• No results found

Earnings management en genderdiversiteit bij de lokale overheid in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earnings management en genderdiversiteit bij de lokale overheid in Nederland"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Earnings management en genderdiversiteit bij de lokale overheid

in Nederland

Naam: Cheimaa Aouni Studentnummer: 10291679

Thesis supervisor: dr. S.W. Bissessur Datum: 16 juni 2016

Word count: 16852, 0

MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

Abstract

This paper examines the relation between a female mayor and the influence she has on the degree of earnings management within a Dutch municipality. To study this relationship this research will first determine if Dutch municipalities make use of earnings management as a mechanism and which accruals are used for that purpose. Afterwards three different models will be used to test if a female mayor has an effect on the degree of accruals that are used by municipalities to manage earnings.

This research shows that Dutch municipalities make use of earnings management to influence the financial reports. The outcome of the results present that municipalities use discretionary accruals to manage losses upwards and high profits downwards, to a fixed point just above zero profits. They do that by making use of accounts on the balance sheet within the existing accounting legislations for Dutch municipalities.

Furthermore this research shows that a female mayor has no influence on the degree of earnings management. None of the models show a significant result. However this study displays that the control variables size, urbanism, population, leverage and profitability affect the degree of earnings management within a municipality.

Earnings management is a highly discussed research object in de accounting literature. Most of the papers show interest in the profit sector and only a small amount examines earnings management in a nonprofit setting. The papers that argue earnings management in the nonprofit sector focus on charity organizations and hospitals. Papers about earnings management and the relation with gender diversity in the nonprofit sector are nonexistent. Therefore this paper is a contribution to the existing literature.

(3)

Statement of Originality

This document is written by student Cheimaa Aouni who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

1 Introductie ... 6

1.1 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ... 7

2 Literatuur ... 9

2.1 Earnings management ... 9

2.2 Positieve Accounting Theorie ... 10

2.3 Methoden van earnings management ... 11

2.3.1 Income smoothing ... 12

2.4 Earnings management en diversity ... 12

2.5 Public governance ... 13

2.5.1 Nederlandse Code voor goed openbaar bestuur ... 13

2.5.2 Rollen en taken binnen gemeenten ... 15

2.6 Gender diversity & public governance... 17

2.6.1 Openheid en integriteit ... 17

2.6.2 Doelgerichtheid en doelmatigheid ... 18

2.6.3 Leren en zelfreinigend vermogen ... 18

2.6.4 Verantwoording ... 18 2.7 Samenvatting literatuur ... 19 3 Hypothesen ... 21 4 Onderzoeksmethoden ... 23 4.1 Dataverzameling ... 23 4.2 Onderzoeksmodel ... 24

4.2.1 Model van Loeff en Schaepkens ... 24

4.2.2 Modified Jones Model ... 30

(5)

5 Resultaten ... 36

5.1 Model van Loeff en Schaepkens ... 36

5.1.1 Beschrijvende statistiek model van Loeff en Schaepkens ... 37

5.1.2 Normaliteit van de variabelen ... 37

5.1.3 Analyse... 38

5.1.4 Samenvatting ... 40

5.2 Modified Jones Model ... 40

5.2.1 Resultaat regressie ... 41 5.2.2 Beschrijvende statistiek ... 42 5.2.3 Samenvatting ... 42 5.3 Multiple regressiemodel ... 43 5.3.1 Beschrijvende statistiek ... 43 5.3.2 Multicollineariteit ... 45

5.3.3 Normaliteit van de variabelen ... 47

5.3.4 Multiple regressieanalyse zonder dummy variabelen ... 47

5.3.5 Multiple regressieanalyse met dummy variabelen ... 49

5.3.6 Logistische multiple regressieanalyse ... 51

5.3.7 Samenvatting ... 52

5.4 Samenvatting Resultaten ... 54

6 Conclusies ... 57

6.1 Bijdrage aan de wetenschap ... 58

6.2 Beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ... 58

Referenties... 59

Appendix A: Overzicht van de variabelen ... 64

Appendix B: Categorieën van de variabelen AI & SIZE ... 65

(6)

1 Introductie

In februari 2016 kwam de enquêtecommissie Financiële Functie Amsterdam met een vernietigend rapport over de financiële huishouding van de gemeente Amsterdam. Ondanks alle getroffen maatregelen stelt de enquêtecommissie (gemeenteraad Amsterdam, 2016), dat de financiën van de gemeente al jaren niet op orde zijn. Door dit nieuws ontstond er een brede maatschappelijk discussie over hoe de grootste stad van Nederland jarenlang tekortkomingen kan laten zien in de financiële administratie, de begrotingen, financieel advies, verbetertrajecten én de financiële rapportage.

Naast de gemeente Amsterdam zijn er ook andere gemeenten waarbij de financiële rapportage niet goed op orde is. Klokkenluider Leo Verhoef is al sinds 1997 bezig met het analyseren van de jaarrekeningen van alle gemeenten en luidt al enkele jaren de noodklok over de onbetrouwbare financiële rapportage van de Nederlandse gemeenten (Verhoef, 2007).

De maatschappij is steeds kritischer op het functioneren van de overheid, ook de lokale overheid wordt daarbij onder de loep genomen. Door de financiële crisis en de verregaande decentralisaties vanuit de Rijksoverheid richting de gemeenten, wordt het steeds moeilijker voor de gemeenten om het financiële plaatje rond te krijgen. Zo meldt de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna VNG) onlangs dat door de wijzigingen in het sociale domein, een grote kans bestaat dat de accountant bij veel jaarrekeningen over 2015, geen goedkeurende verklaring afgeeft.

Daarnaast zijn er de laatste tijd veel krantenberichten geweest over gemeenten die over 2015 een positief resultaat laten zien. Dit terwijl de gemeenten in 2013 de opdracht kregen om met de overheveling van rijkstaken, ruim 6 miljard euro aan bezuinigingen te realiseren (Volkskrant, 2013). De VNG voorspelde destijds dat gemeenten in het nauw zouden komen door het fikse tekort. Nu blijkt dat de gemeenten het allemaal makkelijk redden kan de eerste onderzoeksvraag worden gesteld:

Wordt er door Nederlands gemeenten gestuurd op het financiële resultaat?

Bij het onderzoeken of er gestuurd wordt op het financiële resultaat kan ook bekeken worden of genderdiversiteit een invloed heeft. Al jarenlang laat Nederland slechte cijfers zien omtrent het aantal vrouwen in de top. Volgens een recent onderzoek van Grant Thornten (2014) heeft Nederland van alle EU landen, het minst aantal vrouwen in topfuncties. In Nederland is het college

(7)

voor de financiën van de gemeente en de organisatie. Het aandeel vrouwelijke burgemeesters is aan de lage kant met maar 21,5 procent van het totaal in 2014. Zou dit lage aandeel van invloed kunnen zijn op de mate van earnings management bij de Nederlandse gemeenten?

De tweede onderzoeksvraag luidt:

Is er sprake van minder resultaatsturing als er een vrouwelijke burgemeester is?

1.1 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar earnings management bij profit organisaties. Bij deze onderzoeken is vaak een verband ontdekt tussen de mate van beloning van de managers en de resultaten van de onderneming (Healy, 1985). Hierdoor lijken managers een grote prikkel te hebben om aan winststuring te doen.

Naar aanleiding van verschillende boekhoudschandalen is er de afgelopen jaren meer aandacht geweest voor de karakteristieken van een bestuurder. Uit diverse onderzoeken blijkt dat vrouwen in topfuncties een directe relatie hebben met de mate van winststuring (Srinidhi et al., 2011). Het onderzoek van Gavious et al. (2012) toont onder andere aan dat bedrijven met een vrouwelijke CFO/CEO minder gebruikmaken van earnings management.

Ook op het gebied van earnings management bij non-profit organisaties is onderzoek gedaan. De onderzoeken die er op dit gebied zijn, vinden vaak bewijs dat er ook sprake is van earnings management in een non-profit setting. Petrovits (2006) heeft in het onderzoek bewijs gevonden dat liefdadigheidsinstellingen gebruik maken van een “cookie jar reserve” om daarmee de winsten en verliezen in een bepaald jaar te managen. Ook Jones et al. (2013) heeft onderzoek gedaan naar income smoothing bij liefdadigheidsinstellingen en stelt dat er op het resultaat wordt gestuurd. Verder hebben Verbruggen en Christiaens (2012) in hun onderzoek geconstateerd dat er door non-profit organisaties wordt gestuurd richting een resultaat van nul. Naast de onderzoeken naar liefdadigheidsinstellingen zijn er ook onderzoeken gedaan naar ziekenhuizen in een non-profit setting. Ook daar is bewijs gevonden dat er wordt gestuurd op het resultaat (Eldenburg et. al. 2011; Leone en Van Horn, 2005).

Dit onderzoek hoopt een wetenschappelijke bijdrage te leveren door te onderzoeken of er sprake is van earnings management bij lokale overheden in Nederland en in hoeverre het geslacht van de burgemeester van invloed is op resultaatsturing.

(8)

Naast de toegevoegde wetenschappelijke waarde bestaat er ook een belangrijke maatschappelijke bijdrage. Gemeenten krijgen enerzijds via ministeries inkomsten (gemeentefonds, sociale uitkeringen en uitkeringen op het gebied van infrastructuur), en anderzijds ontvangen zij geld door de door lokale belastingen te heffen (o.a. afvalstoffen- en rioolheffing en onroerende zaakbelasting). Alle inkomsten van de gemeente komen dus rechtstreeks van de burger. Een overschot aan (niet gebruikte) inkomsten kan ervoor zorgen dat de burger meer belasting betaalt dan nodig is.

Aan de andere kant worden de inkomsten van een gemeente uitgegeven aan de maatschappelijke doelen. Op het moment dat er te weinig wordt geïnvesteerd in een gemeente kunnen de maatschappelijke doelstellingen niet worden behaald. Het korten op uitgaven heeft een directe invloed op de leefomgeving van de burger.

Hierdoor is een juiste financiële rapportage door de gemeenten erg belangrijk voor de verantwoording richting de maatschappij. Teveel belasting heffen en de maatschappelijke doelstellingen niet behalen zullen ervoor zorgen dat de burgers in opstand komen. Bij het verliezen van het gemeenschappelijke draagvlak keert de maatschappij zich snel tegen de politiek en kan dit in het ergste geval resulteren, in het aftreden van de burgemeester.

(9)

2 Literatuur

2.1 Earnings management

Uit onderzoek (Stocken en Verrecchia, 2004) blijkt dat managers vaak meer informatie hebben over de financiële conditie van de organisatie en de status van de te bereiken doelstellingen dan externen. In de agency theorie van Jensen en Meckling (1996) wordt dit ook wel informatie asymmetrie genoemd. De agent heeft meer kennis dan de principaal en dit zorgt voor een vraag naar financiële rapportage. Earnings management wordt door een agent vaak gebruikt als mechanisme om via de financiële rapportage een bepaald signaal af te geven richting de stakeholders (Stocken en Verrecchia, 2004). Hoewel er bij de overheid in feite geen sprake is van winst, is het toch belangrijk om een positief signaal af te geven door middel van de financiële rapportage. Bij een non-profit organisatie is er daarom eerder sprake van resultaatsturing. De sturing is belangrijk voor de verantwoording richting de stakeholders.

Een onderzoek van Kitching (2008) toont aan dat de informatie asymmetrie bij een non-profit organisatie groter is dan bij een non-profit organisatie. Dit komt volgens Kitching (2008) omdat er twee principalen zijn, de donor en de begunstigde van de non-profit organisatie. Bij een gemeente bestaan de inkomsten afkomstig van de “donor” uit de burger die de lokale belastingen (o.a. afvalstoffen- en rioolheffing en onroerende zaakbelasting) moet betalen en uit de burger die rijksbrede belastingen moet betalen (website: Rijksoverheid). Rijksbrede belastingen zijn te onderscheiden in directe belastingen: inkomen, winst en vermogen en indirecte belastingen: verwerkt in de prijs van de goederen en de diensten. De rijksbrede belastingen worden verdeeld over de ministeries. Uiteindelijk ontvangt een gemeente via de verschillende ministeries een aantal inkomstenstromen (gemeentefonds, sociale uitkeringen en uitkeringen op het gebied van infrastructuur).

De begunstigde is het doel waaraan het geld wordt uitgegeven en kan variëren van een enkele burger (bv. sociale premies) tot aan de hele stad (bv. investeringen in de infrastructuur). Een donor zal niet direct profijt hebben van de maatschappelijke investeringen die een gemeente doet.

Daarnaast beschikken stakeholders doorgaans niet over dezelfde kwantiteit en kwaliteit aan financiële informatie. Hierdoor wordt volgens Fama & Jensen (1983) vaak een onafhankelijke board of trustees gevormd op verzoek van de stakeholders. In dit onderzoek kan de gemeenteraad, welke de handelingen van het management controleert, gezien worden als onafhankelijke board of trustees. De gemeenteraad heeft als taak het college van B&W namens de bevolking (de donor),

(10)

te controleren. Het doel van een gemeenteraad is om het college de maatschappelijke doelstellingen te laten behalen die bij de verkiezingen aan de burgers zijn beloofd. Het doel van een college is om zoveel mogelijk inkomsten te genereren waarmee de doelen gerealiseerd worden.

Steinberg (1986) stelt dat een non-profit organisatie probeert zoveel mogelijk inkomsten te genereren om daarmee alle maatschappelijke doelen te behalen. Hoe meer inkomsten een non-profit organisatie weet te genereren, hoe meer maatschappelijke doelen behaald kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat de bestuurders bij een gemeenten en de board of trustees (gemeenteraad) beiden een belang hebben bij meer uitgaven voor het behalen van maatschappelijke doelen. Hierdoor zal de board of trustees in plaats van kritisch op de jaarcijfers, eerder doelmatig controleren op de verantwoording door de gemeenten.

Samenvattend kan worden gesteld dat bij een non-profit organisatie sprake is van meer informatieasymmetrie vergeleken met een profit organisatie, omdat er twee principalen zijn (de donor en de begunstigde) welke in tegenstelling tot een profit organisatie niet direct profijt hebben van de gerealiseerde doelstellingen. Daarnaast heeft bij een non-profit organisatie de onafhankelijke board of trustees een belang die niet strijdig is met het belang van het management, eerder versterkend. Dit kan resulteren in minder controle en meer ruimte om op het resultaat te sturen.

2.2 Positieve Accounting Theorie

De positieve accounting theorie behandelt drie hypothesen om earnings management te verklaren (Watts en Zimmerman, 1986). Deze theorie kijkt naar het gedrag en de belangen van de agent. Net als bij de agency theorie is er een conflict tussen de belangen van de agent en de principaal en handelt de agent in het eigen belang. Doordat de principaal verwacht dat de agent elk jaar presteert, zal de agent er alles aan doen om dit resultaat te laten zien.

Watts en Zimmerman (1986) geven drie verschillende hypothesen om te verklaren waarom een agent een bepaalde verantwoordingslijn kiest: de bonusplanhypothese, de debt/equity hypothese en de political cost hypothese.

Voor dit onderzoek is vooral de political cost hypothese van belang. Bij deze hypothese speelt het politieke aspect voor een agent een grote rol. Deze theorie stelt dat non-profit

(11)

organisaties een prikkel hebben om op het resultaat te sturen. Deze prikkel bestaat, omdat de maatschappij via de politiek, van grote invloed kan zijn op de organisaties.

Bovens (2005) stelt dat vanuit een sociologisch perspectief managers in de publieke sector ook een intrinsieke prikkel hebben om niet in het belang van de principaal te handelen. Zo kennen bestuurders in de politieke sector meerdere verantwoordingslijnen en daarmee doelgroepen met verschillende verwachtingen, normen en prioriteiten. Op het moment dat ze aan de verwachtingen voldoen gebeurt er niks, maar als ze iets fout doen of niet in lijn met de verwachtingen handelen worden ze gelijk gestraft en mogelijk zelfs uit hun functie gezet.

Meerdere onderzoeken (Leone en van Horn, 2005; Hoerger, 1991; Brickley en Van Horn, 2002) tonen aan het bestuur van een non-profit organisatie niet een te hoge winst willen laten zien, omdat dit verkeerd kan vallen bij de donor. Zo zullen volgens Bovens (2005), de burgers woonachtig in de gemeente verwachten dat er zo goed mogelijk wordt bestuurd met daarbij voldoende uitgaven om de maatschappelijke doelstellingen te bereiken. Dit terwijl vanuit het perspectief van de belastingbetaler eerder verwacht wordt dat de gemeentelijke belasting naar beneden kan als een gemeente structureel hoge winsten rapporteert. Ook de controlerende partijen (de gemeenteraad, het ministerie van BZK, de provincie) kunnen ingrijpen bij een gemeente die structureel winsten of verliezen boekt. Hierdoor zal er in lijn met de Positieve Accounting Theorie, bij een winst gestuurd worden op het beperken van de opbrengsten en het zoveel mogelijk verschuiven van de inkomsten naar een volgend jaar (Scott, 2009).

Geconcludeerd kan worden dat in de non profit sector twee prikkels zijn om op het resultaat te sturen. De prikkel die ontstaat vanuit de political cost hypothese, namelijk dat de maatschappij via de politiek, van grote invloed kan zijn op de gemeenten. Daarnaast hebben overheidsmanagers ook een intrinsieke prikkel om niet aangepakt te worden voor de handelingen in strijd met de verwachtingen van de maatschappijen.

2.3 Methoden van earnings management

Resultaatsturing kan op verschillende manieren worden gedaan, Scott (2009) heeft in zijn onderzoek gesteld dat er vier soorten van resultaatsturing zijn; taking a bath, income minimization, income maxiization, en income smoothing. Voor dit onderzoek is vooral income smoothing van belang om te verklaren hoe gemeenten op winsten sturen.

(12)

2.3.1 Income smoothing

Bij deze methode van resultaatsturing worden de winsten over de loop van de jaren geëgaliseerd. Dit houdt in dat een winst gecompenseerd wordt met een of meerdere verliezen. Bij profit organisaties wordt deze methode vaak gehanteerd door het management om in meerdere jaren bonussen te behalen (Healy, 1985). In tegenstelling tot profit organisaties zullen non-profit organisaties eerder aan income smoothing doen om te voldoen aan de politieke verwachtingen en de methode gebruiken om hoge winsten te dempen (Ferreira et al. 2013). Zo kunnen lokale overheden niet winsten van miljoenen rapporteren, omdat de politiek en de maatschappij dan vragen gaan stellen over hoe een gemeente dergelijke winsten kan laten zien en of er wel genoeg wordt geïnvesteerd in de samenleving.

Daarnaast blijkt uit een onderzoek van Loeff en Schaepkens (2009) dat veel non-profit organisaties proberen de kosten van vreemd vermogen te reduceren door de inkomsten te verhogen. Ook Hoerger (2012) stelt dat non-profit organisaties streven naar een optimaal resultaat van een kleine winst en dat er gestuurd wordt om dit resultaat te bereiken.

Samenvattend kan gesteld worden dat er voor dit onderzoek income smoothing de manier zou kunnen zijn om gemeentelijke resultaten te sturen. Bij de uitvoering van dit onderzoek zal hier dan ook rekening mee gehouden worden.

2.4 Earnings management en diversity

Begin jaren negentig hebben zich een aantal grote accountingschandalen van onder andere Enron en Worldcom in Amerika voorgedaan. Bij deze grote schandalen hebben de bestuurders door middel van de financiële rapportage bewust de stakeholders misleid. In 2002 is de Sarbanes-Oxley Act (hierna SOX) geïntroduceerd. SOX is een reactie geweest op de grote schandalen door regelgeving te introduceren over de wijze waarop beursgenoteerde bedrijven rapporteren en door de bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de financiële rapportage. Door de bestuurders persoonlijk aansprakelijk te stellen wordt verwacht dat bestuurders meer integer een jaarrekening opstellen.

Naar aanleiding van de schandalen is er veel onderzoek gedaan naar of bepaalde karakteristieken van een bestuurder, accountant of board of directors van invloed zijn op de mate

(13)

Genderdiversiteit in een board wordt volgens Moradi et al (2012) ondersteund door verschillende theoretische perspectieven. Ze stellen dat de onafhankelijkheid van een board en de balans tussen een uitvoerende- en niet-uitvoerende directeur gerelateerd is aan de agency theorie. Door meer diversiteit aan te brengen in het bedrijf creëer je meer balans in de board en dit voorkomt dat enkele personen binnen een board de hele groep negatief beïnvloeden. Daarnaast stellen ze dat diversiteit ervoor zorgt dat er een betere governance cultuur heerst.

Ook Milliken en Martins (1996) stellen dat genderdiversiteit een belangrijk onderdeel is van het concept board diversiteit. Dit concept geeft aan dat een board een reflectie moet zijn van de samenleving. Daarnaast wijst onderzoek uit dat (Robinson en Dechant, 1997) dat diversiteit ervoor zorgt dat de markt beter wordt begrepen, er meer creativiteit is, betere oplossingen worden bedacht, effectief leiderschap vergroot en er beter wordt gecommuniceerd.

Barua et al. (2010) hebben bewijs gevonden dat vrouwelijke CFO’s lagere levels normale (niet-discretionaire) en abnormale (discretionaire) accruals rapporteren en blijken er minder fouten in de verwerking van transacties over de jaren heen te zijn. Kyaw et al. (2015) heeft bewijs gevonden dat een genderdiverse board minder stuurt op winsten in landen waar gendergelijkheid een grote rol speelt.

Samenvattend kan worden gesteld dat naar aanleiding van een groot aantal schandalen in Amerika, maatregelen zijn genomen in de vorm aansprakelijkheid, om bestuurders meer integer om te laten gaan met de financiële rapportage. Dit heeft ook geleid tot onderzoek naar de karakteristieken van een bestuurder. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vrouwen in verschillende bestuurlijke rollen ervoor zorgen dat er minder wordt gestuurd op het resultaat.

2.5 Public governance

Om te kunnen analyseren of het mechanisme van resultaatsturing ook binnen de Nederlandse gemeente wordt gebruikt. Is het in eerste instantie van belang om te weten welke karakteristieken worden verwacht van een bestuurder binnen de overheid. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de rollen en taken binnen een gemeente, zodat duidelijk wordt wie waar verantwoordelijk voor is. 2.5.1 Nederlandse Code voor goed openbaar bestuur

In juni 2009 is er een Nederlandse Code voor goed openbaar bestuur gepubliceerd (Rijksoverheid, 2009). In deze publicatie staan uitgangspunten voor het professioneel functioneren van de

(14)

besturen van gemeenten, waterschappen, provincies en het rijk. Het doel van de code is om de professionaliteit en betrouwbaarheid van het openbaar bestuur in Nederland te vergroten. Alle besturen van de gemeenten in Nederland moeten zich aan de regels van deze code houden. In de code zijn zeven beginselen oopgenomen waar het bestuur van een gemeente zich aan moet houden.

1. Openheid en integriteit: Het bestuur is open en integer en maakt duidelijk wat het daaronder verstaat. Het bestuur geeft in zijn gedrag het goede voorbeeld, zowel binnen de organisatie als daarbuiten. 2. Participatie: Het bestuur weet wat er leeft in de maatschappij en laat zien wat het daarmee doet. 3. Behoorlijke contacten met burgers: Het bestuur zorgt ervoor dat hijzelf en de organisatie zich behoorlijk

gedragen in contacten met burgers.

4. Doelgerichtheid en doelmatigheid: Het bestuur maakt de doelen van de organisatie bekend en neemt de beslissingen en maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen.

5. Legitimiteit: Het bestuur neemt de beslissingen en maatregelen die het mag nemen en die in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving. De beslissingen zijn te rechtvaardigen. 6. Lerend en zelfreinigend vermogen: Het bestuur verbetert zijn prestaties en die van de organisatie, en

richt de organisatie hier op in.

7. Verantwoording: Het bestuur is bereid zich regelmatig en ruimhartig jegens de omgeving te verantwoorden.

In tegenstelling tot de Corporate Governance Code voor de beursgenoteerde ondernemingen in de private sector schrijft de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur geen checks en balances voor, dit is bij wet al geregeld. Daarnaast bestaat de code uit beginselen en bevat geen concrete bepalingen. Doordat de code specifiek gericht is op het openbaar bestuur wordt er veel aandacht gegeven aan het inlichten en afstemmen met de burger.

Het doel van de code is meerledig namelijk, om het vertrouwen van de burgers en instellingen in de overheid te vergroten, het vergroten van zelfbewustzijn binnen de overheid, een professionaliseringsslag te kunnen maken en het vergroten van de transparantie over de kerntaken. De code zelf is geen verplicht instrument. Het bestuur van een gemeente (colleges van burgemeester en wethouders) kan zich aan de code verbinden. Bijna alle besturen werken sinds 2009 via de code goed openbaar bestuur1. Nadat een bestuur zich aan de code heeft verbonden,

(15)

mogen de controlerende organen de besturen aanspreken op de wijze waarop besturen de code implementeren.

2.5.2 Rollen en taken binnen gemeenten

In maart 2002 is er een nieuw stelsel voor de besturing van de gemeente ingegaan. De Nederlandse gemeenten worden voortaan duaal bestuurd. Dit houdt concreet in dat de taken en verantwoordelijkheden van het college van Burgemeesters en Wethouders (hierna college van B&W) en de gemeenteraad zijn ontvlecht, zie ook figuur 1. Door deze scheiding zijn de bestuurlijke en controlerende taken uit elkaar getrokken. Het doel van het nieuwe stelsel is dat de lokale politiek transparant is en dat de scheiding van de bestuurlijke- en controlerende taak zorgt voor een betere controle op de besluitvorming.

Figuur 1: Rollen en taken binnen de gemeente 2.5.2.1 De gemeenteraad

Het hoogste orgaan van de gemeente is de gemeenteraad. De leden van de gemeenteraad worden gekozen door de burgers binnen een gemeente. De gemeenteraad vertegenwoordigt hiermee de inwoners van de gemeente en heeft als voornaamste taak het college van B&W te controleren. Naast de controlerende taak is de gemeenteraad ook verantwoordelijk voor het stellen van kaders over het budget, de doelstelling, de grenzen waarbinnen wethouders (en daarmee de ambtenaren) mogen opereren.

2.5.2.2 Het college van B&W

De burgemeester en wethouders vormen samen het college van B&W en zijn verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van een gemeente. De gemeenteraad bepaalt welke wethouders worden

(16)

benoemd. Elke wethouder krijgt daarbij een eigen portefeuille. De burgemeester wordt benoemd door de Koning en de ministers.

De burgemeester is voorzitter van het college van B&W en ziet toe op de tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijke beleid. Daarbij is het college van B&W zelf verantwoordelijk voor het financiële beheer (binnen de grenzen van de bestaande wet- en regelgeving). Transparantie over de financiële gegevens is daarbij van groot belang, voor het geven van inzicht aan de burgers, maar ook om de financiële prestaties van de gemeente met andere gemeenten te kunnen vergelijken.

Om de correctheid, begrijpelijkheid en volledigheid van de begroting, meerjarenraming, het jaarverslag en de jaarrekening te kunnen waarborgen, staan in het Besluit Begroting en Verantwoording (hierna BBV), wettelijke regels voor het opstellen van financiële rapporten bij een gemeente.

2.5.2.3 Overige controlerende instanties

Naast de controlerende taak van de gemeenteraad wordt een gemeente ook door accountants, gedeputeerde staten (dagelijks bestuur van een provincie) en het ministerie van Binnenlandse Zaken gecontroleerd. De accountant is in opdracht van de gemeenteraad verantwoordelijk voor het controleren van de jaarrekening en geeft een verklaring met een oordeel over de rechtmatigheid en het getrouwe beeld.

In Nederland kan een gemeente die het financieel niet rond kan krijgen een Artikel 12-status krijgen van het ministerie van Binnenlandse zaken. Een Artikel 12-12-status houdt in dat een gemeente onder financieel toezicht staat en in ruil daarvoor voor een korte periode extra geld ontvangt. Daarvoor moet een gemeente wel aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De provincie heeft als wettelijke taak opgedragen gekregen om toezicht te houden op de financiële positie van een gemeente. De provincie moet voorkomen dat een gemeente een Artikel 12-status krijgt. Hiervoor kan een provincie repressieve en preventieve maatregelen gebruiken.

Als de jaarrekening en de begroting niet op tijd of kwalitatief niet goed worden ingezonden kan de provincie als toezichthouder een gemeente onder repressief toezicht stellen. Dit betekent dat een gemeente alle begrotingen en begrotingswijzigingen ter controle moet doorsturen naar de gedeputeerde staten.

(17)

de gemeenteraad, voorleggen aan de gedeputeerde staten. De gedeputeerde staten moeten vervolgens goedkeuring geven op de documenten. Met deze maatregel neemt de provincie de totale financiële bevoegdheid over van de gemeente, met als doel een gemeente weer financieel gezond te krijgen.

2.6 Gender diversity & public governance

Bij dit onderzoek wordt ook bekeken of het geslacht van de burgemeester een invloed heeft op het wel of niet sturen van resultaten binnen de lokale overheid in Nederland. Zoals in paragraaf 2.5.2 aangegeven is het college van B&W, met daarbij de burgemeester als voorzitter, verantwoordelijk is voor de financiën en de organisatie binnen de gemeente. Verder is in paragraaf 2.1.1 aangegeven dat er zeven beginselen zijn waar het bestuur van een gemeente zich aan moet houden: openheid & integriteit, participatie, behoorlijke contacten met de burger, doelgerichtheid en doelmatigheid, legitimiteit, leren en zelfreinigend vermogen, verantwoording.

Bij vier van de beginselen die van belang zijn voor de juistheid en volledigheid van de financiële rapportage, wordt aangegeven of het geslacht van invloed is op de mate waarin een bestuurder hoort te handelen.

2.6.1 Openheid en integriteit

Nguyen et al. (2008) heeft voor het onderzoek naar het verschil in ethisch handelen tussen mannen en vrouwen gebruikgemaakt van een model welke is geïntroduceerd door Reidenbach en Robin (1990). Met dit model wordt aan de hand van drie dimensies: moral equity, relativisme en contractualisme, een onderscheid van ethisch beoordelen gemaakt.

De eerste dimensie is die van het “moral equity”. Deze geeft aan hoe een individu eerlijkheid, vooroordelen en het onderscheidt tussen goed en fout waardeert. Bij de tweede dimensie, het relativisme, worden de sociaal/culturele systemen gewaardeerd. De derde dimensie contractualisme, gaat over het goed en fout binnen een contractuele overeenkomst.

Uit dit onderzoek kwam dat de vrouwelijke respondenten bepaalde kwesties eerder als onethisch zien dan de mannelijke respondenten. Voor dit onderzoek is dit een belangrijk resultaat om mee te nemen omdat vrouwelijke bestuurders eerder dan mannen inzien dat bepaalde kwesties niet ethisch. Hoe en of ze daar vervolgens naar handelen zal dit onderzoek uitwijzen.

(18)

2.6.2 Doelgerichtheid en doelmatigheid

Recent onderzoek wijst uit dat genderdiverse boards meer informatieve bijeenkomsten hebben en belangrijkere discussies eerder bespreken dan bij boards met alleen maar mannen (Clarke, 2005; Huse en Solberg, 2006; Stephenson, 2004; McInerney-Lacombe et al., 2008).

Een onderzoek van Umans et al. (2008) stelt dat een diverse groep ervoor zorgt dat er meerdere oplossingen worden aangedragen. Door de verschillende oplossingen ontstaan er groepsdiscussies wat in doelmatige besluitvorming resulteert. Hierdoor wordt bij dit onderzoek verwacht dat een vrouwelijke leider een positief effect zal hebben op de doelgerichtheid en doelmatigheid van een gemeente.

2.6.3 Leren en zelfreinigend vermogen

Volgens een onderzoek van Adams et a. (2010) zouden vrouwelijke directeuren meer onafhankelijk denken en het monitoringsproces verbeteren. Een andere studie van Del Prete en Stefanie (2015) toont aan dat vrouwelijke leiders in de bankenwereld het meer oog hebben voor monitoringsactiviteiten en daarmee de prestaties van een bank vergroten. Hiermee kan gesteld worden dat het lerend en zelfreinigend vermogen bij een vrouwelijke bestuurder eerder ontwikkeld is dan bij een mannelijke bestuurder.

2.6.4 Verantwoording

Verantwoording is voor dit onderzoek het belangrijkste beginsel om mee te nemen. Eerdere onderzoeken (Hillman et al., 2007; Adams and Ferreira, 2009) geven aan dat vrouwelijke directeuren beter toezien en monitoren op het handelen van managers en hierdoor toezichthouders stimuleren om de controlerende functie beter uit te voeren. Dit vergroot de verantwoording van de managers die slechte prestaties bereiken.

Daarnaast hebben Adams en Ferreira (2009) en Srinidhi (2011) bewijs gevonden dat vrouwelijke board members de winstkwaliteit verbeteren. Winstkwaliteit is een belangrijk maatstaf voor goede governance en wordt verwacht door de stakeholders van de organisatie. Daarom is een verbetering in winstkwaliteit ook een verbetering in verantwoording. Ook blijkt dat vrouwelijke participatie leidt door meer effectieve board communicatie richting de belanghebbenden (Joy 2008).

(19)

Uit een onderzoek van Burua et al. (2010) blijkt dat vrouwen eerder in lijn met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving zullen rapporteren. Daarnaast toont dit onderzoek aan dat vrouwen op een minder agressieve manier inkomsten en accruals zullen meenemen in de financiële verantwoording.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vrouwen beter controleren, een hogere winstkwaliteit rapporteren en eerder in lijn met de fungerende wet- en regelgeving zullen handelen. Naar aanleiding van deze conclusies wordt voor dit onderzoek verwacht dat vrouwen eerlijker en beter verantwoording afleggen, waardoor er minder wordt gestuurd op de financiële rapportage.

Samenvattend kan gesteld worden dat bij elk van de vier beginselen uit de Public Governance code eerder onderzoek heeft uitgewezen dat een vrouw als bestuurder een positief effect heeft op de gewenste governance. Op basis van deze resultaten wordt dan ook verwacht dat een vrouw als burgemeester minder geneigd is om aan resultaatsturing te doen.

2.7 Samenvatting literatuur

Uit onderzoek blijkt dat non-profit organisaties, net als profit organisaties, ook gebruikmaken van earnings management als mechanisme om op het resultaat te sturen. Sommige wetenschappers stellen zelfs dat de informatie asymmetrie en daarmee de prikkel, bij een non-profit organisatie groter is dan bij een profit organisatie. Dit komt omdat non-profit organisaties twee principalen hebben, de donor en de begunstigde. In dit onderzoek naar de lokale overheid in Nederland blijkt ook sprake te zijn van een “donor”, is de burger belasting moet betalen en een “begunstigde”, het doel waaraan een gemeente geld uitgeeft. Daarbij heeft in deze situatie een donor niet direct profijt van de maatschappelijke investeringen die een gemeente doet.

De gemeenteraad kan gezien worden als onafhankelijke board of trustees heeft als taak het college van B&W namens de bevolking (de donor), te controleren. Echter in een gemeente is het belang van een onafhankelijke board of trustees niet strijdig met het belang van het management, eerder versterkend. Dit kan ervoor zorgen dat er minder controle is en dus krijgt het bestuur meer ruimte om op het resultaat te sturen.

Doordat er een conflict is tussen de belangen van de agent en de principaal, handelt de agent in het eigen belang. Bij dit onderzoek spelen twee soorten prikkels een grote rol. Politiek gezien worden overheidsinstanties nauw in de gaten gehouden en bestaat er een prikkel om de principaal

(20)

te misleiden. Daarnaast hebben managers in de publieke sector ook een intrinsieke prikkel. Ze moeten zich verantwoorden richting meerdere principalen, met verschillende verwachtingen, normen en prioriteiten. Op het moment dat ze aan de verwachtingen voldoen gebeurt er niks, maar als ze iets fout doen of niet in lijn met de verwachtingen handelen worden ze gelijk gestraft en mogelijk zelfs uit hun functie gezet. Hierdoor hebben bestuurders de prikkels om bij de financiële verantwoording verliezen naar boven te sturen en hoge winsten te dempen.

Uit onderzoek blijkt dat er verschillende manieren zijn om op resultaten te sturen. Voor dit onderzoek is vooral income smoothing een belangrijk begrip om te begrijpen hoe er bij non-profit organisaties aan resultaatsturing kan worden gedaan. Bij deze methode van resultaatsturing worden de winsten over de loop van de jaren geëgaliseerd. Bij non-profit organisaties wordt deze methode vaak gehanteerd om te voldoen aan de politieke verwachtingen.

Ook blijkt uit verschillende onderzoeken dat de karakteristieken van een bestuurder een invloed hebben op de mate van earnings management. Onderdeel van deze onderzoeken is dat vrouwen in verschillende bestuurlijke rollen, ervoor zorgen dat er minder wordt gestuurd op het resultaat.

Binnen de Nederlandse overheid blijken ook een zevental uitgangspunten te zijn omschreven in de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur. Een bestuurder van een overheidsinstelling moet zich aan deze code houden. De volgende uitgangspunten zijn benoemd: openheid & integriteit, participatie, behoorlijke contacten met de burger, doelgerichtheid en doelmatigheid, legitimiteit, leren en zelfreinigend vermogen, verantwoording. Het doel van de code is om het vertrouwen van stakeholders te vergroten, zelfbewustzijn verhogen, een professionaliseringsslag maken en het vergroten van de transparantie.

Vervolgens is bij vier van de public governance beginselen die van belang zijn voor de juistheid en volledigheid van de financiële rapportage, aangegeven of het geslacht van invloed is op de mate waarin een bestuurder behoort te handelen. Bij alle beginselen is veel literatuur gevonden die ondersteunen dat een vrouwelijke bestuurder een positieve invloed kan hebben op de gewenste governance binnen de overheid. Hierdoor is de verwachting bij dit onderzoek dat een vrouw als burgemeester minder op het resultaat zal sturen dan een man.

(21)

3 Hypothesen

In deze paragraaf worden de deelvragen uiteengezet en de hypothesen ontwikkeld op basis van de literatuur in hoofdstuk 2. Door de hypothesen te toetsen wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.

Loeff en Schaepkens (2009) stellen dat bestuurders van overheidsinstellingen in Nederland verschillende prikkels hebben om op het resultaat te sturen. Kitching (2008) stelt dat de prikkel bij een non-profit organisatie zelfs groter is dan bij een profit organisatie. Uit onderzoek van Leone en van Horn (2002) en Hoerger (1991) hebben non-profit organisaties het doel om het rapporteren van een negatief resultaat te voorkomen. Bovens (2005) stelt managers in de publieke sector aan de verwachtingen van de stakeholders moeten voldoen en als er iets mis gaat, er een straf en mogelijk zelfs een ontslag volgt. Hierdoor zal er in lijn met de Positieve Accounting Theorie, bij een winst gestuurd worden op het beperken van de opbrengsten en het zoveel mogelijk verschuiven van de inkomsten naar een volgend jaar (Scott, 2009 p.288).

Naast de prikkels is voor dit onderzoek van belang dat een gemeente die over lange periode grote financiële tekorten laat zien, een deel van de financiële zelfstandigheid moet inleveren. Zoals omschreven in paragraaf 2.5 zijn er verschillende instanties die een gemeente controleren. Op het moment dat een gemeente niet conform de wet een jaarrekening of begroting presenteert, of als een gemeente structureel hoge winsten of negatieve verliezen rapporteert, zullen de controlerende instanties ingrijpen. Een gemeente kan onder financieel toezicht worden gesteld met als gevolg dat een deel van de zelfstandigheid ingeleverd moet worden. In een dergelijk geval is de reputatieschade (political cost hypothese) voor de gemeente groot. Zo zullen de burgers die op een democratische manier de vertegenwoordigers van een gemeente hebben gekozen, minder vertrouwen hebben in de bestuurders van de gemeente. Op basis van deze informatie wordt de eerste hypothese geformuleerd:

H1: Nederlandse gemeenten sturen op een resultaat om grote verliezen te voorkomen.

Naast de prikkel om grote negatieve verliezen te voorkomen geven verschillende onderzoeken naar earnings management bij non-profit organisaties het inzicht dat er gestuurd wordt op het behalen van kleine positieve resultaten (Leone en Van Horn, 2012: Verbruggen en Christiaens, 2012). Zo stellen Loeff en Schaepkens (2009) dat structurele winsten van overheidsinstellingen kunnen resulteren in druk op de bestuurders om lasten te verlichten óf bestedingen op te voeren. Lokale overheden zijn er niet op uit om grote winsten te maken. Daarom is het bij deze organisaties

(22)

niet van belang om een zo hoog mogelijke winst te behalen. Het tegendeel is waar, deze organisaties streven juist naar een zo laag mogelijk, maar positief resultaat (Hoerger, 2012). Om dit te voorkomen wordt verondersteld dat een gemeente er alles aan doet om het gerapporteerde resultaat zoveel mogelijk richting de nul te sturen. Dat geeft de volgende hypothese:

H2: Nederlandse gemeenten sturen op het resultaat om grote winsten te dempen.

Door gebruik te maken van H1 kan verder worden onderzocht of het geslacht van een burgemeester van invloed is op de mate van earnings management bij de lokale overheid in Nederland. Uit het literatuuronderzoek blijkt dat voor alle beginselen vanuit het Public Governance die voor de verantwoording van toepassing zijn, ondersteuning is gevonden dat een vrouwelijke bestuurder een positieve invloed kan hebben op het gewenste gedrag van bestuurders binnen de overheid. De verwachting bij dit onderzoek is dat een vrouw als burgemeester minder op het resultaat zal sturen dan een man.

Om dit te onderzoeken wordt de volgende hypothese gebruikt:

H 3: Bij gemeenten met een vrouw als burgemeester is er minder sprake van resultaatsturing dan bij een gemeente met een man als burgemeester.

(23)

4 Onderzoeksmethoden

Het onderzoek is een kwantitatief onderzoek en er wordt gebruikgemaakt van een database. Voor dit onderzoek worden gegevens gebruikt die gaan over de jaren 2008 tot en met 2014 in Nederland. De beschikbare gegevens verschaffen informatie over alle Nederlandse gemeenten. Om de geformuleerde hypothesen te toetsen wordt een model gebruikt die specifiek is ingericht om earnings managament bij Nederlandse gemeenten te toetsen en een model welke vaak wordt gebruikt in de earnings management literatuur van profit organisaties.

4.1 Dataverzameling

Voor het onderzoek wordt gebruikgemaakt van onafhankelijke-, afhankelijke-, controle- en dummy variabelen. De variabelen zijn allemaal kwantitatief, wat het onderzoek een kwantitatief onderzoek maakt. Voor dit onderzoek worden gegevens gebruikt die gaan over gemeenten in Nederland in de jaren 2008 tot en met 2014 (zie appendix C voor de gemeenten). Voor deze jaren is gekozen omdat het onderzoek van Loeff en Schaepkens (2009) al een inzicht geeft in de jaren 2006 en 2007. De gebruikte dataset bevat 2578 ondernemingsjaren en dat is in totaal 87% van het aantal ondernemingsjaren van gemeenten in deze periode. Hierdoor is er sprake van een representatief onderzoek.

Tabel 1: Gebruikte datagegevens Nederlandse gemeenten, zie ook appendix C

Voor het verkrijgen van de benodigde informatie over de jaarrekeningen en de balansen van de gemeenten wordt de data informatie van het CBS geraadpleegd. Gemeenten in Nederland zijn verplicht de informatie aan het CBS te verstrekken.

Naast het CBS is ook de site van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties geraadpleegd. Op deze site staat informatie voor de controlevariabele: het aantal vrouwen dat in de top 10% van de gemeente werkzaam is. Deze site heeft een database opgesteld waarvoor overheidsorganisaties informatie over o.a. de organisatie zelf moeten aanleveren, waaronder het aantal vrouwen in topfuncties.

Door de gemeentelijke herindeling (Rijksoverheid) zijn er in de loop van de jaren een aantal gemeenten samengevoegd. De populatie is gecorrigeerd door de missing values uit de dataset te

Jaar 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 TOTAAL

Aantal Nederlandse gemeenten 443 441 431 418 415 408 403 2959 Gebruikt voor de dataset 350 365 367 370 374 375 377 2578 Percentage per jaar 79% 83% 85% 89% 90% 92% 94% 87%

(24)

halen, voor de opgeheven en de nieuw ontstane gemeenten. In tabel 1 is het aantal Nederlandse gemeenten per jaar weergegeven in verhouding tot de gebruikte gegevens van Nederlandse gemeenten voor dit onderzoek.

Naast de financiële gegevens is ook informatie over het geslacht van de burgemeester verzameld. Deze data is handmatig via de site van de gemeenten opgezocht voor de jaren 2008 tot en met 2014.

4.2 Onderzoeksmodel

Voor dit onderzoek worden verschillende modellen gebruikt om de hypothesen te testen. Als eerste wordt bekeken of er daadwerkelijk sprake is van earnings management bij de Nederlandse gemeenten. Om dit te toetsen is gebruikgemaakt van een model van Loeff en Schaepkens (2009), welke is toegespitst op de situatie bij de Nederlandse gemeenten. Daarnaast wordt ook het Modified Jones model van Dechow et al. (1995) gebruikt, welke vooral in de algemene earnings management literatuur bekend is.

Na het bepalen óf er op het resultaat wordt gestuurd bij de Nederlandse gemeenten en op welke manier (grote winsten dempen en/of negatieve resultaten voorkomen), kan een relatie worden gelegd tussen de discretionaire accruals en het geslacht van de burgemeester. Deze relatie wordt onderzocht aan de hand van een multiple regressiemodel. Het multiple regressiemodel wordt uitgevoerd met als onafhankelijke variabele het geslacht van een burgemeester. Naast deze variabele worden ook een aantal controle- en dummy variabelen meegenomen.

4.2.1 Model van Loeff en Schaepkens

Om te bepalen of er sprake is van earnings management bij de Nederlandse gemeenten, moet een relatie worden gelegd tussen het resultaat van de gemeenten en de manier waarop een gemeente via verschillende accountingtechnieken het resultaat kan beïnvloeden. Om dit te onderzoeken is het van belang om te weten op welke manier een gemeente verplicht is de jaarrekening en de balans op te stellen. Daarna kan vastgesteld worden welke posten gebruikt kunnen worden om op het resultaat te sturen.

(25)

wet- en regelgeving, een aantal methoden heeft om op het resultaat te sturen. In dit onderzoek worden de reserves, de voorzieningen, de activa met een maatschappelijk nut en de voorraad bouwgronden genoemd als mogelijke sturingsposten op de balans.

4.2.1.1 Reserves

De gemeenten in Nederland hebben aan de passivazijde van de balans twee verschillende reserves staan: een algemene reserve en een bestemmingsreserve. De algemene reserve houdt in dat het geld in deze reserve vrij besteedbaar is voor alle gemeentelijke activiteiten. De bestemmingsreserve is een spaarpot die alleen gebruikt mag worden voor bepaalde gemeentelijke doelen. In tegenstelling tot commerciële bedrijven, kunnen de gemeenten in Nederland voordat het resultaat wordt vastgesteld een mutatie doen in de reserves. Dit kan zowel een onttrekking, als een storting zijn. Dit maakt deze balanspost uiterst geschikt om voor de afsluiting van de jaarrekening het resultaat positief of negatief te beïnvloeden (Van der Schaaf en Van Vugt, 2008). Bij het vormen, storten en onttrekking uit een reserve moet een gemeenteraad een besluit nemen.

4.2.1.2 Voorzieningen

Naast de reserves kunnen ook de voorzieningen door een gemeente gebruikt worden om op het resultaat te sturen. Anders dan de reserves worden de voorzieningen gebaseerd op een inschatting van te verwachten verliezen of verplichtingen in de toekomst. Daarbij wordt gekeken naar de verschillende soorten voorzieningen; de voorziening voor dubieuze debireuten, de voorziening om de kosten voor het groot onderhoud te egaliseren en de voorziening voor onrendabele bouwgronden. Afhankelijk van het resultaat kunnen deze inschattingen opwaarts of neerwaarts bijgestuurd worden Peek (2004).

4.2.1.3 Activa met een maatschappelijk nut

Loeff en Schaepkens (2009) stellen in hun onderzoek dat de balanspost activa met een maatschappelijk nut, ook gebruikt kan worden om op te sturen. Bij een gemeente worden veel investeringen gedaan in de openbare ruimten. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg en het onderhouden van bruggen, fietspaden, straten, openbare verlichting en nog veel meer. Deze investeringen vallen bij de BBV onder investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. Naast investeringen met een maatschappelijk nut zijn er volgens de BBV ook

(26)

investeringen met een economisch nut. Het verschil tussen beiden investeringen is het wel of niet kunnen verhandelen van het goed in de markt. Hierdoor zijn investeringen met een economische nut bijvoorbeeld de bedrijfspanden die een gemeente gebruikt om haar taak te kunnen uitoefenen. Ook al doet een gemeente dit voor de burger, toch kan het pand op de markt verhandeld worden.. Investeringen met een maatschappelijk nut kunnen daarentegen niet verhandeld worden. Een fietspad zal niet snel door iemand gekocht en onderhouden worden. Dit maken het investeringen met een maatschappelijk nut. Voor deze investeringen kunnen gemeenten zelf bepalen hoe ze de investering waarderen en afschrijven. Dit omdat er in tegenstelling tot een economisch goed geen marktwaarde is. Hierdoor is deze balanspost uitermate geschikt om het resultaat te beïnvloeden.

4.2.1.4 Voorraad bouwgronden

Als laatste wordt in het onderzoek van Loeff en Schaepkens (2009) gesteld dat de balanspost voorraad bouwgronden ook een belangrijk aandeel heeft in het sturen op het resultaat. De voorraad bouwgronden is een activapost op de balans. Deze post moet verplicht onder de BBV worden opgenomen om bouwgrondexploitaties tussentijds af te kunnen wikkelen. Hierbij kan een gemeente naar eigen inschatting een winst nemen. Net als bij de activa met een maatschappelijk nut komt hierbij een hoge mate van subjectiviteit aan te pas en kan ook deze post gebruikt worden om (positief) op het resultaat te sturen.

4.2.1.5 Totale discretionaire accruals

Voor het berekenen van de totale discretionaire accruals is moet eerst worden gekeken naar hoe de balansposten gebruikt worden om op het resultaat te sturen. In de onderstaande tabel is te zien dat bij een positief resultaat de reserves en de voorzieningen kunnen worden gebruikt door een storting te doen in de balansposten en hiermee het resultaat te dempen. Bij een negatief resultaat kunnen deze posten aangewend worden om door middel van een onttrekking het resultaat te verhogen.

Bij de voorraad bouwgronden en de activa met een maatschappelijk nut gebeurt het omgekeerde. Deze geactiveerde waarde van deze posten kan opgehoogd worden op het moment dat er een positief resultaat is en kan verlaagd worden bij een negatief resultaat.

(27)

Tabel 2: Balansposten die gebruikt kunnen worden om op het resultaat te sturen

Naar analogie van het onderzoek van Loeff en Schaepkens (2009) wordt op basis van tabel 2 de volgende formule gebruikt om de totale discretionaire accruals te berekenen.

Formule 1 Loeff en Schaepkens (2009):

TDA = totale discretionaire accruals in jaar t

Δ AM = mutatie in materiële vaste activa met maatschappelijk nut in jaar t Δ VB = mutaties in voorraad in jaar t – mutaties voorziening onrendabele

bouwgronden in jaar t

Δ AR = mutaties in algemene reserve in jaar t Δ BR = mutaties in bestemmingsreserve in jaar t

Δ V = mutaties in voorzieningen in jaar t + mutaties voorziening onrendabele bouwgronden in jaar t

4.2.1.6 Premanaged result

Na vaststelling van de discretionaire accruals kan het premanaged result worden berekend. Het premanaged result wordt berekend aan de hand van de discretionaire balansposten en het resultaat op de jaarrekening na de mutaties in de reserve (het gerapporteerde resultaat). Zoals in paragraaf 4.2.1 aangegeven mag een gemeente voor de afsluiting van een jaarrekening, met goedkeuring van

(28)

de gemeenteraad, een storting of onttrekking doen in de reserves. Deze wijziging op de jaarrekening zorgt ervoor dat een resultaat vóór en ná de mutatie in reserves bestaat. In dit onderzoek is het van belang om het resultaat na de mutaties in de reserves mee te nemen, omdat de mutatie in de reserves al in de formule voor de discretionaire accruals wordt meegenomen. Om heteroscedasticiteit te voorkomen zijn de posten door de totale activa van het vorige boekjaar gedeeld.

Formule 2 Loeff en Schaepkens (2009):

Premanaged result = resultaat vóór mutaties in de discretionaire posten in jaar t

R = resultaat boekjaar

A τ-1 = totala activa van het vorige boekjaar

Δ AR = mutaties in algemene reserve in jaar t

Δ BR = mutaties in bestemmingsreserve in jaar t

Δ V = mutaties in voorzieningen in jaar t + mutaties voorziening onrendabele bouwgronden in jaar t

Δ AM = mutatie in materiële vaste activa met maatschappelijk nut in jaar t Δ VB = mutaties in voorraad in jaar t – mutaties voorziening onrendabele

bouwgronden in jaar t

Met de uitkomsten van de twee formules van Loeff en Schaepkens (2009) kunnen de eerste twee hypothesen worden getoetst. De eerste hypothese stelt dat gemeenten verliezen sturen naar een positief resultaat. Dit kan onderzocht worden door het premanaged resultaat te vergelijken met het gerapporteerde resultaat. Op het moment dat het premanaged resultaat negatief is en het gerapporteerde resultaat positief, wordt hypothese 1 ondersteund. De gemeente maken in dat geval gebruik van de discretionaire posten om het negatieve resultaat naar een positief resultaat te sturen. De volgende formule wordt gebruikt om het verschil te berekenen.

(29)

Formule 3:

EMup = sturen van verliezen naar een positief resultaat (1=sturing, 0=geen sturing) Premanaged result = resultaat vóór mutaties in de discretionaire posten in jaar t

R = resultaat boekjaar

De tweede hypothese stelt dat gemeenten hoge winsten sturen naar een resultaat net boven de nullijn. Ook voor het toetsen van deze hypothese kunnen de uitkomsten van het model van Loeff en Schaepkens (2009) worden gebruikt. Op het moment dat het premanaged resultaat veel hoger is dan het gerapporteerde resultaat, wordt hypothese 2 ondersteund. De gemeente maken in dat geval gebruik van de discretionaire posten om het positieve resultaten te dempen. Om dit meetbaar te maken wordt ook gebruikgemaakt van het gerapporteerde resultaat en het premanaged resultaat. Alle gemeenten waarbij het premaneged resultaat hoger is dan nul, én waarvan het gerapporteerde resultaat gelijk of lager is dan nul, zijn door middel van de discretionaire posten naar beneden gestuurd.

Dit geeft formule 4:

EMdown = sturen van resultaat bij hoge winsten (1=sturing 0=geen sturing) PREMAN = resultaat vóór mutaties in de discretionaire posten in jaar t

RESULT = gemiddelde resultaat boekjaar

De uitkomsten van beiden formules worden aan de hand van een Two-sample T-test getoetst op significantie. Door de uitkomst te vergelijken met het verschil tussen het gerapporteerde resultaat en het premanaged resultaat gedeeld door de standaarddeviatie van het gerapporteerde resultaat.

(30)

4.2.2 Modified Jones Model

Voor dit onderzoek wordt naast het model van Loeff en Schaepkens (2009) ook het Modified Jones model (Dechow et al., 1995) gebruikt om te bepalen of er gestuurd wordt op het financiële resultaat. Dit model staat bekend als een van de meeste gebruikte modellen om earnings management te detecteren. Het model maakt als basis gebruik van het model van Jones (1991). Jones (1991) heeft een regressiemodel ontwikkeld om de discretionaire accruals in een bepaalde periode te kunnen schatten. Hierbij is rekening gehouden met een periode, het verschil in accruals tussen het begin en het eind van het boekjaar. Bij het model wordt ook een correctie gedaan op de economische omstandigheden waarin een bedrijf zich verkeerd. Dit is gedaan door de vaste activa en omzet mee te nemen waarbij ervan uit wordt gegaan dat de omzet niet-discretionair is.

Dechow et al. (1995) hebben het model aangepast omdat zij stellen dat er wel degelijk sprake is van een omzet die beïnvloed kan worden. Hierdoor hebben ze naast de vaste activa en omzet, ook de mutatie van de debiteuren meegenomen om de discretionaire accruals te berekenen. Voor dit onderzoek is dit een interessant model om te gebruiken, ook omdat Nederland en de Nederlandse gemeenten in de periode tussen 2008 en 2014 zich in een financiële crisis bevonden. Door gebruik te maken van het Modified Jones model (Dechow et al., 1995) worden de discretionaire accruals berekend en wordt rekening houdend met de economische omstandigheden waarin een gemeente zich verkeerd.

Daarnaast is het voor dit onderzoek een goed model omdat de inkomsten die een gemeente krijgt kunnen variëren. Zo kan een gemeente die zich in zwaar weer verkeerd, makkelijk de lokale belastingen omhoog doen of kan het Rijk in het kader van bezuinigingen de gemeenten met miljarden euro’s korten.

Het regressiemodel kent drie stappen om de discretionaire accruals te berekenen. De eerste stap is het bepalen van de totale accruals, Deze worden in het Modified Jones model (Dechow et al., 1995) bepaald door te kijken naar de som van de mutaties in de vlottende activa en het kortlopende deel van de langlopende schulden verminderd met de kortlopende schulden, de liquide middelen en de afschrijvingskosten. De formule is voornamelijk van toepassing voor beurgenoteerde ondernemingen die in lijn met de GAAP of IFRS regelgeving moeten rapporteren. In dit onderzoek is derhalve gekozen om een gecombineerd model te gebruiken.

De Nederlandse gemeenten moeten aan specifieke wet- en regelgeving voldoen, welke in tegenstelling tot bij beursgenoteerde bedrijven, veel meer ruimte geeft om te sturen op het resultaat via de balansposten; reserves, voorzieningen, activa met maastchappelijk nut en voorraad

(31)

modellen van Loeff en Schaepkens en het Modified Jones model te combineren. Wat er in het model van Loeff en Schaepkens (2009) ontbreekt is dat de totale discretionaire accruals niet gecorrigeerd worden voor de invloed die materiële vaste activa hebben op het resultaat. Ook het effect van de operationele activiteiten zoals de mutaties in de omzet en in de vorderingen, worden niet meegenomen.

Het residu van de berekening van de totale discretionaire accruels uit het model van Loeff en Schaepkens, wordt gebruikt als afhankelijke parameter in het bepalen van de geschatte niet-discretionaire accruals uit het Modified Jones model (Dechow et al., 1995). Dit noemt men ook wel een ordinary least squares (hierna OLS) regressie. Bij deze techniek worden de veronderstellingen uit dit onderzoek (er wordt gestuurd op het resultaat) nogmaals getoetst. Als H1 en H2 worden ondersteund laat dit model zien dat de onafhankelijke variabelen een significante invloed hebben op de afhankelijke variabele (totale discretionaire accruals uit het model van Loeff en Schaepkens).

Formule 1 Modified Jones Model (Dechow et al., 1995)

TAτ = totale accruals in jaar t (uitkomst model Loeff en Schaepkens)

α = regressiecoëfficiënt

A τ-1 = totale activa begin jaar ΔREVτ = mutaties in omzet in jaar t ΔRECτ = mutaties in vorderingen in jaar t PPEτ = vaste activa in jaar t

Vervolgens kan met de Beta’s als uitkomsten van de eerste formule geschat worden welk deel van de totale discretionaire accruals niet-discretionair is (normale bedrijfsvoering). Voor deze berekening worden ook de totale activa, het verschil in mutaties in omzet en vorderingen en de totale vaste activa genomen.

Formule 2 Modified Jones Model (Dechow et al., 1995):

(32)

β = is de waarde van de Beta uit formule 1 A τ-1 = totale activa begin jaar

ΔREVτ = mutaties in omzet in jaar t ΔRECτ = mutaties in vorderingen in jaar t PPEτ = mutaties in vaste activa in jaar t

ε

= residu, proxy van de discretionaire accruals

Als laatst kunnen de discretionaire accruals van een gemeente worden berekend door de derde formule:

DAτ = discretionaire accruals in jaar t TAτ = totale discretionaire accruals in jaar t

NDAτ = geschatte niet-discretionaire accruals in jaar t

4.2.3 Multiple regressiemodel genderdiversiteit

Om te onderzoeken of er een relatie is tussen de discretionaire accruals en het geslacht van een burgemeester wordt gebruikgemaakt van een multiple regressiemodel. De afhankelijke parameter voor de discretionaire accruals wordt gehaald uit het model van Loeff en Schaepkens (2009) en het Modified Jones model (Dechow et al., 1995). Als onafhankelijke variabele wordt de parameter geslachtsdiversiteit gebruikt waarvoor het onderscheid tussen een vrouw (waarde 1) en een man (waarde 0) als burgemeester in het model is meegenomen. Naast de onafhankelijke variabele worden ook een aantal controle- en dummy variabelen gebruikt voor het multiple regressiemodel, om te onderzoeken of er ook andere factoren van invloed kunnen zijn op de mate van winststuring bij de Nederlandse gemeenten.

4.2.3.1 Controlevariabelen

Voor dit onderzoek worden een aantal controlevariabelen gebruikt om te onderzoeken of andere factoren, naast het geslacht van de burgemeester, van invloed kunnen zijn op de mate van winststuring bij de Nederlandse gemeenten.

(33)

De eerste controlevariabele die voor dit onderzoek is meegenomen is het percentage vrouwen dat in de top 10% van de gemeenten werkt. Uit een onderzoek (Peni en Vähämaa, 2010) is bewijs gevonden dat wanneer er vrouwelijke directeuren zijn, minder gebruik wordt gemaakt van de discretionare posten. Door naar de verhoudingen aan de top van een gemeente te kijken, kan onderzocht worden of dit positieve effect ook bij de Nederlandse gemeenten van toepassing is.

Daarna volgen twee controlevariabelen waarin de demografische omstandigheden waarin een gemeente zich bevindt, worden meegenomen. Uit een onderzoek van McGuire et al. (2012) blijkt dat de demografische omgeving van invloed kan zijn op de manier waarop de financiële verantwoording plaatsvindt. De demografische controlevariabelen die voor die onderzoek zijn gebruikt zijn het aantal inwoners van een gemeente en de stedelijkheid (omgevingsadressendichtheid per km) van een gemeente. De variabelen zijn in categorieën onderverdeeld, van klein naar groot. De verwachting is dat beide variabelen een positief effect hebben op de mate van resultaatsturing.

Naast de demografische controlevariabelen worden ook een aantal controlevariabelen meegenomen die meer naar op de financiële verantwoording zijn gericht. Verschillende onderzoeken hebben geconstateerd dat er bij grotere instellingen meer gebruik wordt gemaakt van earnings management technieken omdat ze daarmee minder opvallen bij de stakeholders (Arun et al., 2015; Watts en Zimmerman, 1987). In dit onderzoek zal als vierde controle variabele “size” meegenomen worden. Deze zal naar analogie van diverse onderzoeken naar earnings management (Marra et al., 2011; Siregar en Utama, 2008) gemeten worden door de natuurlijke logaritme (ln) van de totale activa.

Verder wordt voor dit onderzoek als vijfde controlevariabele leverage meegenomen. De leverage van een gemeente kan bepaald worden door te kijken naar de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen. An et al. (2003) hebben bewijs gevonden dat instellingen met een hoge leverage ratio, een hogere mate van resultaatsturing toepassen.

Naast de bovenstaande controlevariabelen wordt ook de Return on Asets (ROA) als zesde verklarende parameter meegenomen. Diverse onderzoeken (Tang et al., 2015; Arun et al., 2015; Kyaw, 2015) hebben geconstateerd dat er een relatie bestaat tussen de ROA en het toepassen van earnings management. De ROA wordt berekend door het resultaat van een gemeente te delen door de totale activa.

(34)

4.2.3.2 Multiple regressiemodel

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk is aangegeven dat de twee afhankelijke variabelen voor de berekende discretionaire accruals worden gebruikt voor het toetsen of de afhankelijke variabele van het geslacht van de burgemeester en de controlevariabelen van invloed zijn op de mate van earnings management bij een Nederlandse gemeenten.

Het volgende multiple regressiemodel wordt hiervoor gebruikt:

DA = α0 + α1GENDER + α2 TGENDER + α3 AI + α4 STED + α5 SIZE + α6 LEV + α7 ROA

DA = discretionaire accruals (verkregen uit de modellen van Loeff en Schaepkens

en het Modified Jones model

α = regressiecoëfficiënt

GENDER = het geslacht van de burgemeester

TGENDER = het percentage vrouwen in de top 10% van een gemeente

AI = aantal inwoners van een gemeente (in 8 categorieën van klein naar groot) STED = stedelijkheid van een gemeente (in 5 categorieën van klein naar groot) SIZE = grootte van een gemeente op basis van de ln van de totale activa LEV = verhouding vreemd vermogen en eigen vermogen van een gemeente ROA = het resultaat van een gemeente gedeeld door de totale activa

4.3 Samenvatting onderzoeksmethoden

Dit is een kwantitatief onderzoek waarbij gebruikgemaakt wordt van een database. De gegevens die zijn verzameld verschaffen informatie over de financiële verantwoording door de Nederlandse gemeenten in jaren 2008 tot en met 2014. De gebruikte dataset bevat 2578 ondernemingsjaren en is 87% van het totaal aantal ondernemingsjaren van gemeenten in deze periode.

Voor dit onderzoek zijn drie modellen gebruikt: het model van Loeff en Schaepkens (2009), welke is toegespitst op de specifieke situatie bij de Nederlandse gemeenten, het Modified Jones model (Dechow et al., 1995) welke vooral in de algemene earnings management literatuur bekend is en een multiple regressiemodel om hypothese drie mee te testen.

De uitkomsten van het model van Loeff en Schaepkens geven een inzicht in de totale discretionaire accruals bij de gemeenten. Deze worden enerzijds gebruikt om te bepalen wat het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

- recht van hypotheek ter grootte van € 136.134 op het gebouw met ondergrond, parkeerterrein en erf, staande en gelegen aan de Prickwaert 196 te Sliedrecht, sectie K nummer

Om te voorkomen dat de vereniging hierdoor haar algemene reserve zou verliezen heeft het bestuur een bufferreserve gevormd waarmee twee dergelijke tegenvallers opgevangen kunnen

Dit betreft een bestemmingsfonds gevormd voor gelden welke ontvangen zijn en specifiek te besteden zijn aan de noodinloop voor daklozen. Deze middelen zijn gedurende het

Overeenkomst met de gemeente Vught en Boxtel zijn op basis van de dieren die niet door eigenaar worden opgehaald. Aantal dieren

Activa en verplichtingen worden in het algemeen gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs of de actuele waarde.. Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op basis van verkrijgingsprijs, verminderd met de daarover berekende lineaire afschrijvingen, welke zijn gebaseerd op de verwachte