kunnen migranten toegang krijgen tot nieuwe bronnen van informatie waar ze eerst geen toegang tot hadden. Tijdens de interviews is er aan de respondenten gevraagd op welke manieren ze gebruik hebben gemaakt van hun losse netwerken in de periode dat ze in Nederland wonen. Iemand zijn dichte netwerk bestaat uit goede vrienden en familie en is een belangrijke indicator voor sociaal kapitaal, omdat ze makkelijk toegankelijk zijn en belangrijk zijn voor het delen van eigen ervaringen en verkrijgen van informatie. Tijdens de interviews is er ook aan de respondenten gevraagd in hoeverre ze gebruik hebben gemaakt van hun dichte netwerk in de periode dat ze in Nederland hebben gewoond.

2.7.b Cultureel/menselijk kapitaal

Onderzoek naar het cultureel/menselijk kapitaal van migranten houdt in dat er wordt gekeken in hoeverre het volgen van extra opleidingen of trainingen de productiviteit van migranten kan vergroten. Volgens Xiao (2001: 557) zijn er drie indicatoren van menselijk kapitaal te onderzoeken: Het hoogst behaalde opleidingsniveau, on-the-job trainingen en het zelfstandig volgen van cursussen of opleidingen. De indicator die de kapitaal theorie van Bourdieu hier

(32)

nog aan toevoegt is talenkennis, die wordt gemeten door te kijken naar welke respondenten een Nederlandse taal cursus hebben gevolgd.

Het hoogst gevolgde opleidingsniveau is de hoeveelheid scholing die een migrant heeft gevolgd voordat ze de arbeidsmarkt op zijn gegaan. Volgens Bourdieu (1986) kan het volgen van onderwijs ervoor zorgen dat mensen hun kapitaal kunnen omzetten en vergroten. Tijdens de interviews is er aan de respondenten gevraagd wat hun opleidingsniveau is en welke studierichting ze hebben gekozen.

Door trainingen en cursussen te volgen kunnen migranten hun kennis en vaardigheden vergroten. De indicator on-the-job trainingen is een belangrijk onderdeel van het sociaal kapitaal, omdat het laat zien hoeverre werkgevers bereid zijn om te investeren in hun werknemers. Daarnaast laat het ook zien in welke mate migranten gebruik maken van deze mogelijkheden. Aan de respondenten is gevraagd of ze het gevoel hebben dat hun werkgever bereidt is om in hen te investeren en of ze vanuit hun werk on-the-job trainingen hebben gevolgd.

De volgende indicator van cultureel/menselijk kapitaal is het volgen van cursussen of trainingen die niet worden aangeboden door een werkgever. Hierbij neemt de werknemer dus het initiatief om in zichzelf te investeren, maar betaalt daar zelf de kosten voor. Aan de respondenten is gevraagd of ze vanuit hun eigen initiatief cursussen of trainingen hebben gevolgd en ook wat hun motivatie hiervoor is.

2.7.c Arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten

Het concept arbeidsmarktpositie van arbeidsmigranten is verdeeld in twee dimensies. Ten eerste de aansluiting op de arbeidsmarkt. Ten tweede de arbeidsomstandigheden op de arbeidsmarkt waarin wordt gewerkt. De dimensie aansluiting op de arbeidsmarkt is onderzocht met de volgende indicatoren: markt segment en aansluiting studie en werk. Verder is er bij de dimensie arbeidsomstandigheden gebruik gemaakt van de volgende indicatoren: arbeidstevredenheid, promotiemogelijkheden, balans werk-privé. In het volgende deel zijn deze dimensies en de bijbehorende indicatoren verder beschreven.

(33)

Aansluiting op de arbeidsmarkt

Onderzoek naar het marktsegment houdt in dat er wordt gekeken welke manier van produceren tijdens het werk centraal staat. Volgens de ‘Dual labour market theory’ wordt de arbeidsmarkt verdeeld in een primair segment waarbij kapitaalintensief werk centraal staat en een secundair segment waarbij een arbeidsintensieve manier van produceren centraal staat. De banen bij kapitaalintensief werk zijn voornamelijk kantoor banen waarbij werknemers gemiddeld een hoger opleidingsniveau hebben. De nadruk bij dit werk ligt bij het verlenen van diensten. Voorbeelden hiervoor zijn de commerciële en juridische sector. Bij arbeidsintensief werk ligt de nadruk op het produceren van goederen. Hierbij gaat het om fabrieksarbeiders en werknemers die werken in de bouw en op het land. Arbeidsintensief werk en kapitaal intensief werk waren allebei een indicator van de dimensie marktsegment. Tijdens de interviews is er aan de respondenten gevraagd wat voor werk ze doen en of ze kunnen omschrijven wat hun taken zijn op een gemiddelde werkdag.

Verder is de aansluiting tussen studie en werk onderzocht met twee indicatoren. De indicator ‘aansluiting werkniveau en opleidingsniveau’ kijkt naar het verschil tussen het opleidingsniveau van een arbeidsmigrant en het niveau dat wordt gevraagd voor zijn huidige beroep. De tweede indicator ‘aansluiting studierichting en opleidingsniveau’ kijkt naar het verschil tussen de gevolgde studierichting en de sector waar een arbeidsmigrant werkzaam in is. Tijdens de interviews is er aan de respondenten gevraagd in hoeverre hun opleidingsniveau en studierichting aansluiten op hun huidige beroep en hoe ze hier tegenover staan

Arbeidsomstandigheden op de arbeidsmarkt

De derde dimensie onderzoekt de arbeidsomstandigheden waarin migranten werken. Volgens Geets (2009) kunnen arbeidsomstandigheden worden onderzocht met de drie indicatoren: arbeidstevredenheid, promotiemogelijkheden en balans werk/privé. Ten eerste met de indicator arbeidstevredenheid is nagegaan of migranten tevreden zijn met hun huidige werk. Dit is tijdens de interviews aan migranten gevraagd en daarnaast is er ook gevraagd of migranten op zoek zijn naar ander werk.

Ten tweede de indicator promotiemogelijkheden laat zien of een migrant de kans heeft om binnen zijn werk om hoger op te komen. Ook geeft deze indicator aan hoeveel ruimte er is voor persoonlijke en professionele groei en hoe de respondent hier zelf tegenover staat. Daarnaast is er aan de respondenten gevraagd of ze de mogelijkheid en ambitie hebben om bij

(34)

hun huidige werkgever promotie te krijgen. Verder is de balans tussen werk en privé is ook een belangrijke indicator voor de arbeidsomstandigheden, omdat het laat zien in hoeverre migranten hun werk kunnen combineren met hun persoonlijke en gezinsleven. Dit is onderzocht door aan de respondenten te vragen hoeveel vrije tijd ze naast hun werk nog overhielden en hoe ze dit ervaren. Ten slotte is er ook gevraagd op welke manieren respondenten hun vrije tijd indeelden.

2.7.d

Push en Pull factoren

Push en Pull factoren zijn de condities in een land of regio die ervoor zorgen dat migranten naar een land toe komen (Push) of juist een land verlaten (Pull). Deze factoren kunnen worden onderverdeeld in verschillende dimensies: economische factoren, sociale factoren en culturele factoren.

Economische factoren

De economische factoren in een land kunnen volgens Verhagen (2011) worden onderzocht met de volgde indicatoren: de hoogte van de koopkracht en de hoogte van de werkgelegenheid. De hoogte van de koopkracht kan worden afgeleid aan de hand van het modale inkomen en laat zien hoeveel goederen een huishouden kan kopen met het besteedbaar inkomen. Wanneer migranten in het buitenland meer producten kunnen kopen met hun besteedbare inkomen zullen ze sneller gaan migreren. Tijdens de interviews is er aan de respondenten gevraagd hoeveel verschil er zit tussen de koopkracht in Nederland en Polen. Ook is er gevraagd hoe belangrijk zei dit verschil vonden voor hun migratiekeuze.

De hoogte van de werkgelegenheid is te onderzoeken door te kijken naar hoeveel vraag er is naar arbeidskrachten. Het kan een belangrijke Pull en Push factor zijn, omdat arbeidsmigranten op zoek zijn naar werk en daarom eerder vertrekken naar een gebied met een hoge werkgelegenheid. Voor deze indicator is er aan de respondenten gevraagd wat hun ervaringen waren met het zoeken naar een baan op de Nederlandse en Poolse arbeidsmarkt. Ook is er gevraagd hoeveel invloed deze ervaringen hebben gehad op hun migratiekeuze.

(35)

Sociale factoren

De sociale Push en Pull factoren in een land bestaan volgen (Verhagen, 2011) voornamelijk uit de invloed van de sociale netwerken. Hierbij gaat het om sociale netwerken die op een positieve of negatieve wijze hebben bijgedragen aan de migratiekeuze van een migrant. Aan de respondenten is gevraagd hoe vaak ze tijdens hun verblijf in Nederland contact hadden met hun sociale netwerken in Polen en Nederland. Daarnaast is ook gevraagd in hoeverre deze sociale netwerken de migratiekeuze van een migrant hebben beïnvloed.

Culturele factoren

Volgens Verhagen (2011) kunnen de culturele Push en Pull factoren in een land worden onderzocht met twee indicatoren: Ten eerste de dominante waarden en normen in een land en ten tweede de levensstijl in een land. Het onderzoeken van culturele Push en Pull factoren is van belang, omdat er dan kan worden gekeken hoeveel invloed de culturele verschillen tussen twee landen hebben op de migratiekeuze van een migrant.

Voor de dominante waarden en normen was er gevraagd aan de respondenten wat de verschillen waren tussen de normen en waarden in Nederland en Polen en hoe ze dit hebben ervaren. Voor de indicator levensstijl is er aan de respondenten gevraagd, in hoeverre de levensstijl in Nederland en Polen met elkaar verschillen en wat hun ervaringen zijn om als Poolse arbeidsmigrant te wonen en werken in Nederland.

Alle bovenstaande concepten, dimensies en indicatoren zijn tijdens de interviews behandeld. In het volgende hoofdstuk zijn de resultaten hiervan uiteen gezet en aangevuld met uitspraken van de respondenten. De namen van de respondenten zijn voor privacy redenen weggelaten, maar in de respondentenlijst (Zie Bijlage 6.1) is er een overzicht gemaakt van de gegevens van de respondenten.

(36)

3. Resultaten

In dit deel van het onderzoek zullen de resultaten van de dertien interviews worden besproken. Tijdens de semigestructureerd diepte-interviews zijn er drie concepten besproken. Het gaat hierbij om de volgende concepten die uit de literatuur zijn gehaald: kapitaal, arbeidsmarktpositie en push en pull factoren. Deze concepten zijn in de operationalisering onderverdeeld in verschillende dimensies en indicatoren en gekoppeld aan de deelvragen. Bij de presentatie van de resultaten is dezelfde volgorde gebruikt als bij de deelvragen. Aan het einde van elke paragraaf wordt er een korte deelconclusie gegeven waarin de resultaten worden samengevat.

3.1 Deelvraag 1. Push en Pullfactoren in Polen en Nederland

Met de eerste deelvraag Wat zijn de push en pull factoren van de Nederlandse en Poolse

arbeidsmarkt voor Poolse arbeidsmigranten? is er als eerste onderzocht welke push factoren

ervoor hadden gezorgd dat Poolse migranten Polen hadden verlaten. Ten tweede is er gekeken welke pull factoren ervoor zorgden dat Poolse migranten naar Nederland toe zijn gekomen. Dit is gedaan zodat het duidelijk wordt waarom de respondenten naar Nederland zijn gekomen en wat voor invloed de push en pull factoren daarbij hebben gehad.

3.1.a Pushfactoren in Polen

Bijna alle respondenten hebben tijdens de interviews aangegeven dat er in Polen drie belangrijke pushfactoren zijn. Ten eerste is de koopkracht en het salaris in Polen erg laag. Ten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De fysieke omgeving wordt verbeterd en de bevolking zal meer heterogeen zijn dan voor de herstructurering, daarom luidt de hypothese: Het sociaal kapitaal van bewoners

Het kan zeker zijn dat na verloop van tijd er meer basis ontstaat voor de opbouw van sociaal kapitaal tussen oud leden van beide verenigingen, wanneer

De opname van informatie over intellectueel kapitaal in de jaarrekening maakt het voor stakeholders mogelijk inzicht te verkrijgen in het potentieel van de organisatie aangezien

Hoewel er uit het onderzoek van Brown et al., (2014) blijkt dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd als mensen ook andere activiteiten naast sportactiviteiten doen, blijkt dit voor

De verschillende netwerken die mensen bezitten zijn typerend voor sociaal kapitaal (Scheepers & Janssen, 2001) deze netwerken kunnen in het bijzonder voor ouderen

Het pad was aangeharkt, de bladeren verwijderd en de ramen ge- zeemd. Tijd voor hoog bezoek op TiU. Koningin Maxima bracht een werkbezoek aan Tilburg University, waarbij

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het

Ik vind echter wel dat deze extra inkomsten moeten worden gebruikt om onze universiteiten en hogescholen eindelijk eens wat meer financiële lucht te