• No results found

Zwaarte van de grond en gewassenkeuze in het Groninger kleigebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zwaarte van de grond en gewassenkeuze in het Groninger kleigebied"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

f>'i/-^//-S • 6'S/-</?i'~- 'éïl/V/Zr/z) r .,. i E P A R A A T

^jM-Ai-^in^r.rrr

Zwaarte van de grond en gewassenkeuze in het

Groninger kleigebied

tsiü'.

D,i,L.A.H.DESMET INSTITUUT V. J-I

S O D E M V R U C H T B A Ä R H E Ü

Stichting voor Bodemkartering, afdeling Groningen CRONJINirFW

1. Inleiding

De teeltmogelijkheden op de kleigronden lopen, vooral ten gevolge van verschillen in bodemgesteldheid, dikwijls sterk uiteen. Bij de bestudering van de geschiktheid van de Groninger klei (fig. 1) voor akkerbouw werd daarom eens nagegaan, hoe de grond-gebruiker bij het opmaken van zijn teeltplan in feite rekening houdt met de zwaarte van zijn grond.

Dit onderzoek had vooral betrekking op de kalkrijke, de ondiep kalkrijke en diep kalkarme klei- en zavelgronden, zoals de jonge en oude kweldergronden, de jonge en oude zeeboezemgronden e.d. Van knikklei- en klei-op-veengronden, die grotendeels in gras liggen, werden geen gegevens voor dit doel verzameld. Daar voorts op klei-gronden de diepte van ontwatering veel invloed heeft op de gewassenkeuze, werden slechts_goed ontwaterde profielen in het onderzoek betrokken.

Niet-bódemkundige factoren, die steeds mede een rol spelen, werden zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten.

De gegevens betreffende de teeltmogelijkheden van de verschillende akkerbouwgewas-sen werden verzameld aan de hand van de provinciale bodemkundige verkennings-kaart (1:200000) en van enkele gedetailleerde bodemverkennings-kaarten. Vele van deze gegevens werden verkregen door de gewaardeerde hulp van de rayonassistenten van de Rijks-landbouwvoorlichtingsdienst. De verschillende grondgebruikers verschaften voorts inlichtingen over de teeltmogelijkheden op de diverse gronden en verleenden inzage in de analysecijfers en andere gegevens van de onderzochte percelen.

2. De zwaarte van de grond

De indeling van de zwaarte van de grond, die bij de rangschikking van het verzamelde materiaal werd gebruikt, wordt in fig. 6 weergegeven. Aangezien bij de Stichting voor Bodemkartering de gronden naar lutumgehalte worden onderverdeeld, zijn naast de slib- ( < 16 mu) tevens de lutumcijfers ( < 2 mu) vermeld. Dit is mogelijk, doordat voor de meeste gronden van het Groninger kleigebied de lutum-slibverhouding vrij constant is, nl. 2:3.

Met de zwaarte van de grond wordt die van de bovengrond bedoeld. Over het alge-meen kan worden opgemerkt, dat voor de meeste van de onderzochte profielen de ondergrond wat lichter is dan of even zwaar is als de erbij behorende bovengrond.

Landbouwvoorl. aug.lsept. 1962 5 1 5

OVERDRUK UIT:

(2)

L. A. H. DE SMET

v.:i* ""-"iiy^* Schon §P^

• &:'

1 'L

FIG. 1. Bodemkundig overzichtskaartje van het Groninger kleigebied 1 = kalkrijke klei- en zavelgronden

2 = ondiep kalkarme klei- en zavelgronden 3 = diep kalkarme klei- en zavelgronden 4 = knikkleigronden

5 = klei-op-veengronden

6 = niet tot het kleigebied behorende gronden w = water

Profielen met een zwaardere, storende ondergrond werden zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten.

Vanzelfsprekend spelen, behalve de zwaarte van de bovengrond, ook andere bodem-kundige factoren een rol bij de gewassenkeuze. Zo blijken de kalkrijkdom en de structuur van de grond hierbij zeer belangrijk te zijn. De profielen die tot in de boven-grond kalkrijk zijn en een goede structuur hebben, blijken ten aanzien van de gewas-senkeuze ruimere mogelijkheden te bieden. De in fig. 6 weergegeven lutumgrenzen kunnen voor dergelijke gronden iets ruimer worden genomen. Dit geldt vooral ten aanzien van de bovengrens. Voor de profielen die'zowel in bovengrond als onder-grond kalkarm zijn en vaak een minder goede structuur hebben, liggen de aangegeven lutumgrenzen in werkelijkheid iets lager. De in fig. 6 genoemde cijfers moeten dus als gemiddelden worden opgevat en gelden in hoofdzaak voor de ondiep kalkarme gron-den, nl. de gronden van het oude kwelder- en het oude zeeboezemlandschap en de oudste polders van de jonge zeeboezems.

(3)

G E W A S S E N K E U Z E G R O N I N G E R K L E I G E B I E D

3. De gewassenkeuze

De verbouwde gewassen waarover inlichtingen werden verzameld, zijn de volgende :

Granen Zaadgewassen Peulvruchten Hakvruchten Gevoelige gewassen

tarwe gerst haver rogge zaadbieten koolzaad kanariezaad karwijzaad spinaziezaad erwten bonen pootaardappelen fabrieksaardappelen consumptieaardappelen stekbieten suikerbieten blauwmaanzaad vlas

Niet van alle gewassen werden voldoende inlichtingen verkregen. Dit gold o.a. voor bepaalde zaadgewassen, zoals spinaziezaad, kanariezaad enz., die niet overal worden geteeld en ook niet regelmatig in de vruchtwisseling zijn opgenomen. Van de gevoelige gewassen, zoals vlas en blauwmaanzaad, waren de verkregen inlichtingen niet altijd eensluidend. De verkregen gegevens zullen niet voor alle delen van de provincie afzonderlijk worden besproken.

In fig. 6 wordt van ieder gewas aangegeven tussen welke lutumgehalten de teelt voor-komt. Deze grenzen lopen voor de verschillende gewassen uiteen.

k. Beschrijving van de resultaten

Over het algemeen worden in het Groninger kleigebied de gewassen verbouwd op gronden waarvan de onder- en bovengrens van het lutumgehalte resp. ca. 8% en 33 % bedragen. Voor een paar gewassen ligt de ondergrens lager, voor enkele andere hoger. De bovengrens ligt voor de verschillende gewassen eveneens verschillend.

FIG. 2. Grof zaaibed voor aardappelen op ondiepe kalkarme zware kleigrond (60 % afslibbaar) met

(4)

FIG. 3. Resultaat van de situatie uit fig. 2. Aardappelen op ondiepe kalkarme zware kleigrond;

woud-grond te Zuidwolde (opname 9-7-1959).

Gronden met minder dan 5 % l u t u m komen in het Groninger kleigebied vrijwel niet voor. Hierover zullen daarom geen opmerkingen worden gemaakt.

De grens van 8 % l u t u m is voor verschillende gewassen belangrijk. Beneden deze grens vallen namelijk de meeste gewassen uit. Alleen rogge, stekbieten en soms erwten en bonen komen nog voor op gronden met minder dan 8 % lutum. Aardappelen treft men veelal aan op gronden die meer dan 8 % lutum bevatten. Ze zijn dan wat hoger in opbrengst; rooimoeilijkheden treden pas op bij een gehalte aan lutum van meer dan 17 à 2 3 %

De grens van 12 % l u t u m is iets minder belangrijk. Boven deze grens komt geen rogge meer voor. Verder wordt spinaziezaad niet meer geteeld op gronden, die minder dan 12% lutum bevatten. In verband met de slempgevoeligheid vormt deze grens, vooral bij ondiep kalkarme en eventueel diep kalkarme gronden, vaak de beneden-grens voor wintertarwe. Het uitwinteren van tarwe op slempige, lichte zavelgrond komt in ongunstige jaren nogal eens voor.

Voor verschillende gewassen is de grens van 17 % l u t u m zeer belangrijk. Zowel voor de teelt van pootaardappelen als voor die vzo. fabrieksaardappelen zoekt men bij voor-keur gronden uit die minder dan 17% lutum bevatten.

Consumptieaardappelen worden nog op gronden verbouwd met meer dan 17 % lutum.

(5)

^ * ^ $ f e * . ' - '

F I G . 4. Suikerbieren op ondiepe kalkarme zware kleigioiid met slechte structuur. Woucigiond te

Zuid-wolde (opname 15-7-1959).

FIG. 5. Suikerbieten op ondiepe kalkarme lichte zavelgrond (18% afslibbaar). Kweldemiggrond te

(6)

50 L. A. H. D E S M E T 75 <%>slib « ' 6 / 0 J GRASLAND KARA I J ? A AD KOOLZAA\> ZAADBIÊTEN , ' GRANEN .'T BONEN E F A T E SUIKERBIETEN BLAUW MAANZAAD CONSUMPTIEAARDA==F.EN VLAS FABRIEKSAARDAPPELEN POOTAARDAPPELEN ' T E K B I E T E N

ÖRANEN (P ogge hoofdgewas)

SPINA2IEZAAD KANARIEZAAD a r w e h o o f d g e * a 5 )

zivak kleiig : matig kleiig : sterk kleiig : sterk zondige matig zandige lichte klei zand '• zand • zand '• klei klei

matig z^are klei

zware klei

50°/o Lutum (<2/<)

zeer zware klei

: uiterst lichte • zavel

zeer lichte • lichte zavel zware zavel : lichte klei zavel

: zeer zware klei

FIG. 6. De betrekking tussen gewassenkeuze en zwaarte van de grond in het Groninger kleigebied.

De zwaarte van de grond is op twee manieren aangegeven. Gecursiveerd zijn de b e n a m i n g e n , zoals die op de Bodem-k a a r t van N e d e r l a n d , schaal 1:200000, zijn gebruiBodem-kt. De a n d e r e b e n a m i n g e n zijn in hoofdzaaBodem-k ontleend aan de praktijk. De gearceerde trajecten geven een m i n d e r veelvuldig voorkomen van de gewassen a a n .

Blijkbaar speelt de rooibaarheid bij pootaardappelen en fabrieksaardappelen een be-langrijker rol dan bij consumptieaardappelen. Ook stekbieten komen niet meer voor op gronden met meer dan 17% lutum. De teelt van vlas vindt eveneens bij voor-keur plaats op gronden met minder dan 17 % lutum. Op zwaardere gronden rijpt vlas slechter af, wat vaak gepaard gaat met een minder goede kwaliteit van de vezel. Gron-den met minder dan 17 % lutum acht men minder geschikt voor de teelt van koolzaad, karwijzaaden zaadbieten, aangezien deze dan minder opbrengen.

De grens van 23 % l u t u m is belangrijk voor consumptieaardappelen (fig. 2 en 3), blauwmaanzaad en voor bepaalde gronden ook voor suikerbieten (fig. 4). Voor de teelt van consumptieaardappelen gaat men niet graag boven deze grens. De optimale gronden voor de teelt van suikerbieten liggen bij een gehalte van minder dan 23 % lutum (fig. 5). Naarmate de grond meer lutum bevat, wordt de bietencultuur bezwaar-lijk met het oog op het zaaiklaar maken van de grond in het voorjaar en het rooien van de bieten in de herfst. Bovendien geven zwaardere gronden ook meer tarra. Het zaaiklaar maken van de grond met meer dan 23 % lutum levert ook bezwaren op voor de teelt van blauwmaanzaad.

(7)

G E W A S S E N K E U Z E G R O N I N G E R KLEIGEBIED

Op gronden met meer dan 33 % l u t u m worden vrijwel geen hakvruchten meer aan-getroffen; de granen met tarwe als hoofdgewas en de zaadgewassen beheersen dan de vruchtwisseling. Erwten en bonen doen het op zware gronden nog goed, tenzij deze gronden een minder goede structuur hebben ofte kalkarm zijn.

Bij 50 % l u t u m ligt meestal de overgang van bouwland naar grasland. De grond wordt dan doorgaans te onhandelbaar en is niet meer geschikt voor akkerbouw.

5. Samenvatting

Bij zeekleigronden kunnen enkele belangrijke lutumgrenzen worden aangewezen. Voor bodemkundige indelingen en bij het vervaardigen van bodemkaarten e.d. met een praktisch doel zijn deze grenzen belangrijk.

De belangrijkste zijn de 8 %-, de 17 %- en de 50 % lutumgrenzen. Van wat minder be-tekenis zijn de grenzen bij 12 %, 23 % en 33 % lutum. Bij gronden die een te droge lig-ging hebben speelt de lutumgrens bij 5 % een rol, aangezien lutumarm zand dan voor verschillende gewassen verdrogend is. Zeer belangrijk is de grens van 50 % lutum. Bij deze grens gaat bouwland over in grasland.

In hoeverre deze grenzen in verband met de toenemende mechanisatie in de landbouw en de verbeterde techniek bij de gewassenteelt aan verandering onderhevig zijn, kan nog moeilijk worden voorspeld.

Winschoten, april 1962

(8)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierbij zijn voor de verspreiding van rivierpriklarven 4 surveys uitgevoerd voor een groot deel van het Gasterensche Diep in juli (‘juli-surveys’) gedurende 2006-2017 en jaarlijks

weer niet worden afgeleid, dat deze factor op de beschikbaar- heid van fosfaat voor het gewas geen invloed zou kunnen hebben. Onder de monsters waren er verder verscheidene, die zich

Dans le cadre de l’instrument de décision, le groupe Evaluation de risques peut être impliqué à trois niveaux : 1) évaluer l’impact de santé publique, 2) classer

In rapport 159 (&#34;Onderzoek naar de kostprijzen voor de voor- naamste landbouwproducten vaa het gemengde bedrijf op de zand- gronden voor het jaar 1951/52 (October 1951)) werd

De ondernemer vers stelt op basis van de beschikbare vloeroppervlakte voor be- en/of verwerking van versproducten en de vakbekwaamheid van het beschikbare personeel vast of

Daniëlle Teeuwen, Financing Poor Relief through Charitable Collections in Dutch Towns, c..

Uit de resultaten van een aantal meerjarige N-proefvelden blijkt, dat het effect van eenzelfde (zware) stikstof bemesting in de loop der jaren niet kleiner wordt.. Het

Als het zaad telkens met de hand naar de zaaihuisjes werd ge- streken, kon de bak tot ongeveer 500 gram worden leeggezaaid.. De minimumhoeveelheid blauwmaanzaad bedroeg bij