• No results found

Het recht op toegang tot een zakelijke betaalrekening voor natuurlijke personen handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf en privaatrechtelijke rechtspersonen, bezien vanuit de Wet op het financieel toezicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het recht op toegang tot een zakelijke betaalrekening voor natuurlijke personen handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf en privaatrechtelijke rechtspersonen, bezien vanuit de Wet op het financieel toezicht"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het recht op toegang tot een zakelijke

betaalrekening voor natuurlijke personen handelend

in de uitoefening van een beroep of bedrijf en

privaatrechtelijke rechtspersonen, bezien vanuit de

Wet op het financieel toezicht en civielrechtelijke

jurisprudentie

Op weg naar een ‘universeel’ recht op een

bankrekening?

Nick Novicki (12601748)

Mastertrack: Privaatrecht (Commerciële rechtspraktijk)

(2)

In 2018 legde het Openbaar Ministerie (OM) aan systeembank ING een recordboete op van EUR 775 miljoen.1 ING heeft jarenlang niet kunnen voorkomen dat haar betaalrekeningen zijn

gebruikt voor het witwassen van honderden miljoen euro’s aan crimineel geld. In 2019 liet het OM weten een soortgelijk onderzoek te doen naar ABN AMRO.2 De verwachting is dat de

boete voor ABN circa EUR 450 miljoen zal bedragen.3

Aan deze hoge boetes liggen structurele schendingen door de betreffende banken van met name de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) ten grondslag. Deze wet is ingevoerd in 20084 en is sindsdien meerdere keren gewijzigd, voor het

laatst per 7 oktober 2020.5 Dit heeft voor financiële ondernemingen, waaronder met name

banken, geleid tot verscherpte en omvangrijke toezicht- en antiwitwasregelgeving. Vanwege deze steeds strenger wordende regelgeving zijn banken meer geneigd om de zakelijke relatie met klanten uit bepaalde branches te beëindigen dan wel bepaalde zakelijke partijen categoraal te weigeren als klant. Dit heeft voor die klanten en partijen zeer nadelige gevolgen. Zij lopen een reëel risico bij geen enkele bank of betaaldienstverlener een zakelijke betaalrekening te kunnen openen. Als gevolg daarvan dreigen zij toegang tot het betalingsverkeer te verliezen, hun beroeps- of bedrijfsactiviteiten te moeten staken en, in het ergste geval, failliet te gaan. Dit is vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt onwenselijk. Particulieren (consumenten) ondervinden dit probleem niet of nauwelijks, omdat zij sinds 2016 op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) het recht op toegang tot een basisbetaalrekening hebben.

In deze scriptie zijn juridische mogelijkheden onderzocht om zakelijke partijen, meer specifiek natuurlijke personen handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf (‘ondernemers’) en privaatrechtelijke rechtspersonen, het recht op toegang tot een zakelijke betaalrekening toe te kennen. In dit kader is onderzoek gedaan naar literatuur, nationale en Europese wetgeving en civielrechtelijke jurisprudentie. Het limitatief wettelijk kader voor het weigeren en opzeggen van een basisbetaalrekening is afgezet tegen het ruimer wettelijk en jurisprudentieel kader voor het weigeren en opzeggen van een reguliere betaalrekening, waaronder een zakelijke betaalrekening. Hieruit volgt dat consumenten vergaand worden beschermd tegen weigering en opzegging door de bank, terwijl zakelijke partijen hiertegen slechts beperkt worden beschermd. Tot slot zijn verschillende praktische oplossingen onderzocht om de toegang tot het betalingsverkeer voor zakelijke partijen beter te faciliteren.

1 Haegens, Volkskrant 4 september 2018. 2 Rooijers & De Boer, FD 26 september 2019. 3 De Boer, FD 6 november 2019.

4 Stb. 2008, 303.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

1.1. Onderzoeksvraag ... 6

2. Twee typen betaalrekeningen: basisbetaalrekening en reguliere betaalrekening ... 9

2.1. Inleiding ... 9

2.2. Drie groepen betaalrekeninghouders ... 9

2.3. Toekenning zelfstandige rechten aan privaatrechtelijke rechtspersonen? ... 10

2.4. Basisbetaalrekening ... 11

2.4.1. Achtergrond ... 11

2.4.2. Definitie en reikwijdte ... 11

2.5. Reguliere betaalrekening... 13

2.5.1. Definitie reguliere betaalrekening en betalingstransactie ... 13

2.5.2. Reikwijdte Titel 7.7B BW ... 15

3. Juridisch kader weigering en opzegging basisbetaalrekening ... 16

3.1. Inleiding ... 16

3.2. Juridisch kader weigering en opzegging basisbetaalrekening ... 16

3.2.1. Wettelijke limitatieve weigeringsgronden ... 16

3.2.2. Wettelijke limitatieve opzeggingsgronden ... 17

3.3. Klachtrecht consument tegen weigering of opzegging ... 18

3.4. Convenant Basisbankrekening als vangnet voor de ‘bankloze’ consument ... 18

3.5. Conclusie: vergaande bescherming consumenten... 19

4. Juridisch kader weigering reguliere betaalrekening ... 21

4.1. Inleiding ... 21

4.2. Wwft kan bank verplichten te weigeren. Op grond van contractsvrijheid mag bank weigeren ... 21

4.3. Jurisprudentieel kader weigering reguliere betaalrekening: contractsvrijheid niet onbegrensd. Bank heeft onder omstandigheden contracteerplicht ... 22

4.3.1. Hof Amsterdam (Yin Yang/ING) ... 23

4.3.2. Rb. Amsterdam (Project C/ABN AMRO) ... 25

4.4. Reikwijdte contracteerplicht bank ... 27

4.5. Conclusie: contracteerplicht bank slechts in bijzondere gevallen mogelijk ... 29

(4)

5.1. Inleiding ... 30

5.2. Wettelijk kader opzegging reguliere betaalrekening ... 30

5.2.1. Opzeggingsgronden in de Wwft ... 30

5.2.2. Opzeggingsgronden in Titel 7.7B BW ... 31

5.3. ABV en zorgplicht ... 32

5.4. Jurisprudentieel kader opzegging reguliere betaalrekening ... 32

5.4.1. Hoge integriteitsrisico’s ... 33

5.4.2. Verzaken informatieverplichtingen door de klant ... 34

5.4.3. Gewijzigd (acceptatie)beleid van de bank ... 36

5.5. Conclusie: beperkte bescherming ondernemers en rechtspersonen ... 38

6. Mogelijkheden toekennen recht op betaalrekening en beter faciliteren toegang tot betalingsverkeer voor zakelijke partijen ... 40

6.1 Inleiding ... 40

6.2 Basisbetaalrekening voor zakelijke partijen ... 40

6.3 Laagdrempelige en kostenbesparende klachtenprocedure bij geschillencommissie .. 41

6.4 Recht op zakelijke betaalrekening in gedragscode of convenant ... 43

6.5 Toegang tot digitale betaalrekeningen gefaciliteerd door DNB ... 44

7. Conclusie ... 46

(5)

1.

Inleiding

Met de introductie van een wettelijk recht voor consumenten op een basisbetaalrekening is de problematiek omtrent de toegang tot een betaalrekening nog niet opgelost. De afgelopen maanden hebben banken de betaalrekeningen van tientallen Nederlanders met een Amerikaanse nationaliteit (zogenoemde ‘Accidental Americans’) opgezegd dan wel geweigerd om voor deze groep consumenten een betaalrekening te openen.6

Hoewel dit voorbeeld illustreert dat een niet onaanzienlijk aantal consumenten – het betreft ongeveer 40.000 Amerikaanse staatsburgers in Nederland7 – nog altijd geen volledige

toegang heeft tot een (basis)betaalrekening,8 zal deze groep consumenten verder onbesproken

blijven. De focus zal worden gelegd op de beperkte toegang tot een betaalrekening van sommige zakelijke partijen, zoals coffeeshopexploitanten,9 ‘relaxbedrijven’ en/of saunaclubs,10

voetbalclubs,11 handelaars in cryptovaluta (bijvoorbeeld in bitcoins),12 vermogensbeheerders

en trustkantoren.13

Een recent voorbeeld waarin de bank de relatie met een zakelijke partij heeft opgezegd en deze partij hierdoor geen toegang meer kreeg tot een zakelijke betaalrekening, is een kort geding bij de rechtbank Amsterdam.14 De klant handelde met aan Cuba gelieerde partijen,

terwijl ING een zero tolerance-beleid voert ten opzichte van Cuba. Volgens een beleid van ING brengt handel met Cuba een verhoogd risico mee op onder meer witwassen. Cuba valt daarom onder de categorie ‘Ultra High Risk Countries’ (UHRC).15 Op grond van haar UHRC-beleid

weigert ING klanten aan te nemen uit of gelieerd aan Cuba en transacties uit te voeren die verband hebben met Cuba. Om deze reden had ING de door de klant aangehouden zakelijke betaalrekening opgezegd. Of ING hiertoe bevoegd was hangt volgens de voorzieningenrechter af van de vraag of de klant ook zonder zijn zakelijke betaalrekening met Cubaanse partijen kon handelen.16 Is dat niet het geval, dan verplicht het beleid van ING de klant gevolg te geven aan

6 Rotteveel, FD 13 december 2020. 7 Rotteveel, FD 24 november 2020.

8 Zie ter illustratie Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 30 juli 2020, nr. 2020-630. 9 Borst, Volkskrant 4 november 2019.

10 Rooijers, FD 10 augustus 2020.

11 Rengers & Van der Poll, NRC 19 augustus 2019. 12 Baurichter, FD 5 mei 2020.

13 Schonewille, TOP 2018/277.

14 Rb. Amsterdam (vzr.) 6 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:893.

15 Het UHRC-beleid van ING is te raadplegen via

https://www.ing.com/About-us/Compliance/Financial-Economic-Crime-Statement.htm (bijgewerkt oktober 2020).

(6)

een Amerikaanse boycotwet jegens Cuba, de Helms-Burton Act.17 Het voldoen aan deze

boycotwet is naar Europees en Nederlands recht verboden.18 Het beleid van ING biedt in dat

geval geen grond voor opzegging van de bancaire relatie. Als de klant daarentegen wel de mogelijkheid had om zonder zijn zakelijke rekening bij ING handel te drijven met Cuba, dan wordt hij niet verplicht om te voldoen aan de Helms-Burton Act en is hij dus niet strafbaar. Alsdan zou ING de relatie met de klant wel kunnen opzeggen met een beroep op haar beleid.19

Hoewel de voorzieningenrechter uiteindelijk niet is toegekomen aan de beantwoording van de bovengenoemde vraag, kan uit deze zaak worden afgeleid dat de bank een zakelijke relatie niet zonder meer kan opzeggen op grond van een door haar gehanteerd zakelijk beleid.

1.1. Onderzoeksvraag

Het bovengenoemde voorbeeld illustreert een doorlopend spanningsveld tussen enerzijds het belang van cliënten bij toegang tot het betalingsverkeer, waarbij de beschikking over een betaalrekening essentieel is, en anderzijds de uitgebreide en verscherpte toezicht- en antiwitwasregelgeving (met name de Wft20 en Wwft) op grond waarvan banken (en andere

financiële ondernemingen) risico’s die de reputatie en integriteit van de bancaire sector en het (vertrouwen in het) financiële stelsel als geheel schaden, 21 moeten voorkomen en bestrijden.22

Overigens bestond dit spanningsveld ook al vóór de in 2018 aan ING opgelegde boete,23

getuige onder meer een uitspraak van het Hof Den Bosch uit 2011.24 Het hof heeft daarbij wel

17 Cuban Liberty and Democratic Solidarity (LIBERTAD) Act of 1996 (“Helms-Burton Act”), 22 U.S.C. §§ 6021

– 6091 (1996), te raadplegen via https://www.congress.gov/bill/104th-congress/house-bill/927.

18 Zie art. 5, art. 11 en de bijlage van Verordening (EG) 2271/96 (PbEG 1996, L 309/1). In Nederland is overtreding

van deze verordening als economisch delict strafbaar gesteld in art. 1 sub 2 WED.

19 Rb. Amsterdam (vzr.) 6 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:893, r.o. 4.6.

20 Stb. 2006, 475. De Wft is (samen met de Wwft) voor het laatst gewijzigd per 7 oktober 2020 (Stb. 2020, 380)

(i.w.tr. d.d. 30 juni 2021).

21 Vgl. Rb. Amsterdam (vzr.) 3 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3283, Sdu Nieuws Ondernemingsrechtpraktijk

2020/354 (Ornix Invest & Firmeza/ING), r.o. 4.8.

22 Schonewille, TOP 2018/277, p. 26. Zie ook ’t Hart, AA 2020/0539, p. 539 – 543, die kritisch is over deze

toegenomen controle op banken.

23 Zie over dit spanningsveld uitgebreid Achterberg, MvV 2011, p. 41 – 50.

24 Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4142, JOR 2011/257 (Van Lanschot/JEM

Horeca). Zie daarnaast bijvoorbeeld Hof Leeuwarden 31 januari 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BV2358, RVR

2012/49 (RaboHypotheekbank); Hof Leeuwarden 15 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ7971, JOR 2009/292 (Vliegende Hollander/SNS); Hof Arnhem 8 september 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7838, JOR 2009/291 (SNS/Het Binnenhof); Rb. Rotterdam (vzr.) 11 mei 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW6025, RCR 2012/61; Rb. Middelburg 30 juni 2010, ECLI:NL:RBMID:2010:BO3668; Rb. Utrecht 17 februari 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7868 (Cybermedia/Paysquare); Rb. ’s-Hertogenbosch (vzr.) 8 februari 2010, ECLI:NL:RBSHE:2010:BL2936, JOR 2010/102 (JEM Horeca/Van Lanschot); Rb. Arnhem (vzr.) 24 december 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BL0524, JOR 2010/71; Rb. Amsterdam (vzr.) 10 juli 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6905, JOR 2008/240 (Virtual Access Internet/ING).

(7)

de kanttekening geplaatst dat de maatschappelijke positie van de bank meebrengt dat zij rekening behoort te houden met de belangen van de individuele cliënt en een relatie met deze slechts op grond van goede redenen en met toepassing van de vereiste zorgvuldigheid mag opzeggen of weigeren aan te gaan.25 Het aantal procedures inzake het weigeren om

betaalrekeningen te verstrekken aan dan wel het opzeggen van betaalrekeningen met zakelijke partijen, is sinds de witwasboete voor ING echter in vogelvlucht toegenomen (zie hierna hoofdstuk 4 en 5).

De praktijk leert dus dat banken geen enkel risico nemen wanneer het aankomt op hun eigen integriteit en reputatie. Daarom wijzen zij zakelijke partijen die een integriteits- of reputatierisico meebrengen al gauw de deur.26 Het is voor deze partijen vervolgens niet altijd

mogelijk om een andere bank of betaaldienstverlener te vinden die bereid is om hen een zakelijke betaalrekening te verstrekken. Een aangezochte bank of betaaldienstverlener zal immers bij zowel de verzoekende zakelijke partij zelf als bij andere banken en betaaldienstverleners navragen of en, zo ja, waarom de betreffende partij in het verleden is opgezegd of geweigerd. Indien daarvan sprake is, zal ook de aangezochte bank aanleiding zien om deze partij als klant te weigeren. Het als gevolg hiervan niet kunnen deelnemen aan het betalingsverkeer kan voor zakelijke partijen serieuze financiële consequenties hebben. De onderzoeksvraag luidt dan ook als volgt: welke juridische mogelijkheden bieden de Wft en de civielrechtelijke jurisprudentie om aan zakelijke partijen een recht op toegang tot een betaalrekening toe te kennen en welke praktische oplossingen zijn er om de toegang tot het betalingsverkeer voor zakelijke partijen beter te faciliteren?

In hoofdstuk 2 wordt onderscheid gemaakt tussen drie groepen betaalrekeninghouders en twee typen betaalrekeningen die een bank of betaaldienstverlener aanbiedt naargelang de aard van de rechtsverhouding met de klant. In hoofdstuk 3 wordt het limitatief wettelijk kader met betrekking tot de basisbetaalrekening voor consumenten uiteengezet. Daaruit zal blijken dat de consument ruime bescherming geniet tegen de weigerings- en opzeggingsbevoegdheden van de bank. Hoofdstukken 4 en 5 gaan in op het ruimer juridisch kader ten aanzien van respectievelijk weigering en opzegging van een reguliere betaalrekening. In deze hoofdstukken zal onder meer een uitgebreide analyse worden gemaakt van de jurisprudentie waarin weigering en opzegging door de bank centraal staan. Afsluitend zullen in hoofdstuk 6 juridische

25 Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4142, JOR 2011/257 (Van Lanschot/JEM

Horeca), r.o. 4.7.

26 Zie onder anderen Van Bekkum, FR 2020, p. 93 – 98; Van Norden, Ruigrok & Van Dinneken, MvV 2019, p.

(8)

mogelijkheden worden gegeven om het recht van zakelijke partijen op een betaalrekening gestalte te geven alsmede verschillende praktische suggesties worden gedaan om voor hen de toegang tot het betalingsverkeer beter te faciliteren.

(9)

2.

Twee typen betaalrekeningen: basisbetaalrekening en

reguliere betaalrekening

2.1. Inleiding

Omdat vooral (systeem)banken een divers klantenbestand hebben, zullen zij verschillende soorten betaalrekeningen aanbieden die elk zijn afgestemd op de specifieke wensen van hun verschillende groepen klanten. In dit hoofdstuk zal allereerst onderscheid worden gemaakt tussen drie groepen houders van betaalrekeningen bij een bank of betaaldienstverlener: de consument, de ondernemer en de privaatrechtelijke rechtspersoon (§ 2.2). De laatste twee groepen klanten zullen ook worden aangeduid als ‘zakelijke klanten’ of ‘zakelijke partijen’. Daarna zal kort worden ingegaan op de vraag of aan privaatrechtelijke rechtspersonen een zelfstandig recht op een betaalrekening kan worden toegekend (§ 2.3).

Verder zullen in de rechtsverhouding tussen een bank en haar klant twee typen bankrekeningen worden onderscheiden: de basisbetaalrekening (§ 2.4) en de reguliere betaalrekening (§ 2.5). De reguliere betaalrekening is van toepassing op consumenten, ondernemers en rechtspersonen, en valt daarom uiteen in een particuliere en een zakelijke betaalrekening. In Nederland is geen wettelijke grondslag voor een recht op een reguliere betaalrekening. Ondernemers en rechtspersonen genieten aldus, in tegenstelling tot consumenten met een basisbetaalrekening, relatief weinig bescherming tegen de weigerings- en opzeggingsbevoegdheden van de bank.

2.2. Drie groepen betaalrekeninghouders

De eerste groep klanten die een betaalrekening aanhoudt bij een bank of betaaldienstverlener is ook gelijk de grootste groep: consumenten.27 Een consument wordt gedefinieerd als een niet in

de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon.28

De tweede groep betaalrekeninghouders zijn ondernemers. Hoewel een ‘ondernemer’ op verschillende plaatsen in de Nederlandse wetgeving wordt gedefinieerd,29 vallen al deze

specifieke definities buiten het kader van dit onderwerp. In dit onderwerp wordt uitgegaan van een algemeen geformuleerd begrip van een ondernemer teneinde deze duidelijker te

27 Zo heeft ING 7,9 miljoen particuliere klanten (consumenten) (peildatum 1 juli 2020):

https://nieuws.ing.nl/nl-NL/about/. Zie ook voor recente aantallen particuliere klanten van andere (groot)banken (peildatum 6 oktober 2020): https://vanallesovergeldzaken.nl/bank-met-meeste-klanten/.

28 Art. 1:1 Wft, definitiebepaling ‘consument’.

29 Zie voor een vennootschapsrechtelijk begrip van ‘ondernemer’ art. 1 lid 1 sub d WOR. Zie ook de

(10)

onderscheiden van een consument. Een ondernemer in de voor dit onderwerp bedoelde zin is ‘een natuurlijke persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf’. Men zou kunnen denken aan een natuurlijke persoon die een eenmanszaak voert, ook wel de zelfstandige zonder personeel (‘zzp’er’) genoemd, of een maat of vennoot binnen een personenvennootschap. Personenvennootschappen – de in Nederland bekende rechtsvormen: de maatschap, vennootschap onder firma (VOF) en commanditaire vennootschap (CV) – bezitten (vooralsnog30) geen rechtspersoonlijkheid31 en kunnen dus niet zelfstandig

overeenkomsten aangaan met een bank of betaaldienstverlener. Alleen de ondernemer kan daarom een betaalrekening laten openen op naam van een aan hem verbonden personenvennootschap.

Tot slot kunnen ook rechtspersonen een betaalrekening aanhouden. In dit onderwerp wordt uitsluitend gedoeld op de privaatrechtelijke rechtspersonen in de zin van art. 2:3 BW. De rechtspersoon bezit, in tegenstelling tot een eenmanszaak en personenvennootschap, wel rechtspersoonlijkheid en is dus zelfstandig contractspartij bij een overeenkomst met een bank of betaaldienstverlener betreffende een betaalrekening. De overeenkomst zelf wordt echter gesloten door een of meer bestuurders die de rechtspersoon (rechtsgeldig) vertegenwoordigen.32

2.3. Toekenning zelfstandige rechten aan privaatrechtelijke rechtspersonen?

Een voor dit onderwerp belangrijke voorvraag die gesteld en beantwoord moet worden, luidt: kan aan privaatrechtelijke rechtspersonen zelfstandige rechten worden toegekend? Van belang in dit verband is art. 2:5 BW, dat de (privaatrechtelijke) rechtspersoon vermogensrechtelijk gelijkstelt met een natuurlijk persoon, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. Op grond van dit artikel komt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon rechtssubjectiviteit toe en is hij zelfstandig drager van rechten en plichten.33 In dit kader is nog van belang op te merken dat de

wetgever zelfs grondrechten aan rechtspersonen heeft toegekend.34

Aan privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen dus zelfstandige rechten worden toegekend. Dit betekent dat het ook mogelijk is om aan privaatrechtelijke rechtspersonen, los

30 Het ambtelijk voorontwerp Wet modernisering personenvennootschappen, dat onder meer beoogt

rechtspersoonlijkheid toe te kennen aan personenvennootschappen, bevindt zich nog in consultatie. Het voorontwerp en de memorie van toelichting zijn te raadplegen via https://www.internetconsultatie.nl/1313.

31 Zie bijvoorbeeld HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, NJ 2019/438 (UWV/X), r.o. 3.4.1. 32 Zie art. 2:240 lid 3 BW (B.V.) en 2:130 lid 3 BW (N.V.).

33 Zaman, in: Sdu Commentaar Ondernemingsrecht, art. 2:5 BW (online, bijgewerkt 4 juli 2020). 34 Kamerstukken II 1975/76, 13872, nr. 3, p. 11. Zie hierover ook Timmerman 1997, p. 43 – 55.

(11)

van de natuurlijke perso(o)n(en) daarachter (de oprichter(s)), een zelfstandig recht op een betaalrekening toe te kennen.

2.4. Basisbetaalrekening

2.4.1. Achtergrond

De basisbetaalrekening is geïntroduceerd bij de invoering van de Europese richtlijn betaalrekeningen (ook wel de ‘Payment Account Directive’ (PAD) genoemd).35 Reden hiervoor

was onder meer een onderzoek van de Europese Commissie waaruit bleek dat een groot aantal EU-burgers geen beschikking had over een betaalrekening.36 De PAD beoogt daarom iedere

EU-consument in staat te stellen een betaalrekening te openen door hen een wettelijk recht op toegang tot een betaalrekening te verlenen.37

Voor de implementatie van de PAD38 bestond in Nederland voor personen in de

schuldhulpverlening het recht op toegang tot een basisbankrekening.39 Daarnaast geldt sinds

2001 het ‘Convenant inzake een Pakket Primaire Betaaldiensten’, ook wel het ‘Convenant Basisbankrekening’ genoemd (hierna ook: het “Convenant”).40 Het Convenant, waarbij een

aantal Nederlandse banken is aangesloten,41 biedt iedere meerderjarige Nederlandse consument

het recht op (toegang tot) een betaalrekening die soortgelijk is aan de basisbetaalrekening van de PAD. De Nederlandse wetgever koos uiteindelijk voor een wettelijke verankering van het recht op toegang tot een basisbetaalrekening, omdat hij het Convenant, mede gezien de beperkte mogelijkheden tot handhaving, ontoereikend achtte om aan de verplichtingen uit de PAD te voldoen.42

2.4.2. Definitie en reikwijdte

Art. 1:1 Wft omschrijft de basisbetaalrekening als een betaalrekening, met inbegrip van bijbehorende betaalinstrumenten, waarbij debetstand niet mogelijk is. Bij betaalinstrumenten kan worden gedacht aan een bankpas en pincode alsmede inloggegevens en wachtwoorden bij

35 Richtlijn 2014/92/EU (PbEU 2014, L 257/214) (PAD). 36 COM/2013/0266.

37 Kamerstukken II 2015/16, 34480, nr. 3, p. 2. Zie ook: Van Esch, in: GS Toezicht Financiële Markten, art. 4:71f

Wft, aant. 5 (online, bijgewerkt 23 januari 2017).

38 Implementatiewet toegang basisbetaalrekening (PAD) (Stb. 2016, 386). 39 Art. 4:71f sub a Wft (oud). Zie hierover Louisse, V&O 2013, p. 11 – 15.

40 Te raadplegen via https://www.basisbankrekening.nl/wat-is-een-basisbankrekening/. 41 De deelnemende banken zijn: ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank (SNS) en Triodos.

42 Kamerstukken II 2015/16, 34480, nr. 3, p. 2. Zie ook: Van Esch, in: GS Toezicht Financiële Markten, art. 4:71f

(12)

het geven van betaalopdrachten via internetbankieren.43 De basisbetaalrekening is aldus een

soort ‘minimumbetaalrekening’.44

Daarnaast omvat de basisbetaalrekening enkele basisdiensten.45 Deze worden

omschreven in art. 17 lid 1 PAD. Het gaat om:

a) diensten waarmee alle verrichtingen kunnen worden uitgevoerd die nodig zijn voor het openen, gebruiken en beëindigen van een betaalrekening;46

b) diensten waarmee geldmiddelen op een betaalrekening kunnen worden gestort;47

c) diensten waarmee de consument binnen de EU contant geld kan opnemen;48 en

d) uitvoering van de volgende betalingstransacties binnen de EU: automatische afschrijven, transacties via een betaalkaart, waaronder onlinebetalingen, overmakingen, met inbegrip van doorlopende opdrachten, en transacties via het internetplatform van de kredietinstelling.49

De basisbetaalrekening is van toepassing op consumenten. Banken die in Nederland betaalrekeningen aan consumenten aanbieden, zijn verplicht om consumenten op hun verzoek in de gelegenheid te stellen een basisbetaalrekening in euro’s aan te vragen en te gebruiken. Deze wettelijke verplichting geldt niet alleen jegens consumenten die Nederlands staatsburger zijn, maar jegens alle consumenten die rechtmatig in de EU verblijven, ongeacht hun nationaliteit of woonplaats.50 Onder rechtmatig in de EU verblijvende consumenten wordt

tevens verstaan consumenten die geen vast adres hebben dan wel in afwachting zijn van een beslissing op een asielaanvraag of die om wettelijke of feitelijke redenen niet kunnen worden uitgezet.51

Dat de basisbetaalrekening uitsluitend bestemd is voor consumenten, wordt benadrukt in paragraaf 12 van de considerans van de PAD: “Rekeningen die door bedrijven, zelfs kleine of micro-ondernemingen, worden aangehouden, tenzij deze op persoonlijke titel worden aangehouden, vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.” Lidstaten kunnen er wel

43 Voerman, FR 2014, p. 191.

44 Vgl. Houben, MvV 2020, p. 288 – 289. 45 Art. 4:71f lid 3 Wft.

46 Art. 17 lid 1 sub a PAD. 47 Art. 17 lid 1 sub b PAD. 48 Art. 17 lid 1 sub c PAD. 49 Art. 17 lid 1 sub d PAD.

50 Art. 16 lid 2 PAD jo. art. 4:71f lid 1 Wft. 51 Art. 4:71f lid 2 Wft.

(13)

voor opteren het toepassingsgebied van de PAD te verruimen tot andere betaalrekeningen.52 Uit

de memorie van toelichting bij de Implementatiewet toegang basisbetaalrekeningen blijkt echter niet dat het toepassingsgebied van Afdeling 4.3.1.8 Wft is verruimd tot andere betaalrekeningen, zoals reguliere betaalrekeningen.53

2.5. Reguliere betaalrekening

2.5.1. Definitie reguliere betaalrekening en betalingstransactie

Op de reguliere betaalrekening zijn de regels van Titel 7B van Boek 7 BW (art. 7:514 e.v. BW) inzake de betalingstransactie van toepassing. Oorspronkelijk is deze regeling ingevoerd als implementatie van de eerste richtlijn betaaldiensten (ook wel de ‘Payment Services Directive

1’ (PSD1) genoemd).54 De huidige Titel 7.7B BW is gebaseerd op de (herziene) tweede richtlijn

betaaldiensten (PSD2).55

De reguliere betaalrekening wordt in 7:514 sub i BW (jo. art. 4 lid 12 PSD2 jo. art. 1:1 Wft) omschreven als een op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt.56 Een

betalingstransactie wordt gedefinieerd als een door of voor rekening van de betaler of door de betalingsbegunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de betalingsbegunstigde zijn.57

De volgende partijen dienen bij de betalingstransactie van elkaar te worden onderscheiden:

1) de betaaldienstverlener: dienstverlener als bedoeld in art. 1 lid 1 PSD2, veelal een bank;58

52 Zie eveneens paragraaf 12 cons. PAD.

53 Kamerstukken II 2015/16, 34480, nr. 3, p. 1 – 2.

54 Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2007, L 319/1) (PSD1). Implementatiewet richtlijn betaaldiensten (PSD1) (Stb.

2009, 436).

55 Richtlijn (EU) 2015/2366 (PbEU 2015, L 337/35) (PSD2). Implementatiewet herziene richtlijn betaaldiensten

(PSD2) (Stb. 2018, 503). Art. 7:514 sub r BW verwijst expliciet naar de PSD2. Zie hierover ook Rank 2019, p. 361 – 428.

56 Deze bepalingen spreken over een ‘betaalrekening’. Met de in dit onderwerp gebezigde term ‘reguliere

betaalrekening’ wordt getracht deze betaalrekening duidelijker te onderscheiden van de basisbetaalrekening.

57 Art. 7:514 sub k BW jo. art. 4 lid 5 PSD2.

58 Art. 7:514 sub f BW jo. art. 4 lid 11 en art. 1 lid 1 sub a PSD2 jo. art. 4 lid 1, eerste punt, Verordening (EU)

(14)

2) de betaaldienstgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betaaldienst gebruikmaakt;59

3) de betaler: natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, aan zijn betaaldienstverlener opdracht geeft om een betalingstransactie uit te voeren;60 en

4) de (betalings)begunstigde: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop de betalingstransactie betrekking heeft.61

Met ‘natuurlijke persoon’ wordt in Titel 7.7B BW gedoeld op zowel de consument62 als de

‘ondernemer’ in de voor dit onderwerp bedoelde zin.63 Dit brengt met zich dat Titel 7.7B BW

van toepassing is op het particuliere en zakelijke betalingsverkeer.64 De reguliere

betaalrekening valt dus uiteen in een particuliere en een zakelijke betaalrekening. In de algemene productvoorwaarden van banken zal doorgaans zijn bepaald dat een particuliere betaalrekening niet gebruikt mag worden voor zakelijke transacties65 en vice versa.66

In beginsel zal een consument een particuliere betaalrekening hebben of willen openen. Ook de ondernemer zal op eigen titel een particuliere betaalrekening aanhouden, maar zal tevens ten behoeve van zijn eenmanszaak of personenvennootschap een zakelijke betaalrekening willen openen. Een rechtspersoon zal slechts zakelijke transacties verrichten en daarvoor een zakelijke betaalrekening nodig hebben.

59 Art. 7:514 sub e BW jo. art. 4 lid 10 PSD2. De definitiebepaling van betaaldienstgebruiker in art. 1:1 Wft spreekt

van een ‘persoon’, die verderop wordt gedefinieerd als een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

60 Art. 7:514 sub j jo. sub h BW jo. art. 4 lid 8 en lid 13 PSD2. 61 Art. 7:514 sub c BW jo. art. 4 lid 9 PSD2.

62 Art. 7:514 sub l BW jo. art. 4 lid 20 PSD2.

63 Zo ziet art. 7:539 lid 1 BW bijvoorbeeld alleen op consument-betaaldienstgebruiker. Art. 7:550 lid 2 BW heeft

betrekking op de betaaldienstgebruiker niet zijde een consument, waaronder de natuurlijke persoon die in dit onderwerp wordt aangeduid als ‘ondernemer’.

64 Rank, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 7:514 BW, aant. 4 (online, bijgewerkt 1 juli 2019).

65 Zie bijvoorbeeld: art. 2.2 Voorwaarden Betaalrekening ING (p. 18) (bijgewerkt 1 januari 2021), te raadplegen

via https://www.ing.nl/particulier/betalen/bankrekeningen/betaalrekening/index.html. Zie ook art. 2, Hoofdstuk 7 (De betaalrekening), Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank 2020, te raadplegen via

https://www.rabobank.nl/particulieren/betalen/tarieven-en-voorwaarden/.

66 Zie bijvoorbeeld: art. 2.1 Voorwaarden Betaaldiensten Zaken ABN AMRO (bijgewerkt 1 januari 2021), te

raadplegen via https://www.abnamro.nl/nl/zakelijk/productvoorwaarden.html. Zie ook art. 2 lid 2 Reglement SNS Zakenrekening (bijgewerkt 1 januari 2021), te raadplegen via https://www.snsbank.nl/zakelijk/zakelijk-betalen/sns-zakenrekening/voorwaarden-en-andere-informatie-sns-zakenrekening.html.

(15)

2.5.2. Reikwijdte Titel 7.7B BW

Titel 7.7B BW is van toepassing op zowel eenmalige betalingstransacties als raamovereenkomsten. De betalingstransactie is op zichzelf geen overeenkomst, maar maakt onderdeel uit van een raamovereenkomst.67 Een raamovereenkomst is een overeenkomst die de

toekomstige uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten.68

Titel 7.7B BW heeft betrekking op zowel de basisbetaalrekening als de reguliere betaalrekening. De raamovereenkomst tussen de bank en haar klant kan dus betrekking hebben op het aanhouden van een basisbetaalrekening dan wel een reguliere betaalrekening. De opzeggingsgronden in Titel 7.7B BW zijn echter alleen van toepassing op de reguliere betaalrekening, omdat de basisbetaalrekening eigen – limitatieve – opzeggingsgronden kent in Afdeling 4.3.1.8 Wft.

67 Houben, MvV 2020, p. 290.

(16)

3.

Juridisch kader weigering en opzegging basisbetaalrekening

3.1. Inleiding

De consument heeft op grond van art. 4:71f Wft recht op toegang tot een basisbetaalrekening. Dit recht wordt extra beschermd door de in art. 4:71g en 4:71i Wft limitatief opgesomde weigerings- en opzeggingsgronden, waartoe de dienovereenkomstige bevoegdheden van de bank zijn beperkt (§ 3.2).

De consument die geconfronteerd wordt met weigering of opzegging, wordt tegemoet gekomen door de mogelijkheid om hiertegen een klacht in te dienen (§ 3.3). Dat kan in de eerste plaats bij de bank zelf, maar ook bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Een kostbare procedure bij de civiele rechter blijft hem dus in beginsel bespaard.

Daarnaast kan de geweigerde of opgezegde consument onder het Convenant een betaalrekening aanvragen die vergelijkbaar is met de basisbetaalrekening (§ 3.4). Een door de bank rechtsgeldig geweigerde of opgezegde consument, die eigenlijk geen recht heeft op een basisbetaalrekening op grond van art. 4:71f Wft (en de PAD), kan door het Convenant dus toch toegang krijgen tot het betalingsverkeer (§ 3.5).

3.2. Juridisch kader weigering en opzegging basisbetaalrekening

3.2.1. Wettelijke limitatieve weigeringsgronden

In de regel dient de bank de basisbetaalrekening binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag te openen, tenzij een van de of meerdere limitatieve weigeringsgronden van art. 4:71g Wft van toepassing zijn.69 Lid 1 verplicht de bank het openen van een basisbetaalrekening te

weigeren, indien zij daarbij niet kan voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft. De bank moet weigeren als zij bijvoorbeeld niet in staat is om de aanvrager van een basisbetaalrekening te identificeren en diens identiteit te verifiëren.70

Art. 4:71g lid 2 Wft geeft de limitatieve gronden waarop de bank mag weigeren een basisbetaalrekening te openen. De bank mag weigeren indien de aanvrager:

a) niet kan aantonen een werkelijk belang te hebben bij het openen van een basisbetaalrekening in Nederland;71

69 Art. 4:71f lid 4 Wft.

70 Art. 3 lid 2 sub a jo. Art. 5 lid 1 Wwft. Zie ook Van Esch, in: GS Toezicht Financiële Markten, art. 4:71g Wft,

aant. 5 (online, bijgewerkt 23 januari 2017).

(17)

b) bij een andere in Nederland gevestigde bank een aanvraag voor een basisbetaalrekening heeft lopen of daar reeds een betaalrekening aanhoudt;72

c) minder dan acht jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een of meer bepaalde financieel-economische misdrijven, waaronder valsheid in geschrifte, bedrog, bedrieglijke bankbreuk of witwassen;73

d) een basisbetaalrekening had die minder dan twee jaar geleden is beëindigd omdat de rekening opzettelijk is gebruikt voor het plegen van strafbare feiten;74 of

e) weigert een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat hij geen andere betaalrekening aanhoudt of heeft aangevraagd bij een in Nederland gevestigde bank.75

3.2.2. Wettelijke limitatieve opzeggingsgronden

Art. 4:71i Wft omschrijft de limitatieve gronden waarop de bank een (raam)overeenkomst met de consument betreffende een basisbetaalrekening eenzijdig kan opzeggen. De bank kan opzeggen indien de rekeninghouder:

a) meer dan 24 opeenvolgende maanden geen transacties heeft verricht op de basisbetaalrekening;76

b) een tweede betaalrekening heeft bij een andere in Nederland gevestigde bank, waarmee hij van basisbetaaldiensten77 gebruik kan maken;78

c) niet langer rechtmatig in de EU verblijft;79

d) onherroepelijk is veroordeeld voor één van de financieel-economische misdrijven genoemd in art. 4:71g lid 2 sub c Wft;80

e) onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt om toegang tot de basisbetaalrekening te verkrijgen, terwijl verstrekking van de juiste informatie een weigeringsgrond ex art. 4:71g Wft zou hebben opgeleverd;81 of

f) de basisbetaalrekening opzettelijk heeft gebruikt voor het plegen van strafbare feiten.82

72 Art. 4:71g lid 2 sub b Wft. 73 Art. 4:71g lid 2 sub c Wft.

74 Art. 4:71g lid 2 sub d jo. 4:71i lid 1 sub f Wft. 75 Art. 4:71g lid 2 sub e jo. lid 3 Wft.

76 Art. 4:71i lid 1 sub a Wft.

77 De diensten, genoemd in art. 17 lid 1 PAD. 78 Art. 4:71i lid 1 sub b Wft.

79 Art. 4:71i lid 1 sub c Wft. 80 Art. 4:71i lid 1 sub d Wft. 81 Art. 4:71i lid 1 sub e Wft. 82 Art. 4:71i lid 1 sub f Wft.

(18)

Bij een opzeggingsgrond ex art. 4:71i lid 1 sub a, b, of c Wft, geldt een opzegtermijn van twee maanden.83 Betreft het een opzeggingsgrond ex art. 4:71 lid 1 sub d, e of f Wft, dan dient de

bank de basisbetaalrekening onmiddellijk op te zeggen.84

3.3. Klachtrecht consument tegen weigering of opzegging

De consument kan zich beklagen tegen een weigering of (voorgenomen) opzegging door de bank.85 De bank dient de consument op de hoogte te stellen van haar interne

klachtenprocedure,86 alsmede op het recht van de consument om een klacht in te dienen bij de

AFM en het Kifid.87

De AFM bemiddelt niet in een individueel geval waarin de bank weigert of opzegt. De AFM onderneemt pas actie indien meerdere consumenten zich aandienen met klachten over een bepaalde bank.88 Bij de toezichthouder hoeft de consument dus geen snelle uitkomst in zijn

geschil te verwachten. Hij is dan ook eerst aangewezen op de gang naar het Kifid.89 De

geschillencommissie van het Kifid neemt de klacht van de consument kosteloos90 in

behandeling en doet uitspraak in de vorm van een niet-bindend advies, tenzij de bank en de consument hebben ingestemd met bindend advies. In dat geval zijn partijen verplicht de bindende uitspraak op te volgen. Komt één van de partijen deze uitspraak niet na, dan kan de wederpartij nakoming vorderen bij de civiele rechter.91 Ook de PAD wijst nadrukkelijk op

handhaving door de bevoegde autoriteiten en toegang voor consumenten tot effectieve en efficiënte alternatieve geschillenbeslechting.92

3.4. Convenant Basisbankrekening als vangnet voor de ‘bankloze’ consument

Consumenten op wie één of meer van de hierboven genoemde limitatieve weigerings- of opzeggingsgronden van toepassing is, kunnen op grond van het Convenant alsnog in

83 Art. 4:71i lid 2 Wft. 84 Art. 4:71i lid 3 Wft.

85 Art. 4:71h lid 3 jo. 4:71i lid 4 Wft. 86 Art. 4:71h lid 3 sub a jo. 4:17 Wft. 87 Art. 4:71h lid 3 sub b Wft.

88 Kamerstukken II 2015/16, 34480, nr. 3, p. 10. 89 Houben, MvV 2020, p. 289.

90 Als de consument tegen een uitspraak van de geschillencommissie in beroep gaat bij de Commissie van Beroep,

betaalt hij een eenmalig bedrag van EUR 500 voor de klachtbehandeling.

91 Uitgebreide informatie over de klachtenprocedure is te vinden in het ‘Reglement Geschillencommissie

Financiële Dienstverlening, bemiddeling en (bindend) advies’ (bijgewerkt 1 april 2017), te raadplegen via

https://www.kifid.nl/reglementen-en-statuten/.

(19)

aanmerking komen voor een betaalrekening die soortgelijk is aan de basisbetaalrekening van art. 4:71f Wft (en de PAD).93 In dat geval kan de bank de consument echter verplichten dat de

aanvraag wordt ingediend via en medeondertekend door een erkende hulpverleningsinstantie.94

Ook kan de bank verplicht stellen dat die instantie het beheer van de betaalrekening op zich neemt,95 dat wil zeggen de geldstromen van de rekening beheert en controleert. De

betaalrekening komt evenwel niet op naam van de hulpverleningsinstantie te staan, maar op die van de consument. De contractuele relatie komt immers tot stand tussen de bank en de consument.96

Het Convenant bevat weigerings- en opzeggingsgronden voor de bank die vergelijkbaar zijn met de gronden uit Afdeling 4.3.1.8 Wft ter zake van de basisbetaalrekening.97 Zo mag de

bank weigeren als haar bekend is dat de aanvrager betrokken is (geweest) bij oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte, witwassen en/of fraude, tenzij de aanvraag via een erkende hulpverleningsinstantie wordt gedaan. Alsdan dient die instantie de betaalrekening te beheren.98 De bank is bevoegd de betaalrekening op te zeggen

indien de klant bijvoorbeeld (zonder toestemming van de bank) een ongeoorloofde roodstand op de betaalrekening veroorzaakt of zijn informatieverplichtingen niet nakomt.99 Hierbij dient

de bank een opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen, tenzij inachtneming van een opzegtermijn in redelijkheid niet van de bank kan worden gevergd dan wel bij opzet of grove nalatigheid van de consument.100

3.5. Conclusie: vergaande bescherming consumenten

De consument wordt in de eerste plaats beschermd tegen de weigerings- en opzeggingsbevoegdheden van de bank. Deze bevoegdheden zijn immers beperkt tot de limitatieve gronden in art. 4:71g en 4:71i Wft. De consument kan daarnaast bij de AFM en het Kifid een klacht indienen tegen een weigering of (voorgenomen) opzegging door de bank. Is

93 Zie voetnoot 1 bij het ‘Aanvraagformulier voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening’, te

raadplegen via https://www.basisbankrekening.nl/betaalrekening-aanvragen/.

94 Op https://www.basisbankrekening.nl/hulpverleningsorganisaties/ staan de door het Convenant erkende

hulpverleningsorganisaties opgesomd.

95 Paragraaf 1 en 2 onder b Uitvoeringsinstructie Convenant Basisbankrekening. De Uitvoeringsinstructie is te

vinden via https://www.basisbankrekening.nl/partners/.

96 Paragraaf 11 Uitvoeringsinstructie.

97 De annex van de Uitvoeringsinstructie geeft een samenvattend overzicht van de weigerings- en

opzeggingsgronden van art. 4:71g en 4:71i Wft.

98 Art. 4.1 Convenant jo. paragraaf 10 en 11 Uitvoeringsinstructie. Vgl. art. 4:71g lid 2 sub c Wft. 99 Art. 3 Convenant jo. paragraaf 12 Uitvoeringsinstructie. Vgl. art. 4:71i lid 1 sub e Wft

(20)

een weigerings- of opzeggingsgrond van toepassing, dan heeft de consument geen recht op een basisbetaalrekening op grond van art. 4:71f Wft (en de PAD). Het Convenant biedt hem in dat geval echter als vangnet de mogelijkheid om een basisbetaalrekening aan te vragen. Het voorgaande onderstreept des te meer de vergaande, maar terechte, bescherming van het recht van consumenten op toegang tot het betalingsverkeer. Het contrast met de in dit kader relatief beperkte bescherming van zakelijke klanten (ondernemers en rechtspersonen), zal in de volgende twee hoofdstukken uitgebreid aan de orde komen.

(21)

4.

Juridisch kader weigering reguliere betaalrekening

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk staat de weigering van een reguliere betaalrekening centraal. Anders dan voor de basisbetaalrekening, kent de wet voor de reguliere betaalrekening geen limitatieve weigeringsgronden. De bank heeft contractsvrijheid. Het staat haar daarom in beginsel vrij om te weigeren een reguliere betaalrekening aan te gaan. Op grond van de Wwft kan de bank verplicht zijn het aangaan van een zakelijke relatie, die betrekking heeft op het aanhouden van een betaalrekening, te weigeren (§ 4.2).

In lagere rechtspraak is aanvaard dat de maatschappelijke functie van banken en de daaruit voor hen voortvloeiende bijzondere zorgplicht jegens derden de contractsvrijheid kan beperken. Of de bank ook een contracteerplicht heeft dient echter te worden beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van de bank en die van de klant (§ 4.3). Daarbij zal een verplichting tot het (gedeeltelijk) voortzetten van een eerder door de bank opgezegde relatie met een ex-klant eerder worden aangenomen dan een verplichting tot het aangaan van een relatie met een nieuwe klant, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden (§ 4.4). In tegenstelling tot een basisbetaalrekening, ter zake waarvan de bank in beginsel een contracteerplicht heeft, kan een contracteerplicht ten aanzien van een reguliere betaalrekening slechts in bijzondere gevallen worden aangenomen. Dit illustreert het verschil in bescherming tussen consumenten enerzijds en zakelijke partijen anderzijds. (§ 4.5).

4.2. Wwft kan bank verplichten te weigeren. Op grond van contractsvrijheid mag bank weigeren

De meeste klanten houden bij hun bank een reguliere betaalrekening aan, waaronder een particuliere of een zakelijke betaalrekening. Een basisbetaalrekening is in de regel alleen bedoeld voor consumenten en omvat slechts specifieke basisbetaaldiensten. De weigerings- en opzeggingsgronden van art. 4:71g en 4:71i Wft zijn dus niet zonder meer van toepassing op reguliere betaalrekeningen. Aangezien titel 7.7B BW geen bijzondere bepalingen bevat omtrent de totstandkoming van een raamovereenkomst betreffende een reguliere betaalrekening, gelden de gewone regels van wilsovereenstemming en aanbod en aanvaarding.101

Als een potentiële klant zich tot de bank wendt voor een betaalrekening, zal de bank op grond van art. 3 Wwft een cliëntenonderzoek moeten uitvoeren. Dit zogenaamde KYC/CDD-onderzoek (‘know your customer’ of ’customer due diligence’) houdt onder meer in dat de bank

(22)

in staat moet zijn de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren.102 Dit onderzoek

dient reeds voor het aangaan van de zakelijke relatie te worden verricht.103 Is de bank niet in

staat een toereikend cliëntenonderzoek uit te voeren, dan is het haar verboden een zakelijke relatie aan te gaan en is zij dus verplicht het openen van een betaalrekening te weigeren.104

Het beginsel van contractsvrijheid brengt mee dat het de bank vrijstaat een potentiële klant af te wijzen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de potentiële klant de bank niet in staat stelt een genoegzaam cliëntenonderzoek te verrichten.105 Omdat het beschikken over een

betaalrekening echter voor iedereen noodzakelijk is om aan het betalingsverkeer deel te kunnen nemen, is de contractsvrijheid van de bank niet onbegrensd.106 De bank kan dan ook onder

omstandigheden verplicht zijn een betaalrekening te openen voor (potentiële) klant die daarom verzoekt.

4.3. Jurisprudentieel kader weigering reguliere betaalrekening: contractsvrijheid niet onbegrensd. Bank heeft onder omstandigheden contracteerplicht

Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen de bank rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van de bijzondere zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval.107 Tegenover derden met wie (nog) geen contractuele relatie

bestaat, heeft de bank een precontractuele bijzondere zorgplicht. Het onvoldoende rekening houden met de belangen van een derde kan schending van deze zorgplicht en daarmee een onrechtmatige daad van de bank opleveren108 vanwege schending van een ongeschreven

zorgvuldigheidsnorm.109

In lagere rechtspraak is aangenomen dat de contractsvrijheid van de bank onder meer begrensd kan worden door de (precontractuele) bijzondere zorgplicht en dat de bank onder

102 Art. 3 lid 2 sub a Wwft. 103 Art. 4 lid 1 Wwft.

104 Art. 5 lid 1 Wwft. Vgl. 4:71g lid 1 Wft. 105 Snijder-Kuipers & Tilleman 2019/3.6.1. 106 Van Esch 2019/7.3.1.

107 HR 9 januari 1998, JOR 1998/116 (MeesPierson/Ten Bos), r.o. 3.6.2.

108 HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, NJ 2006/289 (Safe Haven), r.o. 6.3.4, 6.4.2 en 6.5.2. Zie

recent ook Hof Amsterdam 14 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1611, JOR 2019/162 (ING/Foot Locker), r.o. 2.18.

(23)

bijzondere omstandigheden een contracteerplicht heeft. Twee kort gedingen springen daarbij in het oog: het eerste betreft het sluitstuk van vier eerdere kort gedingen tussen Yin Yang, een besloten vennootschap die een sauna- en ‘relaxbedrijf’ exploiteert, en ING.110 De bank

weigerde (onder meer) een door haar opgezegde zakelijke betaalrekening voort te zetten. De tweede zaak betreft Project C, een besloten vennootschap die deel wilde nemen aan een wettelijk experiment inzake legale wietteelt en in dat kader een zakelijke betaalrekening bij ABN AMRO heeft aangevraagd. De bank weigerde een betaalrekening te verstrekken.111

4.3.1. Hof Amsterdam (Yin Yang/ING)

Dit arrest betreft het vijfde opeenvolgende kort geding tussen Yin Yang en ING. De reden voor deze reeks procedures is de opzegging van de bancaire relatie met Yin Yang door ING. Die relatie omvat zowel een zakelijke betaalrekening als een overeenkomst met betrekking tot het verpakt afstorten van contant geld. Overigens werd in een eerder kort geding tussen partijen geoordeeld dat deze opzegging toelaatbaar was.112

Ondanks herhaaldelijk verzoek van Yin Yang om de bancaire relatie voort te zetten, weigerde ING dit steevast. Yin Yang vordert dat de voorzieningenrechter aan ING een gebod oplegt de bancaire relatie voort te zetten.113 Aangezien deze relatie reeds is opgezegd, komt de

vordering van Yin Yang er in essentie op neer dat ING verplicht wordt een ‘nieuwe’ bancaire relatie aan te gaan die inhoudelijk gelijk staat aan de eerder opgezegde relatie.

Het hof beoordeelt deze vordering als twee aparte vorderingen: ten eerste de vordering tot het aangaan van de overeenkomst tot verpakt afstorten van contant geld, ten tweede de vordering tot het aangaan van een zakelijke betaalrekening.114 De eerste vordering wordt, net

als in eerste aanleg,115 afgewezen. Het hof overweegt dat ING in de concrete omstandigheden

van het geval redelijkerwijs niet kon worden verplicht om de overeenkomst tot verpakt afstorten opnieuw aan te gaan.116 Hiervoor was redengevend dat:117

110 Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, JOR 2020/90, m.nt. B.W. Wijnstekers (Yin

Yang/ING).

111 Rb. Amsterdam (vzr.) 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, RF 2020/16 (Project C/ABN AMRO). 112 Hof Amsterdam 30 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2822, JOR 2020/63, r.o. 3.6.

113 Wijnstekers, JOR 2020/90, punt 1.

114 Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, JOR 2020/90 (Yin Yang/ING), r.o. 3.1. 115 Rb. Amsterdam (vzr.) 15 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7646.

116 Wijnstekers, JOR 2020/90, punt 4.

(24)

a) de legimitatie van de klanten van Yin Yang niet werd gecontroleerd en hun persoonsgegevens niet werden geregistreerd;

b) een groot deel van de betalingen door klanten van Yin Yang in contanten werd verricht (volgens Yin Yang circa 80% van de entreegelden); en

c) Yin Yang in de integriteitsgevoelige ‘relaxbranche’ opereerde.

De vordering inhoudende de verplichting van de bank om een zakelijke betaalrekening aan te gaan, wordt toegewezen. Daartoe overweegt het hof dat het beginsel van contractsvrijheid meebrengt de bank het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan. Dit recht is fundamenteel en zwaarwegend, maar niet onbegrensd. De contractsvrijheid kan worden begrensd door de maatschappelijke functie van banken die een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en een bedrijf te voeren zonder te beschikken over een (zakelijke) betaalrekening. Het hof kent vervolgens (impliciet) reflexwerking toe aan art. 4:71f Wft,118 door te oordelen dat

rechtspersonen vermogensrechtelijk gelijkstaan met natuurlijke personen en banken onder bijzondere omstandigheden jegens rechtspersonen een contracteerplicht hebben met betrekking tot een zakelijke betaalrekening.119

Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat het voor Yin Yang zonder betaalrekening onmogelijk is haar bedrijf in stand te houden. In dat verband is van belang dat Yin Yang meermaals door verschillende banken als klant is geweigerd. Zij heeft als bewijs schriftelijke afwijzingen overlegd. Daaruit blijkt dat de door Yin Yang aangezochte banken hun afwijzingen hebben gebaseerd op de wetenschap dat ING heeft opgezegd alsmede op negatieve mediaberichtgeving over Yin Yang. De afwijzingen wekken bovendien de indruk dat Yin Yang al wordt afgewezen voordat zij de kans krijgt haar bedrijfsvoering en de daaraan verbonden risico’s nader toe te lichten. Yin Yang heeft dus een zwaarwegend belang bij het aanhouden van een zakelijke betaalrekening bij ING. Daar komt bij dat aan een betaalrekening waarbij de faciliteiten voor het storten van contant geld ontbreken, een minder groot risico is verbonden. Het belang van ING om een dergelijke rekening te weigeren moet daarom wijken voor het zwaarwegende belang van Yin Yang bij toegang tot een betaalrekening.120 ING is dus verplicht

118 Wijnstekers, JOR 2020/90, punt 4.

119 Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, JOR 2020/90 (Yin Yang/ING), r.o. 3.6. 120 Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, JOR 2020/90 (Yin Yang/ING), r.o. 3.12.

(25)

de relatie met Yin Yang voort te zetten, voor zover deze betrekking heeft op het aanhouden van een zakelijke betaalrekening.

ING heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld.121 De uitspraak van de Hoge Raad volgt na

de deadline van deze scriptie.

4.3.2. Rb. Amsterdam (Project C/ABN AMRO)

Project C wil als ‘legale wietteler’ gaan deelnemen aan het experiment in het kader van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen.122 Voor dit experiment zouden slechts maximaal tien

telers worden geselecteerd.123 Voor het ontplooien van haar activiteiten heeft Project C een

zakelijke betaalrekening aangevraagd bij ABN AMRO. Omdat de bank weigert een zakelijke betaalrekening te openen en Project C al eerder door verschillende banken is afgewezen,124 start

Project C een kort geding tegen ABN. Zij vordert dat de bank wordt verplicht om haar een betaalrekening te verschaffen.125

Om te kunnen deelnemen aan het experiment heeft Project C een vergunning nodig. Hieraan worden hoge eisen gesteld, zoals het voeren van een volledig transparante administratie. Aan deze eis kan volgens Project C onmogelijk worden voldaan zonder betaalrekening.126 Verder stelt Project C dat zij geen hoog risicoprofiel heeft en dat haar

bedrijfsvoering geen witwasrisico’s meebrengt. Ook haar drie bestuurders, van wie overigens twee al jaren bij ABN bankieren, zijn van onbesproken gedrag. Volgens Project C brengt onder meer de (bijzondere) zorgplicht van ABN mee dat zij in dit geval een contracteerplicht heeft jegens Project C ten aanzien van een zakelijke betaalrekening.127

ABN verweert zich met de stelling dat zij in het kader van de Wft en de Wwft gehouden is witwassen te voorkomen en te bestrijden. Aan de productie van cannabis zijn bij uitstek hoge witwasrisico’s verbonden. Daar komt bij dat banken tegenwoordig door toezichthouder DNB onder de loep worden genomen bij het voorkomen en bestrijden van witwassen. ABN zou

121 Concl. A-G T. Hartlief 9 oktober 2020, ECLI:NL:PHR:2020:934, overweging 1.52. Deze conclusie heeft

eigenlijk betrekking op het door Yin Yang ingestelde cassatieberoep tegen Hof Amsterdam 30 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2822, JOR 2020/63. Er is dus nog geen conclusie geschreven inzake het cassatieberoep van ING tegen Hof Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:121, JOR 2020/90.

122 Stb. 2019, 433.

123 Kamerstukken II 2017/18, 34997, nr. 3, p. 5 en 17.

124 Rb. Amsterdam (vzr.) 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, RF 2020/16 (Project C/ABN AMRO),

r.o. 2.5.

125 Braspenning, TvC 2019/6, p. 317.

126 Rb. Amsterdam (vzr.) 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, RF 2020/16 (Project C/ABN AMRO),

r.o. 3.2.

(26)

daarom terughoudend te werk zijn gegaan en Project C op basis van een individuele toetsing hebben geweigerd. De bank beroept zich daarbij op haar contractsvrijheid. Daarnaast stelt ABN dat rechtspersonen in tegenstelling tot natuurlijke personen geen recht op een (zakelijke) betaalrekening hebben. Voor deelname aan het experiment geldt volgens de bank evenmin de voorwaarde van het hebben van een betaalrekening.128

De vordering van Project C wordt door de voorzieningenrechter onder voorwaarden toegewezen. Van belang is dat Project C wenst deel te nemen aan een wettelijk verankerd experiment waarbij een maatschappelijk nuttig doel wordt gediend.129 Hoewel het experiment

een betaalrekening niet formeel verplicht stelt, is het hebben van een betaalrekening essentieel voor de in het kader van het experiment in acht te nemen administratieve transparantie. Het experiment strekt er immers toe om illegale wietteelt en -handel tegen te gaan.130 Bij Project C

bestaan in zoverre dan ook geen risico’s op witwassen.131

Het fundamentele en zwaarwegende beginsel van contractsvrijheid brengt mee dat de bank mag contracteren met wie zij wil en om die reden ook mag weigeren een overeenkomst aan te gaan. Omdat het beschikken over een betaalrekening echter noodzakelijk is om volledig deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, heeft ABN als handelsbank te dien aanzien een beperkte contractsvrijheid.132

Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat op ABN een bijzondere zorgplicht rust jegens haar cliënten, maar ook jegens derden met wie zij geen contractuele relatie heeft. Project C is volgens de rechtbank een derde in de hier bedoelde zin. Hoewel zij geen natuurlijke persoon maar een rechtspersoon is, staat een rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijke persoon gelijk. Er is bovendien geen wettelijke bepaling die meebrengt dat met betrekking tot de mogelijkheid om deel te kunnen nemen aan het betalingsverkeer onderscheid moet worden gemaakt tussen een rechtspersoon en een natuurlijke persoon.133

Hieruit volgt dat ABN verplicht is een zakelijke betaalrekening te verschaffen aan Project C. De voorzieningenrechter verbindt aan het gebruik van die rekening wel twee voorwaarden: de betaalrekening mag niet worden gebruikt voor strafbare feiten en uitsluitend voor

128 Rb. Amsterdam (vzr.) 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, RF 2020/16 (Project C/ABN AMRO),

r.o. 3.3.

129 Braspenning, TvC 2019/6, p. 318.

130 Rb. Amsterdam (vzr.) 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, RF 2020/16 (Project C/ABN AMRO),

r.o. 4.1.

131 Idem, r.o. 4.8. 132 Idem, r.o. 4.3 – 4.4. 133 Idem, r.o. 4.5 – 4.6.

(27)

(voorbereidings)activiteiten in het kader van het experiment. Daarnaast mag ABN de betaalrekening opheffen als het experiment geen doorgang zal vinden of als Project C hiervoor geen vergunning krijgt.134

4.4. Reikwijdte contracteerplicht bank

In de hierboven besproken zaken is na een afweging van de betrokken belangen geconcludeerd dat de bank tegenover de klant een contracteerplicht heeft ter zake van een zakelijke betaalrekening. Hierbij zijn vier elementen relevant:135

1. het fundamentele en zwaarwegende beginsel van contractsvrijheid;

2. de maatschappelijke functie van banken en de daaruit voortvloeiende precontractuele bijzondere zorgplicht jegens derden;

3. het eventuele witwasrisico dat aan de klant verbonden is; en

4. het zwaarwegende belang van de klant bij toegang tot het betalingsverkeer, dat met name geldt wanneer de klant niet bij een andere bank of betaaldienstverlener een betaalrekening kan openen.

De resultaten in beide zaken verschillen echter fundamenteel van elkaar: ING moet de door haar opgezegde contractuele relatie met Yin Yang voortzetten, voor zover het gaat om de zakelijke betaalrekening, en ABN is verplicht een nieuwe zakelijke betaalrekening aan Project C te verstrekken. Dit doet de vraag rijzen wat de reikwijdte is van de contracteerplicht van de bank. Omvat deze slechts de (gedeeltelijke) voortzetting van een reeds beëindigde relatie met een ex-klant (Yin Yang) of omvat deze tevens het aangaan van een relatie met een nieuwe klant (Project C)?

Een bank zal mijns inziens eerder verplicht zijn een reeds beëindigde relatie met een voormalige klant (gedeeltelijk) voort te zetten dan een relatie met een nieuwe klant aan te gaan.136 Omdat in het eerste geval al een (langdurige) rechtsverhouding tussen partijen heeft

bestaan, zal de klant een groot belang hebben bij het aanhouden van een betaalrekening bij diezelfde bank. Voor die bank zal dan ook een ruimere zorgplicht gelden, zeker als de klant

134 Idem, r.o. 4.9. Zie ook Braspenning, TvC 2019/6, p. 319. 135 Vgl. Bertrams & Hekman, FIP 2020/314, p. 47.

136 Dit is ook in lijn met Rb. Amsterdam (vzr.) 24 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4716 (Sint Joris

Vastgoed/Van Lanschot) en Rb. Amsterdam (vzr.) 22 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4902. In beide

zaken werd de bank verplicht een door haar opgezegde zakelijke relatie met de klant, die onder meer het aanhouden van een betaalrekening omvatte, voort te zetten.

(28)

zich voldoende heeft ingespannen om bij andere banken een betaalrekening te verkrijgen maar telkens is afgewezen. Dit was het geval bij Yin Yang. Wanneer een nieuwe klant zich aandient bij een bank, dan zal de zorgplicht van de bank – zo deze al kan bestaan – van zeer beperkte omvang zijn.137 Zelfs als bij de aspirant-klant geen indicaties zijn van witwassen of andere

strafbare feiten en er dus geen wettelijke weigeringsgronden zijn, staat het een aangezochte bank of betaaldienstverlener vrij die klant om zakelijke overwegingen af te wijzen. Die vrijheid heeft de bank ook als de klant eerder door andere banken of betaaldienstverleners is geweigerd. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om een klant die voornemens is een onderneming te voeren, terwijl hij geen of te weinig verstand heeft van de relevante markt, geen advies van een deskundige heeft ingewonnen en een niet-duurzaam businessmodel heeft waardoor het risico op spoedig faillissement aanzienlijk is. In de praktijk zullen banken dergelijke klanten bovendien kunnen afwijzen met een beroep op hun beleid met betrekking tot het accepteren van klanten (zie hierna uitgebreid § 5.4.3).

Het voorgaande betekent overigens niet dat iedere zakelijke klant wiens betaalrekening door de bank wordt opgezegd, automatisch aanspraak maakt op voortzetting van deze rekening, al dan niet op voorwaarde dat de klant hiervan slechts beperkt gebruik mag maken. Zoals het hof in Yin Yang/ING heeft geoordeeld, moet voor het opleggen van een contracteerplicht aan de bank sprake zijn van bijzondere omstandigheden.

Een unieke uitzondering op het uitgangspunt dat de contracteerplicht van de bank niet tevens het aangaan van een relatie met een nieuwe klant behelst, betreft de zaak Project C/ABN. De voorzieningenrechter heeft hier mijns inziens terecht een contracteerplicht aan ABN opgelegd. Als het ABN, net als iedere andere bank die Project C had geweigerd, zou zijn toegestaan om iedere deelnemende teler een voor het experiment benodigde betaalrekening te weigeren, dan zou dit experiment, dat een maatschappelijk nuttig doel dient, geen doorgang kunnen vinden. Daarom kan worden betoogd dat iedere aangezochte bank een contracteerplicht heeft jegens een tot het experiment toegelaten teler of een voorwaardelijke contracteerplicht heeft jegens een teler die in afwachting is van eventuele toelating. Als de oprichters van Project C echter een coffeeshop hadden willen exploiteren buiten het experiment om, dan zou ABN niet zonder meer een contracteerplicht hebben.138

137 Bertrams & Hekman, FIP 2020/314, p. 47.

(29)

4.5. Conclusie: contracteerplicht bank slechts in bijzondere gevallen mogelijk

Uit het voorgaande blijkt dat de bank een ruime weigeringsbevoegdheid heeft met betrekking tot een reguliere betaalrekening. De contractsvrijheid brengt mee dat de bank in beginsel mag weigeren een reguliere betaalrekening te openen voor een klant. Slechts onder (zeer) bijzondere omstandigheden, zoals in Yin Yang/ING en Project C/ABN, kan de bank verplicht zijn een (raam)overeenkomst inzake een reguliere betaalrekening met de klant aan te gaan. Dit in tegenstelling tot een basisbetaalrekening, ter zake waarvan een contracteerplicht geldt jegens de consument, tenzij een van de limitatieve weigeringsgronden van art. 4:71g Wft zich voordoet. Dit illustreert het verschil in bescherming tussen ondernemers en rechtspersonen enerzijds (beperkte bescherming) en consumenten anderzijds (ruime bescherming).

(30)

5.

Juridisch kader opzegging reguliere betaalrekening

5.1. Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de opzegging van een reguliere betaalrekening. Ook hier gelden geen limitatieve opzeggingsgronden, zoals bij de basisbetaalrekening. De Wwft en Titel 7.7B BW geven opzeggingsgronden voor een (raam)overeenkomst betreffende een reguliere betaalrekening (§ 5.2). Ook de op de contractuele relatie tussen bank en klant van toepassing zijnde Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bevatten opzeggingsgronden. De bank is bevoegd tot opzegging voor zover zij haar zorgplicht daarbij in acht neemt (§ 5.3).

In de jurisprudentie is opzegging van een zakelijke relatie, die (onder meer) een betaalrekening omvat, door de bank geregeld aan de orde. Daarin staan met name drie opzeggingsgronden centraal: (te) hoge integriteitsrisico’s voor de bank, schending van informatieverplichtingen door de klant en een wijziging van het (acceptatie)beleid van de bank. Of de bank bevoegd is een opzeggingsgrond in te roepen wordt niet alleen aan de zorgplicht getoetst, maar ook aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (§ 5.4).

Concluderend heeft de bank ruime opzeggingsbevoegdheden wat betreft reguliere betaalrekeningen. Zakelijke klanten die worden opgezegd kunnen bovendien geen aanspraak maken op de bescherming die een consument geniet (§ 5.5).

5.2. Wettelijk kader opzegging reguliere betaalrekening

5.2.1. Opzeggingsgronden in de Wwft

Als de bank na een toereikend KYC/CDD-onderzoek de klant eenmaal heeft geaccepteerd en hem een betaalrekening heeft verstrekt, eindigt het cliëntenonderzoek als zodanig niet. De bank dient voortdurend controle uit te oefenen op de zakelijke relatie en de gedurende deze relatie verrichte transacties.139 Daarnaast kan zij onder omstandigheden verplicht zijn extra

cliëntenonderzoek te verrichten.140 Hierbij kan worden gedacht aan indicaties van

betrokkenheid van de klant bij witwassen of financieren van terrorisme141 en twijfel omtrent de

juistheid of volledigheid van door de klant verstrekte gegevens.142 Kan de bank met betrekking

tot een bestaande zakelijke relatie niet voldoen aan het vereiste KYC/CDD-onderzoek, dan dient zij deze relatie en dus de betaalrekening op te zeggen.143

139 Art. 3 lid 2 sub d Wwft.

140 Bertrams & Hekman, FIP 2020/314, p. 42. 141 Art. 3 lid 5 sub c Wwft.

142 Art. 3 lid 5 sub d Wwft.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Uiteraard is goede regelgeving van belang, maar zonder goede handhaving zullen onder toezicht staande markt- partijen te gemakkelijk prikkels kunnen ervaren om busi-. ness

Jongstra doet dat in een stijl waarin niet zelden de bezopen orator didacticus (die we ook van zijn andere werk kennen) meeklinkt; 't Hart doet eerder denken aan een dekselse

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Under the first level of redress, a data subject would submit a formal complaint to the PCAOB Office of the Hearing Officer describing with specificity the data subject’s claims