• No results found

Language training in elderly and improvement of their eExecutive functioning : a pilot study

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Language training in elderly and improvement of their eExecutive functioning : a pilot study"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Language Training in Elderly and Improvement of Their Executive Functioning: a Pilot Study

Taaltraining bij Ouderen en Vooruitgang van hun Executieve Functies: een Pilotstudie

Z. Zuilhof

Universiteit van Amsterdam Abstract

Normal aging causes a decline in executive functioning. This research aims to investigate if learning a second language after the age of 65 years can improve executive functioning of the brain. Besides individual differences in intelligence are taken into account. The

participants (n=30) were randomized between an experimental language training condition and a control waiting list condition. In the experimental condition, 13 participants studied Italian. In the control condition 17 participants were on a waiting list for the same course. The training lasted three weeks and the executive functions inhibition, switching and

updating were measured before and after the experiment. Furthermore improvement on the language training and covariate intelligence were assessed. Neither condition showed

significant improvement in executive functioning. Varied explanations are given in this article for the absence of the expected effects. Presumably the sample size of this experiment was too small for making real statements. A follow-up study with a larger sample size is

recommended.

Normale veroudering zorgt voor een achteruitgang van de executieve functies van het brein. In dit experiment is onderzocht of het leren van een tweede taal op een leeftijd van 65 jaar en ouder, de executieve functies kan verbeteren. Hierbij werd rekening gehouden met individuele verschillen in intelligentie. De deelnemers (n=30) werden random verdeeld over een taaltrainingsconditie en een controle conditie. In de taaltrainingsconditie leerden 13 deelnemers drie weken lang een cursus Italiaans. In de controle conditie stonden 17 deelnemers op de wachtlijst voor dezelfde training. De executieve functies inhibitie,

switching en updating werden gemeten voor en na het experiment. Ook testen voor de

covariaat intelligentie en een manipulatiecheck van vooruitgang op de taaltraining werden hierbij afgenomen. De resultaten toonden voor geen van de condities een significante

(2)

1 verbetering in de executieve functies. Verklaringen voor het uitblijven van de verwachte effecten worden verderop in dit artikel genoemd. De steekproef was waarschijnlijk te gering om sterke conclusies te verbinden aan dit experiment. Vervolgonderzoek met een grotere steekproefomvang is aanbevolen.

(3)

2

Inleiding

Normale veroudering betekent een onvermijdelijke race tussen de toename van kennis enerzijds en de afname van cognitieve capaciteit anderzijds. Vanaf 65 jaar en ouder ervaren mensen geregeld een achteruitgang in hun cognitief functioneren. Hierbij gaat het vaak om het vermogen om de aandacht tussen domeinen te verplaatsen, ook wel switching genoemd, en impulscontrole, ook wel bekend als inhibitie. Tevens kan de snelheid en

effectiviteit van het opslaan van nieuw informatie, oftewel updating van het werkgeheugen, verminderen (Thibeau, McFall, Wiebe, Anstey, & Dixon, 2016). Deze drie facetten van cognitie vormen tezamen het executieve systeem dat men dagelijks gebruikt voor het plannen en uitvoeren van taken (Miyake, Friedman, Emerson, Witzki, Howerter, & Wager, 2000). Naarmate het executieve systeem achteruitgaat, behoeft men dan ook meer hulp in het dagelijks leven. Zodoende zou het voor ouderen en hun omgeving gewenst zijn om cognitieve achteruitgang zoveel mogelijk te beperken. Zeker met het oog op de toenemende vergrijzing zijn middelen voor behoud van kwaliteit van leven en het verminderen van

hulpbehoevendheid van groot belang. Er bestaan echter nog weinig specifieke richtlijnen voor het gezond houden van het brein. Een specifieke training die zich op elk van de deelgebieden van het executieve systeem richt, zou een uitkomst zijn. In deze studie werd derhalve gekeken naar de invloed van een taaltraining op switching, inhibitie en updating bij ouderen.

Er zijn aanwijzingen dat het aanleren van een taal naast de moedertaal, kan zorgen voor verbetering van het executieve systeem. Het spreken van een tweede taal op jonge leeftijd gaat samen met een beter behoud van executieve functies op oudere leeftijd. Op inhibitie en updating presteren volwassenen die bi-linguaal zijn opgevoed, gemiddeld beter dan volwassenen die slechts één moedertaal vloeiend spreken (Nikolova, 2008; Luo, Craik, Moreno, & Bialystok, 2013; Bialystok, Proarch, Luo, & Craik, 2014). Bij polyglotisme, ofwel het vloeiend spreken van vier of meer talen, is dit effect het grootst (Bak, Nissan, Allerhand, & Deary, 2014). Deze prestaties hoeven niet voorbehouden te zijn aan ouderen die een tweede taal of zelfs meer talen op jonge leeftijd verwierven. Er is immers aangetoond dat op een leeftijd van 65 jaar en ouder tot op hetzelfde niveau een nieuwe taal aangeleerd kan worden als door jongeren van 18 jaar en ouder (Marcotte, & Ansaldo, 2014). Onze hersenen zijn voorts ook bij 65 jaar en ouder nog in staat tot neuroplasticiteit bij het leren van een nieuwe vaardigheid (Saliasi, Geerligs, Dalenberg, Lorist, & Maurits, 2015). Neuroplasticiteit

(4)

3 refereert aan een aanpassingsmogelijkheid via structurele veranderingen in het brein. Bij bi-linguale ouderen is bovendien een significant verschil gevonden in hersenstructuur ten opzichte van mono-linguale ouderen. Zij hebben bijvoorbeeld meer grijze massa in de

inferior pariëtale kwab en een grotere caudate nucleus (Abutalebi, Canini, Della Rosa, Green,

& Weekes, 2015; Macfarlane, Looi, Walterfang, Spulber, Velakoulis, Crisby, Orndahl, Erkinjuntti, Garde, Waldemar, Wallin, & Wahlund, 2013). Levenslange tweetaligheid kan daarnaast preventief werken tegen algemene degeneratie van witte stof integriteit, die bij normale veroudering optreedt (Gold, Johnson, & Powell, 2013). Niet alleen door levenslange tweetaligheid, maar ook tijdens het leren van een tweede taal vinden al direct structurele veranderingen in het brein plaats (Martensson, Eriksson, Bodammer, Lindgren, Johansson, Nyberg, & Lovden, 2012). Zodoende zou het aanleren van een tweede taal bij ouderen direct kunnen zorgen voor een structurele verandering in de hersenen, waardoor executieve functies verbeteren en beter behouden blijven.

Niet elk gebied van het executieve systeem hoeft een voordeel te ondervinden van de beheersing van een tweede taal. Zo ondervindt de universele switch prestatie bij bi-linguale ouderen in gelijke mate een achteruitgang als bij mono-bi-linguale ouderen (Nikolova, 2008). Het leren van een tweede taal betekent daarentegen wel dat taal-switches

verbeteren en dit blijft op oudere leeftijd behouden (Calabria, Branzi, Marne, Hernandez, & Costa, 2015). Deze vaardigheid is echter direct in verband te brengen met de taalspecificiteit van het leren. Vooruitgang op andere executieve functies die niet specifiek zijn voor taal, heet ook wel transfer. Transfer houdt in dat men door training van bepaalde vaardigheden verbetert op andere gebieden dan het specifiek geleerde in de training. In het geval van bilinguïsme bij ouderen gaat het zodoende om een transfer effect bij hogere prestatie op executieve functies als inhibitie en updating. Hoewel voor universele switching geen voordeel lijkt te bestaan van bilinguïsme, bevindt het zich wel in exact hetzelfde neurale gebied als inhibitie en updating. De frontostriatale en frontosubcorticale gebieden worden bij elke executieve functie actief, waardoor transfer naar universele switching wellicht toch mogelijk is (Macfarlane, Looi, Walterfang, Spulber, Velakoulis, Crisby, Orndahl, Erkinjuntti, Garde, Waldemar, Wallin, & Wahlund, 2013). De transfer effecten van bilinguïsme naar non-verbale vaardigheden kunnen ten grondslag liggen aan de bevinding dat bi-linguale ouderen gemiddeld hoger scoren op een algemene intelligentietest, dan vanuit hun baseline

(5)

4 Dit geldt zowel voor bilinguïsme vanaf de vroege kindertijd als voor bilinguïsme die in de volwassenheid verworven werd. Het persoonlijke intelligentie potentiaal kan echter tot een leeftijd van 18 jaar nog toenemen, terwijl de baseline hier gemeten werd bij 11 jaar. Met name bij bovengemiddeld intelligente kinderen kan deze toename aanzienlijk zijn

(Rindermann, 2011). Mogelijk ontwikkelen kinderen met een late toename in intelligentie zich vaker tweetalig. Dit zou een alternatieve verklaring zijn voor de gevonden samenhang. De hersenen zijn bij een hoge intelligentie plastischer dan bij een lage intelligentie, waardoor

fluency in een tweede taal en transfer effecten ook toe kunnen nemen naarmate men

intelligenter is (Kim, Chey, Kim, & Kim, 2015). Zodoende dient er rekening gehouden te worden met individuele verschillen in intelligentie, wanneer gekeken wordt naar de effecten van bilinguïsme en meertaligheid.

Er is nog niet onderzocht of de effecten van het aanleren van een tweede of meervoudige taal ook bij ouderen van toepassing zijn. Om deze reden wordt in dit onderzoek gekeken of door een taaltraining op een leeftijd van 65 jaar en ouder ook de positieve transfer effecten optreden; geldend voor bilinguïsme, meertaligheid of polyglotisme, die al op eerdere leeftijd verworven werd. Daarbij wordt nagegaan of individuele verschillen in intelligentie een rol spelen. Deelnemers van 65 jaar en ouder worden random verdeeld over een taaltrainingsconditie, waarin Italiaans geleerd wordt, en een controle conditie, waarin men op de wachtlijst staat voor dezelfde training Italiaans. De twee condities zullen drie weken duren. In deze tijdsperiode kan al verandering in de

eiwitreceptoren van neuronen plaatsvinden, die correspondeert met neuroplasticiteit (Kochanek, Kline, Gao, Chadha, Lai, Clark, Dixon, & Jenkins, 2006). Hierbij zal een voor- en een nameting plaatsvinden, waarin individuele verschillen in intelligentie en prestatie op de drie executieve functies gemeten worden; universele switching, inhibitie en updating. Naar verwachting zal de taaltrainingsconditie vooruitgang laten zien op inhibitie en updating, en mogelijk ook meer vooruitgang op universele switching. In de controle conditie wordt geen vooruitgang verwacht en derhalve geen verschil tussen de voor- en de nameting van dit experiment.

Methode Deelnemers

(6)

5 Aan dit onderzoek deden 32 ouderen mee, 15 mannen en 17 vrouwen met een leeftijd variërend van 65 tot en met 82 jaar; de gemiddelde leeftijd van de mannen was 70.86 (SD=3.74) jaar en van de vrouwen 71.35 (SD=5.19) jaar. Als gehanteerde exclusie criteria golden dat deelnemers niet jonger dan 65 jaar oud waren, niet tweetalig of meertalig waren opgevoed voor het zevende levensjaar, geen Italiaans spraken en niet eerder een training Italiaans hadden gevolgd, niet slechthorend of slechtziend waren, niet kleurenblind voor blauw of groen en geen ernstige neurologische of psychologische klachten, acute psychiatrische aandoening of dementie hadden. Ze werden geworven via flyering in

openbare gelegenheden zoals een operavoorstelling, in bibliotheken, via verenigingen voor senioren zoals de Tweede Uitleg in Amsterdam en via directe kennissen van het

onderzoeksteam. Voor deelname werd geen financiële vergoeding uitgereikt. Daar stond tegenover dat elke deelnemer uiteindelijk een gratis taaltraining Italiaans ontving en een kleine attentie, ook wanneer zij in de controle conditie zaten.

Materialen

De onafhankelijke variabele werd geoperationaliseerd door een verschil aan te brengen in de twee condities van het experiment, namelijk wel of geen taaltraining, en door twee verschillende meetmomenten; de voor- en de nameting. De taaltraining bestond uit een zelfstandig uit te voeren training Italiaans, aan de hand van een gedigitaliseerde versie van de eerste vier hoofdstukken uit het cursusboek Italiaans van Studieplan. Het cursusboek was analoog en werd geleverd met bijbehorende audiobestanden. De audiobestanden waren digitaal beschikbaar of op een cd-rom, naar voorkeur van de deelnemer. In het cursusboek van Studieplan wordt met uitspraak, de vervoeging van werkwoorden,

persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijk voornaamwoorden, lidwoorden, invulzinnen en woordkennis geoefend. De Italiaanse geschiedenis- en achtergrondkennis die ook in het boek voorkomt, hoefden de deelnemers niet te leren. Hierover werden de deelnemers in de taaltrainingsconditie geïnstrueerd bij het verkrijgen van de training. Daarnaast ontvingen zij de instructie om per dag een half uur te leren. Er werd voor gekozen om de ouderen zoveel mogelijk spreiding in hun leerproces te bieden. De Duitse leerpsycholoog Ebbinghaus (1885-1964) toonde immers al aan dat spreiding vaak het beste leereffect geeft.

Universele switching werd gemeten met de Trail Making Test (TMT) computertaak. Deze test is geschikt voor het meten van switching in visuele aandacht (Gaudino, Elizabeth,

(7)

6 Geisler, & Squires, 1995). De TMT bestaat uit een deel A en een deel B, voorafgegaan door een oefenblok. In deel A staan getallen willekeurig verspreid over het scherm. De getallen vormen een oplopende reeks, beginnend bij ‘1’. In deel B verschijnen er naast getallen ook letters in een gelijke hoeveelheid. De letters vormen een deel van het alfabet, beginnend bij ‘A’. De deelnemer dient telkens de reeks in de juiste volgorde te verbinden. In deel B moeten de twee reeksen om en om met elkaar verbonden worden door eerst op ‘1’ te klikken dan op ‘A’, vervolgens op ‘2’ dan op ‘B’ enzovoorts. Zodoende geldt bij ‘1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12’ en ‘A-B-C-D-E-F-G-H-I-J-K-L’ als juiste respons ‘A-1-B-2-C-3-D-4-E-5-F-6-G-7-H-8-I-9-J-10-K-11-L-12’. De respons wordt gegeven met een computermuis. Om de score te bepalen werd de reactietijd op deel A en deel B gemeten en de verschilscore berekend. Deel A corrigeerde voor behendigheid met de muis. Zo resteerde de hoeveelheid extra tijd die in deel B nodig was voor switching.

Inhibitie werd gemeten met de Simon Task computertaak. De Simon Task werd eerder gebruikt in onderzoek naar verschillen tussen mono-lingualen en bi-lingualen. Hierin scoorden bi-lingualen beter op deze taak (Bialystok, Craik, Klein, & Viswanathan, 2004). In het onderzoek van Bialystok, Craik, Klein en Viswanathan werden in de Simon Task 8 oefentrials en twee blokken van 18 trials aangeboden. In dit onderzoek werd er voor gekozen om na 8 oefentrials twee blokken van 36 trials te laten volgen voor de meting. In een trial verschijnt een blauw of een groen blokje aan de linker- of rechterkant van een wit kruisje op het midden van het computerscherm. De deelnemer dient zich te concentreren op het witte kruisje. Bij een groen blokje moet er met de linkerhand op ‘A’ worden gedrukt op het toetsenbord. Bij een blauw blokje moet met de rechterhand op ‘L’ worden gedrukt. Wanneer een groen blokje links verschijnt is het een congruente trial en als het rechts verschijnt is het een incongruente trial. Voor een blauw blokje geldt het tegenovergestelde. In de taak zaten 36 congruente en 36 incongruente trials. De score op de taak werd gemeten aan de hand van de verschilscore tussen de gemiddelde reactietijd op de incongruente trials en de gemiddelde reactietijd op de congruente trials. De congruente trials golden als

baseline, waarbij inhibitie werd gemeten door de resterende score op incongruente trials. Hoe hoger de resterende score, hoe slechter men is in inhibitie en hoe groter het Simon

effect dat optreed. Als de score negatief is dan is er geen sprake van een Simon effect, want

dit betekent dat de deelnemer sneller is met het geven van een juiste respons op

(8)

7 inhibitie en respons situatie dan in een gewone respons situatie; dit komt gemiddeld veel minder voor dan het Simon effect.

Updating werd gemeten met de Corsi Block-Tapping Task computertaak. Deze taak

werd eerder gebruikt in onderzoek naar het werkgeheugen van bi-lingualen en zij scoorden toen hoger op de taak dan mono-lingualen (Luo, Craik, Moreno, & Bialystok, 2013). In de taak verschijnt telkens een hoeveelheid blokjes verspreid over het scherm, die vervolgens één voor één oplichten. Nadat de blokjes zijn opgelicht, dient de deelnemer in dezelfde volgorde de blokjes aan te klikken. In de eerste twee trials verschijnt een spanne van twee blokjes. Elke spanne heeft twee trials, waarna een spanne volgt met één blokje meer. Indien tweemaal een foute respons wordt gegeven in dezelfde spanne, stopt de test. De score is gelijk aan de hoogst behaalde spanne die de deelnemer tweemaal goed doorlopen heeft. Er wordt naar deze spanne gekeken omdat het hier gaat om updating, terwijl dat niet het geval is in de hoogste en eenmaal goed doorlopen spanne. Indien altijd juist geantwoord wordt, stopt de test niet. Zodoende kan de score in theorie variëren van 0 tot oneindig. In de praktijk wordt echter veelal rond 5 gescoord en zelden hoger dan 7 (Kessels, Van Zandvoort, Postma, Kapelle, & de Haan, 2000).

Intelligentie werd gemeten met een digitale, verkorte versie van de SHIPLEY. De originele SHIPLEY meet zowel fluid als crystallized intelligentie; respectievelijk abstract en verbaal. De verkorte versie bestond alleen uit de 20 items aangaande fluid intelligentie. Voor dit gedeelte van de test is een betrouwbaarheid van 0.89 gevonden bij militairen (Shipley, 1940). De test bestaat uit items met een woorden- of getallenreeks en de deelnemer moet de reeks telkens aanvullen. Voorbeelden van vragen zijn ‘wit zwart, kort lang, neer __’, ‘mist is, tent en, ding in, adem __’ en ‘1 2 3 4 5 __’. De antwoorden werden gescoord als goed (1) of fout (0). Zodoende kon een score op een schaal van 0 tot en met 20 worden behaald. Een score van 17 of hoger werd geïnterpreteerd als een hoge intelligentie. Bij een score van 13 of lager werd uitgegaan van een lage intelligentie. Een gemiddelde intelligentie werd

toegekend aan de scores van 14 tot en met 16. Deze cutoff scores zijn niet algemeen geldend, maar in dit onderzoek gehanteerd aan de hand van een vergelijkend onderzoek naar SHIPLEY en IQ scores (Zachary, Paulson, & Gorsuch, 1985).

Vooruitgang op de taaltraining Italiaans werd gemeten door een digitale overhoorlijst Italiaans voor en een digitale overhoorlijst Italiaans na het experiment. De twee

(9)

8 werden gerandomiseerd in counter-balanced volgorde afgenomen om te controleren voor gelijkheid van niveau. Beide overhoorlijsten bestonden uit 32 items met uit elk hoofdstuk vier woordvragen en vier grammaticavragen. Er waren zowel items die vanuit het Italiaans naar het Nederlands vertaald dienden te worden als omgekeerd. Voorbeelden van items zijn ‘De vrouwelijke vorm van ‘ragazzo’’, ‘Quaderno’ en ‘Is hij een student?’. Elk item werd gescoord als goed (2), half goed (1), of fout (0). De totale score kon zodoende variëren op een schaal van 0 tot en met 64. Een score van 32 of hoger op de voormeting van de

overhoorlijst, gold als cut-off score die aangaf dat de deelnemer een te grote voorsprong op de training had. Indien na het experiment bleek dat dit het geval was, werd de data van deze deelnemer niet meegenomen in de analyse.

Er werd voorafgaand aan het experiment een intake vragenlijst per email verstuurd. Deze vragenlijst controleerde voor de exclusie criteria, leeftijd en geslacht. De lijst bestond uit 10 items met vragen als ‘Bent u slechthorend of slechtziend?’, ‘Bent u tweetalig

opgevoed? (twee talen gesproken voor de leeftijd van 7)’ en ‘Wat is uw leeftijd?’. Indien een antwoord op deze vragenlijst en nadere uitleg overeenkwam met een exclusie criterium, werd de desbetreffende deelnemer uitgesloten van het verdere onderzoek. Aan geen van de items op deze vragenlijst werd een score verbonden.

Procedure

De deelnemers werden random verdeeld over de taaltrainingsconditie en de controle conditie met behulp van een digitale randomisatiefunctie. Hierna werd de intake vragenlijst naar elke deelnemer verstuurd per email. De intake vragenlijst dienden de deelnemers voorafgaand aan het experiment thuis in te vullen. Zij wisten alleen dat zij meededen aan een onderzoek naar hersentraining, toen zij arriveerden in de experimentele ruimte. De voormeting die hier gehouden werd, duurde circa 1 uur. Eerst werd het onderzoek kort geïntroduceerd door twee proefleiders, waarna een informed consent formulier werd ondertekend door de deelnemer. Eén proefleider was de blinde proefleider, die blind was voor de conditie van de deelnemer, en de ander was de niet-blinde proefleider, die wist in welke conditie de deelnemer zat. Nadat de niet-blinde proefleider de experimentele ruimte had verlaten, werd de deelnemer door de blinde proefleider geïnstrueerd over de

computertaken die zouden volgen. De proefleider had hierin geen rol en startte alleen de taken op. De deelnemer zat op 70 centimeter afstand van het computerscherm en had

(10)

9 beschikking over een muis en een toetsenbord. Achtereenvolgens kreeg de deelnemer de SHIPLEY, de Simon Task, de Corsi Block-Tapping Task, de TMT en een overhoorlijst Italiaans aangeboden. Na afloop wisselde de blinde proefleider met de niet-blinde proefleider. De deelnemer werd nu door de niet-blinde proefleider geïnstrueerd over zijn of haar taken voor de komende 21 dagen. In de taaltrainingsconditie werd uitgelegd dat er elke dag 30 minuten getraind moest worden met de taaltraining Italiaans, waarbij het eigen studietempo kon worden aangehouden. In de controle conditie hoefden de deelnemers niets te leren. Hier werd alleen verteld dat het trainingsmateriaal voor een taaltraining Italiaans over drie weken beschikbaar zou zijn. Na de 21 dagen van het experiment, volgde opnieuw een afspraak met elke deelnemer van circa 1 uur. Hierin vond de nameting plaats, waarin de deelnemer achtereenvolgens de Simon Task, de Corsi Block-Tapping Task, de TMT en een overhoorlijst Italiaans kreeg aangeboden op de computer onder leiding van de blinde

proefleider. Hierna wisselde de blinde proefleider weer met de niet-blinde proefleider. In de controle conditie kreeg de deelnemer nu het volledige cursusboek Studieplan en

bijbehorende audiobestanden mee. Dit vormde geen onderdeel meer van het experiment, maar het was hen immers aangeboden. In de taaltrainingsconditie kreeg de deelnemer ook het volledige cursusboek tot zijn of haar beschikking, aangezien voor de taaltraining in het experiment slechts een deel werd gebruikt. In beide condities volgde een korte debriefing over de opzet van het experiment en kreeg de deelnemer ruimte om vragen te stellen.

Resultaten

Er werd nagegaan of er deelnemers waren die op de eerste overhoorlijst Italiaans de

cut-off score van 32 of hoger hadden behaald. Er bleek één deelnemer te zijn met een score

van 35. De data van deze persoon werden uitgesloten van de verdere analyse. Tevens werd een deelnemer uit de analyse gelaten wegens het niet volgen van de taaltraining in de taaltrainingsconditie. In totaal werd de analyse over 30 deelnemers uitgevoerd (waarvan 13 mannen) met een gemiddelde leeftijd van 70.90 (SD=4.63) jaar. Bij een aantal deelnemers was er sprake van ontbrekende data voor een test op een bepaald testmoment. Hierdoor was de steekproefomvang bij een groot deel van de analyses enigermate kleiner dan n=30 (zie tabel 1).

(11)

10

Beschrijvende Statistieken van de Simon Task, Corsi Block-Tapping Task, TMT en de SHIPLEY per Testmoment (V=voormeting, N=nameting) en Conditie.

Beschrijvende Statistieken

Taaltrainingsconditie

Simon Task Corsi Block-

Tapping Task TMT SHIPLEY V N V N V N V Gemiddelde Score (M) Standaarddeviatie (SD) 77.11 24.37 110.10 95.93 4.9 5.3 1.0 0.9 28.272 23.497 2 19.148 16.845 0.3 Controle Conditie Gemiddelde Score (M) Standaarddeviatie (SD) 72.97 78.02 76.14 124.12 4.4 5.0 1.8 0.9 36.198 46.447 2 34.308 37.856 0.3 Steekproefomvang (n) 29 29 29 28 29 28 30

Er werd gecontroleerd of de randomisering van de deelnemers over de twee

condities geslaagd was. Uit de beschrijvende statistieken van de SHIPLEY is direct af te lezen dat er geen verschil bestond ten aanzien van het intelligentie niveau (zie tabel 1). Daarnaast werd een verschil in sekse en leeftijd onderzocht. Een standaardisatiecheck voor sekse werd uitgevoerd met een chi-kwadraat test. Uit de test bleek dat de randomisatie voor sekse geslaagd was, X(1)=0.074, p=0.785. Een independent t-test wees uit dat ook leeftijd niet significant verschilde tussen de condities, t(28)=0.325, p=0.747.

Voordat de hoofdanalyse plaatsvond, werd ook een manipulatiecheck ten aanzien van de taaltraining Italiaans uitgevoerd. Dit zou uitwijzen of het experiment op zich geslaagd was. De verschilscores op de overhoorlijsten Italiaans over de voor- en de nameting werden tussen de twee condities vergeleken. Hiervoor werd een repeated measures ANOVA

toegepast. De bijbehorende assumpties van normaliteit, sphericiteit, homogeniteit en onafhankelijkheid waren niet geschonden. Uit de analyse van de ANOVA bleek dat er een significant hoofdeffect bestond voor meetmoment van de overhoorlijst Italiaans,

(12)

11

F(1,22)=12.817, p=0.002 (p<.05). Op de nameting scoorden de deelnemers significant hoger

(M=21.03, SD=9.78) dan op de voormeting (M=15.10, SD=7.20). Er bleek daarbij geen significant verschil tussen de condities, F(1,22)=1.621, p=0.216, en geen interactie-effect tussen conditie en meetmoment, F(1,22)=1.290, p=0.268. In grafiek 1 is bij de

taaltrainingsconditie wel een sterkere toename te zien in prestatie dan bij de controle conditie. De betrouwbaarheidsbalken overlapten niet en er kon rationeel geconcludeerd worden dat er sprake was van een marginaal verschil in Italiaanse taalvaardigheid tussen de condities op de nameting.

Grafiek 1. De gemiddelde scores op de overhoorlijst Italiaans voor beide condities op de

voor- en de nameting.

Voor de hoofdanalyse werd driemaal een repeated measures ANOVA uitgevoerd voor respectievelijk de voor- en nameting scores op de Simon Task, de Corsi Block-Tapping Task en de TMT. De bijbehorende assumpties van normaliteit, sphericiteit, homogeniteit en onafhankelijkheid waren telkens niet geschonden. Uit de eerste analyse bleek geen

hoofdeffect te bestaan voor het meetmoment van de Simon Task, F(1,19)=0.211, p=0.652. Ook voor de condities bestond geen hoofdeffect bij de Simon Task, F(1,19)=0.586, p=0.453. Eveneens bleek hier geen interactie-effect tussen conditie en meetmoment, F(1,19)=0.847,

p=0.369. Het inhibitie vermogen nam zodoende niet significant toe in de

taaltrainingsconditie ten opzichte van de controle conditie. In de taaltrainingsconditie was 18,46 24,46 13,91 15,69 0 5 10 15 20 25 30 voormeting nameting voortgang in Italiaans

(13)

12 de afname in gemiddelde reactiesnelheid op de incongruente trials minus de congruente trials wel groter dan in de controleconditie. De richting van dit resultaat kwam overeen met de voorspelling (zie grafiek 2). Uit de overlap van de betrouwbaarheidsbalken blijkt dat de variantie tussen deelnemers in beide condities erg groot was. Mogelijk was bij een grotere steekproefomvang sprake geweest van een trend.

Grafiek 2. De gemiddelde scores op de Simon Task voor beide condities op de voor- en de

nameting. Bij een hogere score gold een sterker Simon effect en derhalve een slechter inhibitie vermogen.

Uit de tweede ANOVA analyse bleek dat voor de Corsi Block-Tapping Task geen significant hoofdeffect was voor meetmoment, F(1,21)=1.935, p=0.179. Ook voor conditie bestond hier geen hoofdeffect, F(1,21)=1.554, p=0.226. Daarnaast was een interactie-effect tussen meetmoment en conditie eveneens afwezig, F(1,21)=0.093, p=0.764. Er was bij beide condities wel sprake van een marginale toename in gemiddelde geheugenspanne op de nameting ten opzichte van de voormeting (zie grafiek 3). Mogelijk zou bij een grotere steekproefomvang een licht leereffect waarneembaar zijn in updating door het maken van de Corsi Block-Tapping Task zelf.

77,11 24,37 72,97 78,02 -100 -50 0 50 100 150 200 voormeting nameting

Simon effect in seconden op de Simon Task

(14)

13

Grafiek 3. Er bestond geen verschil tussen de condities en de gemiddelde toename in

vermogen tot updating was niet significant.

Uit de derde ANOVA analyse bleek ook voor de TMT geen hoofdeffect te bestaan voor meetmoment, F(1,20)=2.417, p=0.136. Voor conditie gold eveneens geen hoofdeffect,

F(1,20)=0.353, p=0.559. En een interactie-effect tussen meetmoment en conditie was ook

afwezig, F(1,20)=.272, p=.607. Er vond in beide condities gemiddeld zelfs een toename plaats in reactietijd op de nameting van de TMT ten opzichte van de voormeting (zie grafiek 4). De variantie was aanzienlijk en er werd geen verschil tussen de condities waargenomen. De enigermate achteruitgaande trend in switching was tegenovergesteld aan de voorspelling. De verwachting was immers een eventuele afname in reactietijd op de TMT in de

taaltrainingsconditie en een gelijke reactietijd in de controle conditie. Bij het inspecteren op uitbijters werd duidelijk dat twee deelnemers veel langzamer hadden gescoord op de nameting dan op de voormeting. Een deelnemer scoorde 126.774 seconden (SD=1.7) op de nameting ten opzichte van 13.868 op de voormeting en een andere deelnemer 194.164 (SD=3.0) tegenover 47.499 op de voormeting. Hoewel een SD<3 niet als uitbijter geldt, scoorde de deelnemer met SD=1.7 op de nameting negen keer langzamer dan op de voormeting. Om deze reden werd rationeel bepaald dat het toch om een uitbijter ging. Mogelijk was de aandacht van deze deelnemers afgeleid tijdens de nameting. Er werd besloten om de analyse te herhalen zonder de uitbijters (n=26). Uit de tweede ANOVA analyse voor de TMT bleek nog steeds geen hoofdeffect voor meetmoment, F(1,24)=0.288,

p=0.596, geen hoofdeffect voor conditie, F(1,24)=2.067, p=0.163, en ook geen

interactie-4,9 5,3 4,4 5 0 1 2 3 4 5 6 7 voormeting nameting

updating spanne op de Corsi Block-Tapping Task

(15)

14 effect tussen meetmoment en conditie, F(1,24)=2.171, p=0.154. In grafiek 5 is te zien dat de richting van het resultaat na het verwijderen van de uitbijters wel meer overeenkwam met de verwachting.

Grafiek 4. De gemiddelde scores op de TMT inclusief uitbijters.

Grafiek 5. De gemiddelde scores op de TMT na exclusie van twee uitbijters.

Om de samenhang tussen individuele verschillen in prestatie op de SHIPLEY en vooruitgang op de overhoorlijst Italiaans, de Simon Task, de Corsi Block-Tapping Task en de TMT te onderzoeken werd een MANCOVA uitgevoerd. Voor elk van de vier afhankelijke

29,448 47,639 37,76 43,809 -20 0 20 40 60 80 100 voormeting nameting

reactietijd in seconden voor switching op de TMT

taaltrainingsconditie controle conditie

28,272 23,497 36,198 46,447 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 voormeting nameting

reactietijd in seconden voor switching op de TMT

(16)

15 variabelen werd eerst de verschilscore tussen de voor- en de nameting berekend. Hierbij werd de SHIPLEY als covariaat met drie niveaus meegenomen; een lage intelligentie (1), een gemiddelde intelligentie (2) of een hoge intelligentie (3). Een assumptiecheck wees uit dat de aannamen van normaliteit, onafhankelijkheid en homogeniteit niet geschonden waren. Uit de resultaten bleek dat het niveau op de SHIPLEY geen significante samenhang

vertoonde met vooruitgang op de overhoorlijst Italiaans (F(1,18)=0.686, p=0.418), de Simon

Task (F(1,18)=0.025, p=0.876), de Corsi Block-Tapping Task (F(1,18)=0.806, p=0.381) en de

TMT (F(1,18)=1.256, p=0.277). Dit resultaat was niet in lijn met de verwachting dat een hogere intelligentie zou zorgen voor meer vooruitgang op deze testen. Hoewel voor de afhankelijke variabelen op zich geen hoofdeffect was gevonden, zou mogelijk door de correctie voor individuele verschillen in intelligentie wel een effect waarneembaar zijn.

Post-hoc werd besloten om een tweede MANCOVA uit te voeren om te controleren of de SHIPLEY wel een verband vertoonde met prestatie op de overhoorlijst Italiaans, Simon

Task, de Corsi Block-Tapping Task en de TMT op zich. Hiervoor werd alleen gekeken naar de

scores op een enkel meetmoment. Als meetmoment werd gekozen voor de voormeting, aangezien alle deelnemers hier nog in een gelijke conditie verkeerden. De SHIPLEY werd vervolgens opnieuw als covariaat onderzocht. De assumpties van normaliteit,

onafhankelijkheid en homogeniteit waren niet geschonden. Uit de resultaten bleek voor de overhoorlijst Italiaans, de Simon Task en de Corsi Block-Tapping Task geen significante samenhang met de SHIPLEY; respectievelijk F(1,19)=2.888, p=0.106, F(1,19)=0.136, p=0.717 en F(1,19)=1.243, p=0.297. Voor de TMT bleek eveneens geen significant verband te bestaan met de SHIPLEY, F(1,19)=4.244, p=0.053. De p-waarde was hierbij echter klein, p<0.1. De geringe steekproef in achtgenomen, bestond er mogelijk wel een trend. Om deze reden werd ook de samenhang tussen de SHIPLEY en de scores op de nameting van de TMT onderzocht. Op de nameting bleek er een significant verband te gelden, F(1,19)=4.629,

p=0.045 (p<.05). De richting van dit effect is weergegeven in grafiek 6 met daarin de

gemiddelde score op de TMT afgezet tegen elk niveau van de SHIPLEY. Bij een lage intelligentie score op de SHIPLEY werd op de TMT gemiddeld een reactietijd van 74.644 (SD=23.332) seconden behaald. Bij een gemiddelde en hoge intelligentie gold respectievelijk

M=39.071, SD=14.317 en M=29.393, SD=8.554. Dit resultaat kan erop wijzen dat men bij een

hoger intelligentie niveau beter was in switching en bij een lager intelligentie niveau slechter. De verschillende condities leken hierop geen invloed te hebben, zoals ook uit de

(17)

16 voorgaande analyse van de TMT duidelijk werd. Aangezien het verband tussen de TMT en de SHIPLEY tweemaal werd gemeten en er op de voormeting geen significante samenhang bestond, was er in dit onderzoek sprake van een trend en niet van een systematische correlatie. Naar verwachting zou bij een grotere steekproefomvang wel bewijs voor een significante samenhang gevonden worden.

Grafiek 6. Het verband tussen het behaalde intelligentie niveau op de SHIPLEY en de

reactietijd op de nameting van de TMT.

Discussie

In hoeverre taaltraining kan bijdragen aan het tegengaan van de achteruitgang van de executieve functies bij normale veroudering is na deze studie nog steeds onbekend. Er zijn geen significante verbeteringen opgetreden in universele switching, inhibitie en

updating. De lijn van de resultaten over de twee meetmomenten was vaak wel in de

voorspelde richting. De verschillen tussen de meetmomenten en tussen de condities waren echter zo marginaal dat er geen effecten optraden. Er zijn zodoende ook geen effecten gevonden die in strijd waren met de hypothesen. Hierdoor is vervolgonderzoek naar de effectiviteit van taaltraining bij ouderen aanbevolen op basis van deze pilotstudie.

De steekproef in dit onderzoek was te gering om er sterke conclusies aan te

verbinden. Uit een poweranalyse bleek dat er een steekproef met een omvang van minimaal

74,644 39,071 29,393 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 1 2 3 SHIPLEY

(18)

17

n=328 nodig was geweest voor resultaten met een goede betrouwbaarheid1. Deze

steekproefomvang werd berekend voor een power van 0.95, met α=0.05 en uitgaande van een minimale effect size van 0.1. Indien de effect size groot zou zijn, bijvoorbeeld 0.3, dan was een steekproefomvang vanaf n=40 voldoende geweest. In beide gevallen geldt dat de steekproef in dit onderzoek (n=30) te klein was. De gevonden resultaten wijzen eerder op een klein effect, en zodoende een kleine effect size, dan op een groot effect. Hierdoor zijn de beweringen die aan de hand van dit experiment toegekend worden aan de effecten van het leren van een tweede taal op oudere leeftijd niet vaststaand. Toch zal er op basis van de resultaten een interpretatie gegeven worden.

De resultaten waren over het algemeen in de verwachte richting, maar geen van de voorspelde hoofdeffecten was significant. De manipulatiecheck wees uit dat de deelnemers in de taaltrainingsconditie beter waren geworden in Italiaans. In de controle conditie

vertoonde men echter ook een lichte vooruitgang. Mogelijk waren sommige deelnemers in de controle conditie zich toch gaan verdiepen in het Italiaans. Ook kan het gokken van woorden per toeval tot een hogere score hebben geleid op de nameting. In een volgend onderzoek zou na elk item op de taal overhoorlijst een dimensioneel item kunnen volgen, die de schaal van gokken tot zekerheid van de respons meet. Zodoende kan er rekening worden gehouden met het effect van gokken. Daarnaast had de vooruitgang in de

taaltrainingsconditie sterker gekund en mogelijk zouden er grotere effecten gevonden zijn als hen een langere trainingsperiode dan drie weken was aangeboden. Het kan zijn dat drie weken een te korte periode was om de effecten van neuroplasticiteit waar te nemen. In een ander onderzoek naar hersentraining bij ouderen werd na een periode van drie maanden verbetering van het werkgeheugen, leren, aandacht, het korte-termijn en episodisch geheugen gevonden (Netto, Greca, Zimmermann, de Oliveira, Teixeira-Leite, Fronseca, & Landeira-Fernandez, 2013). Voor vervolgonderzoek geldt een experimentele periode van minimaal drie maanden als aanbevolen trainingsduur. Daarnaast was er nu sprake van regressie naar het gemiddelde, aangezien de taaltrainingsconditie al hoger scoorde op de voormeting ten opzichte van de controle conditie. Dit vormt mede een verklaring voor het uitblijven van het verwachte interactie-effect tussen meetmoment en conditie. Wellicht

(19)

18 hadden de deelnemers in de taaltrainingsconditie toevallig al meer taalkennis en daardoor een beter inzicht in een vreemde taal als Italiaans.

Op basis van voorgaand onderzoek was al vastgesteld dat het effect van het leren van een tweede taal voor universele switching onzeker zou zijn (Nikolova, 2008). Dit effect leek in dit experiment geheel afwezig en er was aanvankelijk zelfs sprake van een verslechtering van het universele schakelvermogen in beide condities. Na de exclusie van twee uitbijters toonde de lijngrafiek wel meer de voorspelde beweging. De variantie tussen de deelnemers was echter zo groot dat het geen trend genoemd kon worden. Op basis van dit onderzoek lijkt het wel interessant om het verband tussen het leren van een tweede taal en universele

switching nog nader te bestuderen.

Voor updating is wellicht een test-hertest effect, verbetering die vaak optreedt bij herhaald meten, waarneembaar bij een grotere steekproef. Beide condities gingen immers gelijk op en vertoonden een marginale verbetering in updating. De toename was in de taaltrainingsconditie nog kleiner dan in de controle conditie, waardoor invloed van de taaltraining uitgesloten leek. De toename was in beide condities echter zo klein dat er van een trend geen sprake was. Mogelijk zou bij een grotere steekproef wel een effect van de taaltraining gevonden worden voor updating.

Ook voor het verder onderzoeken van de invloed van een taaltraining op het inhibitie vermogen zou een vervolgonderzoek met een grotere steekproef nuttig zijn. Het gevonden effect op inhibitie kwam overeen met de voorspelling dat men in de taaltrainingsconditie beter zou worden in inhiberen en dat de controle conditie min of meer gelijk zou blijven. Daarentegen was de variantie binnen elke conditie in dit experiment zo groot dat het effect niet significant was. Bij een grotere steekproef neemt deze variantie over het algemeen af. Om die reden lijkt een effect van taaltraining op de executieve functie inhibitie nog steeds aannemelijk na dit experiment.

Voor de covariaat intelligentie werd voor zowel vooruitgang op de taaltraining, inhibitie, switching als updating geen effect gevonden. Dit kan erop wijzen dat transfer effecten van tweetaligheid naar de executieve functies niet bijdragen aan de hogere intelligentie score die bij tweetalige ouderen werd bevonden (Bak, Nissan, Allerhand, & Deary, 2014). Wellicht vertoont tweetaligheid transfer naar andere vaardigheden die bijdragen aan intelligentie. Ook kan een late toename in intelligentie tijdens de kindertijd samenhangen met geneigdheid naar een tweetalige ontwikkeling. Dit zou in

(20)

19 vervolgonderzoek onderzocht moeten worden.

Uit de post-hoc analyses voor het onderzoeken van een algemene samenhang tussen intelligentie en de executieve functies bleek dat er wel aanwijzing was voor een verband tussen het intelligentie niveau en schakelvermogen. Op de voormeting was er sprake van een trend tussen intelligentie en switching en op de nameting gold er een significante samenhang. Bij een hoge intelligentie leek men beter te zijn in switching dan gemiddeld en bij een lage intelligentie juist slechter. Zoals reeds geconcludeerd werd, hadden de

herhaalde meting en de taaltraining ondertussen geen invloed op het schakelvermogen. Dit resultaat kan erop wijzen dat schakelvermogen wellicht meer samenhangt met fluid

intelligentie dan met een trainbaarheidsfactor. Een ander onderzoek toonde echter wel de trainbaarheid van switching aan (Dorbath, Hasselhorn, & Titz, 2013). In vervolgonderzoek zou getest kunnen worden in hoeverre intelligentie een rol speelt in trainbaarheid van het schakelvermogen.

Voor een sterkere controle op de rol van individuele verschillen in intelligentie bij een eventuele herhaling van dit onderzoek, zou het ook raadzaam zijn om de taaltraining in een gecontroleerde setting aan te bieden. Zo bestaat er meer controle op een gelijk leerproces tussen de deelnemers wat betreft trainingsduur, trainingsintensiteit en het gebruik van hulpbronnen. Wanneer naar individuele verschillen in intelligentie en het behaalde resultaat op het tweede testmoment wordt gekeken, is het van belang dat de deelnemers in de experimentele conditie in gelijke mate getraind hebben. In dit onderzoek kan het gegeven van zelfstudie voor een vertekening van de resultaten hebben gezorgd. Ook zou een gecontroleerde setting voor meer motivatie kunnen zorgen bij de deelnemers. Een training die motiveert kan op zich al een positief effect op aandacht en inhibitie bewerkstelligen (Otsuka, Tanemura, Noda, Nagao, Sakai, & Luo, 2015).

Voor het beoogde doel van vooruitgang van de executieve functies van ouderen in hun dagelijks leven, zou ook een alternatieve training onderzocht kunnen worden. Wellicht is directe training van de executieve functies mogelijk met computerspellen die lijken op de afgenomen computertesten voor de verschillende functies. De testen meten op directe wijze de executieve functies en potentieel worden de functies hierdoor ook getraind. Hierbij zou het tevens interessant zijn om het effect van de aangeboden training op de executieve functies in het dagelijks leven te bestuderen. Dit is immers het uiteindelijke doel van training en er werd nu alleen naar het vermogen van de functies in een experimentele setting

(21)

20 gekeken. Een vragenlijst naar de ervaren vergeetachtigheid, aandacht en impulsbeheersing in het persoonlijke leven zou aanvullende informatie kunnen bieden.

Ook het meten van een eventuele vooruitgang in het episodisch geheugen bij een hersentraining voor ouderen zou nuttig kunnen zijn. In een vergelijkbaar onderzoek naar taaltraining werd bevonden dat ouderen meer gebruik maken van het episodisch geheugen dan van controle verwerkingsgebieden die bij jongeren actief zijn (Marcotte, & Ansaldo, 2014). Mogelijk is er voor het episodisch geheugen een groter effect van taaltraining vindbaar dan voor de executieve functies. Enige achteruitgang van de executieve gebieden bij ouderdom is ook voor levenslange bi-lingualen een onvermijdelijk proces (Nikolova, 2008). Normale veroudering betekent onvermijdelijk een race tussen de afname van cognitieve capaciteit enerzijds en de toename van kennis anderzijds. Naast training voor behoud van de cognitieve capaciteit kan de opbouw van episodische kennis bijdragen aan een positieve uitslag in deze race.

Referenties

Abutalebi, J., Canini, M., Della Rosa, P. A., Green, D. W., & Weekes, B. S. (2015). The Neuroprotective Effects of Bilingualism upon the Inferior Parietal Lobule: A Structural Neuroimaging Study in Aging Chinese Bilinguals. Journal of

Neurolinguistics, 33, 3-13.

Bak, T. H., Nissan, J. J., Allerhand, M. M., & Deary, I. J. (2014). Does Bilingualism Influence Cognitive Aging? Annals of Neurology, 75, 959-963.

Bialystok, E., Craik, F. I. M., Klein, R., & Viswanathan, M. (2004). Bilingualism, Aging, and Cognitive Control: Evidence from the Simon Task. Psychology and Aging, 19, 290-303. Bialystok, E., Proarch, G., Luo, L., & Craik, F. I. M. (2014). Effects of Bilingualism and Aging on

Executive Function and Working Memory. Psychology and Aging, 29, 696-705. Calabria, M., Branzi, F. M., Marne, P., Hernandez, M., & Costa, A. (2015). Age-Related Effects

over Bilingual Language Control and Executive Control. Bilingualism-Language and

Cognition, 1, 65-78.

Dorbath, L., Hasselhorn, M., & Titz, C. (2013). Effects of Education on Executive Functioning and its Trainability. Educational Gerontology, 39, 314-325.

Gaudino, Elizabeth, A., Geisler, M. W., & Squires, N. K. (1995). Construct Validity in the Trail Making Test: What Makes Part B Harder? Journal of Clinical and Experimental

(22)

21

Neuropsychology, 17, 529-535.

Gold, B. T., Johnson, N. F., & Powell, D. K. (2013). Lifelong Bilingualism Contributes to Cognitive Reserve Against White Matter Integrity Declines in Aging.

Neuropsychologia, 51, 2841-2846.

Kessels, R. P. C., Van Zandvoort, M. J. E., Postma, A., Kapelle, L. J., & de Haan, E. H. F. (2000). The Corsi Block-Tapping Task: Standardization and Normative Data. Applied

Neuropsychology, 7, 252-258.

Kim, J., Chey, J., Kim, S. E., & Kim, H. (2015). The Effect of Education on Regional Brain Metabolism and its Functional Connectivity in an Aged Population Utilizing Positron Emission Tomography. Neuroscience Research, 94, 50-61.

Kochanek, A. R., Kline, A. E., Gao, W., Chadha, M., Lai, Y., Clark, R. S. B., Dixon, C. E., & Jenkins, L. W. (2006). Gel-Based Hippocampal Proteomic Analysis 2 Weeks Following Traumatic Brain Injury to Immature Rats Using Controlled Cortical Impact.

Developmental Neuroscience, 28, 410-419.

Luo, L., Craik, F. I. M., Moreno, S., & Bialystok, E. (2013). Bilingualism Interacts with Domain in a Working Memory Task: Evidence from Aging. Psychology and Aging, 28, 28-34. Macfarlane, M. D., Looi, J. C. L., Walterfang, M., Spulber, G., Velakoulis, D., Crisby, M.,

Orndahl, E., Erkinjuntti, T., Garde, E., Waldemar, G., Wallin, A., & Wahlund, L. (2013). Executive Dysfunction Correlates with Caudate Nucleus Atrophy in Patients with White Matter Changes on MRI: A Subset of LADIS. Psychiatry Research:

Neuroimaging, 214, 16-23.

Marcotte, K., & Ansaldo, A. I. (2014). Age-Related Behavioral and Neurofunctional Patterns of Second Language Word Learning: Ways of Being Successful. Brain and Language,

135, 9-19.

Martensson, J., Eriksson, J., Bodammer, N. C., Lindgren, M., Johansson, M., Nyberg, L., & Lovden, M. (2012). Growth of Language-Related Brain Areas After Foreign Language Learning. NeuroImage, 63, 240-244.

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000). The Unity and Diversity of Executive Functions and their Contributions to Complex “Frontal Lobe” Tasks: A Latent Variable Analysis. Cognitive Psychology, 41, 49–100.

(23)

22 Netto, T. M., Greca, D. V., Zimmermann, N., de Oliveira, C. R., Teixeira-Leite, H. M., Fronseca,

R. P., & Landeira-Fernandez, J. (2013). Effect of a Working Memory Training Program in Older Adults. Psicologia-Reflexao e Critica, 1, 122-135.

Nikolova, A. G. (2008). Bilingualism, Inhibition, and Executive Processing: Evidence from Stroop Color Naming, Proactive Interference, Task-Switching, and Working Memory.

Dissertation Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering, 68, 4859.

Otsuka, T., Tanemura, R., Noda, K., Nagao, T., Sakai, H., & Luo, Z. W. (2015). Development of Computer-Aided Cognitive Training Program for Elderly and Its Effectiveness through a 6 Months Group Intervention Study. Current Alzheimer Research, 6, 553-562. Rindermann, H. (2011). Increase of Intelligence in Childhood and Youth. Psychologie in

Erziehung und Unterricht, 58, 210-224.

Saliasi, E., Geerligs, L., Dalenberg, J. R., Lorist, M. M., & Maurits, N. M. (2015). Differences in Cognitive Aging: Typology Based on a Community Structure Detection Approach.

Frontiers in Aging Neuroscience, 7, 35.

Shipley, W. C. (1940). A Self-Administering Scale for Measuring Intellectual Impairment and Deterioration. The Journal of Psychology: Interdisciplinary and Applied, 9, 371-377. Thibeau, S., McFall, G. P., Wiebe, S. A., Anstey, K. J., & Dixon, R. A. (2016). Genetic Factors

Moderate Everyday Physical Activity Effects on Executive Functions in Aging: Evidence from the Victoria Longitudinal Study. Neuropsychology, 30, 6-17.

Zachary, R. A., Paulson, M. J., & Gorsuch, R. L. (1985). Estimating WAIS IQ from the SHIPLEY Institute of Living Scale Using Continuously Adjusted Age Norms. Journal of Clinical

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We hebben bepaald of er verschillen zijn in het aantal winkelverplaatsingen, en de gereisde afstand en reistijd voor winkelen per persoon per dag (pppd) tussen mensen die

To begin with, I observed that these two disciplines approach the link between autonomy and mental conditions from opposite sites; whereas current debates in psychiatric

The elderly participants were limited in their mobility and physical activity, and although there are differences with the healthy office workers, it is not so easy to

Research at the individual teacher level concerning situatedness, agency and the cyclical nature of learning and change deals with understanding factors affecting individual

Kurzban, Descioli, and O’Brien (2007) found significant results between the control group and the accountable groups that were not replicated in the current experiment?.

Following the permeability tests of the prepared modules, interfacial polymerization was applied on the lumen (lumen surface) of all hollow fibers and thin film composite (TFC)

Door verschillen tussen netwerkorganisaties en hiërarchisch-georiënteerde organisaties in structuur, visie en strategie, cultuur, redenen voor het inzetten van individuele

In relation to the assessment of compliance of UK law and practice with the obligations set out in the legal framework, in the context of immigration detention of LGBT