• No results found

Fair value accounting voor financiële instrumenten in relatie tot de economische crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fair value accounting voor financiële instrumenten in relatie tot de economische crisis"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fair value accounting voor financiële instrumenten

in relatie tot de economische crisis.

BSc Accountancy en Control UVA

Stan Leisink 10281754

Begeleider: MSc Erik van der Veer

30 juni 2014, Definitieve versie

(2)

Abstract

In de financiële sector heerst momenteel veel scepsis over fair value accounting. Er zijn met name in de bancaire sector veel critici die stellen dat fair value accounting voor een

verergering van de financiële crisis heeft gezorgd. Er zijn echter ook voorstanders van fair value accounting, zij stellen dat fair value accounting een geschikte waarderingsgrondslag is die een reëel beeld geeft van de financiële positie van bedrijven. In deze bachelorscriptie wordt een literatuuronderzoek gedaan naar fair value accounting voor financiële instrumenten in relatie tot de economische crisis. Er wordt daarbij geprobeerd een link te leggen tussen activasecuritisatie en fair value accounting. De onderzoeksvraag die beantwoord wordt in deze scriptie is:

Heeft fair value accounting voor financiële instrumenten bijgedragen aan een verergering van de financiële crisis?

Bij de beantwoording van deze vraag wordt gekeken naar de effecten van fair value

accounting op het gebied van procycliciteit van activawaarden op balansen van banken en de winstvolatiliteit in relatie tot de minimumkapitaalreserves in de bancaire sector. Tevens wordt gekeken naar mogelijke alternatieve waarderingsgrondslagen voor fair value accounting. In deze scriptie wordt tot de conclusie gekomen dat fair value accounting niet heeft geleid tot een verergering van de financiële crisis. Fair value accounting leidt tot een toename van de procycliciteit van de waarde van activa op de balans en een toename van de winstvolatiliteit bij banken. Dit is echter niet de oorzaak van de huidige financiële crisis. Die ligt namelijk meer in de risicovolle beleggingen en de vergroting van de economische leverage

voorafgaand aan de crisis. Andere waarderingsgrondslagen bieden niet direct voordelen die een crisis hadden kunnen voorkomen ten opzichte van fair value accounting.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Fair value accounting en de financiële crisis 6

2.1 Fair value accounting 6

2.2 Het securitisatieproces en FVA in relatie tot de financiële crisis 9

3. De effecten van fair value accounting op de financiële- en de bancaire sector 14

3.1. Fair value accounting in relatie tot de kapitaalvereisten in de bancaire sector en

procycliciteit 14

3.2. Fair value accounting aan de hand van inputprijzen ten tijde van financiële crises 17 3.3. Implementatieregels en alternatieven voor fair value accounting 21

4. Conclusie 25

Tabellen en Figuren

Tabel 2.2: Toename van het aantal financiële instrumenten met subprime hypotheken als 12

onderpand

(4)

1. Inleiding

Fair value accounting voor financiële instrumenten is op dit moment een ‘hot topic’ in de financiële wereld. Sinds het begin van de huidige economische crisis zijn er critici die stellen dat fair value accounting een belangrijke veroorzaker is van de huidige financiële crisis, die eind 2007 begon als een hypothekencrisis in Amerika. Fair value accounting, ook wel mark-to-market accounting, heeft als onderliggende assumptie dat marktprijzen de beste basis zijn voor het schatten van activawaarde, en daardoor dus voor kapitaalwaarde, van een bedrijf. Belangrijke accounting standaards in fair value accounting voor financiële instrumenten zijn IAS 39, IFRS 9, en FAS 157. In deze standaards staan de regels met betrekking tot

waardering van financiële instrumenten onder IFRS en US GAAP.

Fair value accounting heeft de laatste jaren veelvuldig kritiek gekregen. Op het moment dat er deficiënties optreden in een markt, zoals tijdens een financiële crisis, kan het gebeuren dat de prijs van een financieel activum lager wordt dan de ‘present value’ van de onderliggende kasstroom. Een goed voorbeeld hiervan is als een activum onder haar fundamentele waarde wordt verkocht tijdens een gedwongen verkoop. Tijdens de huidige financiële crisis kregen banken in Amerika te maken met solvabiliteitsproblemen omdat zij vanwege fair value accounting veel moesten afschrijven op hun activa. Banken in Amerika hadden namelijk door middel van ‘securitisation’ veel hypotheken omgezet in financiële instrumenten genaamd capitalized debt obligations. Deze grootschalige afschrijvingen van activa leidden tot veel faillissementen en problemen van banken en andere grote bedrijven. Met name in de bancaire sector heerst veel scepsis over fair value accounting. Veel bankiers stellen dat door de gedwongen afschrijvingen een direct tekort aan kapitaal ontstaat, wat er toe leidt dat banken minder uitlenen vanwege toegenomen ‘adverse selection’ problemen. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel die de effecten van een crisis verergeren. Er zijn echter ook auteurs die stellen dat fair value accounting niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de financiële crisis. Zij stellen dat fair value accounting slechts een voorspeller is van financiële crises. De onderzoeksvraag die deze scriptie behandelt, luidt:

Heeft fair value accounting voor financiële instrumenten bijgedragen aan een verergering van de financiële crisis?

Dit is een relevante onderzoeksvraag aangezien er, zoals hierboven beschreven, een duidelijke tweespalt onder auteurs bestaat over deze kwestie. Er wordt getracht een antwoord te geven

(5)

op deze vraag door middel van een literatuuronderzoek op basis van reeds bestaande wetenschappelijke bronnen. Enkele belangrijke artikelen die in deze scriptie aan de orde komen zijn: Laux, C., & C. Leuz. (2009). The crisis of fair value accounting: making sense of the recent debate. Accounting, Organizations and Society, 34, 826-834 en Pozen, R.C. (2009). Is it fair to blame fair value accounting for the financial crisis? Harvard business review, 11, 85-92. In deze artikelen wordt een duidelijk beeld gegeven van de verschillende facetten van fair value accounting ten tijde van financiële crises. Tevens zal er worden geprobeerd een nieuw element toe te voegen aan de bestaande literatuur door een link te leggen tussen fair value accounting en het securitisatieproces.

In deze scriptie wordt een aantal belangrijke argumenten behandeld over de rol van fair value accounting in de financiële crisis. Zo worden procycliciteit van activawaarden en winstvolatiliteit besproken en wordt er een oordeel geveld over hun eventuele bijdrage aan de crisis. Historische- en geamortiseerde kostprijs accounting zijn alternatieve

waarderingsgrondslagen voor fair value accounting. Er wordt gekeken naar de vraag of deze grondslagen een verbetering opleveren ten opzichte van fair value accounting in relatie tot de crisis.

Deze scriptie bestaat uit meerdere delen, eerst is er een achtergrondbeschrijving. Hier worden enkele belangrijke punten op het gebied van fair value accounting uitgelegd en wordt er een beschrijving gegeven van de rol van zowel fair value accounting als securitisatie in de huidige financiële crisis. Ten tweede is er een analysegedeelte, hier wordt aan de hand van de eerder besproken theorie dieper ingegaan op verbanden die door verschillende auteurs worden gelegd tussen fair value accounting en de crisis. Tot slot is er een conclusie waarin de

(6)

2. Fair value accounting en de financiële crisis

Dit hoofdstuk behandelt belangrijke theoretische aspecten van zowel fair value accounting als activasecuritisatie. In paragraaf 2.1 wordt fair value accounting uitgelegd en worden enkele belangrijke accountingstandaards, die ten tijde van de financiële crisis gebruikt werden, uitgelegd. Paragraaf 2.2 behandelt activasecuritisatie in relatie tot zowel de toename van financiële instrumenten als tot het effect op het ontstaan van de financiële crisis. Dit

hoofdstuk vormt de basis voor de in hoofdstuk 3 geanalyseerde verbanden tussen fair value accounting en activasecuritisatie in relatie tot de financiële crisis.

2.1 Fair value accounting

Fair value accounting is een methode om activa en passiva op de balans van bedrijven te waarderen. IFRS definieert fair value, onder fair value accounting, als de transactieprijs waarop een activum verhandeld of een passivum verrekend kan worden tussen geïnformeerde, gewillige partijen tegen een transactie op arms’ length (Laux & Leuz, 2009, p. 827). Het doel van fair value waardering voor bedrijven is om zo accuraat mogelijk te schatten wat de waarde van hun financiële positie, van activa en passiva die gewaardeerd worden tegen fair value accounting, is aan de hand van marktprijzen of waarderingsmodellen (Ryan, 2008, p. 3). Om deze prijs te kunnen bepalen moet, indien mogelijk, gebruik gemaakt worden van vergelijkbare prijzen in actieve markten. Als er geen vergelijkbare prijzen te identificeren zijn, moet gebruik worden gemaakt van waarderingsmodellen met als input zoveel mogelijk beschikbare, relevante marktinformatie om de waardering zo accuraat mogelijk te maken.

Fair value accounting wordt ook wel onderscheiden in market’ en ‘mark-to-model’ –accounting. Fair value accounting wordt ‘mark-to-market’ genoemd als bij de waardering gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare prijzen uit actieve markten. Als deze prijzen niet, voldoende, beschikbaar zijn en er gebruik wordt gemaakt van

waarderingsmodellen dan wordt fair value accounting ‘mark-to-model’ genoemd (Ryan, 2008, p. 3). Als er sprake is van ‘mark-to-model’, is het belangrijk dat er gebruik wordt gemaakt van identificeerbare marktinput of empirisch verkregen inputdata. Volgens de Amerikaanse accounting standaard FAS 157, zijn identificeerbare marktinput yieldcurves en rentevoeten.

Twee belangrijke accounting standaards in relatie tot fair value accounting zijn IAS 39 en de (toekomstige) vervanger IFRS 9. IAS 39 en IFRS 9 zijn beide accounting standaards

(7)

voor financiële instrumenten. IAS 39 werd op 1 januari 2001 ingevoerd door de IASB, het was toen een verbetering op reeds bestaande standaarden voor fair value accounting, zoals Exposure Draft E62. In IAS 39 wordt een financieel instrument gedefinieerd als: elke

overeenkomst die leidt tot een financieel activum bij de ene partij een financieel passivum bij de wederpartij. Hieronder vallen zowel traditionele financiële instrumenten (vorderingen, schulden en effecten) en afgeleide financiële instrumenten (derivaten). Onder IAS 39 worden activa geclassificeerd als financiële instrumenten als deze voldoen aan de volgende condities:

(a) Het activum wordt ‘aangehouden voor handelsdoeleinden’:

(i) Het activum is gekocht of verkregen met als hoofdzakelijk doel, verkoop of terugkoop op de korte termijn.

(ii) Bij initiële opname is het onderdeel van een portfolio van financiële instrumenten die gezamenlijk gemanaged worden en waarvoor er bewijs van een actueel patroon van winstneming op de korte termijn is.

(iii) Het activum is een derivaat, waardering tegen reële waarde waarbij verantwoording van waardeveranderingen plaatsvind in de winst- en verliesrekening (behalve als het een derivaat is in een financieel garantiecontract of als het aangeduid is als effectief hedge-instrument).

(b) Bij initiële opname is het activum door de entiteit aangeduid als ‘voor verkoop

beschikbaar’, het activum wordt dan gewaardeerd tegen reële waarde waarbij verantwoording van waardeveranderingen plaatsvind in de winst- en verliesrekening.

(Stolowy, 2010, pp. 373-374).

De subcategorie ‘aangehouden voor handelsdoeleinden’ activa refereert aan zeer liquide middelen. Bedrijven houden bijvoorbeeld korte-termijn-investeringen (duur korter dan drie maanden) en marketable securities aan als cashequivalenten. Deze activa kunnen vrijwel direct worden verkocht en worden door bedrijven aangehouden als cashequivalenten. Het doel hiervan is de bescherming van de waarde van liquide activa, aangezien op deze korte-termijn-investeringen geprobeerd wordt steeds een klein rendement te behalen. ‘Gehouden voor de handel’ passiva refereren vooral naar hedge-instrumenten ter bescherming tegen bijvoorbeeld wisselkoersrisico en veranderingen van de rentevoet. De waardering van deze instrumenten is vooral van belang voor bedrijven als door wisselende marktomstandigheden de fair value niet constant is. Wisselende waardes van financiële instrumenten creëren potentiele winsten en verliezen op de balans van een bedrijf. IAS 39 stelt dat deze potentiele winsten en verliezen

(8)

door een bedrijf moeten worden gewaardeerd en gerapporteerd door middel van ‘fair value accounting through profit or loss’ via ‘other comprehensive income’ in de winst- en

verliesrekening voor de periode waarin de winst of het verlies valt.

IFRS 9 is op veel punten precies hetzelfde als IAS 39. IFRS 9 voor activa is gereed gemaakt in november 2009 en IFRS 9 voor passiva in oktober 2010. IFRS 9 wordt de

vervanger van IAS 39, een definitieve ingangsdatum moet echter nog bepaald worden (IFRS, 2014). IFRS 9 wordt ingevoerd vanwege de complexiteit en de hoeveelheid uitzonderingen die IAS 39 bevat. Het doel van IFRS 9 is daarom ook het gebruik in de praktijk eenvoudiger en duidelijker te maken voor bedrijven. Het wisselen van accounting standaard is echter vaak een langzaam en ingewikkeld proces voor bedrijven, daarom heeft de IASB besloten dit in drie fasen te doen.

- classificatie en afmeting - impairment methodologie - hedge accounting (IFRS, 2014)

In Amerika wordt onder US GAAP een andere standaard gebruikt, FAS157. Deze standaard lijkt op de IFRS standaarden maar er zijn een aantal kleine verschillen. Deze verschillen zijn vooral op het gebied van definitie van input en transacties. Onder FAS 157 wordt gewerkt met de definitie inputprijs en uitgangsprijs terwijl onder IAS39 hier geen onderscheid in wordt gemaakt. IAS39 gaat uit van de ‘gewilligheid tussen koper en verkoper’ in plaats van de input- en uitgangsprijzen onder FAS157. Onder FAS157 wordt heel duidelijk gebruik gemaakt van drie verschillende inputprijsniveaus, namelijk niveau 1, 2 en 3. Deze

inputprijsniveaus worden onder IAS in principe ook gebruikt alleen zijn deze niet zo specifiek gedefinieerd als onder FAS157. Onder IAS39 moet indien mogelijk gebruik worden gemaakt van inputprijzen uit actieve markten, hier mag alleen van worden afgeweken indien er geen andere mogelijkheid is. Dit is ongeveer hetzelfde onder FAS157 alleen de definitie van de standaard verschilt hierin (IFRS, 2014).

Alternatieven voor fair value accounting zijn geamortiseerde kostprijs accounting en historische kostprijs accounting. Bij geamortiseerde kostprijs accounting en historische kostprijs accounting wordt er veelal gewerkt met historische kostprijzen, bedrijven waarderen dan hun activa en passiva tegen de historische kostprijs. Bij fair value accounting worden deze waarderingen steeds aangepast door middel van ongerealiseerde winsten of verliezen. Bij geamortiseerde- en historische kostprijs accounting worden deze ongerealiseerde winsten of verliezen genegeerd tot het moment van werkelijke realisatie. Er wordt dan in een keer naar

(9)

de totale gerealiseerde winst of het verlies gekeken, zonder dit tussentijds aan te passen. Onder geamortiseerde- en historische kostprijs accounting kunnen activa en passiva waarden dus fluctueren zonder dat bedrijven dit hoeven te rapporteren in hun jaarrekeningen.

2.2 Het securitisatieproces en FVA in relatie tot de financiële crisis

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de huidige financiële crisis en haar ontstaan. Het securitiseren van leningen en hypotheken heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de crisis, het securitisatieproces zal daarom worden uitgelegd. Ook zal de rol van fair value accounting in relatie tot de crisis worden besproken.

Jaren geleden als men een hypotheek ging afsluiten bij een bank, was het

vanzelfsprekend dat de bank deze lening verstrekte door middel van banktegoeden die zij in haar bezit had. De lening die zij verstrekte bleef vervolgens gedurende de looptijd bij haar op de balans staan, en bleef dus in haar bezit. Tegenwoordig houden banken de verstrekte

leningen lang niet altijd meer in hun eigen bezit. Zo is het normaal dat een bank of een andere leningverstrekker na het afsluiten van de lening deze verkoopt aan een derde partij. Deze derde partij zet vervolgens de lening om in kleinere, snel verhandelbare stukjes die op hun beurt weer worden doorverkocht aan investeerders. Dit is beter bekend als securitisatie van leningen (Timmons, 2008, p. 12).

Securitisatie is een bekende en veelgebruikte techniek in de financiering voor het omzetten van niet direct verhandelbare, illiquide activa, in direct verhandelbare liquide waardepapieren. Securitisatie is dus het transformeren van een vast activum in een vlottend activum (Greenbaum, 1987, p. 1). Securitisatie is een belangrijke financiële innovatie die mogelijk is gemaakt door ontwikkelingen in de informatietechnologie. Door deze

technologische ontwikkelingen werd het voor banken eenvoudiger om aan

kapitaalmarktinformatie te komen, tevens konden door betere computers transactiekosten significant dalen (Mishkin, 2013, p. 262). Banken voegden een groep vergelijkbare leningen samen in een portfolio, incasseerde de rentebetalingen en de annuitaire-aflossingen, en

verkochten de portfolio vervolgens door aan investeerders. Op deze manier werden er dus van bijvoorbeeld een groep (pool) hypotheken gestandaardiseerde investeringsproducten

(tranches) gemaakt, met als onderpand de woningen van de hypotheekpools. Dit wordt ‘credit enhancement’ genoemd.

(10)

Timmons stelt dat securitisatie ging vaak verder dan alleen het securitiseren van leningen en hypotheken (Timmons, 2008, p. 12). Financiële instrumenten met als onderpand een lening of hypotheek worden ‘mortgage backed securities’ (MBS) genoemd. Dit was echter vaak pas de eerste stap in het securitisatieproces. Afzonderlijke mortgage backed securities werden namelijk op dezelfde manier gesecuritiseerd als de leningen en hypotheken die er aan ten grondslag lagen. Dit resulteerde in ‘capitalized debt obligations’ (CDO), dus in kleinere stukjes opgedeelde mortgage backed securities. Dit proces herhaalde zich soms nog een aantal keer resulterend in zogenaamde CDO2’s en CDO3’s. Dit waren dus steeds opnieuw gesecuritiseerde capitalized debt obligations. Een andere soort gesecuritiseerde financiële instrumenten dan CDO’s zijn ‘structured investment vehicles’, deze financiële instrumenten lijken in vergaande mate op elkaar met als belangrijk verschil de onderliggende soort lening. CDO’s zijn gefinancierd met lange termijn leningen terwijl SIV’s gefinancierd zijn met korte tot middellange termijn leningen (Timmons, 2008, pp. 12-13). Binnen de gesecuritiseerde financiële instrumenten zijn zo nog tal van andere investeringsproducten te noemen maar deze verschillen slechts in kleine mate van elkaar.

In de periode van 2001 tot 2006 was de rente op kapitaalmarkten in veel landen laag. De toename van activasecuritisatie in combinatie met de lage rentepercentages op de

kapitaalmarkten leidden tot eenvoudige financieringsmethoden en eenvoudige toegang tot krediet voor potentiele leners (Tian, 2009, p. 284). Dit zorgde ervoor dat veel mensen aangemoedigd werden om meer te gaan lenen. Er werden nieuwe hypotheken afgesloten en bestaande hypotheken werden geherfinancierd waarbij mogelijke inkomsten veelal werden uitgegeven. Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat de schuldenlast van veel mensen significant toenam. De toename van de schuldenlast werd echter niet als risicovol gezien omdat de

prijzen van vastgoed, historisch gezien, stijgen (Timmons, 2008, p. 12). Echter toen eind 2007 de ‘huizenbubbel’ barstte, raakten veel mensen en instanties in de financiële problemen door de enorme, risicovolle schuldverplichtingen die zij waren aangegaan in de voorgaande periode.

Securitisatie is voor bedrijven en financiële instellingen een handige manier om de financieringsmogelijkheden te vergroten en voor banken om hun minimumkapitaalreserves te verlagen (Vink, 2009, p. 217). Securitisatie ging gepaard met twee belangrijke veranderingen in de manier van leningen verstrekking. Ten eerste begonnen banken steeds meer leningen te verstrekken aan risicovollere leners. Screening en monitoring van potentiele leners om zo de kosten van adverse selectie en moral hazard te minimaliseren is onderdeel van de

(11)

informatietechnologie en statistische- en kwantitatieve-analyses voor kredietrisico werd het echter mogelijk om leningen te verstrekken aan een groep risicovollere leners: ‘subprime’ leners. Deze leners beschikken, in tegenstelling tot ‘prime’ leners, niet over de hoogste kredietbeoordeling. De leningen die aan deze groep leners verstrekt werden, werden door securitisation samengevoegd met ‘prime’ leningen in een portfolio waardoor het gemiddelde risico van de portfolio laag bleef. Op deze manier konden banken naast het liquide maken van leningen ook kredietrisico diversifiëren door de portfolio op te delen in ‘tranches’ met laag, gemiddeld en hoog kredietrisico. Aan de hand van verschillende statistieken is te stellen dat ongeveer 75% van de tranches een AAA rating hadden en dus vergelijkbaar waren met hoogwaardige investeringen zoals staatsobligaties. Ten tijde van de crisis daalde echter veel van deze AAA ratings tot BBB ratings of zelfs nog lager, resulterend in een sterke daling van de prijzen van deze financiële instrumenten (Tian, 2009, p. 285).

Een tweede verandering was dat banken en andere financiële instellingen leningen op een andere manier gingen verstrekken. Er werd overgeschakeld van het ‘originate-to-hold’ model naar het ‘originate-to-distribute’ model voor het verstrekken van leningen

(Purnanandam, 2011, p. 1882). Een belangrijk verschil tussen de twee modellen is het doel van de verstrekking. Bij het ‘originate-to-hold’ model verstrekt een bank de lening in de veronderstelling dat deze lening in het bezit van de bank blijft tot de afloopdatum. Een bank verstrekt in zo’n geval dan de lening, zet deze als activum op de balans en incasseert

gedurende de looptijd de rente- en annuïtaire-aflossingsbetalingen. Bij het ‘originate-to-distribute’ model zijn de verstrekker en de bezitter (de ontvanger van de rentebetalingen en de annuitaire-aflossing) van de lening verschillend. De verstrekker sluit de lening af waarna deze in een portfolio wordt gestopt (dit is securitisatie) en wordt doorverkocht als financieel

instrument aan een derde partij. Aan deze transactie tussen de verstrekker en de derde partij verdient de verstrekker een afsluitpremie. De derde partij wordt bezitter van een deel (tranch, zoals uitgelegd in paragraaf 2.2) van de portfolio van leningen en incasseert de

rentebetalingen en aflossingen op deze leningen. Net als securitisation biedt het ‘originate-to-distribute’ model banken de mogelijkheid om hun liquiditeit te vergroten en om hun risico beter te delen en te spreiden (Purnanandam, 2011, p. 1882). Een nadeel is echter dat

verstrekkers (in dit geval banken of andere hypotheek verstrekkers) minder reden hebben om leners te screenen en te monitoren waardoor adverse selectie en moral hazard toenemen. Verstrekkers verdienen namelijk bij het ‘originate-to-distribute’ model aan het verstrekken van leningen en niet aan de ontvangen rentebetalingen zoals bij het ‘originate-to-hold’ model. Het was dus voor verstrekkers vooral aantrekkelijk om zoveel mogelijk leningen te

(12)

verstrekken in plaats van leningen verstrekken met de zekerheid dat deze konden worden terugbetaald. Zoals Timmons stelt, subprime leningen waren heel winstgevend voor degenen die de leningen afsloten, financierden en securitiseerden (Timmons, 2008, p. 11).

Een gevolg van securitisatie van vaste activa is dat door deze transformatie normale leningen worden omgezet in financiële instrumenten. Door dit proces worden deze leningen gewaardeerd tegen fair value accounting als ‘trading-securities’ of ‘available-for-sale securities’ terwijl normale leningen vaak gewaardeerd worden tegen historische kostprijs of geamortiseerde kosten (tabel 3.3, p. 24). Er was dus sprake van een toename van financiële instrumenten in de periode voor de crisis (Tabel 2.2, p. 13).

Tabel 2.2: Toename van het aantal financiële instrumenten met subprime hypotheken als onderpand

Bron: (Timmons, 2008, p. 13)

Fair value accounting staat op dit moment centraal in een van de meest uitbundige accounting discussies van de afgelopen decennia. Vooral vanuit de bancaire sector komt veel kritiek op het principe van fair value accounting (Pozen, 2009). Critici stellen dat fair value accounting een belangrijke oorzaak is van de economische crisis die rond 2007 begon in Amerika. Toen begin 2007 de financiële markten deficiënties begonnen te vertonen en daardoor prijzen van activa begonnen te dalen; veroorzaakte, volgens critici, fair value

accounting een kettingreactie die van een kleine crisis een enorme crisis maakte (Pozen, 2009, pp. 85-86). Een belangrijk argument is dat fair value accounting een procyclisch effect heeft, het versterkt zowel economische hoog- als laagconjunctuur. Bedrijven en banken kunnen in periodes voorafgaand aan crises door stijgende activaprijzen hun financiële leverage

(13)

kwetsbaarder en vergroot de impact van mogelijke crises (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Door de stijgende activaprijzen worden activa op de balans meer waard, banken kunnen door deze waardetoename meer uitlenen en dus hun leverage vergroten. Tijdens laagconjunctuur, als activaprijzen dalen, kan fair value accounting vervolgens een neerwaartse spiraal veroorzaken op kapitaalmarkten door verplichte afwaardering op activa tot soms ver onder de intrinsieke waarde (Laux & Leuz, 2009).

Critici stellen dat de meerderheid van hypotheken, bedrijfsobligaties en

gestructureerde schulden die banken en bedrijven op hun balansen hadden nog naar behoren functioneerden ten tijde van de huidige crisis. De marktwaardes van deze activa, door een vastgelopen markt, waren echter gedaald tot onder de netto contante waarde van de

onderliggende geldstroom (Pozen , 2009, p. 86). Fair value accounting standaards verplichtten bedrijven en banken om deze ongerealiseerde verliezen op te nemen in de winst en

verliesrekening of in ‘other comprehensive income’. De manier van financiële verslaggeving is afhankelijk van de categorie waarin het financiële instrument valt (tabel 3.3, p. 24).

Vervolgens dienden de betreffende activa te worden afgewaardeerd op de balans. Deze afwaarderingen leidden tot grootschalige solvabiliteitsproblemen voor zowel banken als bedrijven.

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste principes van fair value accounting uitgelegd en is IAS39 besproken. IAS39 was ten tijde van de financiële crisis een belangrijke accounting standaard die door veel banken en bedrijven gebruikt werd. Het financiële klimaat in de jaren voorafgaand aan de crisis is besproken en de link tussen securitisatie van activa in relatie tot de crisis is uitgelegd. In het volgende hoofdstuk wordt, aan de hand van de theorie en achtergrond die besproken zijn in dit hoofdstuk, een analyse gemaakt.

(14)

3. De effecten van fair value accounting op de financiële- en de bancaire

sector

Dit hoofdstuk gaat in op de effecten die fair value accounting volgens verschillende auteurs op de huidige financiële crisis heeft gehad. Er wordt aan de hand van de in de vorige

paragraaf uitgelegde theorie dieper ingegaan op door auteurs gestelde verbanden tussen deze theorie en de crisis. Er zullen zowel voor- als nadelen van fair value accounting en

alternatieven worden besproken.

3.1. Fair value accounting in relatie tot de kapitaalvereisten in de bancaire sector en procycliciteit.

In Laux & Leuz wordt gesteld dat fair value accounting procyclisch is. Met procyclisch wordt bedoeld dat fair value accounting in staat is om de schommeling van het financiële systeem te verergeren in zowel economische hoog- als laagconjunctuur. Op deze manier kan fair value accounting zelfs een economische neerwaartse spiraal veroorzaken. In het artikel noemen zij twee argumenten die bijdrage aan de procycliciteit van fair value accounting (Laux & Leuz, 2009).

Het eerste argument is dat banken onder fair value accounting ten tijde van

hoogconjunctuur de waarde van hun activa kunnen verhogen. Door een opwaardering van activa verbetert de financiële positie van banken op hun balans. Vanwege een verbeterde financiële positie kunnen banken hun economische leverage vergroten, dit houdt in dat zij meer leningen kunnen verstrekken. Een vergroting van economische leverage maakt het financiële systeem kwetsbaarder voor crises en vergroot ook de potentiele effecten van financiële crises. Dit betekent niet dat dit alleen onder fair value accounting mogelijk is. Onder historische kostprijs accounting kan de economische leverage ook vergroot worden, bijvoorbeeld door het securitiseren van leningen. Op deze manier wordt de lening

bijvoorbeeld doorverkocht en niet langer gekwalificeerd als een activum op de balans op basis van historische kostprijs, waardoor banken extra leningen kunnen verstrekken. Dat zo’n gesecuritiseerde lening niet direct op de balans staat hoeft niet te betekenen dat banken geen risico meer dragen voor eventuele oninbaarheid. Banken lopen namelijk vaak indirect,

bijvoorbeeld door middel van gegarandeerde kredietlijnen of verkoop onder rembours, alsnog risico op deze ‘off-balancesheet’ activa. Fair value accounting biedt banken en investeerders

(15)

de mogelijkheid om vroegtijdig eventuele financiële tegenvallers op te merken. Onder fair value accounting moet namelijk verplicht afgewaardeerd worden als de waarden van activa dalen, dit is dan direct terug te zien in de jaarrekening. Als onder fair value accounting langere tijd sprake is van afschrijvingen op activa, dan zijn banken nog in de gelegenheid om effectieve maatregelen te treffen om grotere verliezen te voorkomen. Onder historische kostprijs accounting is dit minder snel zichtbaar aangezien er ten tijde van economische hoogconjunctuur stille winstreserves worden gecreëerd en ten tijde van laagconjunctuur ongerealiseerde verliezen. Deze ongerealiseerde winsten en –verliezen ontstaan omdat de waarden van activa in werkelijkheid hoger of lager zijn dan de balans doet voorkomen, de balans geeft dus een niet waarheidsgetrouw beeld van de financiële positie van het bedrijf. Op deze manier is het voor zowel investeerders als bestuurders minder snel duidelijk dat een bank potentiele solvabiliteitproblemen boven het hoofd hangen. Zo kan een balans onder historische kostprijs accounting er zeer rooskleurig uitzien terwijl er in werkelijkheid enorme ongerealiseerde verliezen zijn. Fair value accounting wordt daarom gezien als boodschapper van gevaar (Laux & Leuz, 2009). Laux & Leuz stellen dat om de procycliciteit beter te controleren een verandering van de waarderingsmethode niet de juiste oplossing is. Er zijn onder meerdere waarderingsmethoden namelijk mogelijkheden tot het vergroten van

economische leverage, een aanpassing van de implementatievoorschriften of een verandering van de regels voor minimumkapitaalreserves in de bankregulatie zou een betere oplossing bieden (laux & Leuz, 2009, p.829).

Het tweede argument dat in Laux & Leuz genoemd wordt is dat fair value accounting in financiële markten een uitlokkingseffect kan hebben (Laux & Leuz, 2009, p. 829). Bij fair value waardering onder fair value accounting zijn vergelijkbare prijzen uit actieve markten een belangrijke input voor waarderingen. Als banken ten tijde van laag conjunctuur in de situatie terecht komen waarin zij zogenoemde ’firesales’ moeten doen, dan kan dit een kettingreactie teweegbrengen. Dit werkt als volgt, bij gedwongen verkopen is de kans

aanwezig dat activa onder de fundamentele waarden van haar toekomstige cashflows verkocht worden. Als dit op grote schaal gebeurt in een markt dan zullen prijzen van vergelijkbare activa dalen. Banken die deze prijzen gebruiken om onder fair value accounting hun activa te waarderen, moeten hierdoor gaan afwaarderen. Hierdoor zal bij ‘firesales’ de prijs lager komen te liggen waardoor het proces zich dus herhaalt. Banken verkopen snel in waarde dalende activa het liefste en kredietrating bureaus zien bij de kredietwaardigheidsbeoordeling van financiële instrumenten snel dalende prijzen en activawaarden als negatieve factor. Er ontstaat hierdoor een soort uitlokkingseffect in de markt geïnduceerd door dalende prijzen.

(16)

Op deze manier is er een verband te leggen tussen enerzijds het accountingsysteem en anderzijds de gedwongen verkoop van activa (Laux & Leuz, 2009, p. 830). Banken zijn gebonden aan de kapitaalvereisten uit de Basel akkoorden en vaak individueel aan contractuele verplichtingen op basis van financiële ratio’s. Door afwaardering van activa kunnen banken in de knel raken met deze verplichtingen. Dit veroorzaakt een daling van het vertrouwen in het bancaire systeem, banken lenen onderling minder graag uit als er banken zijn die kampen met solvabiliteitsproblemen, resulterend in een minder efficiënte markt.

Historische kostprijs accounting leidt op dit aspect niet tot een verbetering. Onder historische kostprijs accounting hebben banken de neiging om financiële instrumenten met hoge ongerealiseerde verliezen juist te houden en die met ongerealiseerde winsten te verkopen. Immers, ongerealiseerde winsten en verliezen lijden niet tot op- of afwaardering totdat deze gerealiseerd worden. Banken kunnen financiële instrumenten met winstreserves verkopen en zo deze winst realiseren. Deze gerealiseerde winst komt dan naar voren in de winst- en verliesrekening waardoor de jaarwinst hoger uitvalt. De financiële instrumenten met ongerealiseerde verliezen die niet verkocht worden blijven tegen kostprijs op de balans staan. Hierdoor komen de ongerealiseerde verliezen op deze financiële instrumenten niet tot

uitdrukking in de jaarrekening omdat deze niet verkocht worden (en daardoor dus niet gerealiseerd worden). Dit is in principe een vorm van earningsmanagement omdat winsten worden genomen door financiële instrumenten met winstreserves te verkopen en verliezen worden uitgesteld door ze niet te verkopen en dus niet te realiseren. Op deze manier kan een bank dus winstnemen en verlies verbergen. Onder fair value accounting is dit niet mogelijk aangezien zowel winsten en verliezen op financiële instrumenten moeten worden genomen. Deze vallen dan in de winst- en verliesrekening of in de other comprehensive income, afhankelijk van de categorie van financiële instrumenten. Deze vorm van

earningsmanagement beperken is een van de redenen waarom fair value accounting voor financiële instrumenten ooit is ingesteld (Laux & Leuz, 2009, p. 830). In Duh et al, worden de gevolgen van IAS39 op niet-Amerikaanse banken besproken en wordt gekeken naar de

eventuele toename van de winstvolatiliteit (Duh et al, 2012). Met name de bancaire sector uitte veel kritiek op de in hun ogen onredelijke afschrijvingen op activa door fair value accounting. In het artikel worden vier factoren genoemd die winstvolatiliteit kunnen

beïnvloeden. Niet-derivate financiële activa: bedrijven die fair value accounting gebruiken om hun verwachte winst te berekenen voor niet-derivate investeringen zullen een hogere mate van volatiliteit krijgen dan bedrijven die gebruik maken van andere accountingstandaards.

(17)

Verder wordt er gekeken naar de effecten van: derivate fair value waardering, fair value opties, en fair value hiërarchie opties. In het artikel zijn verschillende hypotheses onderzocht:

H1: winstvolatiliteit is toegenomen sinds de verplichte adoptie van IAS39.

H2: de risicorelevantie van winstveranderlijkheid is toegenomen sinds de adoptie van IAS39

In Duh et al wordt geconcludeerd dat sinds de adoptie van IAS 39 de winstvolatiliteit bij bedrijven is toegenomen, dit is een bevestiging van H1 (Duh et al, 2012, p. 37). Dit wordt bevestigd in Barth et al, daarin wordt gesteld dat de winstvolatiliteit van banken wordt

vergroot onder fair value accounting terwijl dit onder historische kostprijs accounting niet het geval is (Barth et al, 1995, p. 602). In Duh et al is ook de H2 bevestigd. De risicorelevantie van winstveranderlijkheid is toegenomen sinds de adoptie van IAS39. Met risicorelevantie van de winstveranderlijkheid wordt het meetbare- en te schatten risico van activa en passiva bedoeld in relatie tot veranderingen in de markt. Hiermee worden dus bijvoorbeeld de risico’s van de negatieve effecten van een crisis bedoeld op de activa- en passivawaarden van een bedrijf. Er zit een positief verband tussen risicorelevantie en

kredietwaardigheidsbeoordelingen van kredietwaardigheidsbeoordelingsbureaus. Dit heeft een positief effect op de betrouwbaarheid van de jaarrekening en de financiële positie van een bedrijf (Duh et al, 2012, p 37). Er wordt gesteld dat de adoptie van IAS39 een voordeel is voor investeerders omdat zij een eerlijker beeld krijgen van het risico dat een bedrijf op haar activa loopt. In Landsman wordt gesteld dat fair value waarderingen een positief effect hebben op de bruikbaarheid van financiële informatie voor investeerders maar dat deze bruikbaarheid wel afhangt van de mate van eventuele waarderingsfouten (Landsman, 2007, p. 28). Zo is het, net zoals Ryan stelt belangrijk dat de juiste input voor de waardering wordt gekozen om zo de accuraatheid van de waardering te waarborgen (Ryan, 2008).

3.2. Fair value accounting aan de hand van inputprijzen ten tijde van financiële crises

Een belangrijk vraagstuk betreffende het gebruik van fair value accounting is of bedrijven daadwerkelijk in staat zijn om een accurate schatting te doen over fair values zonder daarbij beïnvloed te worden door hun eigen aannames (Ryan, 2008, p. 4). Er wordt gesteld dat als er sprake is van voldoende actieve markten met daarin vergelijkbare beschikbare prijzen, fair value accounting een zeer bruikbaar waarderingsmechanisme is. Fair value accounting is in

(18)

deze situatie beter in staat om een economisch, waarheidsgetrouw beeld te geven van de intrinsieke waarde van een bedrijf dan bijvoorbeeld geamortiseerde kostprijs accounting (Ryan, 2008, p. 4). De vraag is echter wanneer er sprake is van een actieve markt met daarin beschikbare, vergelijkbare prijzen. Markten kunnen veranderen en in Ryan wordt gesteld dat als hierdoor de fair values moeten worden aangepast, dit ten koste van de kwaliteit van deze waarderingen gaat (Ryan, 2008, p. 4). Er komen namelijk bij de aanpassing van fair value waarderingen meer aannames kijken. Indien een fair value waardering aangepast dient te worden en er bij deze aanpassing gebruik wordt gemaakt van iets anders dan niveau 1 inputprijzen dan leidt dat tot het gebruik van meer aannames. De beoordelingen worden hierdoor dus subjectiever en meer subjectiviteit vergroot de volatiliteit van de waardering. Als men namelijk meer aannames moet gebruiken die later niet geheel accuraat blijken te zijn, dan moeten deze aannames worden aangepast door nieuwe aannames. Voorbeelden van te maken aannames zijn het te gebruiken waarderingsmodel en de te gebruiken

verdisconteringsvoet. Dit proces blijft zich herhalen en daardoor kunnen de effecten van deze veranderende waarderingen een grote invloed hebben op de waarde van bedrijfsactiva en – passiva. Echter biedt fair value accounting de mogelijkheid om door middel van

herhaaldelijke (meestal op kwartaalbasis) herwaardering mogelijke waarderingsfouten te herstellen. De gebruikte aannames om fair value waarderingen te maken zijn van cruciaal belang voor de accuraatheid van de waardering.

Recent theoretisch onderzoek heeft aangetoond dat vertrouwen op marktprijzen ten tijde van illiquide krappe secundaire markten een contraproductief effect kan hebben (Kolasinski, 2011, p. 174). Zo kan het opnemen van ongerealiseerde verliezen, veroorzaakt door illiquiditeit, door middel van fair value accounting leiden tot een schending van de minimumkapitaalvereisten. Met deze kapitaalvereisten worden de verplichte reserves als gevolg van de Baselakkoorden bedoeld. Deze verplichte reserves worden internationaal vaak aangeduid als ‘Required Reserves’ en staan aan de passivazijde van de balans. De

Baselakkoorden verplichten banken om hun verplichte reserves op minimaal acht procent van hun activa te houden. Het gevolg van mogelijke schending van de minimumkapitaalvereisten bij banken is dat het risico voor stakeholders wordt vergroot (Kolasinski, 2011, p. 174). In Bhat et al, wordt aangetoond dat banken hun gesecuritiseerde leningen, de mortgage-backed securities, vaak classificeren als ‘available-for-sale’ (Bhat et al, 2011). Hierdoor worden ze dus gewaardeerd volgens fair value accounting. In Bhat et al, en in Kolasinski wordt gesteld dat banken deze beleggingen moeten gaan afwaarderen als er sprake is van ‘other-than-temporary impairments’ (Bhat et al, 2011), (Kolasinski, 2011). Dit houdt in dat kleine,

(19)

tijdelijke waardefluctuaties niet direct te hoeven worden aangepast. Dit kan tot sneller dalende prijzen leiden in markten. Als er namelijk sprake is van activaprijsdalingen in een markt dan kiezen banken er soms voor om verliezen op snelle verkooptransacties te nemen in plaats van te wachten tot zij verplicht zijn om af te waarderen volgens fair value accounting . Dit wordt het ‘feedbackeffect’ genoemd (Bhat et al, 2011, p. 153). ‘Feedback’ wordt gedefinieerd als de toename in de tendens in de bancaire sector om financiële activa te verkopen op het moment dat er sprake is van prijsdalingen door illiquiditeit van de markt. Er wordt gesteld dat dit feedbackeffect versterkt kan worden door fair value accounting aangezien banken op de korte termijn niet graag activa willen afwaarderen. Doordat banken gaan verkopen tegen

verliesgevende prijzen zal de marktprijs van vergelijkbare activa sneller gaan dalen. Banken proberen door snelle verkoop van verliesgevende activa afschrijving op activa te

minimaliseren om zo problemen met kapitaalvereisten te voorkomen. Dit doen banken door activa te verkopen tegen een zo laag mogelijk verlies waardoor mogelijke grootschalige afschrijving voorkomen kan worden. Op deze manier kunnen banken voorkomen dat afschrijving op verliesgevende financiële instrumenten de minimumkapitaalreserves beïnvloeden aangezien de verliezen nu worden gerealiseerd door verkoop. Als een verlies wordt gerealiseerd door verkoop dan hoeft er niet te worden afgewaardeerd door

aanpassingen van bijvoorbeeld de minimumkapitaalreserve, afhankelijk van de categorie waarin het financiële instrument valt (tabel 3.3, p 24). Banken kunnen dus door een snelle verkoop tegen een klein verlies directe verlaging van hun kapitaal voorkomen. Echter door te verkopen tegen verliesgevende prijzen, daalt indirect de kapitaalratio van de bank. Op een activum wordt door de verkoop een verlies geleden terwijl de passivazijde van de bank hetzelfde blijft. De activawaarden dalen dan dus in absolute zin ten opzichte van de

passivawaarden, dit heeft als gevolg dat de economische leverage groter wordt en het risico dus toeneemt (Kolasinski, 2011, p. 175). Banken kunnen dus door snelle verkoop tegen verliesgevende prijzen directe afwaardering op kapitaalreserves voorkomen, maar hierdoor vergroten zij indirect hun economische leverage door de daling van activa ten opzichte van passiva in absolute zin. In Bhat et al, wordt gesteld dat banken dus altijd activawaardeverlies lijden, ongeacht of zij verkopen tegen een lage prijs of later afwaarderen volgens fair value accounting (Bhat et al, 2011). Dit is nadelig voor stakeholders en Bhat et al, legt de

verantwoordelijkheid hiervoor bij fair value accounting (Bhat et al, 2011, p. 154). De keuze is aan de bank, of verkopen tegen een lagere prijs of het risico lopen op verplichte afwaardering van activa. Kolasinski is genuanceerder en stelt dat de schuld niet direct bij fair value

(20)

accounting ligt maar dat er eerder gekeken moet worden naar de implementatie ervan en naar de regulatie in de bancaire sector (Kolasinski, 2011, p. 176).

Critici van fair value accounting stellen vaak dat onder fair value accounting de fundamentele waarde van activa ten tijde van een crisis wordt aangetast. Door illiquiditeit en tijdelijke markinefficiëntie kan er dan investeringsirrationaliteit ontstaan (Laux & Leuz, 2009, p. 828). Onder critici van fair value accounting heerst de opvatting dat historische kostprijs accounting een betere waarderingsgrondslag is. Met name in de bancaire sector zou dit beter passen aangezien historische kostprijs accounting een passende waarderingsgrondslag is voor ‘held-to-maturity’ beleggingen. Als deze beleggingen onder fair value accounting moeten worden afgewaardeerd naar marktwaarde kan het zo zijn dat de waarde daalt tot onder de present value van de toekomstige cash flows. In zo’n geval wordt de huidige marktwaarde, en dus de waarde die het activum op dat moment waard is, weergegeven. Een belangrijk punt van kritiek vanuit de bancaire sector is dat dit onnodig is aangezien ‘held-to-maturity’ beleggingen gehouden worden met de intentie deze niet te verkopen maar op de balans te houden tot de afloopdatum. Banken houden deze beleggingen aan om tijdens de looptijd de rente- en aflossingsbetalingen te innen en zo dus inkomsten te genereren. Het waarderen tegen fair value accounting is daardoor nutteloos zolang de onderliggende activa ondanks

prijsdalingen nog wel functioneren. Afwaardering van deze activa leidt tot onnodige

problemen voor banken met kapitaalvereisten. Historische kostprijs accounting zou volgens hen passender zijn in zo’n situatie omdat er dan alleen afgewaardeerd dient te worden in het geval van other-than-temporary impairment.

In Laux & Leuz wordt gesteld dat ondanks deze kritiek op fair value accounting, historische kostprijs accounting niet zomaar een beter alternatief is (Laux & Leuz, 2009). Hoewel onder fair value accounting ten tijde van marktilliquiditeit niet altijd relevante informatie wordt geproduceerd, biedt historische kostprijs accounting niet directe

verbeteringen. Zo kan het ook bij held-to-maturity beleggingen voor investeerders handig zijn om te kunnen zien wat de marktwaarde is van dergelijke beleggingen. Als banken namelijk held-to-maturity beleggingen hebben die snel in waarde zijn gedaald, is het maar de vraag of deze beleggingen daadwerkelijk tot de aflooptermijn gehouden kunnen worden (Laux & Leuz, 2009, p. 828). Banken houden hun kapitaalreserves aan om mogelijke toekomstige verliezen op te kunnen vangen. Deze kapitaalreserves zijn, zoals eerder beschreven, de verplichte reserves onder de Baselakkoorden en staan aan de passivazijde van de balans. Het is dan dus een juiste maatregel om deze reserves aan te passen als de verwachte toekomstige verliezen veranderen en niet te wachten tot wanneer deze verliezen gerealiseerd worden (Laux

(21)

& Leuz, 2009, p. 828). Desalniettemin is het een feit dat onder fair value accounting de winstvolatiliteit en de schommelingen in activawaarden ten tijde van een financiële crisis groter zijn dan onder historische kostprijs accounting. Maar dat betekent niet dat historische kostprijs accounting een oplossing biedt voor dit probleem. Wat een oplossing kan zijn, is om meer informatie over de fair value waarderingen in de notes van het jaarverslag te vermelden. Op deze manier kunnen investeerders beter zien waarom er waardeveranderingen zijn en of deze worden veroorzaakt door tijdelijke marktilliquiditeit of door structurele waardedalingen. De minimumkapitaalreserves van een bank zou hier ook op kunnen worden aangepast zodat er in het geval van waardedaling veroorzaakt door tijdelijke marktilliquiditeit andere regels gelden dan wanneer er sprake is van structurele afwaardering.

3.3. Implementatieregels en alternatieven voor fair value accounting.

In Pozen worden enkele onwaarheden besproken die vaak in verband worden gebracht met fair value accounting (Pozen, 2009). Zo zijn er veel verkeerde interpretaties over welke activa daadwerkelijk onder fair value accounting vallen en hoe de verschillende manieren van fair value accounting (mark-to-market en mark-to-model) uitwerken op de waarde van activa.

Voorstanders van fair value accounting stellen dat het gebruik van fair value accounting een betere benadering van de economische werkelijkheid geeft dan historische kostprijs accounting. Onder historische kostprijs accounting worden activa gewaardeerd tegen kostprijs en deze wordt slechts aangepast door middel van afschrijving, amortisatie of

impairment. Op deze manier kan het voorkomen dat activa door afschrijvingen voor een veel lagere waarde dan hun marktwaarde op de balans staan (Pozen, 2009, p. 86). Onder fair value accounting zou dit niet mogelijk zijn. Een belangrijk punt waarover veel onduidelijkheid bestaat en wat door veel critici van fair value accounting vaak wordt genegeerd is het feit dat verplicht afwaarderen ook voorkomt onder historische kostprijs accounting. Dit afwaarderen wordt impairment genoemd en beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht om elke vier

maanden te kijken of activawaarden op materiele, niet tijdelijke basis onder de historische kostprijs is gezakt (Pozen, 2009, p. 86). Met niet tijdelijke basis wordt bedoeld ‘other-than-temporary impairment’. Indien dit het geval is, is onder historische kostprijs accounting een beursgenoteerd bedrijf verplicht om af te waarderen naar huidige marktprijs. Deze manier van doen lijkt in vergaande mate op het afwaarderen op basis van fair value accounting. Er wordt gesteld dat permanente impairment onder historische kostprijs accounting jaarlijks op grote

(22)

schaal bij banken voorkomt. Zo is er, tijdens de crisisperiode, alleen in 2008 al voor 25 miljard dollar afgeschreven in de bancaire sector op goodwill onder historische kostprijs accounting (Pozen, 2009, p. 87). Grootschalige afwaardering van activa is dus niet slechts een gevolg van fair value accounting, het komt ook voor onder historische kostprijs accounting. Echter er is een verschil tussen beide accounting standaards op het gebied van afwaardering van activa. Onder fair value accounting gaat de afwaardering van activa op een geleidelijke basis, dat wil zeggen dat als er sprake is van waardedaling deze vaak direct wordt

afgewaardeerd (afhankelijk van de gebruikte standaard aangezien er een verschil zit tussen FAS157 en IAS39 en IFRS9). Onder historische kostprijs accounting gaat de afwaardering meer op intervalbasis en in grotere bedragen tegelijk. Het is heel normaal dat bij impairment onder historische kostprijs accounting in een keer een groot bedrag wordt afgewaardeerd terwijl onder fair value accounting dit vaak in kleinere stapjes gebeurt.

Critici noemen fair value accounting vaak als de veroorzaker van de financiële crisis vanwege de grootschalige afschrijvingen op activa. In Pozen wordt deze echter kritiek genuanceerd (Pozen, 2009). Volgens een onderzoek van de SEC in 2008 blijkt dat slechts 31 procent van de activa van banken daadwerkelijk werd gewaardeerd tegen fair value

accounting. Banken kunnen hun leningen op drie mogelijke manieren classificeren: ‘held-to-maturity’, ‘available-for-sale’, ‘trading-securities’ (tabel 3.3, p. 24). Leningen die worden geclassificeerd als held-to-maturity worden gewaardeerd tegen historische kostprijs

accounting, dit is voor banken dus de grootste categorie. De overige twee categorieën worden gewaardeerd tegen fair value accounting. Zoals in tabel 3.3 te zien is, heeft elke categorie andere effecten op de balans, winst- en verliesrekening en de minimumkapitaalreserves (tabel 3.3, p. 24). Critici van fair value accounting stellen dat fair value accounting in de huidige crisis desastreuze gevolgen heeft gehad voor activawaarden en minimumkapitaalreserves voor banken. Tabel 3.3 laat echter zien dat onder de categorie ‘held-to-maturity’ deze waarden ook worden aangetast indien er sprake is van ‘other-than-temporary impairment’ (tabel 3.3, p. 24). Dit lijkt in belangrijke mate op de categorie ‘available-for-sale-securities’ aangezien onder deze categorie ook slechts kapitaalreserves worden aangetast als er sprake is van ‘other-than-temporary impairment’. Kortom onder zowel fair value accounting als onder historische kostprijs accounting kunnen de minimumkapitaalreserves van banken worden aangetast door structurele waardedalingen van activa. De categorie ‘trading-securities’ is de enige categorie waarbij waardedalingen direct effect hebben op zowel de balans, de winst- en verliesrekening en de minimumkapitaalreserves. Zoals eerder beschreven hebben banken door middel van securitisatie van leningen en doorverkoop van deze leningen de hoeveelheid

(23)

‘trading-securities’ vergroot in de periode voor de crisis. Deze categorie vertegenwoordigt twee-derde van de totale 31 procent van bank activa gewaardeerd tegen fair value, dat is ongeveer 21 procent (Pozen, 2009, p. 88). De vraag is echter of fair value accounting verantwoordelijk is voor afwaardering op deze financiële instrumenten of dat de reden hiervoor was dat deze financiële instrumenten een te groot oninbaarheidsrisico droegen, veroorzaakt door de subprimehypotheken die als onderliggende activa in de financiële instrumenten verwerkt waren. Critici van fair value accounting pleiten voor het eerste maar zoals in de tabel te zien zit er niet bijzonder veel verschil in de manier van historische kostprijs accounting en fair value accounting op het gebied van financiële instrumenten.

Een belangrijk punt van kritiek op fair value accounting is dat het de kapitaalreserves van banken en de activa onnodig veel doet dalen ten tijde van illiquiditeit in markten. Critici stellen dat prijzen geen goede input meer zouden zijn omdat deze dalende zijn door tijdelijke illiquiditeit. De onderliggende activa presteren in zo’n geval nog goed, alleen zijn zij slechts tijdelijk minder waard. Hoewel er kleine verschillen tussen de Amerikaanse standaard FAS 157 en de IFRS standaard IAS39 zijn om het gebied van definitie en implementatie (zoals beschreven in paragraaf 2.1) maken beide standaards gebruik van vergelijkbare prijzen uit actieve markten of van waarderingsmodellen.

Tabel 3.3: Classificatie van financiële instrumenten volgens FAS157

(24)

Bij de FAS157 wordt, zoals in de achtergrond beschreven, gebruik gemaakt van drie duidelijk gedefinieerde niveaus van input: niveau 1, -2 en -3. In Pozen wordt gesteld dat als er sprake is van voldoende niveau 1 input, dat wil zeggen dat er sprake is van een zeer liquide markt waarin het eenvoudig is om te waarderen aan de hand van beschikbare marktprijzen, fair value accounting zonder meer de beste accounting standaard is (Pozen, 2009). Bij niveau 2 input wordt er gebruik gemaakt van prijzen of waarden van vergelijkbare activa. Niveau 1 en -2 worden allebei aangeduid als mark-to-market omdat hierbij prijzen als input worden gebruikt. Als men kritiek levert op fair value accounting wordt vooral mark-to-market accounting bedoeld. Als er geen vergelijkbare prijzen te vinden zijn mag gebruik worden gemaakt van niveau 3 input, dit wordt mark-to-model genoemd. Bij mark-to-model wordt gebruik gemaakt van waarderingsmodellen zoals bijvoorbeeld het discounted cash flow model (Pozen, 2009, p. 88). Mark-to-model resulteert vaak in hogere waarderingen van activa dan niveau 1 en -2 waarderingen. In 2009 toen de afschrijvingen op activa meerdere banken ernstig in de problemen brachten met hun kapitaalvereisten stond de FASB toe om veel niveau 2 input te kwalificeren als niveau 3 input om zo banken te behoeden voor

solvabiliteitsproblemen (Pozen, 2009, p. 88). Op deze manier zijn banken in staat om hun eigen aannames te stellen en kunnen daardoor dus activawaarde kunstmatig verhogen. De te stellen aannames zijn namelijk zeer belangrijk bij de waardering, te rooskleurige assumpties leiden tot overgewaardeerde activa. Er is hier sprake van een tegenstelling tussen

bedrijfsbelangen en investeerdersbelangen. Bedrijven willen hun activa vaak zo hoog mogelijk gewaardeerd hebben terwijl investeerders niet veel hebben aan activa die overgewaardeerd zijn (Pozen, 2009, p. 89).

In dit hoofdstuk zijn verschillende, belangrijke stellingen en conclusies uit meerdere artikelen besproken en tegen elkaar afgewogen. Zo zijn onder andere de onderwerpen procycliciteit van activawaarden, fair value accounting in relatie tot de

minimumkapitaalvereisten in de bancaire sector, implementatieregels, en mogelijke

alternatieve waarderingsmethoden besproken. In het hoofdstuk dat volgt, wordt een conclusie getrokken op basis van de afwegingen die gemaakt zijn in dit hoofdstuk.

(25)

4. Conclusie

In dit hoofdstuk wordt een conclusie getrokken aan de hand van de in hoofdstuk 3 gemaakte analyse. Er volgt eerst een korte herhaling van enkele belangrijke theoretische begrippen en genoemde argumenten. Na deze korte herhaling wordt de onderzoeksvraag beantwoord en de relevantie hiervan besproken. Tot slot zullen enkele beperkingen van deze scriptie aan de orde komen.

Fair value accounting voor financiële instrumenten is op dit moment een ‘hot topic’ in de financiële wereld. Sinds het begin van de huidige economische crisis zijn er critici die stellen dat fair value accounting een belangrijke veroorzaker is van de huidige financiële crisis, die eind 2007 begon als een hypothekencrisis in Amerika. Fair value accounting wordt ook wel onderscheidden in ‘mark-to-market’ en ‘mark-to-model’ –accounting. Fair value accounting wordt ‘mark-to-market’ genoemd als bij de waardering gebruik wordt gemaakt van

vergelijkbare prijzen uit actieve markten. Als deze prijzen niet, of niet voldoende, beschikbaar zijn en er gebruik wordt gemaakt van waarderingsmodellen dan wordt fair value accounting ‘mark-to-model’ genoemd (Ryan, 2008).

Securitisatie is een bekende en veelgebruikte techniek in de financiering voor het omzetten van niet direct verhandelbare, illiquide activa, in direct verhandelbare liquide waardepapieren. Securitisatie is dus het transformeren van een vast activum in een vlottend activum (Greenbaum, 1987). Securitisatie is een belangrijke financiële innovatie die mogelijk is gemaakt door ontwikkelingen in de informatietechnologie. Een gevolg van securitisatie van vaste activa is dat door deze transformatie normale leningen worden omgezet in financiële instrumenten. Door dit proces vallen deze leningen onder fair value accounting als

‘geclassificeerd als gehouden voor de handel’ of als ‘trading-securities’ terwijl normale leningen vaak gewaardeerd worden tegen historische kostprijs of geamortiseerde kosten. Er was dus sprake van een toename van financiële instrumenten in de periode voor de crisis.

In Laux & Leuz wordt gesteld dat fair value accounting procyclisch is (Laux & Leuz,2009). Door het procyclische effect van fair value accounting op activa- en passivawaarden zou het in staat zijn om fluctuaties ten tijde van zowel hoog- als laagconjunctuur in het financiële systeem te verergeren. Tijdens economische

hoogconjunctuur kunnen banken door stijgende prijzen in de markt hun activawaarden op de balans verhogen. Door hogere activawaarden zijn banken vervolgens in staat om hun

(26)

Banken kunnen dus extra leningen gaan verstrekken. Deze vergroting van de economische leverage maakt het financiële systeem kwetsbaarder voor crises en vergroot ook de potentiele gevolgen van financiële crises. Volgens Laux & Leuz is dit echter niet alleen een gevolg van fair value accounting (Laux & Leuz, 2009). Onder andere waarderingsgrondslagen is een vergroting van economische leverage namelijk ook mogelijk. In de periode voorafgaand aan de huidige crisis werd door financiële innovatiemethoden onder historische

kostprijsaccounting de leverage vergroot door middel van securitisatie van leningen. Dit leidde tot een toename van het aantal financiële instrumenten en een toename van het aantal verplichtingen bij banken die niet op de balans vermeld worden, zogenaamde

‘off-balancesheet’ verplichtingen.

Fair value accounting leidt tot een toename van procyclische verloop van de waarde van activa op balansen van banken en bedrijven en tot een toename van de winstvolatiliteit (Duh et al, 2012). Dit betekent echter niet dat crises worden verergerd door fair value accounting. De onderzoeksvraag:

Heeft fair value accounting voor financiële instrumenten bijgedragen aan een verergering van de financiële crisis?

Deze kan dus negatief beantwoord worden. De vergroting van de economische leverage, door onder andere financiële innovatie met als gevolg een toename van het aantal financiële instrumenten met een groot oninbaarheidsrisico veroorzaakt door de riskante onderliggende ‘subprime’ hypotheken, is een belangrijkere oorzaak van de huidige crisis. Onder fair value accounting zijn banken en bedrijven verplicht hun activa af te waarderen ten tijde van dalende prijzen. Dit is echter niet heel anders onder andere waarderingsgrondslagen zoals historische kostprijs accounting. Ook daar zijn banken en bedrijven verplicht af te waarderen als er sprake is van ‘other-than-temporary ipairment’. Bovendien werden ten tijde van de crisis slechts 31% van de activa op de balansen van banken gewaardeerd tegen fair value

accounting (Pozen, 2009). Hiervan bestond slechts twee-derde deel uit de categorie ‘trading-securities’ waarvan de waarde fluctuaties een direct effect hebben op

minimumkapitaalreserves van banken. Dit betekent dat er ondanks de kritiek op fair value accounting ook veel activa waren die daalden in waarde zonder dat deze tegen fair value accounting gewaardeerd werden. Kolasinski stelt dan ook dat de kritiek op fair value

(27)

implementatieregels van verschillende waarderingsgrondslagen in combinatie met de regulatie in de bancaire sector.

In Laux & Leuz wordt dit idee bevestigd, er wordt gesteld dat ondanks de kritiek op fair value accounting, historische kostprijs accounting niet zomaar een beter alternatief is (Laux & Leuz, 2009). Hoewel onder fair value accounting ten tijde van marktilliquiditeit niet altijd relevante informatie wordt geproduceerd, biedt historische kostprijs accounting niet directe verbeteringen. Banken houden hun verplichte kapitaalreserves aan om mogelijke toekomstige verliezen op te kunnen vangen, de Baselakkoorden verplichten banken om een bepaald minimumpercentage van de activa als verplichte reserve aan te houden. Het is dan dus een juiste maatregel om deze verplichte reserves aan te passen als de verwachte

toekomstige verliezen veranderen en niet te wachten tot wanneer deze verliezen gerealiseerd worden zoals onder historische kostprijs accounting wel gebeurt (Laux & Leuz, 2009,).

In deze scriptie is uitgegaan van de significantie van de onderzoeken van, onder andere, Laux & Leuz, 2009; Pozen, 2009; en Duh et al, 2012. Deze onderzoeken zijn gepubliceerd in vooraanstaanden wetenschappelijke tijdschriften en zijn dus zeer

betrouwbaar. Een belangrijke limitatie van scriptie is dat het gaat om een literatuuronderzoek terwijl een empirisch onderzoek misschien beter zou passen gezien het technische onderwerp dat behandeld wordt. Het is daarom een suggestie om een vervolgonderzoek te doen over dit onderwerp aan de hand van empirische data. Desalniettemin kunnen de resultaten in deze scriptie als betrouwbaar en significant beschouwd worden vanwege het gebruik van vooraanstaande wetenschappelijke bronnen.

(28)

Bronvermelding

Barth, M, E. Landsman, W, R. en Wahlen, J. M. (1995). Fair value accounting: Effects on banks' earnings volatility, regulatory capital, and value of contractual cash flows.

Journal of Banking & Finance, 19, 577-605.

Bhat, G. Frankel, R. en Martin, X. (2011). Panacea, pandora’s box, or placebo: feedback in bank mortgage-backed security holdings and FVA. Journal of Accounting and

Economics, 52, 153-173.

Duh, R, R., When-hsin Hsu, A. en Pimente Alves, P, A. The impact of IAS 39 on the risk relevance of earnings volatility: Evidence from foreign banks cross-listed in the USA.

Journal of Contemporary Accounting & Economics, 8, 23-38.

Greenbaum, S.I., & A.V. Thakor. (1987). Bank funding modes: securitization versus deposits.

Journal of Banking and Finance, 11, 379-401.

IFRS (2014). http://www.ifrs.org/current-projects/iasb-projects/financial-instruments-a- replacement-of-ias-39-financial-instruments-recognitio/Pages/financial-instruments- replacement-of-ias-39.aspx, 22 mei.

Kolasinski, A, C (2011). Mark-to-market regulatory accounting when securities markets are stressed: Lessons from the financial crisis of 2007–2009. Journal of Accounting and

Economics, 52, 174-177.

Landsman, W. R. (2007). Is fair value accounting information relevant and reliable? Evidence from capital market research. Accounting and Business Research, 37, (1), 19-30. Laux, C., & C. Leuz. (2009). The crisis of fair value accounting: making sense of the recent

debate. Accounting, Organizations and Society, 34, 826-834.

Mishkin, F.S., K. Matthews en M. Giuliodori (2013). The Economics of Money, Banking &

Financial Markets. Pearson.

Pozen, R.C. (2009). Is it fair to blame fair value accounting for the financial crisis? Harvard

Business Review, 11, 85-92.

Purnanandam, A. (2011). Originate-to-distribute model and the subprime mortgage crisis. The

Review of Financial Studies, 24, (6), 1881-1915.

Ryan, S.G. (2008). Fair value accounting: understanding the issues raised by the credit

crunch. New York University.

Stolowy, H., M.J. Lebas en Y. Ding (2010). Financial Accounting and Reporting, A global

(29)

Tian, C (2009). Cases, solutions and references for the subprime lending crisis. International

Journal of Economics and Finance, 1, (2), 284-287.

Timmons, D (2008). The subprime mortgage crisis: how did we get in this mess? Tennessee’s

Business News, 18, (2), 10-17.

Vink, D (2009). Securitisatie: hoe nu verder? Maandblad voor Accountancy en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gecombineerd met de regressieanalyses van de afzonderlijke categorieën financiële instrumenten kan geconcludeerd worden dat de fair value van de voor verkoop

In the positive earnings sample earnings are insignificant when book value of equity is included, but when earnings are the only independent variable the coefficient is positive

The 60 items with the highest item-rest correlation, ten items of each test, were entered into a logistic regression model that predicted if participants were in the selected

In Falk and Kosfeld (2006), each respondent gets a different version of a workplace scenario, after which they answer particular questions. Any significant

Hierdoor kon de waardering tegen marktprijzen, fair value level 1, niet worden toegepast en werden financiële instrumenten door middel van modellen, fair value level 2 en

The paper looks into the annual reports of the UK-based genetics company, Genus, to compare the two commonly used valuation policies, namely, Fair Value and the Historical

Nieuw is dat toelichting over de fair value-hiërarchie niet alleen geldt voor instrumenten die in de balans op fair value staan, maar ook voor instrumenten die in de balans

3.7 Toelichting bij activa en verplichtingen op andere grondslagen De laatste categorie binnen IFRS 13 betreft activa en verplichtingen waarbij fair value niet wordt gebruikt voor