• No results found

Toepasbaarheid van fair value accounting tijdens een crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toepasbaarheid van fair value accounting tijdens een crisis"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toepasbaarheid van fair value accounting tijdens een crisis

T.Rooth

Studentnummer: 10175660

30-06-204 Begeleider: R.W.J. van Loon

Universiteit van Amsterdam Studiejaar 2013/2014 BSc Accountancy and Control Semester 2 periode 6

(2)

Abstract

Veel hypotheek producten moesten tijdens de crisis van 2008 worden afgewaardeerd, omdat deze tegen fair value waren gewaardeerd. Door deze afwaardering daalde het vertrouwen in deze producten nog meer. Er werd veel minder gehandeld tijdens de crisis. Als gevolg hiervan waren de marktprijzen van sommige financiële instrumenten niet bekend. Hierdoor kon de waardering tegen marktprijzen, fair value level 1, niet worden toegepast en werden financiële instrumenten door middel van modellen, fair value level 2 en 3, gewaardeerd. Bij deze twee laatste fair value levels is de kans op waarderingsverschillen groter. Hiernaast is er kritiek op fair value accounting, deze manier van waarderen zou de crisis hebben versterkt. Hierdoor reist de vraag: Is fair value voor financiële instrumenten tijdens een crisis toepasbaar? Deze vraag wordt beantwoord door middel van een literatuur onderzoek. De waarde van fair value accounting is tijdens de crisis gedaald. Echter is de waardering voor fair value level 1 is gestegen gedurende 2008. De waardering van fair value level 2 en level 3 gedaald is wel gedaald. Fair value accounting heeft de crisis niet verergerd, maar de waardering van fair value is tijdens de crisis enigszins gedaald. Ten opzichte van historische kostprijs behoud fair value waardering meer verklarende waarde en blijft fair value toepasbaar tijdens een crisis.

(3)

Inhoudsopgave

Toepasbaarheid van fair value accounting tijdens een crisis ... 1

Abstract ... 2

1. Inleiding ... 4

2. Waardering van Financiële instrumenten ... 6

2.1 Financiële instrumenten ... 6

2.2 Geschiedenis van fair value ... 7

2.3 Historische kostprijs ... 8

2.4 Geamortiseerde kostprijs ... 8

2.5 Fair Value ... 9

2.6 Categorieën financiële instrumenten ... 13

3. De kredietcrisis ... 16

3.1 Het ontstaan ... 16

3.2 Het uitbreken ... 17

3.3 De gevolgen in Europa ... 18

4. Invloed van een financiële crisis op de waarderingsmethodes ... 20

4.1 Historische kostprijs en Geamortiseerde kostprijs ... 20

4.2 Fair value accounting ... 20

4.3 Discussie ... 23

5. Conclusie ... 27

Literatuurlijst ... 29

(4)

1. Inleiding

Tijdens de financiële crisis daalden de huizenprijzen in Amerika enorm. De financiële

producten, die van deze hypotheek inkomsten zijn afgeleid, daalde enorm in waarde. De vraag naar deze financiële producten daalden ook aanzienlijk, hierdoor daalden de prijs nog verder. Na en tijdens deze crisis kwam kritiek op fair value accounting, Wallison stelt dat het

waarderen op fair value de crisis verergerde(2008, p.4). Hij beweerde dat fair value

accounting een procyclisch effect heeft op de crisis. Banken moeten activa afwaarderen en komen onder bepaalde liquiditeitsgrenzen. Hierdoor moeten activa versneld verkocht worden, dit verergert het effect alsmaar. Hans Hoogervorst, toenmalig bestuursvoorzitter AFM, is het niet met deze kritiek eens. Hij is van mening dat fair value alleen een boodschapper is van het slechte nieuws en niet de veroorzaker(2008). De banken in de Verenigde Staten en Europa hadden te weinig buffers opgebouwd, waardoor in korte tijd veel panden verkocht moesten worden. Dit leidde tot verdere daling van de prijzen. De fair value waarde is gebaseerd op een waarde van een markt die illiquide is. De vraag is echter of dit wel de juiste manier is.

Door deze verschillende standpunten ontstaat de vraag: In hoeverre is fair value accounting toepasbaar tijdens een financiële crisis voor financiële instrumenten? Om hierop antwoord te geven wordt er naar de financiële crisis van 2008 gekeken. Er zal dan alleen gekeken worden naar de waarde van de fair value voor financiële instrumenten voor beleggers.

De bovengenoemde hoofdvraag zal beantwoordt worden met de volgende deelvragen: 1. Hoe worden financiële instrumenten gewaardeerd?

2. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de financiële crisis?

3. Wat is de invloed van een crisis op de verschillende waarderingsmethodes?

Voor beantwoording van deze vragen zal een literatuur onderzoek worden gedaan. Er zal gebruik worden gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke literatuur. De beschikbare literatuur richt zich voornamelijk op de grotere beursgenoteerde ondernemingen die moeten voldoen aan IFRS en US GAAP.

Als eerste zal in hoofdstuk 2 de manier van het waarderen van financiële instrumenten worden besproken. Hierna zal in hoofdstuk 3 de financiële crisis van 2008 worden besproken. In dit hoofdstuk zal de oorzaak van de crisis en de wereldwijde gevolgen van de crisis worden behandeld. In hoofdstuk 4 zal de invloed van de eerder genoemde financiële crisis op de

(5)

waarderingsmethodes, welke zijn besproken in hoofdstuk 2, worden besproken. Afsluitend zal de hoofdvraag worden behandeld.

(6)

2. Waardering van Financiële instrumenten

In het komende hoofdstuk zal behandeld worden op welke manieren financiële instrumenten gewaardeerd kunnen worden op de balans. Allereerst wordt er behandeld wanneer volgens IAS 32 een instrument op de balans komt te staan(recognition) en wanneer niet meer (derecognition). Hierna zal de geschiedenis van het waarderen tegen kostprijs en fair value besproken worden. Vervolgens wordt er besproken op welke manier financiële instrumenten gewaardeerd kunnen worden. Allereerst zal de kostprijs worden besproken, gevolgd door de geamortiseerde kostprijs en afsluitend de fair value. In deze paragraaf zal de fair value waardering verder worden uitgesplitst in drie verschillende levels. Afsluitend wordt er

besproken welke vier categorieën van waardering er zijn en op welke manier deze categorieën gewaardeerd kunnen worden.

2.1 Financiële instrumenten

In IAS 32 word beschreven wat een financieel instrument is. ‘’Een financieel instrument is een contract dat het recht geeft tot een financieel actief voor een lichaam en een financieel verplichting of eigenvermogensbestandsdeel voor het andere lichaam’’(IAS 32.11). Een financieel instrument kan zowel een actief als een passief zijn. Financiële instrumenten komen op de balans te staan als deze wordt gekocht of er een contract wordt aangegaan. Vanaf de datum waarop het contract ondertekend is moet het instrument op de balans komen te staan(IAS 39, AG53).

Allereerst zullen de financiële activa worden besproken, hierna de financiële passiva. De financiële activa bestaan uit:

• Cash

• Eigen vermogens instrumenten van andere bedrijven

• Een contractuele verplichting gesloten met een derde partij voor

o Ontvangen van geld of een ander actief op een gegeven tijdstip

o Ruilen waarbij financiële activa of schulden geruild worden geruild met een ander bedrijf wat positief is voor het bedrijf.

• Contracten die zullen of kunnen worden afgewikkeld in het eigen vermogen en is: o Geen derivaat, waarbij het bedrijf verplicht is eigen aandelen te ontvangen o Derivaat, waar het bedrijf een vast bedrag krijgt of een vast aantal aandelen van

het andere bedrijf in ruilt voor eigen aandelen.

(7)

Financiële passiva bestaan uit

• Een contractuele verplichting gesloten met een derde partij voor: o Het leveren van geld of andere actief dat

o Ruilen waarbij financiële activa of schulden geruild worden geruild met een ander bedrijf wat nadelig is voor het bedrijf.

• Contracten zullen of kunnen worden afgewikkeld in het eigen vermogen en is: o Geen derivaat, waarbij het bedrijf verplicht is eigen aandelen te leveren naar

een derde partij

o Derivaat, waar het bedrijf een vast bedrag of een vast aantal aandelen levert van het andere bedrijf in ruil voor eigen aandelen.

Een bedrijf verwijdert financiële activa van de balans als het contractueel recht verloopt of het recht wordt verkocht aan een ander bedrijf(IAS 39.17). Voor financiële vreemd vermogen geldt dat het wordt verwijderd van de balans als de betaling van het bedrijf is vrijgesteld, geannuleerd is of verlopen.

2.2 Geschiedenis van fair value

In de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd er in Europa vooral aan market-to-market accounting gedaan. Hierbij worden beurskoersen gebruikt om financiële activa te waarderen. Dit veranderde toen in Amerika in 1929 de crisis uitbrak en er veel bedrijven failliet gingen. Dit had ook veel gevolgen voor Europese bedrijven. Er werd hierdoor in Europa niet meer gewaardeerd tegen marktprijzen. Alle activa werden gewaardeerd tegen kostprijs en worden afgeschreven over de tijd(Georgiou,2011, p.315).

In Amerika werd door de Securities and Exchange Commission(SEC) in 1930 het waarderen tegen marktprijzen ook afgeschaft. Vanuit het bedrijfsleven kwam hier veel kritiek op. Zij waren van mening dat de historische waardes geen reëel beeld geven over de stand van het bedrijf. De SEC was het hier enigszins mee eens maar stond dit niet toe vanwege morele redenen. In de schattingen van toekomstige kasstromen waren er voor de crisis zulke grote fouten gemaakt dat er nog niet vertrouwd werd op een andere manier van waarderen dan tegen kostprijs. Vanaf 1970 was het niet meer verplicht in Amerika om te waarderen tegen kostprijs. In de loop der tijd kwamen er meer mogelijkheden om te waarderen tegen

marktwaarde of toekomstige kasstromen (Georgiou,2011, p.317). Door deze koerswijziging kwamen er in korte tijd veel verborgen reserves vrij te vallen.

Na deze verandering in Amerika werd er gelobbyd vanuit het bedrijfsleven in Europa voor invoering van fair value accounting. De IASB was van mening dat de Amerikaanse en

(8)

Europese standaarden minder van elkaar moesten verschillen. Hierdoor word het makkelijker te maken om jaarverslagen van Amerikaanse en Europese bedrijven met elkaar te vergelijken. Hiermee werd begonnen in 1977 waarbij in IAS 17 fair value werd gebruikt om te beoordelen of er sprake was van een operationele lease of financiële lease. In de jaren hierna is er in meer IAS-en fair value doorgevoerd. De grootste verandering kwam in 2005 toen IAS 39 werd ingevoerd mede door invloed van het Franse parlement. In deze IAS staat hoe financiële instrumenten gewaardeerd moeten worden(Cairns, 2009, p.6), dit wordt verder uitgewerkt in de zesde paragraaf van dit hoofdstuk.

2.3 Historische kostprijs

De kostprijs is de prijs die betaalt is voor het financiële instrument, bij deze prijs worden de transactiekosten opgeteld. Deze transactiekosten zijn kosten die zijn ontstaan door het verkrijgen van een financieel instrument. Deze kosten zouden niet worden gemaakt als het instrument niet in het bezit van het bedrijf was gekomen. Het gaat hierbij over vergoedingen voor de personen die de verkoop of koop mogelijk maken, belastingen en

wisselkoersopslagen. Het gaat hierbij niet om administratieve kosten, kortingen of

financieringskosten. Bij het gebruik te maken van de kostprijs wordt de aanname gemaakt dat de prijs die betaald wordt de werkelijke waarde op dat moment vertegenwoordigd(IAS 39, AG13).

Bij waarderen tegen kostprijs is de resultaten rekening de belangrijkste informatie verschaffer, hierin staat hoeveel een bedrijf het afgelopen jaar verdiend heeft. De balans heeft minder waarde omdat hier alleen de historische waarde in staan vermeld. Het huidige

resultaat, dat wordt vermeldt in de resultatenrekening, zal worden gebruikt om toekomstige resultaten te voorspellen. Deze voorspellingen worden vervolgens weer gebruikt om een bedrijf te waarderen(Penman, 2007, p.36).

De waarde van een bedrijf ten opzichte van de boekwaarde is meestal groter dan één. Dit komt omdat toekomstige resultaten niet in de boekwaarde verrekend zijn. De boekwaarde van het bedrijf zal niet snel veranderen door economische schokken. De invloed van deze schokken zullen wel geleidelijk via de resultaten rekening op de balans komen te staan (Penman, 2007, p.36).

2.4 Geamortiseerde kostprijs

De geamortiseerde kostprijs van een financieel instrument is het bedrag waarvoor het instrument als eerste op de balans komt minus de aflossingen plus of min de cumulatieve

(9)

amortisatie. Deze cumulatieve amortisatie wordt berekend door gebruik te maken van de effectieve interest methode.

Met deze effectieve interest methode wordt er gecorrigeerd op een te hoge of te lage rentestand ten opzichte van de effectieve rentestand. De toekomstige kasstromen worden gedisconteerd naar het heden met gebruik te maken van de effectieve rente (IAS 39.9).

De effectieve rente wordt berekend met behulp van de internal rate of return(IRR). Hierbij worden de toekomstige kastromen teruggerekend met de een verdisconteringsvoet waarbij de net-present value nul is. Deze verdiscontering voet is de effectieve rentevoet die wordt gebruikt om de kaststromen van financiële instrumenten te verdisconteren(IAS 39.9).

2.5 Fair Value

Fair value accounting wordt door de international accounting standards board (IASB) gedefinieerd als de prijs die betaald zou moeten worden betaald voor vreemd vermogen of activa. Het gaat bij deze prijs om zowel een enkel financieel instrument of een groep van financiële activa of financiële passiva. De prijs wordt bepaald op de belangrijkste markt, als hier geen sprake van is zal er naar de meest voordelige markt moeten gezocht worden (IFRS 13.16). Bij de prijs die betaald wordt op deze markt wordt de aanname gemaakt dat iedereen op die markt zijn eigen economische nut maximaliseert (IFRS 13.22). Als deze markten niet beschikbaar zijn zullen er andere waarderingsmethodes worden gebruikt.

Deze waarderingsmethodes baseren zich op de markt, kosten of inkomsten (IFRS 13.61). Bij het waarderen op basis van de markt wordt er op basis van informatie van

vergelijkbare instrumenten, maar ook andere informatie die invloed hebben op de waarde van het instrument. Deze data kunnen gebruikt worden bij matrix-pricing. Bij matrix pricing wordt er niet hoofdzakelijk gekeken naar de prijs van vergelijkbare instrumenten, maar ook naar de relatie tussen de ander variabele en het instrument. Door deze wiskundige benadering wordt het instrument met behulp van markt informatie gewaardeerd(IFRS 13, B7).

Bij de kostenbenadering wordt er gekeken naar de kosten die vervangen van het instrument met zich mee zou brengen. Deze manier van waarderen wordt veel bij materiele activa gebruikt(IFRS 13, B8).

Als er volgens de inkomsten benadering wordt gewaardeerd zullen alle toekomstige kasstromen worden berekend naar het heden. Hierbij kunnen verschillende technieken worden gebruikt afhankelijk naar het instrument. De present value techniek hierbij worden

toekomstige kasstromen gedisconteerd met de bijbehorend rentepercentage(IFRS 13, B11.a). In dit rentepercentage zitten verschillend soorten risico’s verwerkt namelijk systematisch

(10)

risico en niet-systematisch risico(IFRS 13, B24). Opties worden gewaardeerd volgens de Scholes formule of volgens het binomiale model (IFRS 13, B11.b). Bij het Black-Scholes model worden opties gewaardeerd die op één moment geëffectueerd kunnen worden. Bij de waardering van deze opties wordt er rekening gehouden met de huidige prijs van het aandeel, uitoefprijs van het aandeel, tijd totdat de optie verloopt, de volatiliteit van het aandeel en de risicovrije rentestand (Black&Scholes, 1973, p. 642). De waarde van een call optie is de de huidige aandelenprijs maal een waarde van de normaal verdeling minus de uitoefenprijs bij het verstrijken van de call optie maal een waarde van de normaal verdeling. Deze waarde van de normaalverdeling wordt berekend door rekening te houden met de volatiliteit van het aandeel, de looptijd, risico vrije rentevoet en de verhouding tussen de huidige koers en uitoefenprijs. Zo is bij een call optie met een huidige prijs van 62 ,een uitoefenprijs van 60, een looptijd van 40 dagen, een volatiliteit van 40 procent en een risicovrije rentevoet van vier procent. De waarde van deze optie wordt berekent door 62*0.6554-(60/e0.04*(40/365))

*0.6179=3.72. De waarde van deze optie wordt hoger naarmate de volatiliteit en looptijd stijgen. Het binomiale model wordt gebruikt om opties te waarderen die te effecturen zijn binnen een bepaalde looptijd. Hierbij wordt er gekeken naar de kans dat een aandeel in een bepaalde tijd stijgt of daalt. Dit wordt herhaald zo wordt er een boom gevormd. Als er een overzicht is gemaakt over de waarden gedurende de looptijd kan er per deel van de looptijd de waarde van de optie worden berekend (Cox,1979, p.236). Hierna worden deze waarden terug gerekend om de huidige waarde te bereken. Als een aandeel een huidige waarde heeft van 100, de kans dat de waarde met twintig procent stijgt op volgende dag is 0.50 en de kans dat de waarde met twintig procent daalt is 0.50. Na twee dagen is de kans dat het aandeel 144 waard is 0.25, de kans op een waarde van 100 is 0.5 en de kans op een waarde van 64 is 0.25. Een call optie met een uitoefenprijs van 90 en een risico vrije rentevoet van vijf procent is de waarde van het aandeel 13.497+4.998=18.495. Dit is berekend door (144-90)*0.25/1.05(2/365) plus (100-90)*0.5/1.05(2/365). De multi-period excess earnings method kan ook worden gebruikt. Dit is voor dit onderzoek niet relevant omdat deze manier van waardering zich voornamelijk richt op immateriële activa.

Om de samenhang en vergelijkbaarheid te vergroten worden de verschillende manieren van waarderen van de fair value gecategoriseerd. Deze categorieën worden

gerangschikt van waarde van aandelen op actieve markten (level 1) tot waarderingsmethodes met niet observeerbare input (level 3) (IFRS 13.72)

Als de waardering tot level 1 wordt gerekend is er een actieve markt voor exact dezelfde producten. Deze waarde wordt het betrouwbaarste geacht en wordt ook wel market

(11)

to market accounting genoemd. Een level 1 waardering hoeft niet worden aangepast behalve als er een grote hoeveelheid financiële instrument worden gehouden of er zaken bekend zijn geworden nadat de markt is gesloten. Als een bedrijf een groot hoeveelheid instrumenten heeft is het lastig om deze in zijn geheel te verkopen. Een uitspraak van een bestuurslid, grote overnames of andere belangrijke informatie kan invloed hebben op de waarde van financiële instrumenten, als dit na de laatste beursdag gebeurt en de instrumenten moeten worden gewaardeerd tegen deze oude waarde die niet meer reëel is.

Een level 2 waardering heeft een observeerbare input voor het instrument direct of indirect. Deze input zijn prijzen op actieve markten voor soortgelijke instrumenten in actieve markten, prijzen voor identieke of soortgelijke instrumenten op niet actieve markten, andere data die wel te observeren zijn zoals rentestanden en rentecurves(IFRS 13.82). Deze input wordt vervolgens aangepast op het te waarderen activum.

Level 3 is een waardering waarbij de input niet te observeren is. Het bedrijf kan interne data verzamelen om de financiële instrumenten te waarderen met behulp van

waarderingsmethodes, fair value level 2 en 3 wordt ook wel market-to-model genoemd. Deze manier van waarderen mag alleen gebruikt worden als er geen andere beschikbare informatie is dat aanduid dat andere in de zelfde markt andere aannames doen (IFRS 13.B37.e). Een voorbeeld hiervan is het verdisconteren van toekomstige kasstromen met een rentepercentage wat overeenkomt met het risico. Hiernaast kunnen ook optie worden gewaardeerd op basis van historische volatiliteit. Dit is niet de beste manier om dit instrument te waarderen, maar het is mogelijk als er geen andere actieve markt is.

Fair value

Level 1 Level 2 Level 3

Observeerbare input Ja Ja Nee

Waarderingsmethodes Nee Ja Ja

In 1996 onderzocht Barth in of fair value accounting ten opzichte van historische kostprijs meer verklaarde waarde heeft(p.515). Voor dit onderzoek worden er 136 Amerikaanse banken gebruikt. Er wordt bewijs gevonden dat fair value accounting meer verklarende waarde heeft voor effecten, leningen en lang lopende leningen. De verklarende waarde is nog hoger als er instrumenten zijn die erg rente gevoelig zijn(Bath,1996, p.535).

De verklarende waarde van fair value accounting is groter als er een goede toelichting is volgens Echer. Hierbij gaat bijvoorbeeld om leningen die uniek zijn omdat deze aangepast

(12)

zijn voor de klanten. Hierdoor is het waarderen van deze leningen lastig en is het belangrijk om de manier van berekenen te weten. Het is van belang dat een aandeelhouder via de toelichtingen (notes) een beeld kan krijgen hoe er tot bepaalde waarderingen is

gekomen(1996, p.36).

(13)

2.6 Categorieën financiële instrumenten

Financiële instrumenten kunnen volgens IAS 39.9 worden ingedeeld in vier soorten

categorieën, aan elke categorie is ook een waarderingsmethodes gekoppeld die zijn besproken in de vorige paragrafen. Als eerste financial asset or financial liability at fair value through profit or loss, als tweede categorie word Held-to-maturity investments gerekend, als derde categorie wordt loans and receivables gerekend en als vierde en laatste categorie wordt available-for-sale financial assets gerekend. Deze vier categorieën van financiële instrumenten zullen in de komende paragraaf besproken worden.

De financiële instrumenten die tot de eerst categorie: financial asset or financial liability at fair value through profit or loss behoren zijn instrumenten die worden gehouden met als doel het kopen en verkopen op korte termijn. Hiernaast behoren financiële

instrumenten die in een portfolio zitten die wordt gehouden om op korte termijn winst te behalen ook tot de eerst categorie. Derivaten worden altijd gerekend tot de eerste categorie. Het feit dat ze niet worden gehouden om op korten termijn winst te behalen is niet relevant. Een financieel instrument kan vanwege drie redenen tot een derivaat worden gerekend. Als eerste wordt een financieel instrument tot een derivaat gerekend als de waarde veranderd als gevolg van een waardeverandering van een specifieke rentestand, financieel instrument, aandeel, wisselkoers, indexprijs, krediet beoordeling of een andere niet-financiële variabel. Als tweede wordt een financieel instrument tot een derivaat gerekend als de netto investering minder is dan voor een ander instrument die dezelfde reactie heeft op een marktfactor. Ten derde wordt een financieel instrument tot een derivaat gerekend als deze is afgesloten voor een datum in de toekomst. Deze categorie wordt gewaardeerd tegen de fair value zonder aftrek van mogelijke transactiekosten.

Als de waardering van eigen vermogens instrumenten tegen fair value niet goed kunnen worden bepaald, zullen deze eigen vermogensinstrumenten worden gewaardeerd tegen kostprijs(IAS 39.46c). Het niet goed kunnen bepalen van de fair value kan twee redenen hebben ten eerste kunnen de schattingen dermate variëren dat er geen goed beeld gemaakt kan worden en tweede kunnen de kansen die horen bij de verschillende schattingen niet goed worden geschat.

Held-to-maturity investments is de tweede categorie. Deze financiële instrumenten worden gehouden om deze tot het einde van de looptijd te behouden. Een voorwaarde om financiële instrumenten in deze categorie in te delen is dat er vaste of bepaalde betalingen worden gemaakt met een vaste einddatum. Deze financiële instrumenten moeten in deze categorie worden behouden tot de vervaldatum. Als het financiële instrument wordt

(14)

vervreemdt of wordt ingedeeld in een andere categorie dan vervalt voor twee jaar het recht om enig financieel instrument tot deze categorie te rekenen. Deze regel geldt niet als het

financiële instrument dicht bij de vervaldatum zit, bijna alle gelden zijn geïnd, incident wat door toedoen van een kracht van buiten die niet had kunnen worden voorzien of het bedrag wat uit de tweede categorie ging niet significant was. Held-to-maturity investments worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs met gebruik te maken van de effectieve interest methode(IAS 39.46b).

De derde categorie is loans and receivables, dit zijn leningen en vorderingen. Dit betreft leningen en vorderingen op klanten, deze worden niet verhandeld op een actieve markt. De intentie van het houden van deze activa is niet het doorverkopen in de nabije toekomst. Als dit wel de intentie is zal deze in de eerst besproken categorie vallen en worden gewaardeerd tegen fair value. Als er rechten zijn gekocht voor het krijgen van geld van leningen en vorderingen, worden deze niet tot deze derde categorie gerekend. Net als de held-to-maturity worden de loans and receivables gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van de effectieve interest methode (IAS 39.46a).

De laatste categorie is available-for-sale financial assets zijn activa die niet vallen in de vorige drie categorieën. Het is een rest categorie waar alle financiële activa in vallen die niet worden ingedeeld in de eerdergenoemde drie categorieën. De activa die tot deze categorie behoren zullen gewaardeerd tegen de fair value. De veranderingen in de waarde van deze activa zullen niet op de resultaten rekening komen te staan maar rechtstreeks in het eigen vermogen worden geboekt onder other comprehensive income(OCI). Dit is zo gedaan omdat deze activa niet worden gehouden voor korte termijn winsten(IAS 39.50e).

Waarderingsmethodes Waardeveranderingen Categorieën financiële

instrumenten

Financial asset or financial liability at fair value through profit or loss

Fair value Profit and loss

Held-to-maturity Amortized cost Niet van toepassing

Loans and receivables Amortized cost Niet van toepassing Available-for-sale financial

assets

Fair value Eigen vermogen (OCI)

(15)

In dit hoofdstuk is besproken wat financiële zijn en de historie van fair value en historische kostprijs. Vervolgens zijn drie manieren besproken waarmee financiële

instrumenten gewaardeerd kunnen worden. Namelijk historische kostprijs, geamortiseerde kostprijs en fair value. Afsluitend zijn de vier verschillende categorieën besproken waar deze instrumenten in kunnen vallen en de waarderingsmethodes die hieraan gekoppeld zijn. In het volgende hoofdstuk zal de kredietcrisis besproken worden.

(16)

3. De kredietcrisis

In dit hoofdstuk zal in hoofdlijnen krediet crisis worden besproken er zal begonnen worden met de reden van het ontstaan van crisis in Amerika. Vervolgens zal het uitbreken van de crisis worden besproken en zal hierna de gevolgen wereldwijd worden besproken.

3.1 Het ontstaan

Na de aanslag op het World Trade Center in 2001 verklaarde Alan Greenspan, voorzitter van de Federal reserve (Fed), de rente te verlagen naar 1%. Het vertrouwen van de Amerikanen was beschadigd. Met deze maatregel wilde de Federal Reserve voorkomen dat dit

Amerikaanse economie zou schaden. werd de rente verlaagd om de economie stimuleren. Het neven effect hiervan is dat investeerders veel minder rente kregen voor hun investeringen. Dit geld werd nu geïnvesteerd in Amerikaanse hypotheken(Crouhy at al, p.82).

De kasstromen uit deze Amerikaanse hypotheken worden verdeeld in drie delen waar de kasstromen in komen. Deze delen werden ook wel ABS genoemd, asset backed security’s. In het eerste deel, de senior tranche, stroomt het eerste de kasstromen totdat deze vol is, hierna stoomt de het tweede deel, mezzanine tranche, vol totdat deze vol is. De overige kasstromen komen in de equity tranche terecht. Door de kasstromen op zo een manier te structureren is elk deel te verkopen aan verschillende investeerders met verschillende risico voorkeuren. Pensioenfondsen en verzekeraars kopen de senior tranche wat minder risicovol is, hiervoor krijgen ze ongeveer 4 procent van hun inleg. Banken zijn bereid meer risico te lopen, zij kopen de mezzanine tranche. Het rendement is hiervoor hoger ongeveer 7%. Hedge funds zijn bereid om de laatste tranche te kopen. De equity tranche bevat het meeste risico omdat deze pas rendement geeft als de andere als de vorige twee tranches geheel gevuld zijn. Dit

verhoogde risico wordt gecompenseerd door een hoger rendement van ongeveer 15 procent. Al deze tranches krijgen een rating van de rating van de rating agency. De senior tranche krijgt een AAA rating, de mezzanine tranche een BBB rating. De equity tranche wordt niet voorgelegd aan de rating agency. Als dit wel zou gebeuren zou de rating dermate laag zijn dat dit nadeliger is voor de kapitaal vereiste dan als de tranche helemaal geen rating zou krijgen. De senior tranche werd nog verzekerd door onder andere AIG voor een kleine vergoeding. Dit verzekerde betaling als de hypotheek betalingen niet gedaan werden. Deze verzekering werd een credit default swap(CDS) genoemd. Deze verzekerde senior tranche en de equity tranche werden snel verkocht, alleen de mezzanine tranche minder. Dit kwam mede door de extra kapitaal vereiste bij een BBB rating door Basel III. Hierom werd de mezzanine trache

(17)

verdeeld in drie sub delen, deze delen worden ABS CDO(Collateralized debt obligation) genoemd. Deze ABS CDO heeft weer drie delen een Senior tranche, mezzanine tranche, equity tranche. Deze tranches afgeleid van de oorspronkelijke mezzanine trache kregen vervolgens een rating. De senior tranche kreeg een AAA, de mezzanine tranche een BBB en de equity tranche werd niet voorgelegd(Crouhy at al, p.82).

Het op deze manier structuren van de inkomsten uit hypotheken werd rond 2005 veel gedaan. De investeerders waren meer dan tevreden met de behaalde rendementen en hoefde weinig buffers aan te leggen vanwege de AAA rating. De tussenpersonen van de producten: makelaars, hypotheekverstrekkers en de verschillende partijen die de tranche kochten en vervolgens met winst verkochten waren tevreden met dit model. Er was veel vraag naar deze producten maar een erg groot deel van de bevolking die voldeed aan de gestelde inkomens- en aanbetalingseisen had al een hypotheek. Hierdoor werden de eisen voor een hypotheek naar beneden bijgesteld. President Bush zei in zijn speech dat hij het gat in huizenbezit tussen de verschillende bevolkingsgroepen wilde aanpakken. Hij stelde het doel om binnen tien jaar vijf en een half miljoen mensen, die behoren tot de minderheden, huis eigenaar te laten worden. Hij maakte hiervoor 256 miljoen dollar voor vrij. Hiernaast stelde hij dat de eis voor een minimale aanbetaling van 20 procent zou moeten worden losgelaten(Bush,2002).

Door zowel de vraag van investeerders als politieke invloeden steeg het percentage sub-prime hypotheken. Dit zijn hypotheken die worden genomen van personen met een verhoogd risico. Dit kan komen door een te laag salaris ten opzichte van de lening, een te lage aanbetaling ten opzichte van de lening. Deze vorm van hypotheken werden ook wel NINJA’s genoemd (No Income No Job or Assets) . Deze leningen worden vertrekt tegen een hoger rentepercentage om te worden gecompenseerd voor het risico. Als deze sub-prime hypotheken niet worden terugbetaald wordt het pand wat als onderpand dient verkocht. De waarde van deze panden stegen tot dat moment praktisch altijd dus er was weinig risico mee gemoeid. Deze sub-prime hypotheken werden vervolgens in de hierboven beschreven tranches gestopt. Deze tranches werden vervolgens verkocht over de hele wereld aan pensioenfondsen, hedge funds en andere investeerders. Door de versoepelde hypotheekverstrekking regels steeg het percentage sub-prime hypotheken van tien procent in 2005 naar dertien procent in

2006(Crouhy at al, p.82).

3.2 Het uitbreken

In de zomer van 2006 waarschuwde de rating agency voor verslechterend staat van de sub-prime hypotheken (Crouhy at al, p.82). Doordat er meer hypotheekhouders van mindere

(18)

kwaliteit bij kwamen, steeg het aantal gedwongen verkopen. Normaal gesproken werd het huis dan verkocht en kreeg de bank zijn geld en kreeg de hypotheekgever hetgeen wat over bleef. De voormalige huisbezitter kreeg geld omdat het huis in waarde was gestegen en er na afbetaling van de bank nog geld over was. Dit veranderde toen de rentepercentages begonnen te stijgen en de huiseigenaren konden niet meer betalen. Veel huizen werden te koop gezet en huizenprijzen begonnen te dalen, hierdoor werden de inkomsten voor de banken minder. Doordat de huizenprijzen begonnen te dalen ontstonden er tekorten en konden niet alle tranches van de ABS-en en ABS CDO’s gevuld worden.

Op 14 september 2007 werd de Engelse bank Northern Rock genationaliseerd. Deze bank was erg actief in het verstrekken van CDS-en en deze vervolgens weer door te verkopen. Toen deze markt inactief werd, had Northern Rock een groot aantal van deze verzekeringen die zeer moeilijk te verkopen waren. De Britse regering heeft Northern Rock genationaliseerd. Op 17 maart 2008 werd Bearn Stearns overgenomen door JP Morgan, Bearn Stearns was houder van veel ABS en ABS-CDO’s. Er moest veel afgewaardeerd worden op deze producten.

In de zomer van 2008 zijn ook Fannie Mae, Freddie Mac, Merrill Lynch, AIG en de grootste Lehman Brothers gevallen. Fannie Mea, Freddie Mac en AIG werden

genationaliseerd door de Amerikaanse overheid. Merill Lynch werd gekocht door Bank of America. Lehman Brothers werd opgesplitst, het Amerikaanse deel werd verkocht aan Barclays en het Europese en Aziatische deel werd verkocht aan Nomura holdings (Crouhy at al, p.101).

Door deze grote veranderingen in het bankenwezen ontstond er veel onzekerheid.Het uitlenen van geld tussen de banken kwam bijna tot een stilstand. Banken vertrouwden elkaar steeds minder, mede omdat het lastig was elkaar financiële positie in te schatten. In

vergelijking tot andere crisissen stelt Reinhard is de crisis van 2008 niet uniek in zijn soort. Er zijn gelijkenissen te trekken met de crisis van 1907 en 1929. Echter de stijging van de

staatsschuld ten opzichte van het nationaal inkomen is wel uniek te noemen. Dit is komt hoofdzakelijk door de reddingsoperatie die de Amerikaanse regering heeft gedaan om de banken met veel hypotheekproducten te redden(2008,p.12).

3.3 De gevolgen in Europa

In oktober 2008 zijn de gevolgen van de crisis in Amerika ook in Europa te merken. De beurskoersen van vooral financiële instellingen gingen hard achteruit. In de maanden hierna

(19)

werd ook de reële economie geraakt door de crisis, er werd minder geld uitgeleend door banken, er werd minder geproduceerd en de werkloosheid steeg in veel Europese landen.

Na april 2009 was het heftigste van de crisis voorbij maar was er nog veel spanning. De gevolgen van de crisis waren duidelijk merkbaar er waren veel werkelozen,

faillissementen en slecht betalende leningen. De spanning ontstond doordat er weinig grip was door overheden op de huidige economie situatie. Handelstekorten liepen op en wisselkoersen schoten omhoog, banken dreigden om te vallen en overheden moesten ingrijpen om dit te voorkomen. Hiernaast moesten de Europese landen een reddingsplan opstellen om Griekenland niet failliet te laten gaan. Hiernaast ontstond er onder de Europese bevolking veel spanning, zij waren het niet eens met de bestaande regeringen (Berglöf, 2010, p.992).

Op dit moment is de rentestand van Griekse obligaties met een looptijd van tien jaar 6.3 procent, dit was in 2011 35.4 procent. De acute nood in de Zuid-Europese landen zijn voorbij mede door hulp van de ECB. Echter voldoen sommige van deze landen nog niet aan de begrotingseisen. Hiernaast is er nog veel werkloosheid in Europa met name in het zuiden. Spanje heeft een werkloosheidspercentage van 25.93 procent, Griekenland 27.30 procent, Portugal procent. Dit is in vergelijking met de Euro landen die een gemiddeld

werkloosheidspercentage hebben van 11.60 procent erg hoog. De gevolgen van de crisis zijn nu nog merkbaar maar de acute dreiging van het omvallen van nationale overheden is over.

In dit hoofdstuk is besproken hoe de financiële crisis is ontstaan in Amerika, hier werden de hypotheken verstrekt aan huishoudens die dit niet konden betalen. Vervolgens werden de kasstromen uit deze hypotheken gebundeld en werden delen hiervan verhandeld over de hele wereld. Toen deze markt instortte, moesten banken grote verliezen nemen op deze hypotheek producten. Er werd minder gehandeld, en de prijzen van financiële

instrumenten daalde. Het effect van de krediet crisis op de fair value wordt in het volgende hoofdstuk behandeld.

(20)

4. Invloed van een financiële crisis op de waarderingsmethodes

In dit hoofdstuk zal de invloed van de financiële crisis op drie verschillende

waarderingsmethodes worden behandeld. Ten eerste zal de kostprijs worden besproken hierna zal de geamortiseerde kostprijs behandeld worden en afsluitend zal de fair value worden besproken. Hier zal ook het amendement van IASB als reactie op de invloed van fair value accounting worden besproken.

4.1 Historische kostprijs en Geamortiseerde kostprijs

Tijdens de crisis is de vraag naar financiële producten sterk afgenomen. Hierdoor daalde de prijzen van instrumenten, de rente standen daalde. Volgens IAS 39.46c, besproken in paragraaf 2.6, kunnen eigen vermogensinstrumenten alleen tegen kostprijs worden

gewaardeerd als de fair value niet meer goed kan worden geschat. Dit kan het geval zijn als de markten waarop de aandelen erg illiquide zijn geworden. De kostprijs van de financiële instrument wijzigt niet tijdens de crisis. Deze kostprijs heeft volgens Barth minder verklarende waarde dan fair value accounting. Dit komt omdat er bij de kostprijs geen rekening wordt gehouden met mogelijke waardestijgingen (1996, p.12). Deze

waardestijgingen worden alleen op genomen als er verkocht wordt, dit geeft een prikkel om te verkopen en daarna terug te kopen, waardoor de winst genomen kan worden en het instrument op een hogere waarde komt te staan.

Financiële instrumenten die in de categorie held-to-maturity en loans and receivables vallen worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. Hierbij wordt de kostprijs aangepast, zoals besproken in paragraaf 2.4, doormiddel van de effectieve interest methode. De geamortiseerde kostprijs zal niet veranderen. Door de crisis zijn de rentepercentages gedaald, de huidige financiële instrumenten zullen hierdoor een lager effectieve

rentepercentage hebben. Er zullen nog steeds agio’s en disagio’s ontstaan. Het verschil tussen de nominale rentepercentages en de effectieve rentepercentages zullen veranderen omdat de wereldwijde rentestand daalt (Jarolim, 2012, p.74).

4.2 Fair value accounting

In deze paragraaf zal het effect van de crisis op fair value accounting worden besproken. Als eerste zal level 1 worden besproken, hierna level 2 en vervolgens level 3. Afsluitend zal het amendement van de IASB worden besproken als reactie op de crisis

(21)

Tijdens de crisis zijn de prijzen van veel financiële instrumenten gedaald, zo daalde de S&P 500 van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 32%. Veel bedrijven zoals Deutsche bank waardeerde voor de crisis meer van hun fair value activa in categorie 1. Tijdens de crisis is het percentage level 1 bij Deutsche Bank sterk gedaald van 21% in 2006 naar 8% in 2008. Dit komt enerzijds omdat de markt minder actief is geworden en activa worden gewaardeerd tegen laatst beschikbare waarde, deze waarde wordt nog aangepast naar de huidige

economische omstandigheden. Anderzijds is de waarde van de level 1 activa in het algemeen tijdens de crisis afgenomen hierdoor worden de andere twee levels relatief groter.

Tabel 1:Finaciele activa Deutsche Bank

Volgens Jarolim is tijdens de crisis het percentage level 2 fair value waardering binnen de EU erg gestegen (2012, p.69). Naarmate de inputs van de fair value waardering steeds minder meetbaar zijn komt er steeds meer ruimte voor manipulatie. Binnen level 2 zijn er ook verschillen te noemen. Als er gewaardeerd wordt op basis van transacties van derde die in redelijke mate lijken op het eigen financiële instrument wordt er over het algemeen beter gewaardeerd dan wanneer er gedisconteerde kasstromen worden gebruikt of optie

waarderingsmodellen.

Bij waarderen in fair value level 3 wordt er gebruik gemaakt van interne gegevens. Hierbij is de kans op manipulatie het grootst, zo bekijkt Bentson de manier waarop Enron zijn financiële instrumenten waardeert. Hij vond een groot aantal instrumenten die met hulp van de accountant Arthur Anderson waren gewaardeerd. Zo werden er energie contracten, energiecentrales, energiemanagement contracten, breedband diensten, video diensten en derivatenhandel allemaal gewaardeerd tegen fair value level 3(2006, p.468). Zo werd een project (Braveheart) met Blockbuster werd opgezet om samen een video streamingsdienst te leveren. Het project werd voor 125 miljoen dollar op de balans gezet. Dat jaar werd er voor 53 miljoen aan winst geboekt, terwijl er nog geen één film verhuurd was. Dit kwam door de aannames die er op advies van Arthur Anderson gemaakt werden (2003, p.475).

Level 1 Level 2 Level 3

2006 € 245,703 € 858,255 € 41,388 2007 € 254,336 € 1,176,442 € 87,841 2008 € 129,191 € 1,442,271 € 87,663

Level 1 Level 2 Level 3

2006 21% 75% 4%

2007 17% 77% 6%

2008 8% 87% 5%

(22)

Doordat de activa in level 1 veel in waarde daalde werd er door de Europese premiers en ministers van financiën bij de IASB druk uitgevoerd om de regels te versoepelen. Dit vonden de regeringsleiders nodig om de verliezen van de financiële instellingen binnen de perken te houden. Hierdoor zou volgens hen minder verschillen zijn tussen de Amerikaanse US GAAP en de Europese IFRS (Laux, 2009, p.832).

De IASB ging heeft rekening gehouden met de wereldleiders. Op 13 oktober 2008 zei David Tweedie, voorzitter van de IASB, dat gezien de zeldzame omstandigheden er

maatregelen genomen moeten worden om de transparantie en het vertrouwen van de financiële marketen terug te winnen. Hiervoor werd er een amendement uitgebracht waarin staat dat financiële activa die door buitengewone omstandigheden inactief zijn geworden tot een andere categorie mogen worden ingedeeld. Dit mag enkel gedaan worden als het actief voor een langere termijn gehouden wordt of tot aan de einddatum. Een uitzondering op deze regel zijn derivaten deze worden altijd voor korte termijn beschouwd.

Activa die voorheen in de eerste categorie vielen en tegen fair value werden

gewaardeerd kunnen door het amendement in de derde categorie loans and receivables tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd. De resultaten die zijn geboekt tot aan de her classificeren kunnen niet worden omgedraaid. De effectieve interest methode moet dan worden toegepast, het effectieve interest percentage wordt berekend vanaf de datum van her classificeren tot aan de verval datum. Hierdoor komen de resultaten uit deze financiële activa niet meer op de resultatenrekening te staan. Hierdoor hoeft er minder afgeschreven te worden en lijkt het alsof het bedrijf beter gepresteerd heeft

In de afgelopen paragraaf is besproken wat voor effect de crisis op fair value had. Door de i liquiditeit op financiële markten zijn activa van fair value level 1 ingedeeld in fair value level 2en van fair value level 2 in level 3. De waarde van de van fair value level 1 activa zijn door de crisis sterk gedaald. Hiernaast zijn veel activa ingedeeld in fair value level 2 en 3, deze worden gewaardeerd met behulp van waarderingsmethodes. Om mogelijke grote verliezen te voorkomen heeft de IASB heeft een amendement uitgebracht waarin staat dat sommige instrument mogen worden geclassificeerd. Hierdoor komen niet alle resultaten uit deze instrumenten op de resultatenrekening als werd het verlies beperkt. In de volgende paragraaf wordt de waarde van fair value accounting en de procycliciteit van fair value accounting tijdens de crisis besproken.

(23)

4.3 Discussie

Naar fair value accounting is voor de crisis veel onderzoek gedaan. In deze onderzoeken ging het voornamelijk over de extra verklarende waarde van fair value ten opzichte van de

historische kostprijs. Tijdens en na de krediet crisis van 2008 is er onderzoek gedaan of deze verklarende waarde verandert is verandert en of fair value accounting de crisis heeft versterkt. In de volgende paragraaf 4.3.1 zal eerst worden besproken in hoeverre de waarde van fair value accounting veranderd tijdens de crisis. Hierin zullen de verschillende levels afzonderlijk besproken worden. Hierna zal in paragraaf 4.3.2 de mogelijke procycliciteit van fair value accounting worden besproken.

4.3.1 Waarde van fair value accounting

Goh onderzoekt de waarde van de verschillende fair value levels tijdens de crisis. Hiernaast onderzoekt hij de invloed van de kapitaal vereiste en de grote van het kantoor dat de controle uitvoert invloed heeft op de waarde van de fair value. In zijn onderzoek gebruikt hij drie hypotheses. Ten eerste: een lager fair value level(2+3) wordt lager geprijsd door de markt dan een hoger fair value level(1). Als tweede hypothese stelt hij dat fair value activa bij banken met hogere tier 1 capital hoger wordt geprijsd. Als derde hypothese stelt hij dat fair value activa door de markt hoger wordt geprijsd als de jaarrekening door een BIG4 kantoor wordt gecontroleerd. Hij onderzocht in hoeverre de waarde van de verschillende levels gedurende de crisis veranderde voor beleggers.

Om dit te onderzoeken selecteert hij van 1993 Amerikaanse banken en depositobanken 516 banken en deposito banken die de benodigde informatie verschaffen. De balansen van de banken moet beschikbaar zijn op het CRSP(Center for Research in Security Prices), hier vandaan wordt de informatie gehaald over de fair value van de financiële instrumenten. Hiernaast moeten er ook bekend zijn hoeveel eigen vermogen(Tier 1) er is en of de jaarrekening door een BIG4 kantoor wordt gecontroleerd (2009, p.12).

Tijdens de crisis is het deel fair value level 1 activa gemiddeld per aandeel gedaald en is het aandeel level 2 en level 3 gestegen. Het eerste kwartaal van 2008 was er gemiddeld per aandeel $3.00, $17.96 en $0.80 aan respectievelijk fair value activa level 1, 2 en 3. Aan het eind van het jaar was dit veranderd in $1.86, $19.88 en $1.07(Goh,2009, p.15).

De marktprijs van de fair value stijgt gedurende het tweede kwartaal van 2008 van 0.789 tot 0.810. Dit betekent dat elke dollar fair value activa op de balans voor minder geprijsd wordt door de markt. Echter ten opzichte van het kwartaal hiervoor is de waardering

(24)

voor fair value activa wel gestegen. Gedurende het derde kwartaal van 2008 daalt dit echter van 0.810 naar 0.677, dit komt door de toenemende i liquiditeit en onzekerheid op de markt.

De prijs van de drie levels fair value is gedurende de crisis ook veranderd. Zo steeg de prijs van level 1 fair value van het eerste kwartaal (0.841) naar (1.030) in het tweede kwartaal. Het kwartaal hierop daalde de prijs naar 1.005 maar dit verschil met het kwartaal ervoor is volgens Goh niet significant te noemen(Goh,2009, p.20). De prijs van fair value level 2 daalde gedurende de crisis van 2008. Zo daalde de prijs van level 2 fair value van het eerste kwartaal (0.722) naar (0.634) in het tweede kwartaal. Hierna daalde de prijs van fair value level 2 in het derde kwartaal naar 0.502. Fair value level 3 waardering volgen eenzelfde verloop zo daalde de prijs hiervan van 0.651 naar 0.370 naar 0.282. Dit wil zeggen dat de markt waarderingen tegen fair value level 2 en 3 gedurende de crisis minder waardeert, dit in tegenstelling tot waarderingen die vallen in fair value level 1.

Hiernaast vindt Goh deels bewijs voor zijn andere twee hypotheses. Bij banken die boven het gemiddeld eigen vermogen (Tier 1) hebben word faire value waarderingen hoger gewaardeerd. Fair value activa van een bank die bovengemiddeld eigenvermogen heeft wordt als volgt gewaardeerd door de markt: $0.791, $0.474 en $0.348. Fair value activa van banken die onder gemiddeld eigen vermogen hebben worden minder gewaardeerd $0.652, $0.524, and $0.019. De bovengenoemde cijfers slaan op fair value level 1, 2 en 3. Alleen het verschil in waardering van fair value level 3(0.505) bij boven of onder gemiddeld eigen vermogen is significant te noemen(2009, p.23). De verschillen in waardering van fair value level 1(0.067) en level 2(0.05) zijn hiervoor te klein.

Voor de derde hypothese van Goh wordt er bewijs gevonden. De fair value van activa van bedrijven die door een BIG4 kantoor worden gecontroleerd worden hoger gewaardeerd dan bedrijven die door een ander kantoor worden gecontroleerd. Dit geldt voor alle drie de fair value niveaus. De significantie van fair value level 1 die door een BIG4 is gecontroleerd ten opzichte van een level 1 die niet hierdoor is gewaardeerd is minder groot dan als bij level 2 en level 3. Dit komt omdat de kans op waarderingsverschillen bij level 2 en level 3 activa groter is en de rol van de accountant hierbij groter is(2009, p.23).

Goh concludeert dat level 2 en level 3 fair value accounting gevoelig is bij i liquiditeit en informatierisico. Gedurende 2008 werden de markten steeds minder actief en werden er meer activa in level 2 en level 3 ingedeeld. De waardering daalde voor level 2 en level 3 fair value terwijl de waardering voor level 1 steeg. Deze effecten op level 2 en 3 kunnen worden beperkt als er bovengemiddeld eigenvermogen wordt aangehouden en de jaarrekening gecontroleerd wordt door een BIG4 kantoor(2009, p.26).

(25)

De zwakte van fair value level 3 onderkent ook Ronen. Deze vorm van fair value heeft volgens hem weinig waarde omdat de cijfers door het bedrijf zelf worden opgesteld. Er moet naast een fair value level 3 waardering zoals de gedisconteerde kastromen een waarde moeten worden opgenomen als instrumenten onder korte tijd verkocht moeten worden. Door de waarde bij gedwongen verkoop en fair value waarde te vergelijken krijgt de aandeelhouder zicht op de toegevoegde waarde van het financiële instrument in het bedrijf. Door deze informatie kan de aandeelhouder het financiële instrument beter waarderen en zal fair value waarde minder worden gedisconteerd door de aandeelhouder(2008, p.205). Hiernaast heeft Ronen ook kritiek op de corporate governance. Hij stelt dat er zowel voor de managers als de directeuren geen directe consequenties zijn als er met de boekhouding gesjoemeld wordt. Tevens stelt hij werkt de accountant niet voor de aandeelhouder maar voor het managers en directeuren, deze betalen zijn honorarium. Dit draagt niet bij aan de waarde van fair value level 3, waarbij de rol van de accountant van extra belang is(Ronen, 2008, p.206).

4.3.2 Mogelijke procycliciteit van fair value accounting

Laux onderzocht in hoeverre de fair value accounting de crisis heeft versterkt. Hij vindt geen bewijs dat fair value accounting de crisis in een sterke mate verergerd heeft. Over het algemeen hebben banken geen grote handelsportfolio’s en hoeven ze hierdoor geen grote verliezen te nemen (Laux, 2009, p.114). De banken die deze portfolio’s wel hebben, moeten door de waardering tegen fair value wel verliezen nemen. Dit zou niet erg verschillend zijn als deze portfolio’s tegen historische kostprijs gewaardeerd, analisten zouden deze portfolio’s in hun eigen berekeningen wel afwaarderen. De prijs van de aandelen van deze banken zouden dalen ongeacht of er gewaardeerd wordt tegen fair value of historische kostprijs. Hiernaast is door de versoepelde regeling door de FASB en IASB een ruimte ontstaan om niet alle

verliezen niet direct op de resultaten rekening te zetten. Het effect van fair value accounting is hierdoor minder geworden(2009, p.116).

Ryan kwam op een soortgelijke conclusies als Laux uit. De krediet crisis is volgens Ryan veroorzaakt door banken, investeerders en huishoudens die slechte operationele,

investerings- en financieringsbeslissingen namen(2008, p.15). De banken hadden veel vreemd vermogen ten opzichte van het eigen vermogen. Hierdoor kwamen de banken snel in

problemen als er afgewaardeerd moesten worden op hypotheek producten. Fair value accounting heeft volgens Ryan een verzachtende werking op de crisis. Dit komt omdat er direct aangegeven moet worden hoeveel verlies er is geleden, dit in contrast tot de

geamortiseerde kostprijs waar dit niet het geval is(Ryan, 2008, p.16).

(26)

In het afgelopen hoofdstuk is de invloed van de financiële crisis van 2008 op de drie verschillende waarderingsmethodes besproken. Als eerste heeft de crisis bijna geen invloed op de historische kostprijs, ten tweede is de invloed van de crisis op de geamortiseerde kostprijs vrij klein te noemen. De rentestanden zijn tijdens de crisis zijn gedaald.

Dit heeft gevolgen gehad voor de instrumenten die nieuw op de balans komen te staan, niet voor die hier al op stonden. De gevolgen voor de fair value accounting zijn iets

gecompliceerder. Fair value accounting werd als geheel minder gewaardeerd. Hierin tegen is fair value level 1 werd beter gewaardeerd tijdens de crisis terwijl het omgekeerde het geval was voor fair value level 2 en 3. De waardering vooral voor deze laatste twee fair value waarderingen was hoger als er bovengemiddeld aan de kapitaalvereisten werd voldaan en de jaarrekening werd gecontroleerd door één van de BIG4 kantoren. Hiernaast vond Laux en Ryan geen bewijs dat fair value accounting de crisis heeft versterkt. In het volgende hoofdstuk wordt besproken in hoeverre dit invloed heeft op de toepasbaarheid van fair value tijdens een crisis.

(27)

5. Conclusie

In de vorige hoofdstukken is gesproken hoe financiële instrumenten gewaardeerd kunnen worden, hoe de financiële crisis is ontstaan en wat de invloed daarvan is geweest op de verschillende waarderingsmethodes. In dit hoofdstuk zal er antwoord worden gegeven op de deelvragen en hoofdvraag: In hoeverre fair value accounting voor financiële instrumenten toepasbaar is tijdens een crisis?

De eerste deelvraag, hoe kunnen financiële instrumenten gewaardeerd worden?, wordt in hoofdstuk 2 besproken. Financiële instrumenten kunnen op een drietal manieren worden gewaardeerd namelijk historische kostprijs, geamortiseerde kostprijs en fair value. Financiële instrumenten kunnen in vier categorieën worden ingedeeld ten eerste: Financial asset or financial liability at fair value through profit or loss dit zijn instrument die gehouden worden om op korte termijn te verkopen. Deze categorie wordt gewaardeerd tegen fair value. Held-to-maturity is de tweede categorie die zijn instrumenten die tot het eind van de looptijd worden gehouden. De Held-to-maturity wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. Loans and receivables is de derde categorie dit zijn leningen en vorderingen. Deze worden net als de tweede categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. Financiële instrumenten die niet in de drie bovenstaande categorieën behoren vallen in de Available-for-sale financial assets categorie. Deze instrumenten worden net als de eerste categorie gewaardeerd tegen fair value.

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de financiële crisis? Is de deelvraag die in hoofdstuk 3 wordt beantwoord. De crisis die is ontstaan door de grootschalige verkoop van sub-prime hypotheken in Amerika. Deze producten werden snel minder waard toen de huizenprijzen daalden, hierdoor zijn veel Amerikaanse banken omgevallen. Deze onrust verspreide zich vervolgens ook naar Europa, hier hadden banken deze producten ook gekocht. Hierdoor ontstond er veel onrust op de financiële markten.

In hoofdstuk 4 wordt de vraag: Wat is de invloed van de crisis op de verschillende waarderingsmethodes? beantwoordt. De invloed van de crisis op de historische kostprijs en geamortiseerde kostprijs is klein te noemen. Tijdens de crisis daalde de prijzen van financiële instrumenten en werd er minder gehandeld. Doordat er minder werd gehandeld waren

sommige marktprijzen niet beschikbaar. Hierdoor werden financiële instrumenten ingedeeld in fair value level 2 in plaats van fair value level 1 en werden instrument ingedeeld in fair value level 3 in plaats van level 2. De instrumenten die wel werden gewaardeerd in fair value level 1 daalden tijdens de crisis sterk in prijs. Hierdoor is de verklarende waarde van fair

(28)

value accounting in zijn geheel afgenomen. De verklarende waarde van fair value level 1 is gestegen maar de verklarende waarde van fair value level 2 en 3 zijn gedaald (Goh,2009, p.26). Tijdens de een crisis moet er extra aandacht besteedt worden aan level 2 en level 3 fair value waardering bij banken waarbij er onder gemiddeld aan de kapitaal vereisten wordt voldaan. Deze aandacht zou volgens Goh het best door een BIG4 kantoor gedaan worden, hierdoor stijgt verklarende waarde van fair value accounting. Bewijs dat de crisis versterkt is door fair value accounting is door Laux en Ryan niet gevonden, dit komt mede door het de maatregelen die zijn genomen door de IASB en de FASB.

Een kanttekening die bij dit onderzoek geplaatst kan worden is de focus op de

financiële instrumenten. Dit kan mogelijk nog door anderen onderzocht worden, tevens richt dit onderzoek zich voornamelijk op Europa en de VS. Een studie naar de toepasbaarheid van fair value accounting tijdens een crisis in Azië zou wellicht een andere uitkomst geven.

Ten opzichte van historische kostprijs behoud fair value accounting zijn verklarende waarden. Hiernaast is de procycliciteit van fair value accounting niet bewezen. Hierom kan er gesteld worden dat fair value accounting in zekere mate toepasbaar is tijdens een crisis voor financiële instrumenten.

(29)

Literatuurlijst

Barth, M. E., Beaver, W. H., & Landsman, W. R. (1996). Value-relevance of banks' fair value disclosures under SFAS No. 107. The Accounting Review,71(4).

Benston, G. J. (2006). Fair-value accounting: A cautionary tale from Enron.Journal of Accounting and Public Policy, 25(4), 465-484.

Black, F., & Scholes, M. (1973). The pricing of options and corporate liabilities. The journal of political economy, 637-654.

Bush, G. W. (2002). President Hosts Conference on Minority Homeownership, George Washington University, Washington D.C., October 15, 2002. Beschikbaar op het volgende internet adres: http://georgewbush

-whitehouse.archives.gov/news/releases/2002/10/20021015-7.html

Cairns, D. (2006). The use of fair value in IFRS. Accounting in Europe, 3(1), 5-22. Cox, J. C., Ross, S. A., & Rubinstein, M. (1979). Option pricing: A simplified approach.

Journal of financial Economics, 7(3), 229-263.

Crouhy, M. G., Jarrow, R. A., & Turnbull, S. M. (2008). The subprime credit crisis of 2007. The Journal of Derivatives, 16(1), 81-110.

Eccher, E. A., Ramesh, K., & Thiagarajan, S. R. (1996). Fair value disclosures by bank holding companies. Journal of Accounting and Economics, 22(1), 79-117. Georgiou, O., & Jack, L. (2011). In pursuit of legitimacy: A history behind fair value

accounting. The British Accounting Review, 43(4), 311-323.

Goh, B. W., Ng, J., & Yong, K. O. (2009). Market pricing of banks ‘fair value assets reported under SFAS 157 during the 2008 Economic Crisis. Working paper beschikbaar op het volgende internet adres: http://papers. ssrn.com/sol3/papers.cfm.

Hoogervorst, H. 30 oktober 2008. Amsterdam. www.afm.nl

International Accounting Standards Board (IASB). (2011, February 8). IAS 39: Financial Instruments: Recognition and Measurement . Beschikbaar op het volgende internet adres: http://ec.europa.eu/internal_market/accounting/docs/consolidated/ias39_en.pdf. International Accounting Standards Board (IASB). (2011, February 8). IAS 32: Financial

Instruments: Presentation Objective. Beschikbaar op het volgende internet adres: http://eifrs.ifrs.org/eifrs/bnstandards/en/2014/ias32.pdf.

International Accounting Standards Board (IASB). (2011, February 8). IFRS 13: Fair Value Measurement. Beschikbaar op het volgende internet adres:

http://eifrs.ifrs.org/eifrs/bnstandards/en/2014/ifrs13.pdf.

Jarolim, N., & Öppinger, C. (2012). Fair value accounting in times of financial crisis. ACRN Journal of Finance and Risk Perspectives, 1(1), 67-90.

Reinhart, C. M., & Rogoff, K. S. (2008). Is the 2007 US sub-prime financial crisis so different? An international historical comparison (No. w13761). National Bureau of Economic Research.

Ryan, S. G. (2008). Fair value accounting: Understanding the issues raised by the credit crunch. Council of Institutional Investors, 1.

Laux, C., & Leuz, C. (2009). Did fair-value accounting contribute to the financial crisis? (No. w15515). National Bureau of Economic Research.

Penman, S. H. (2007). Financial reporting quality: is fair value a plus or a minus?. Accounting and Business Research, 37(sup1), 33-44.

Ronen, J. (2008). To fair value or not to fair value: a broader perspective.Abacus, 44(2), 181-208.

Wallison, P. J. (2008). Fair value accounting: A critique. Financial Services Outlook.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The paper looks into the annual reports of the UK-based genetics company, Genus, to compare the two commonly used valuation policies, namely, Fair Value and the Historical

Tapping into the discussion about audit fees, Humphrey adds that he feels audit firms should open- up about the commercial side of the audit business, both external (in term of

Nieuw is dat toelichting over de fair value-hiërarchie niet alleen geldt voor instrumenten die in de balans op fair value staan, maar ook voor instrumenten die in de balans

Gecombineerd met de regressieanalyses van de afzonderlijke categorieën financiële instrumenten kan geconcludeerd worden dat de fair value van de voor verkoop

The most useful contributions which polytechnics can make to regional and rural development – and in particular to smart specialisation processes – are those contributions

In conclusion, this study revealed that political power position, time, ideological position, and media channel are important predictors of negative campaigning and usage of negative

The 60 items with the highest item-rest correlation, ten items of each test, were entered into a logistic regression model that predicted if participants were in the selected

In Falk and Kosfeld (2006), each respondent gets a different version of a workplace scenario, after which they answer particular questions. Any significant