• No results found

Gestreste ouders en de opwinding bij baby’s naar emotionele gezichtsuitdrukkingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gestreste ouders en de opwinding bij baby’s naar emotionele gezichtsuitdrukkingen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gestreste ouders en de opwinding bij baby’s naar

emotionele gezichtsuitdrukkingen

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en onderwijskunde wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

C Nieuwenhuijse 10002006 Januari 2017 Supervisor: Drs. E. Aktar/ Dr. M. Majdandzic Amsterdam (februari, 2017)

(2)

1

Inhoudsopgave

Abstract 2 Inleiding 3 Methode 10 Proefpersonen 10 Design 10 Maten en procedure 10 Stimuli 10 Vragenlijsten 11 Procedure 11 Statistische analyse 12 Data reductie 12 Uitkomstvariabelen 12 Resultaten 14 Discussie 15 Literatuur 20 Bijlagen 25

(3)

2

Stressed parents and arousal in babies to emotional facial expressions

Abstract:

This study examined how parental stress affects the processing of emotions in infants 6 to 12 months. The emotion processing was measured by a physiological measure: the pupil

response to emotional facial expressions (neutral, happy, angry, sad and scared) by unknown persons. For this purpose, 158 babies and their parents were examined. The measured arousal (pupillary reaction) when displaying emotional facial expressions is measured with an eye-tracker. Parental stress was investigated by self-report (DASS). Results show that there is no difference in pupil reaction to the different emotional facial expressions (a marginal effect was found with sad faces compared with neutral expressions). However, if there were

examined parental stress reveals that more maternal stress the pupils of infants 6 to 12 months dilate more at the sight of emotional facial expressions. So babies from 6 en 12 months show with the sight of both positive and negative emotions more excitement among maternal stress. However, Paternal stress and age of the baby's have no influence on the pupil reaction.

Conclusion: There is a relationship between maternal emotional state (stress) and emotion processing in infants 6 to 12 months.

Samenvatting:

In dit onderzoek is onderzocht hoe ouderlijke stress invloed heeft op de verwerking van emoties bij baby’s van 6 en 12 maanden. De emotieverwerking werd gemeten met een fysiologische maat: de pupilreactie op emotionele gezichtsuitdrukkingen (neutraal, blij, boos, verdrietig en bang) van onbekende personen. Hiervoor zijn 158 baby’s met hun ouders onderzocht. De gemeten opwinding (pupilreactie) bij het tonen van de emotionele

gezichtsuitdrukkingen is gemeten met een Eye-tracker. Ouderlijke stress is onderzocht door middel van zelfrapportage (DASS). Resultaten laten zien dat er geen verschil is in pupilreactie bij de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen (er werd een marginaal effect

gevonden bij verdrietige gezichten in vergelijking tot neutrale expressies). Echter wanneer er gekeken werd naar ouderlijke stress komt naar voren dat bij meer moederlijke stress de pupillen van baby’s van 6 en 12 maanden zich meer verwijden bij het zien van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Dus bij zowel positieve als negatieve emoties laten baby’s van 6 en 12 maanden meer opwinding onder maternale stress. Vaderlijke stress en leeftijd van de baby’s hebben echter geen invloed op de pupilreactie. Conclusie: Er bestaat een verband tussen moederlijke emotionele staat (stress) en de emotieverwerking bij baby’s van 6 en 12 maanden.

(4)

3

Inleiding

De emotionele ontwikkeling begint bij kinderen door het observeren van gezichten (De Haan, Belsky, Reid, Volein, & Johnson, 2004). Gezichten brengen belangrijke sociale signalen over die vaak accurate en snelle herkenning vereisen (De Haan et al., 2004). Mensen uit

verschillende culturen blijken dezelfde capaciteiten te ontwikkelen om emotionele signalen vanuit gezichtsuitdrukkingen te herkennen (Leppänen & Nelson, 2009). Volgens

verschillende studies beginnen deze componenten zich al vlak na de geboorte te ontwikkelen. Zo kunnen baby’s 36 uur na hun geboorte al emoties herkennen (Field, Woodson, Greenberg, & Cohen, 1982; Field, Cohen, Garcia, & Greenberg, 1984). Op latere leeftijd, wanneer ze 3 maanden oud zijn, kunnen ze onderscheid maken tussen bepaalde emoties, namelijk tussen blije en verraste gezichtsuitdrukkingen en tussen blije en boze gezichten (Young-Browne, Rosenfeld, & Horowitz, 1978; Barrera & Maurer, 1981). Tevens kunnen baby’s op deze leeftijd verschil in intensiteit van gezichtsexpressies waarnemen, dus de mate waarin iemand een boos of blij gezicht trekt (Kuckuck, Vibbert, & Bornstein, 1986). Concluderend kan gesteld worden dat baby’s al vroeg in staat zijn om emoties te herkennen, onderscheiden en beoordelen (Grossmann, 2010).

Een opmerking hierbij is dat de ontwikkeling van emotieperceptie afhankelijk is van de wisselwerking van enerzijds de rijping van perceptuele capaciteiten en anderzijds de

ontwikkeling van psychologische capaciteiten (Gwiazda et al., 1989). Zo zien pasgeborenen een wazig gezicht en kunnen ze alleen de haarlijn, ogen, neus en mond onderscheiden. Als ze 6 maanden oud zijn is de gezichtsscherpte aanzienlijk verbeterd en is de contrastgevoeligheid zo ver gevorderd dat ze meer bijzondere gezichtsexpressies kunnen waarnemen, zoals

bijvoorbeeld de afstand tussen wenkbrauw en oog.

Na deze vroege indrukwekkende competenties, ontwikkelt het begrip van emoties zich nog verder in de babytijd (Gauthier & Nelson, 2001). De ervaring van gezichten in de omgeving speelt een cruciale rol in de totstandkoming van het begrip van emotie vanuit de gezichtsexpressie. Belangrijke gezichten zijn hierbij ouders, omdat deze een prominente plaats innemen in het dagelijks leven van het kind. In hoeverre ouders hun emoties laten zien, door middel van gezichtsuitdrukkingen, heeft effect op de emotieverwerking bij jonge

kinderen (De Haan et al., 2004).

Een belangrijke ontwikkeling in de emotieverwerking in de babytijd is social referencing. Baby’s tussen 10 en 12 maanden beginnen met social referencing om te bepalen hoe ze moeten reageren bij nieuwe of onbekende gebeurtenissen (Gross, 2011; Vaish, Grossman, &

(5)

4

Woodward, 2008).Wanneer baby’s terecht komen in een onbekende situatie, kijken ze eerst naar hun ouders hoe ze moeten reageren. Wanneer ouders meer positieve

gezichtsuitdrukkingen tonen, is de kans groter dat de kinderen de onbekende situatie

benaderen. Terwijl wanneer ouders negatieve gezichtsuitdrukkingen tonen, de kans groter is dat kinderen juist de onbekende situatie vermijden. Social referecing zorgt er dus voor dat baby’s hun emoties leren te reguleren en zorgen ervoor dat ze leren over anderen in hun omgeving. Vaish en collega’s (2008) hebben een theorie ontwikkeld over de verwerking van emoties bij jonge kinderen in combinatie met de omgeving; de gezichtsexpressies van ouders. Volgens deze theorie zien baby’s in de eerste maanden van hun leven meer positieve dan negatieve gezichten. Zo kijken ouders regelmatig blij en verrast naar hun kinderen in de eerste 6 maanden in van hun leven (Malatesta & Haviland, 1982). Echter, in de tweede helft van het eerste levensjaar, beginnen baby’s met kruipen, lopen en experimenteren met voorwerpen. Ouders beginnen naar aanleiding van deze ontwikkelingen negatievere gezichtsuitdrukkingen te tonen naar hun kind, zoals bijvoorbeeld angst of boosheid. Op ongeveer hetzelfde moment beginnen baby’s social referencing te ontwikkelen voor de beoordeling van onbekende situaties. De combinatie van omgeving (negatieve gezichtsuitdrukkingen van ouders) en

social referencing zorgt er voor dat er een negativiteits bias ontstaat rond het eerste

levensjaar. Deze bias zorgt ervoor dat baby’s een heftigere reactie vormen op negatieve stimuli in vergelijking tot positieve of neutrale stimuli. Vaish en collega’s (2008)

ondersteunen dit doordat zij hebben aangetoond dat baby’s hetzelfde reageren op situaties wanneer ze positieve of neutrale signalen kregen vanuit hun omgeving, maar heftiger

reageerden op negatieve signalen. Zo kijken kinderen van 7 maanden langer naar angstige dan naar blije gezichtsuitdrukkingen en maken ze zich minder snel los van angstige gezichten dan van blije gezichten (De Haan et al., 2004; Peltola, Hietanen, Forssman, & Leppänen, 2015). Ook Event-Related-Potentials (ERP)-studies tonen aan dat er meer aandacht naar angstige gezichtsuitdrukkingen is dan naar blije gezichtsuitdrukkingen (De Haan et al., 2004; Peltola et al., 2015). De negativiteits bias lijkt een evolutionair adaptief doeleinde te dienen: het helpt kinderen de omgeving veilig te ontdekken om schadelijke situaties te vermijden(Vaish et al., 2008).

Om de aandacht naar emotionele gezichtsuitdrukkingen te onderzoeken wordt vaak gebruik gemaakt van de kwantitatieve onderzoek maat: de tijd dat de baby naar emotionele gezichtsuitdrukkingen kijkt (fixatie). In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een andere kwantitatieve index, namelijk een fysiologische reactie: de pupilgrootte. Er zijn

(6)

5

of opwinding bij emotieonderzoek in de babytijd (Bradley, Miccoli, Escrig, & Lang, 2008; Geangu, Hauf, Bhardwaj, & Bentz, 2011; Gredebäck, Eriksson, Schmitow, Laeng, & Stenberg, 2011; Aktar et al., 2016). Deze studies hebben pupilverwijding gebruikt omdat de pupilresponsen gemedieerd zouden zijn door de hersendelen die betrokken zijn bij de verwerking van gezichten en stressreacties op dreigende situaties (Aston-Jones & Cohen, 2005; Aktar et al., 2016). Geangu en collega’s (2011) onderzochten de pupilreacties van 6 en 12 maanden oude baby’s bij het tonen van beelden en geluiden van leeftijdsgenoten met positieve, negatieve en neutrale emoties. De baby’s lieten zowel pupilverwijding zien bij de positieve als bij de negatieve emoties, echter was de verwijding bij de negatieve emoties van langere duur. Veertien maanden oude baby’s werden in het onderzoek van Gredebäck en collega’s (2011) gebruikt om te onderzoeken hoe het zit met de pupilreactie bij het zien van verschillende emotionele stimuli. De stimuli waren de gezichten van hun ouders en

onbekende volwassenen (de ouders van de andere kinderen die mee deden). Hieruit kwam naar voren dat baby’s meer opwinding ervoeren (grotere pupildiameters) bij het zien van angstige gezichtsuitdrukkingen in vergelijking tot neutrale gezichtsuitdrukkingen (Gredebäck et al., 2011).

De vraag die nu naar boven reist is of de emotionele staat van ouders invloed heeft op de emotieverwerking bij baby’s. In een onderzoek naar het effect van depressieve moeders op de emotieverwerking bij baby’s is naar voren gekomen dat depressieve moeders anders

interacteren met hun kinderen; ze zijn minder sensitief, lachen en praten minder tegen hun kind (Gross, 2011). Ze laten daarbij meer negatief en minder positieve emotionele

gezichtsuitdrukkingen zien naar hun kinderen. In het still face- experiment komt naar voren dat kinderen van depressieve moeders anders reageren bij het zien van een emotieloze

gezichtsexpressie; ze raken minder snel van streek wanneer hun moeder een still-face liet zien in vergelijking met kinderen van niet-depressieve moeders. EEG-scans lieten tevens zien dat er bij de kinderen van depressieve moeders ook andere hersenactiviteit is geconstateerd bij de verwerkingen van emotionele gezichtsuitdrukkingen (Gross, 2011).

Een meer universele negatieve ouderlijke emotionele staat is ouderlijke stress. Verschillende onderzoeken suggereren dat ouderlijke stress de emotieontwikkeling van kinderen mogelijk kan beïnvloeden (Condon, Boyce, & Corkindale, 2004; Kvalevaag et al., 2013). Stress kan ook worden gezien als een negatieve emotie en speelt een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en de loop van psychopathologie. Zozeer zelfs dat veel modellen stress gekenmerkt hebben als een primaire determinant voor een gestoorde

(7)

6

Beurs, Van Dyck, Marquenie, Lange, & Blonk, 2001). Toch verschilt stress met depressie- en angstsymptomen op de volgende 3 aspecten, namelijk: ‘Symptomen van algemene malaise en negatief affect’ (aanwezig bij zowel angst als depressie), ‘symptomen die duiden op de afwezigheid van positief affect’ (specifiek voor depressie) en ‘symptomen voor fysiologische hyperarousal’ (specifiek voor angst). Stress wordt ook wel geschaard onder de term

‘nonspecifieke negatieve gevoelens’, zoals snel overstuur zijn en onrust voelen (De Beurs et al., 2001). Aangezien ouderlijke stress een belangrijke risicofactor kan zijn voor de

emotieontwikkeling bij kinderen kan het belangrijk zijn om te onderzoeken hoe de uiting hiervan gerelateerd is aan de emotieverwerking in de babytijd (Ingram & Luxton, 2005).

Zowel studies over dieren en mensen verschaffen bewijs voor het idee dat moederlijke stress al tijdens de zwangerschap invloed heeft op kinderen (Huizink, de Medina, Mulder, Visser, & Buitelaar, 2002

;

Schneider, Roughton, Koehler, & Lubach, 1999). Zo blijkt dat baby’s van gestreste moeders meer problemen hebben om zich aan te passen in nieuwe situaties, ze hebben meer gedragsproblemen en raken sneller van streek bij aanwezigheid van onbekende personen (Huizink et al., 2002). Dit is in lijn met dierproeven waarbij de

nakomeling van gestreste ratten meer problemen hadden met het omgaan van nieuwe situaties en hadden meer aandachtsproblemen.

Naast de studies over moederlijke stress tijdens de zwangerschap zijn er ook studies die aantonen dat moederlijke stress na de zwangerschap nadelige gevolgen kan hebben voor de emotieverwerking van kinderen. Factoren die er voor kunnen zorgen dat ouders stress kunnen krijgen zijn onder andere: Een verhoogde werkdruk, weinig sociale ondersteuning, negatieve levensgebeurtenissen, een groot aantal kinderen en een hoge leeftijd van de ouders (Östberg & Hagekull, 2000). Moederlijke stress wordt in verband gebracht met verhoogde aandacht naar angstige gezichtsuitdrukkingen bij baby’s tussen de 5 en 7 maanden (Forssman et al., 2014). Forssman en collega’s (2014) stelden dat de combinatie van genetische aanleg (chromosoom hype TPH2- 703) en de aanwezigheid van maternale stress geassocieerd werd met het moeilijker kunnen losmaken van angstige gezichtsuitdrukkingen.

In veel studies, zoals dat van Huizink en collega’s (2002) en Ӧstberg en Hagekull (2000), wordt alleen moederlijke stress meegenomen in het onderzoek. In deze studie zal er ook worden ingegaan op vaderlijke stress. Uit onderzoek blijkt namelijk dat vaders een positieve invloed hebben op de emotionele ontwikkeling bij jonge kinderen. Zo is gebleken dat uitdagend opvoedgedrag bij vaders preventief kan zijn voor sociale angststoornissen bij kinderen van 4 jaar (Majdandžić, Möller, de Vente, Bögels, & van den Boom, 2014).

(8)

7

gedragsproblemen bij het kind op 3 jarige leeftijd (Kvalevaag et al., 2013). Het verschil wat betreft evolutionaire rollen in de opvoeding is tevens een aanknopingspunt om ons te richten op zowel vaderlijke en moederlijke stress (Bögels & Perotti, 2011). Moeders blijken meer een verzorgende rol te hebben terwijl vaders kinderen leren hoe ze om moeten gaan met de

buitenwereld. Vaders weten het beste of kinderen nieuwe stimuli moeten vermijden of confronteren, en kinderen zijn zich hiervan bewust (Bögels & Perotti, 2011).Vanaf de geboorte wordt de rol van de vader in de ontwikkeling groter. In de meeste landen, zo ook Nederland, heeft de vader een actieve rol in de opvoeding. Het lijkt dus belangrijk om, naast het psychisch welbevinden van de moeder, het psychisch welbevinden van de vader mee te nemen in het onderzoek.

Naast de splitsing van vaderlijke en moederlijke stress kan mogelijk de leeftijd van de baby’s ook van invloed zijn op het effect van ouderlijke stress op de emotieverwerking. Na het eerste levensjaar vindt er een verschuiving plaats wat betreft de reactie op emotionele stimuli (Vaish et al., 2008). Twaalf maanden oude baby’s blijken een heftigere reactie te vormen op negatieve stimuli dan jongere kinderen (negativiteits bias). Wanneer ouders blije, angstige of neutrale gezichtsuitdrukkingen laten zien, tonen 10 tot 12-maanden-oude baby’s meer negatief affect bij de angstige gezichtsuitdrukkingen vergeleken met de neutrale conditie, maar niet meer positief affect vergeleken bij de blije gezichtsuitdrukkingen vergeleken met de neutrale conditie (Vaish et al., 2008). In deze studie gaan we in op het verband tussen ouderlijke stress en pupilreactie op emotionele stimuli bij baby’s van 6 en 12 maanden.

In de huidige studie, wordt indirect het verband onderzocht tussen de uiting van ouderlijke stress bij een niet-klinische populatie door middel van stress-zelfrapportage bij vader en moeder als voorspeller voor de opwinding naar gezichtsexpressies bij baby’s van 6 en 12 maanden. Ouders scoren zichzelf op de volgende aspecten: moeite hebbend met ontspannen, nerveuze spanningen hebbend, geïrriteerd zijn, opgefokt zijn en snel overstuur rakend van onbelangrijke zaken (De Beurs et al., 2001). De aandacht wordt onderzocht door de

pupilreactie van de baby’s te meten bij het zien van filmpjes van gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen. Jones, Slade, Pascalis en Herbert (2013) gebruikten in hun onderzoek ook afbeeldingen van gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen. Eén van hun

bevindingen was dat moederlijke gezichtsexpressie positief geassocieerd wordt met de psychische gezondheid van de moeder. Daarnaast tonen de bevindingen aan dat de aandacht bij baby’s van 3,5 maand naar angstige gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen

(9)

8

afhankelijk is van moederlijke symptomen van emotionele nood. In dit onderzoek zal er daarom ook met gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen worden gewerkt.

Geangu en collega’s (2011) hebben onderzocht hoe baby’s reageren op positieve en negatieve gezichtsuitdrukkingen van leeftijdsgenoten. Hierbij werd gebruik gemaakt van dynamische filmpjes, waar in dit onderzoek ook gebruik van zal worden gemaakt. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat baby’s meer opwinding ervoeren bij de aanblik van negatieve gezichtsuitdrukking in vergelijking tot positieve gezichtsuitdrukkingen. De pupildiameter vergrootte bij beide emoties; echter was de vergroting van langere duur bij de negatieve gezichtsuitdrukkingen. Er wordt daarom verwacht dat de baby’s in het huidige onderzoek op de negatieve emoties sterker zullen reageren dan op positieve stimuli.

Hoewel de invloed van stress op de pupilreactie van baby’s nog nooit onderzocht is, zijn er associaties gevonden tussen ouderlijk negatief affect en de pupilreactie van baby’s. Zo vindt er een verminderde pupilreactie naar emotionele gezichtsuitdrukkingen plaats bij baby’s tussen de 13 en 16 maanden, waarbij de moeder hoog scoort op negatief affect en de baby op angstig temperament (Aktar et al., 2016). In het huidige onderzoek zal het temperament van het kind niet mee worden genomen. Forssman en collega’s (2014) geven aan dat er meer aandacht was voor angstige gezichtsuitdrukkingen onder moederlijke stress (in combinatie met erfelijke aanleg). Aandacht voor gezichtsuitdrukkingen werd in dat onderzoek als gedragsmatig component gebruikt: de tijd dat de baby’s naar gezichtsuitdrukkingen kijken (fixation). Het effect van de omgeving, ouderlijke stress, op de pupilgrootte van baby’s van 6 en 12 maanden is echter nog nooit onderzocht. Om die reden is het lastig om de richting van het effect te geven. Gebaseerd op het artikel van Vaish en collega’s (2008) wordt verwacht dat de effecten van ouderlijke stress groter is bij baby’s van 12 maanden dan bij baby’s van 6 maanden. Daarnaast wordt verwacht, gebaseerd op literatuur van McBride, Schoppe en Rane (2002) en Perotti en Bögels (2011) dat vaderlijke stress een voorspeller kan zijn voor de emotieverwerking van kinderen. Zoals Perotti en Bögels (2011) aangaven zijn vaders belangrijke indicatoren hoe baby’s met nieuwe stimuli om moeten gaan. Een gestreste vader kan deze rol wellicht minder goed aanmeten. De verwachting is dan ook dat de baby’s de nieuwe stimuli, emotionele gezichtsuitdrukkingen, minder goed kunnen beoordelen. Er wordt dus zowel een effect verwacht op de pupilreactie bij moederlijke als vaderlijke stress.

Door antwoord te vinden op de onderzoeksvraag komen we meer te weten over de rol van de omgeving, ouderlijke stress, op de emotieontwikkeling bij baby’s. De mate van stress die ouders rondom de opvoeding ervaren is een belangrijk aandachtsgebied omdat de

(10)

9

belemmeren. De ouder zelf kan een depressie ontwikkelen of lichamelijke klachten krijgen (Oelofsen & Richardson, 2006; Singer, 2006). Wat betreft het kind onderzoeken we in deze studie of al in de babytijd sprake is van een effect wat betreft de emotieontwikkeling met behulp van pupilverwijding. Mogelijk zou op het tonen van emotionele gezichtsuitdrukking bij gestreste ouders getraind kunnen worden, wat uiteindelijk de emotieontwikkeling bij kinderen ten goede komt. Daarnaast zal de informatie over het verschil van het effect bij verschillende leeftijden van baby’s en het verschil tussen vaderlijke en moederlijke stress meer handvaten bieden om te beslissen wanneer en welke preventieve zorg nodig is bij gezinnen met gestreste ouders.

(11)

10

Methode

Proefpersonen

Er deden 158 baby’s aan het onderzoek mee. Hiervan waren 80 baby’s van 6 maanden oud (36 meisjes, gemiddelde leeftijd= 6.1 maanden, SD=0.5, range= 5.0 tot 7.5 maanden) en 78 baby’s van 12 maanden oud (43 meisjes, gemiddelde leeftijd= 12.1 maanden, SD= .60, range= 10.7 tot 13 maanden). Vijftien baby’s van 6 maanden oud en 11 baby’s van 12 maanden oud zijn getest maar verwijderd uit de data analyse. Dit is te wijten aan baby’s die overstuur zijn, mankementen van apparatuur en ontbrekende data (zoals het niet invullen van de vragenlijsten). De werving vond plaats vanuit de gemeente die willekeurig families contacten die net een kindje hadden gekregen; deze families ontvingen een brief met een uitnodiging voor onderzoek bij het Babylab. Socio-demografische gegevens zijn

gepresenteerd in Tabel 1. De studie is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. Ouders gaven toestemming voor deelname door de informed

consent in te vullen voorafgaand aan het onderzoek.

Design

De baby’s met ouder(s) kwamen één maal naar het laboratorium toe. Het onderzoek dat werd uitgevoerd was onderdeel van een groter onderzoek. De studie includeerde tevens een

leeftijdsgroep van baby’s van 18 maanden oud (maar deze groep is niet gebruikt bij de huidige studie). In de vragenlijst is tevens gekeken naar depressie, angst en positieve en negatieve emotie (deze zijn ook niet gebruikt in de huidige studie). De vragenlijst werd digitaal voorafgaand aan het bezoek van het Babylab ingevuld. In het laboratorium vond fysiologisch onderzoek plaats, door middel van een Eye-tracker. Getrainde masterstudenten voeren de fysiologische maat uit. Als beloning dat de proefpersonen mee hebben gedaan aan het onderzoek ontving de baby een certificaat en mocht hij/zij een klein boekje uitzoeken.

Materiaal en procedure

Stimuli

De stimuli zijn verkregen via de ‘The Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES)’ (Van der Schalk et al., 2011). De stimuli waren 20 herhaalde filmpjes (1280 x 1024 pixels) van gezichtsexpressies (neutraal, angst, blij, boos en verdrietig) van vier verschillende acteurs (2 vrouwen en 2 mannen). De acteurs hadden de leeftijd tussen de 18 en 25 en waren van Noord-Europese afkomst. De acteurs keken recht in de camera, stonden voor een grijze achtergrond en hadden allen dezelfde lichtcondities. Bij alle filmpjes hadden de eerste .5

(12)

11

seconde de acteurs een neutraal gezicht, gevolgd door het begin van de expressie (neutraal, angst, blij, boos of verdrietig) en het gezicht werd gedurende 5 seconde in deze expressie gehouden. De films varieerden tussen de 6 en 6,5 seconde. Daarna volgde een

aandachtstrekker (bijvoorbeeld een bewegende afbeelding van een eendje of zandloper) zodat de aandacht van de baby niet verzwakte.

Vragenlijst

De stress van de ouder werd gemeten met een digitale vragenlijst die beide ouders moeten

invullen. De vragen zijn gebaseerd op Depression Anxiety Stress Scale (DASS, Lovibond & Lovibond, 1995b). De DASS omvat 42 items, 14 items voor depressie, 14 voor angst en 14 voor stress. De items zijn geschaald volgens een Likert-schaal dat loopt van 0 (nooit van

toepassing) tot 3 (meestal van toepassing). De subschaalscore wordt berekend door de scores

van de items op te tellen. De range van elke subschaal loopt dus van 0 tot 42; het theoretisch schaalmidden is 21. Er werd zowel van de Engelstalige vragenlijst gebruik gemaakt (voor niet-Nederlandssprekende ouders) als van de Nederlandse versie. De interne consistentie van de subschalen is ruim voldoende en de item-rest correlaties geven tevens aan dat iedere subschaal een homogene set vormden (De Beurs et al., 2001). De betrouwbaarheid

(Cronbach’s alpha) voor de subschaal vaderlijke stress is .90 en .87 voor moederlijke stress. De onderzoekers scoorden de ingevulde vragenlijsten en berekenden een gemiddeld

stressniveau per ouder.

Procedure

De aandacht voor emotionele gezichtsuitdrukkingen werd gemeten door middel van een

Eyelink 1000 desktop eye tracker met een sampling rate van 1000 HZ (SR Research, 2010) in een vaag verlichte kamer. Baby’s werden in een Maxi-Cosi met gordels gezet met een afstand van 60 cm ten opzichte van het scherm. Daarbij kregen de baby’s een sticker op hun

voorhoofd, zodat de Eye-tracker de pupillen kon meten (Zie figuur 1). Voorafgaand aan de test werden de ogen gekalibreerd met een 5-punten procedure. Tijdens de test zat de ouder op een stoel naast het kind en werd er verteld om zo neutraal mogelijk te blijven, tenzij de baby van streek raakte.

De taak bestond uit 40 filmpjes van 8 angstige, 8 neutrale, 8 boze, 8 verdrietige en 8 blije gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen. De filmpjes werden getoond in 5 blokken. Ieder blok was dezelfde acteur met 5 verschillende emoties, waarbij begonnen werd

(13)

12

met een neutrale emotie en vervolgens werd in willekeurige volgorde positieve of negatieve emoties getoond. In elk blok werden vijf verschillende emoties getoond in een willekeurige volgorde met de volgende restricties: dezelfde emotie kon niet na elkaar afgespeeld worden en alle emoties waren getoond voordat er één weer werd herhaald. Elk blok begon met een aandachtstrekker (een bewegend plaatje zoals een eendje of zandloper) gevolgd door 500 ms durend grijs scherm. Vervolgens werd er een wazig gezicht getoond (1500ms) gevolgd door een neutrale gezichtsexpressie en tot slot werd de emotionele gezichtsexpressie getoond. De onderzoeker in de andere kamer controleerde de aandacht van de baby door een

aandachtstrekker te kiezen. Daarnaast hield de onderzoeker de kamer in de gaten door middel van een camera dat in de kamer hangt waar de baby en ouder zijn.

Statistische Analyse

Data reductie

Pupilreacties. De volgende stappen werden uitgevoerd om het resultaat te verkrijgen uit de

variabelen. Ten eerste werden perifere waarden (> 4SDs) in de pupildiameters bij de baby’s verwijderd. Ten tweede werden ontbrekende waarnemingen (<500 ms) vervangen via lineaire interpolatie (Jackson & Sirois, 2009). Alleen de data wanneer baby’s langer dan 500 ms per 3 sec naar de filmpjes keken werden meegenomen in de analyse. Sommige filmpjes duurden langer dan 6 sec (6060 ms) en zijn ingekort tot 6 sec. Daarnaast zijn de data van de pupillen voor de verschillende emoties samengevoegd tot een gemiddelde pupilgrootte voor elke emotie bij iedere baby. Op deze manier is voor iedere emotie bij iedere baby een gemiddelde pupilgrootte berekend.

Er is tevens rekening gehouden met de grootte van de pupillen voorafgaand aan het tonen van een emotie. De eerste .5 seconde werd gebruikt als uitgangswaarde (baseline). De uitkomstvariabele ‘pupilreactie’ is dan ook gemeten door middel van de grootte van de pupil, voorafgaand aan de emotie (de eerste .5 seconden), af te trekken van de pupilgrootte tijdens de emotionele gezichtsuitdrukking.

Uitkomstmaten

De uitgangswaarde (baseline) van de pupil-scores was de uitkomstmaat in de analyse van de psychologische reactiviteit op emotie (differentiële pupil reacties). Om die reden dienen alle pupilanalyses geïnterpreteerd worden als relatieve verandering in pupilgrootte van de uitgangswaarde. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal er gebruik worden gemaakt van een herhaalde ANCOVA om de pupilgrootte te vergelijken bij verschillende

(14)

13

emoties en te kijken of ouderlijke stress invloed hier op heeft. Emotie is dus de herhaalde variabele. De aandacht naar gezichtsuitdrukkingen (pupilgrootte) is de afhankelijke

(kwantitatieve) variabele. De binnen- subjects factor is emotie en de tussen- subjects-factor is de leeftijd van de baby’s (6 en 12 maanden). De covariaat is ouderlijke stress (de score op de zelfrapportage DASS). Om het verschil tussen moederlijke stress en vaderlijke stress te meten worden twee covariaten toegevoegd, namelijk ‘stress van moeder’ en ‘stress van vader’ (scores op de zelfrapportage DASS). Door de data op deze manier te analyseren zal er een antwoord gevormd kunnen worden op alle drie de onderzoeksvragen.

(15)

14

Resultaten

Effect van emotie op pupilreactie

Ten eerste is er gekeken of de verschillende emoties een effect hadden op pupilgrootte. Door het van streek raken van baby’s, ontbrekende vragenlijsten of niet-bruikbare pupildata zijn er 48 participanten uit de data gevallen. In tabel 2 zijn de gemiddelden pupilreacties gegeven bij de verschillende emoties (n=132). Een variantieanalyse is uitgevoerd (herhaalde ANOVA) met één binnen-variabele (emotie). De resultaten laten zien dat pupilgrootte niet significant afhangt van het type van emotie, F(5,425)= 2.12, p>.05. Kijkend naar de verschillen tussen emoties valt op dat de verdrietige gezichtsuitdrukking op de grens ligt van significatie (marginaal significant) in vergelijking met de neutrale gezichtsuitdrukking (p=.082). Dus baby’s van 6 en 12 maanden lijken grotere pupillen te hebben (meer opwinding) bij verdrietige gezichtsuitdrukkingen ten opzichte van de pupilreactie bij neutrale gezichtsuitdrukkingen, maar dit is niet significant.

Individuele verschillen pupilreactie van baby’s naar emotie

Ten tweede werden de covariaten ‘vaderlijke stress’ en ‘ moederlijke stress’ aan het model toegevoegd. Hieruit bleek dat vaderlijke stress niet significant samenhangt met de pupilreactie bij emotionele gezichtsuitdrukkingen, F(4,424)=.71, p>.05, vaderlijke stress werd daarom verwijderd uit de analyse. In tegenstelling, bleek moederlijke stress significant samen te hangen met de pupilreactie bij emotionele gezichtsuitdrukkingen, F(4,500)=2.57, p<.05. Om te onderzoeken welke richting het effect opging, werden x en y geplot (zie figuur 2) om de invloed van uitschieters te controleren. Uitschieters (>3 SD) zijn eruit gehaald en het blijkt dat meer moederlijke stress er voor zorgt dat de pupillen van baby’s groter worden bij het zien van emotionele gezichtsuitdrukkingen.

In tegenstelling tot stress blijkt leeftijd niet significant samen te hangen met de pupilreactie bij emotionele gezichtsuitdrukkingen, F(4,424)=1.11, p>.05. Dus meer moederlijke stress hangt samen met verwijding van de pupillen (dus meer opwinding) bij baby’s van 6 en 12 maanden, en dit verschilt niet tussen de leeftijdscategorieën.

(16)

15

Discussie

Deze studie onderzocht fysiologische correlaties op de aandacht van baby’s bij boze, angstige, blije, neutrale en verdrietige gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen. Daarnaast zijn er associaties onderzocht tussen de aandacht van baby’s naar emotionele

gezichtsuitdrukkingen en ouderlijke stress bij de leeftijd van 6 en 12 maanden. Voordat er meer in details zal worden gegaan, volgt er eerst een samenvatting van de resultaten.

Het effect van emotie op pupilreacties bij baby’s

De fysiologische index bij de aandacht, de pupilreactie, bij baby’s van 6 en 12 maanden verschilden niet bij het vertoon van boze, angstige, vrolijke, neutrale en verdrietige gezichtsuitdrukkingen van onbekende personen. Baby’s vertoonden geen verschil in

pupilgrootte bij het zien van deze gezichtsexpressies. Dit komt niet overeen met de literatuur dat stelt dat er pupilverwijding plaats vindt bij zowel positieve als negatieve emoties en bij negatieve emoties van langere duur is (Geangu et al., 2011). Er zijn echter wat beperkingen en verschillen te noemen in het onderzoek van Geangu en collega’s (2011). Geangu en collega’s (2011) gebruikten net als het huidige onderzoek dynamische filmpjes, echter gebruikten ze expressies van leeftijdsgenoten (baby’s) in plaats van volwassenen. Daarnaast gebruikten ze 3 stimuli (negatief, positief en neutraal) die grotere tegenstellingen kunnen veroorzaken dan in het huidige onderzoek, waar we gebruik maakten van 5 stimuli (boos, bang, blij, neutraal en verdriet). Tot slot gebruikten ze maar één video per categorie (emotie) en kan de validiteit van het onderzoek beïnvloeden.

Bovendien zijn de huidige resultaten niet consistent met het bewijs dat meer pupilverwijding plaats vindt bij angstige gezichtsuitdrukkingen versus neutrale

gezichtsuitdrukkingen bij volwassenen (Bradley et al., 2008) en bij kinderen (die opgevoed zijn door beide ouders) (Gredebäck et al., 2011). Gredebäck en collega’s (2011) toonden aan dat ‘ouderschapsverlof’ een variabele is dat van belang is bij het onderzoek naar

emotieverwerking bij baby’s. Hier zal later nog op in worden gegaan.

Voor aandacht is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de pupilgrootte, waar

andere onderzoeken fixaties gebruiken of beide onderzoeksmaten. Wat belangrijk is om aan te stippen is dat in onderzoeken inconsistenties zijn gevonden wat betreft de maten; dat baby’s een langere tijd keken naar een gezichtsexpressie wil niet zeggen dat er automatisch

pupilverwijding optreedt (Field, Pickens, Fox, Gonzalez, & Nawrocki, 1998). Dit is

belangrijk om aan te stippen omdat dit aantoont dat fixaties en pupilgroottes dus niet precies hetzelfde meten en er dus inconsistenties ontstaan met de gevonden literatuur in de inleiding

(17)

16

over aandacht naar gezichtsuitdrukkingen en de resultaten van dit onderzoek. Aangezien de bewijzen voor de negativiteits bias voornamelijk van fixaties-studies kwamen, is er in het huidige onderzoek juist voor gekozen om te kijken naar pupilreacties. Dit kan dan een reden zijn waarom de resultaten verschillen in vergelijking met de gevonden literatuur in de inleiding.

Individuele verschillen bij de pupilreacties van baby’s bij emoties

Pupilgrootte verwijdde bij zowel positieve als negatieve emoties, daarom kan de pupilgrootte bij de emotionele gezichtsuitdrukkingen als algemene gezien worden als de maat naar

opwinding. De huidige bevindingen wat gaat over de individuele verschillen tonen aan dat associaties bestaan wat betreft ouderlijke emotionele staat op de opwinding naar

gezichtsuitdrukkingen bij baby’s in een niet-klinische steekproef. Ten eerste blijkt dat meer moederlijke stress gerelateerd is met pupilverwijding bij de aanblik van emotionele

gezichtsuitdrukkingen bij baby’s. Dit komt gedeeltelijk overeen met de bestaande literatuur dat moederlijke stress zorgt voor het moeilijk los kunnen maken van angstige

gezichtsuitdrukkingen (Forssman et al., 2014). Echter zijn in dit onderzoek de emotionele gezichtsuitdrukkingen samengenomen en is er dus geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen. De resultaten zijn in lijn met De Haan en collega’s (2004) die aangaven dat de moederlijke emotionele staat van invloed is bij de reactie van baby’s op emotionele gezichtsuitdrukkingen van onbekenden. Als er gekeken wordt naar de negatieve affecten van moeders, was er geen meetbare invloed van de persoonlijkheid van moeder, alhoewel zeer angstige baby’s meer opwinding ervoeren bij angstige dan blije gezichtsuitdrukkingen (De Haan et al., 2004). De huidige studie toont dus bewijs dat de negatieve emotie stress, wel van invloed is op de reactie op emotionele gezichtsuitdrukkingen, echter is in deze studie het temperament van het kind niet meegenomen.

Ten tweede werd verwacht dat gestreste vaders de evolutionaire opvoedende rol, hoe de kinderen dienen om te gaan met nieuwe stimuli, minder goed kunnen aanmeten en dat dit om deze reden effect kan hebben op de emotieontwikkeling van kinderen (Bögels & Perotti, 2011). Echter komt uit de resultaten naar voren dat vaderlijke stress niet gerelateerd is met een pupilreactie bij emotionele stimuli bij baby’s van 6 en 12 maanden. Dit komt overeen met de literatuur van Montague en Walker- Andrews (2002) dat stelt dat jonge kinderen meer sensitief zijn voor moederlijke dan voor vaderlijke gezichtsuitdrukkingen. Dit kan er voor zorgen dat stress gerelateerde veranderingen in de gezichtsexpressies van vader minder effect heeft op baby’s dan dat van de moeder. Aangezien er verwacht werd dat vaders tegenwoordig

(18)

17

een grotere rol hebben in de opvoeding en daardoor meer tijd doorbrengen met hun kind is de variabele dat gaat over hoeveel tijd ze doorbrengen met hun kind, niet meegenomen. Zoals te zien is in tabel 1, is te zien dat de vaders die mee deden, meer uren per week werkten dan dat moeders dat deden. Gredebäck en collega’s (2011) hebben de variabele ‘oudersschapverlof’ meegenomen in hun onderzoek naar de individuele verschillen bij de verwerking van

gezichten. Hieruit kwam naar voren dat wanneer baby’s voornamelijk zijn opgevoed door één ouder, deze baby’s meer opwinding ervoeren bij het zien van een neutrale uitdrukking van de ouder die niet de primaire opvoeder is. Het zou het verstandig zijn om in vervolgonderzoek de variabele mee te nemen dat gaat over de tijd dat een ouder spendeert met het kind en hiervoor te controleren (Gredebäck et al., 2011).

Ten derde tonen de bevindingen aan er geen verschil is wat betreft leeftijd op emotionele gezichtsuitdrukking bij meer ouderlijke stress. Huizink en collega’s (2002) toonden aan dat de effecten van moederlijke stress tijdens de zwangerschap bij oudere baby’s groter was dan bij jongere baby’s. Echter gaat het in het huidige onderzoek over de

pupilreactie van stress na de zwangerschap. Tijdens de zwangerschap zullen bepaalde

hormonale en chemische processen direct invloed hebben op de baby, en dus is het onderzoek van Huizink en collega’s (2002) geen voorspeller voor het huidige onderzoek. Geangu en collega’s (2011) tonen aan dat er geen verschil in pupilreactie is bij 6 en 12 maanden oude baby’s, maar is niet ingegaan op de invloed van stress. Samengenomen, suggereren de resultaten dat het effect van postnatale stress onafhankelijk is wat betreft leeftijd van de baby’s.

Volgens dit onderzoek toonden de baby’s geen significant verschil in pupilgroottes bij het zien van verschillende emotionele gezichtsuitdrukkingen van onbekende mensen. Wel was de moederlijke stress, en niet de vaderlijke stress, afhankelijk van de pupilgrootte bij het zien van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Bij meer moederlijke stress zijn er grotere pupillen waargenomen bij de emotionele gezichten dan bij minder moederlijke stress. Dus hoe meer moederlijke stress hoe groter de pupillen en hoe meer opwinding baby’s ervoeren. Er was geen verschil tussen leeftijdscategorieën onder invloed van ouderlijke stress.

Er zijn wat beperking van het onderzoek te noemen. De eerste beperking is te betrekken op de steekproef. Te zien in de karakteristieken van de steekproef (tabel 1) is dat het niet een afspiegeling is van de Nederlandse samenleving. De tabel laat zien dat de steekproef veel hoogopgeleiden, welgestelde ouders betreft die niet veel uren per week werken (vergeleken met de Nederlandse populatie). De bevindingen kunnen dus niet gegeneraliseerd worden naar de algemene bevolking. Ten tweede is het een niet-klinische

(19)

18

steekproef, wat inhoudt dat er geen extreme waarden zullen worden gevormd wat betreft emotionele staat. Dit is tevens te zien aan de scores op de stressvragenlijst, met een

gemiddelde van .41 en een maximum van 1.57 op een schaal van 0-4, aan de lage kant zijn. De karakteristieken van de steekproef, zoals inkomen en aantal uren werk per week, zullen dan ook hebben bijgedragen aan deze lage stressscore. Het zou interessant zijn om te onderzoeken wat de pupilgrootte doet bij baby’s bij emotionele gezichtsuitdrukkingen bij extreem gestreste ouders. Ten derde is de stress-zelfrapportage een maat wat er voor kan zorgen dat de ouders sociaal wenselijke antwoorden geven. Door twee maten te gebruiken, zoals bijvoorbeeld zelfrapportage en observatie, zou er een objectievere maat kunnen worden gevormd wat betreft de ouderlijke stress.

Suggesties voor vervolgonderzoek zou zijn om niet alleen in te gaan op pupilgrootte als index voor aandacht maar ook op fixaties (de tijd dat er gekeken wordt naar een stimulus). Om twee maten te combineren zal er nog beter antwoord kunnen worden gevormd op de hoofdvraag. Waar wel op gelet moet worden is dat er inconsistenties kunnen ontstaan tussen fixaties en pupilreacties, omdat het niet precies hetzelfde meet (Field et al., 1998; Aktar et al, 2016). Fixaties toetsen een gedragsmatige component en pupilreacties toetsen een

fysiologisch component. Voorlopige gegevens van fixaties in deze steekproef blijkt dat er een voorkeur voor angstige gezichten (Aktar et al in uitvoering). Daarnaast is een suggestie om ook het temperament van het kind mee te nemen in het onderzoek. Aktar en collega’s (2016) toonden namelijk aan dat dit mee speelt in de aandacht naar gezichtsuitdrukkingen en dat het een wisselwerking heeft met emotie. Tot slot, wat al eerder genoemd, dient er meer worden ingegaan op het verschil tussen moederlijke en vaderlijke stress. Hierbij hoort ook de toevoeging van de variabele van de vader-baby-tijd en moeder-baby-tijd.

De bevindingen tonen extra ondersteuning over het idee dat uiting van moederlijke stress geassocieerd worden met fysiologische componenten bij de aandacht van baby’s naar emotionele gezichtsuitdrukkingen in een niet-klinische populatie. De studie toont aan dat al vroege uiting van stress, invloed heeft op de emotionele ontwikkeling bij jonge kinderen.

(20)

19

Literatuur

Aktar, E., Mandell, D. J., de Vente, W., Majdandžić, M., Raijmakers, M. E., & Bögels, S. M. (2016). Infants’ Temperament and Mothers’, and Fathers’ Depression Predict Infants’ Attention to Objects Paired with Emotional Faces. Journal of abnormal child

psychology, 1-16. doi:10.1007/s10802-015-0085-9

Aston-Jones, G., & Cohen, J. D. (2005). An integrative theory of locus coeruleus-norepinephrine function: adaptive gain and optimal performance. Annu. Rev.

Neurosci., 28, 403-450. doi:10.1146/annurev.neuro.28.061604.135709

Barrera, M. E., & Maurer, D. (1981). The perception of facial expressions by three-month-olds. Child Development, 5, 203-206. doi:10.2307/1129231

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20(2), 171-181. doi:10.1007/s10826-010-9441-0

Bradley, M. M., Miccoli, L., Escrig, M. A., & Lang, P. J. (2008). The pupil as a measure of emotional arousal and autonomic activation. Psychophysiology, 45, 602–607. doi:10.1111/j.1469-8986.2008.00654

Condon, J. T., Boyce, P., & Corkindale, C. J. (2004). The first‐ time fathers study: A prospective study of the mental health and wellbeing of men during the transition to parenthood. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 38(1‐ 2), 56-64. doi:10.1111/j.1440-1614.2004.01298.x

De Beurs, E., Van Dyck, R., Marquenie, L. A., Lange, A., & Blonk, R. W. (2001). De DASS: een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie, 34(1), 35-54. Retrieved from http://www2.psy.unsw.edu.au/Groups/dass/Dutch/DASS-manuscript%20de%20Beurs.pdf

De Haan, M., Belsky, J., Reid, V., Volein, A., & Johnson, M. H. (2004). Maternal personality and infants’ neural and visual responsivity to facial expressions of emotion. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 45(7), 1209-1218.

doi:10.1111/j.14697610.2004.00320.x

Field, T. M., Cohen, D., Garcia, R., & Greenberg, R. (1984). Motherstranger face discrimination by the newborn. Infant Behavior and Development, 7, 19-25. doi:10.1016/S0163-6383(84)80019-3

(21)

20

Field, T. M., Woodson, R. W., Greenberg, R., & Cohen, C. (1982). Discrimination and imitation of facial expressions by neonates. Science, 218, 179-181.

doi:10.1126/science.7123230

Field, T., Pickens, J., Fox, N. A., Gonzalez, J., & Nawrocki, T. (1998). Facial expression and EEG responses to happy and sad faces/voices by 3‐ month‐ old infants of depressed mothers. British Journal of Developmental Psychology, 16(4), 485-494.

doi: 10.1111/j.2044-835X.1998.tb00766.x

Forssman, L., Peltola, M. J., Yrttiaho, S., Puura, K., Mononen, N., Lehtimäki, T., &

Leppänen, J. M. (2014). Regulatory variant of the TPH2 gene and early life stress are associated with heightened attention to social signals of fear in infants. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 55(7), 793-801. doi:10.1111/jcpp.12181

Gauthier, I., & Nelson, C. A. (2001). The development of face expertise. Current opinion in

neurobiology, 11(2), 219-224. doi:10.1016/S0959-4388(00)00200-2

Geangu, E., Hauf, P., Bhardwaj, R., & Bentz, W. (2011). Infant pupil diameter changes in response to others' positive and negative emotions. PloS one, 6(11), e27132. doi:10.1371/journal.pone.0027132

Gredebäck, G., Eriksson, M., Schmitow, C., Laeng, B., & Stenberg, G. (2011). Individual differences in face processing: Infants’ scanning patterns and pupil dilations are influenced by the distribution of parental leave. Infancy, 17(1), 79-101.

doi:10.1111/j.1532-7078.2011.00091.x

Gross, D. (2011). Infancy: Development from birth to age 3 (2nd ed.). Boston, MA: Allyn & Bacon.

Grossmann, T. (2010). The development of emotion perception in face and voice during infancy. Restorative neurology and neuroscience, 28(2), 219-236. doi:10.3233/RNN-2010-0499

Gwiazda, J., Bauer, J., & Held, R. (1989). From visual acuity to hyperacuity: A 10-year update. Canadian Journal of Psychology, 43, 109-120. doi:10.1037/h0084217

Huizink, A. C., de Medina, P. G. R., Mulder, E. J., Visser, G. H., & Buitelaar, J. K. (2002). Psychological measures of prenatal stress as predictors of infant temperament. Journal

of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 41(9), 1078-1085.

doi:10.1097/01.CHI.0000020276.43550.4B

Hunnius, S., de Wit, T. C., Vrins, S., & von Hofsten, C. (2011). Facing threat: Infants' and adults' visual scanning of faces with neutral, happy, sad, angry, and fearful emotional

(22)

21

expressions. Cognition and Emotion, 25(2), 193-205. doi:10.1080/15298861003771189

Ingram, R. E., & Luxton, D. D. (2005). Vulnerability-stress models. Development of

psychopathology: A vulnerability-stress perspective, 32-46. Retrieved from

https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=nd7zMzgAS7IC&oi=fnd&pg=PA32&d

q=Ingram,+R.+E.,+%26+Luxton,+D.+D.+(2005).+Vulnerability- stress+models.+%09Development+of+psychopathology:+A+vulnerability-stress+perspective

Jackson, I., & Sirois, S. (2009). Infant cognition: going full factorial with pupil dilation. Developmental science, 12(4), 670-679. doi:10.1111/j.1467-7687.2008.00805.x

Jones, R., Slade, P., Pascalis, O., & Herbert, J. S. (2013). Infant interest in their mother's face is associated with maternal psychological health. Infant Behavior and

Development, 36(4), 686-693. doi:10.1016/j.infbeh.2013.07.002

Kuckuck, A., Vibbert, M., & Bornstein, M. H. (1986). The perception of smiling and its experiential correlates in 3-month-olds. Child Development, 57, 1054-106. doi:10.2307/1130379

Kvalevaag, A.L., Ramchandani, P.G., Phil, D., Hove, O., Assmus, J., Eberhard-Gran, M., & Biringer, E. (2013). Paternal menthal health and socioemotional and behavioral development in their children. Pediatrics, 131(2),463-469. doi:10.1542/peds.2012-0804

Leppänen, J. M., & Nelson, C. A. (2009). Tuning the developing brain to social signals of emotions. Nature Reviews Neuroscience, 10(1), 37-47. doi:10.1038/nrn2554 Lovibond, P. F., & Lovibond, S. H. (1995b). The structure of negative emotional states:

Comparison of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS) with the Beck

Depression and Anxiety Inventories. Behaviour research and therapy, 33(3), 335-343. doi:10.1016/0005-7967(94)00075-U

Majdandžić, M., Möller, E. L., de Vente, W., Bögels, S. M., & van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of abnormal child

(23)

22

Malatesta, C. Z., & Haviland, J. M. (1982). Learning display rules: The socialization of emotion expression in infancy. Child Development, 53(4), 991-1003. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i247332

McBride, B. A., Schoppe, S. J., & Rane, T. R. (2002). Child characteristics, parenting stress, and parental involvement: Fathers versus mothers. Journal of Marriage and

Family, 64(4), 998-1011. doi:10.1111/j.1741-3737.2002.00998.x

Montague, D. P., & Walker–Andrews, A. S. (2002). Mothers, fathers, and infants: The role of person familiarity and parental involvement in infants’ perception of emotion

expressions. Child development, 73(5), 1339-1352. doi:10.1111/1467-8624.00475 Oelofsen, N., & Richardson, P. (2006). Sense of coherence and parenting stress in mothers

and fathers of preschool children with developmental disability. Journal of Intellectual

and developmental Disability, 31(1), 1-12. doi:10.1080/13668250500349367

Östberg, M., & Hagekull, B. (2000). A structural modeling approach to the understanding of parenting stress. Journal of clinical child psychology, 29(4), 615-625.

doi:10.1207/S15374424JCCP2904_13

Peltola, M. J., Forssman, L., Puura, K., IJzendoorn, M. H., & Leppänen, J. M. (2015). Attention to Faces Expressing Negative Emotion at 7 Months Predicts Attachment Security at 14 Months. Child development, 86(5), 1321-1332. doi:10.1111/cdev/12380

Schneider, M. L., Roughton, E. C., Koehler, A. J., & Lubach, G. R. (1999). Growth and development following prenatal stress exposure in primates: an examination of ontogenetic vulnerability. Child development, 70(2), 263-274. doi:10.1111/1467-8624.00020

Singer, G. H. (2006). Meta-analysis of comparative studies of depression in mothers of children with and without developmental

disabilities. American journal on mental retardation, 111(3), 155-169. Retrieved from http://www.aaiddjournals.org/doi/pdf/10.1352/0895-8017%282006%29111%5B155%3AMOCSOD%5D2.0.CO%3B2 SR Research, 2010. Products: EyeLink 1000.

Vaish, A., Grossmann, T., & Woodward, A. (2008). Not all emotions are created equal: The negativity bias in social-emotional development.

Psychological Bulletin, 134, 383-403. doi:10.1037/0033-2909.134.3.383

(24)

23

M., & Hess, U. (2011). Convergent and divergent responses to emotional displays of ingroup and outgroup. Emotion, 11(2), 286.

doi:10.1037/a0022582

Young-Browne, G., Rosenfeld, H. M., & Horowitz, F. D. (1978). Infant discrimination of facial expression. Child Development, 48, 555-562. doi:10.2307/1128653

(25)

24

Bijlagen

Tabel 1

Karakteristieken van de steekproef

Moeder Vader Leeftijd M (SD, range) 33.73 (4.34, 22-45) 35.85 (5.40, 26-62) Nederlandse afkomst 70.99% 79.31% Opleidingsniveauª M (SD, range) 7.44 (0.96, 3-8) 7.12 (1.42, 1-8)

Beroeps niveauᵇ M (SD, range) 9.17 (2.09, 2-11) 9.11 (2.23, 2-11) Maandelijks inkomen ͨ M (SD,

range)

4.53 (2.00, 1-9) 5.36 (1.69, 1-9)

Werkuren per week 24.72 (12.90, 0-50) 37.00 (12.09, 0-60)

Notes.

ª Opleidingsniveau is vastgesteld met een 8-punstschaal variërend tussen 1 (basisonderwijs) en 8 (universiteit)

ᵇ Beroepsniveau is vastgesteld met een 11-puntschaal variërend tussen 1 (nooit werkzaam geweest) en 11 (in loondienst waarbij een wetenschappelijke opleiding vereist is)

ͨ Maandelijks inkomen is vastgesteld met een 7-puntsschaal variërend tussen 1 (<500 euro per maand) en 7 (>5000 euro per maand)

Tabel 2

Gemiddelde pupilreacties (M) en standaard deviaties (SD) bij de verschillende emoties bij beide leeftijdsgroepen.

Soort emotie M SD Aantal

Boos 1.01 .09 132

Angst 1.01 .10 132

Blij 1.02 .10 132

Neutraal 1.02 .08 132

(26)

25

Figuur 1. De baby zit in een maxi-cosi en kijkt naar het scherm. Hierop zullen de emotionele

gezichtsuitdrukkingen worden getoond. Verkregen van: www.hoelerenbaby’s.nl

Figuur 2. Gemiddelde moederlijke stress hangt samen met gemiddelde pupilgrootte emoties Noot. Moederlijke stress is vastgesteld met de zelfrapportage DASS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Baby’s vermaken zich het beste met materiaal waaraan ze veel zelf kunnen ontdekken op veel verschillende manieren.. Bekers, zakdoekjes,

Hoewel eerder onder- zoek uitsluitend is gericht op postna- tale angst van moeders, wordt er nu steeds meer ingezien dat ook vaders verhoogde niveaus van stress kunnen hebben in

Gegeven het feit dat de kansen tot JA toenemen en de aard ervan verandert als een kind leert lopen, wordt verwacht dat baby’s tussen de 11 en 16 maanden die kunnen lopen vaker

Dat de ene baby echt niet de ander is, maar het groeien en bloeien, de ongrijpbare veranderingen, juist weer zo lekker in stapjes gaat. Hoe mooi is het dat een ukkepukje met

Kijk bijvoor- beeld eens of de baby zijn hoofd al draait.. Waar kijkt hij naar en wat veroorzaakt

Glijd enkel naar beneden en zorg dat er steeds 1 hand contact blijft houden met je kindje.. Er staat een hele uitgebreide

Mijn moeder en tante Lizzie kenden de leer van de Kerk maar al te goed: de hemel was voor de uitverkorenen, de hel voor de verdoemden.. Daartussenin lag het vagevuur voor wie

Als uw baby nog slaapt op een voedingsmoment, dan kunt u proberen uw baby wakker te maken door wat te praten en/of de baby te verschonen (als uw baby nog erg snel moe is, kunt u