• No results found

Individuele verschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans gedurende de adolescentie van delinquenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Individuele verschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans gedurende de adolescentie van delinquenten"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Individuele Verschillen in de Impact van Gezinsfactoren op de Recidivekans Gedurende de Adolescentie van Delinquenten

E. Top

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie

Studentnummer: 10562273 Docent: Anner Bindels Datum: 25-01-2016 Aantal woorden: 5496

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Risicofactoren in het gezin 7

Risicofactoren in het gezin die voorspellend zijn voor delinquent gedrag van 7 jeugdigen

Risicofactoren in het gezin die voorspellend zijn voor recidive 11

Leeftijdsverschillen in de impact van gezinsfactoren 13

Leeftijdsverschillen in de impact van gezinsfactoren op delinquent gedrag van 13 jeugdigen

Leeftijdsverschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans 16

Sekseverschillen in de impact van gezinsfactoren 17

Sekseverschillen in de impact van gezinsfactoren op delinquent gedrag van 18 jeugdigen

Sekseverschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans 19

Conclusies en discussie 21

(3)

Abstract

Jongeren die overlast veroorzaken of delicten plegen vormen een zware belasting voor de samenleving. Zij treden vaak in herhaling en daarom moeten er effectieve interventies worden ingezet. Om verandering te kunnen bewerkstellen bij recidive van jeugdige delinquenten zal de interventie zich moeten richten op de dynamische (veranderbare) risicofactoren. Het gezin is één van die veronderstelde dynamische risicofactoren. In dit literatuuroverzicht werd onderzocht of er individuele verschillen, meer specifiek leeftijdsverschillen en

sekseverschillen, waren in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans gedurende de adolescentie van delinquenten, omdat dit mogelijk kon bijdragen aan het creëren van een zo effectief mogelijke interventie. Onderzoek toonde aan dat zowel proximale, distale,

contextuele en globale factoren samenhingen met de recidivekans. Tevens kwam naar voren dat er leeftijdsverschillen waren in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans. Tot slot kwam naar voren dat er sekseverschillen waren in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans.

Trefwoorden: effectieve interventies, recidive, dynamische gezinsfactoren, leeftijdsverschillen, sekseverschillen

(4)

Individuele Verschillen in de Impact van Gezinsfactoren op de Recidivekans Gedurende de Adolescentie van Delinquenten

Jongeren die overlast veroorzaken of delicten plegen houden de samenleving al langere tijd bezig (Boendermaker & Ince, 2008; Loeber, Slot, & Sergeant, 2001; Van der Put, Deković, Stams, Hoeve, & Van der Laan, 2012a). Ze vormen namelijk een zware belasting voor de samenleving (Loeber et al., 2001). Het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag begint tevens al op jonge leeftijd (Loeber et al., 2001). Het is daarom ook van groot belang dat er effectieve interventies ter preventie van jeugddelinquentie en voor

recidivevermindering zijn (Loeber et al., 2001; Van Domburgh, De Ruiter, & Doreleijers, 2004; Van der Put, 2012a). Om verandering te kunnen bewerkstellen bij recidive van jeugdige delinquenten zal de interventie zich moeten richten op de dynamische (veranderbare)

risicofactoren. Dit worden ook wel de criminogene behoeften genoemd en deze hangen functioneel samen met delinquent gedrag (Andrews & Bonta, 2010). Eén van deze

veronderstelde criminogene behoeften is het gezin en in het huidige literatuuroverzicht zal daarom ook onderzocht worden wat de invloed is van risicofactoren uit het gezin op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag (Van Domburgh et al., 2004)

Het ecologisch ontwikkelingsmodel van Bronfenbrenner (1979) stelt dat de ontwikkeling van het kind afhankelijk is van interacties tussen het microsysteem,

mesosysteem, macrosysteem, exosysteem en chronosysteem. Met name het microsysteem heeft veel invloed op het ontstaan en in standhouden van probleemgedrag en één van de belangrijkste componenten van het microsysteem is het gezin (Bronfenbrenner, 1993; Deković, Manders, & Asscher, 2009). Uit onderzoek blijkt ook dat het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag het resultaat is van complexe interacties tussen individuele kindkenmerken en kenmerken van de sociale omgeving. Het gezin is één van die belangrijkste

(5)

aspecten uit de sociale omgeving (Deković et al., 2009; Hermanns, 2007). Veel onderzoek richt zich op het ontwikkelen of het gaan vertonen van delinquent gedrag, maar onderzoek naar recidive is ook van belang, omdat er mogelijk andere risicofactoren aan ten grondslag liggen (Cottle, Lee, & Heibrun, 2001).

Een aanzienlijk deel van de misdrijven wordt door veelplegers (veelvuldige

recidivisten) gepleegd (Wartna et al., 2013). In de WODC- recidivemonitor kwam naar voren dat 25 procent van de jeugdige delinquenten met de leeftijd van 12 tot 18 jaar binnen een jaar recidiveerde. Na twee jaar lag dit percentage zelfs op 40 procent. Het doel van interventies voor jeugdige delinquenten is dan ook recidivevermindering (Nederlands Jeugdinstituut, 2009; Wartna et al., 2013). Interventies die werken volgens het Risk-Need-Responsivity model lijken dan het meest effectief (Andrews & Bonta, 2010; de Ruiter & Veen, 2006). Dit model veronderstelt drie basisprincipes waaraan voldaan moet worden om een zo effectieve interventie te creëren (Andrews & Bonta, 2010; de Ruiter & Veen, 2006). Het risicobeginsel stelt dat de interventie moet zijn afgestemd op het recidiverisico. Hoe hoger het recidiverisico is, hoe intensiever de behandeling moet zijn. Het behoeftebeginsel richt zich op de

criminogene behoeften , oftewel dynamische (veranderbare) risicofactoren die van belang zijn bij het verminderen van recidive. Het doel van de behandeling is het reduceren van deze dynamische risicofactoren (de Ruiter & Veen, 2006). Het responsiviteitsbeginsel richt zich op de leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de jeugdige (Löwenkamp & Latessa, 2005).

Om een interventie zo effectief mogelijk te maken, zal het zich daarom moeten richten op de dynamische risicofactoren. Er wordt verondersteld dat er in het gezin diverse

dynamische factoren aanwezig kunnen zijn die een risico vormen voor recidive van jeugdige delinquenten, maar uit onderzoek blijkt dat de risicofactoren voor recidive afhankelijk kunnen zijn van de leeftijdscategorie waarin een jeugdige zich bevindt (Van der Put et al., 2012a). Om deze reden zou er daarom per leeftijdscategorie gekeken moeten worden welke

(6)

risicofactoren voorspellend zijn voor recidive (Loeber, Slot, & Stouthamer-Loeber, 2008). Tevens blijkt dat het belang van dynamische risicofactoren voor recidive voor jongens en meisjes verschillend is (Booth, Farrel, & Varano, 2008; Deković & Prinzie, 2008).

Afhankelijk van leeftijd en geslacht kunnen bepaalde risicofactoren meer/minder voorspellend zijn voor recidive en (dus) ook meer/minder relevant als intermediate behandeldoel. Inzicht in voorspellers voor recidive, die mogelijk verschillen per leeftijd en geslacht, kunnen de

effectiviteit van interventies dan mogelijk vergroten (Nederlands Jeugd Instituut, 2009). Tevens is er nog geen duidelijk overzicht van individuele verschillen die van invloed kunnen zijn op de recidivekans. Tot slot is het nuttig om een onderscheid te maken in type

gezinsfactoren, omdat gezinsfactoren hun invloed verschillend kunnen uitoefenen op recidive van jeugdige delinquenten (Deković et al., 2009).

Deković et al. (2009) hebben in hun onderzoek een duidelijk onderscheid gemaakt in vier verschillende typen gezinsfactoren die in dit literatuuroverzicht gebruikt zullen worden. Hieronder worden de volgende factoren verstaan: proximale, distale, contextuele en globale factoren. Onder proximale factoren worden de ouder-kind interactie verstaan en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Onder distale factoren worden kenmerken van de ouders verstaan, bijvoorbeeld hun persoonlijkheid of psychopathologie. Onder contextuele factoren worden de kwaliteit van de relaties in het gezin verstaan. Onder globale factoren worden de

sociaaleconomische status en de gezinscultuur verstaan (Deković et al., 2009). Uit onderzoek blijkt dan ook dat de impact van deze factoren op de recidivekans van jeugdige delinquenten verschilt (Deković, Janssens, & van As, 2003; Hill, 2002). Zo komt naar voren dat proximale en distale factoren belangrijke voorspellers zijn voor het ontwikkelen en vertonen van

delinquent gedrag en dat globale, distale en contextuele factoren hun invloed uitoefenen via proximale factoren (Deković et al., 2009).

(7)

In dit literatuuronderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal: Zijn er individuele verschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans gedurende de adolescentie van delinquenten? Daarvoor zal allereerst onderzocht worden welke dynamische gezinsfactoren voorspellend zijn voor recidive. Tevens zal onderzocht worden of er eventuele

leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans. Tot slot zal onderzocht worden of er eventuele sekseverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans. In diverse studies zijn de voorspellers van het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag geïnventariseerd, maar uit onderzoek blijkt dat de voorspellers voor het instandhouden van delinquent gedrag verschillen van het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag (Cottle et al., 2001; Van Domburgh et al., 2004). Ondanks dat de

voorspellers verschillen, wordt in dit literatuuroverzicht gebruik gemaakt van onderzoek naar delinquent gedrag van jeugdigen, omdat er zeer beperkt nationaal en internationaal onderzoek is gedaan naar voorspellers van het instandhouden van delinquent gedrag. Per deelvraag wordt daarom besproken wat voorspellers zijn voor het vertonen of ontwikkelen en instandhouden van delinquent gedrag.

Risicofactoren in het Gezin

In onderstaande paragrafen staat beschreven welke risicofactoren in het gezin voorspellend zijn voor het ontwikkelen of vertonen en het instandhouden van delinquent gedrag. Daarbij wordt het onderscheid tussen proximale, distale, contextuele en globale factoren gemaakt.

Risicofactoren in het Gezin die Voorspellend zijn voor Delinquent Gedrag van Jeugdigen

In deze paragraaf wordt besproken welke risicofactoren in het gezin voorspellend zijn voor het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag, omdat er zeer beperkt onderzoek is gedaan naar voorspellers voor de recidivekans. In een studie van Deković, Janssens en van As

(8)

(2003) werd onderzocht welke gezinsfactoren samenhingen met delinquent/antisociaal gedrag van jeugdigen. Zij maakten onderscheid in proximale, distale, contextuele en globale factoren. Bij proximale factoren gericht op gedrag werd onderscheid gemaakt in responsiviteit,

betrokkenheid, straffen, monitoring en consistentie. Bij proximale factoren gericht op relaties werd onderscheid gemaakt in gehechtheid, afwijzing en conflicten. Bij distale factoren werd onderscheid gemaakt in depressie van ouders en ouderlijke competentie. Bij contextuele factoren werd onderscheid gemaakt in cohesie en huwelijkstevredenheid. Bij globale factoren werd onderscheid gemaakt in SES en gezinssamenstelling. In dit onderzoek werden 508 Nederlandse jeugdigen met de leeftijd van 12 tot 18 jaar onderzocht. De onderzoekers namen vragenlijsten af bij zowel het kind als de ouders.

In deze studie kwam naar voren dat de volgende factoren significant samenhingen met delinquent/antisociaal gedrag, namelijk weinig ouderlijk support, weinig consistentie, weinig toezicht, meer bestraffing, lage kwaliteit van de relatie tussen ouders en adolescent, weinig emotionele betrokkenheid tussen familieleden en depressieve gevoelens van de ouders. Deze risicofactoren zijn in te delen bij de proximale en distale factoren. De conclusie bij deze studie is dan ook dat dat proximale en distale factoren samenhangen met delinquent/antisociaal gedrag en dat contextuele en globale factoren hiermee niet samenhangen. In deze studie zijn de resultaten echter gebaseerd op één onderzoek moment en is er geen nameting geweest.

Een studie waarin adolescenten langere tijd werden gevolgd is de prospectieve

cohortstudie van Van der Laan, Veenstra, Bogaerts, Verhulst en Ormel (2010). In deze studie werd onderzocht welke gezinsfactoren een risicofactor waren voor het ontwikkelen of

vertonen van delinquent gedrag. De onderzoekers namen vragenlijsten af bij 2230

Nederlandse adolescenten, totdat zij de leeftijd van 25 jaar hadden bereikt. In dit onderzoek werden verschillende factoren gebruikt als risicofactoren voor het ontstaan of ontwikkelen van delinquent gedrag, waarvan het gezin een zo’n factor was. De gezinsfactor werd

(9)

vervolgens opgedeeld in vijf schalen, namelijk emotionele warmte, overprotectie, afwijzing, familie functioneren en ouderlijke stress. Deze studie toonde aan dat gezinsfactoren zoals afwijzing, disfunctioneel familie functioneren en ouderlijke stress significant samenhingen met het ontstaan of ontwikkelen van delinquent gedrag. Deze risicofactoren zijn in te delen bij de proximale, contextuele en distale factoren.

Een veelomvattende meta-analyse van Hoeve et al. (2009) heeft een aantal specifieke ouderschapskenmerken met elkaar vergeleken. In deze meta-analyse werd onderzocht of er een relatie was tussen gezinsfactoren en jeugddelinquentie. Honderdeenenzestig studies werden met elkaar vergeleken. De studies werden gepubliceerd tussen 1950 en 2007 en waren allen afkomstig uit de Verenigde Staten. In deze meta-analyse werd onderscheid gemaakt in opvoedingsdimensies, opvoedingsstijlen en discreet ouderschapsgedrag (subcategorieën binnen opvoedingsdimensies). Deze meta-analyse toonde aan dat gezinsfactoren significant samenhingen met jeugddelinquentie, maar dat de relatie afhing van de opvoedingsstijl en het discreet ouderschapsgedrag. Psychologische controle van de ouders bleek het sterkst samen te hangen met delinquentie van jeugdigen. Gezaghebbende en autoritaire controle van de ouders bleken minder sterk samen te hangen met delinquentie van jeugdigen. Bij het discreet

ouderschapsgedrag bleken negatieve aspecten van ondersteuning zoals verwaarlozing, vijandigheid en afwijzing of een combinatie van deze negatieve aspecten sterk samen te hangen met delinquentie van jeugdigen. Ouderlijke controle en monitoring bleken minder sterk samen te hangen met delinquentie van jeugdigen. De factoren van opvoedingsdimensies, opvoedingsstijlen en discreet ouderschapsgedrag kunnen allen ingedeeld worden bij de

proximale factoren. Geconcludeerd kan worden dat in deze meta-analyse, proximale factoren samenhangen met jeugddelinquentie. Dit is in veel studies naar voren gekomen, deze

bevinding kan dus met vrij grote zekerheid worden vastgesteld.

(10)

Bruinsma (2015) naar voren, maar zij onderzochten eveneens of bepaalde mediatoren een rol spelen in dit verband. Als mogelijke mediatoren tussen opvoeding en jeugddelinquentie onderzochten Janssen et al. (2015) zelfcontrole, delinquente attitudes, delinquente peers en tijd die is doorgebracht in criminogene settings. Daarnaast werd de opvoeding opgesplitst in drie dimensies, namelijk ouderlijke monitoring, ouderlijke limiet stelling en de kwaliteit van de ouder-kind relatie. Ook werd onderzocht of veranderingen in de mediatoren samenhingen met veranderingen in de opvoeding en delinquent gedrag van jeugdigen.

Zeshonderdvijftien Nederlandse adolescenten met de leeftijd van 11 tot 17 jaar werden in een longitudinale setting onderzocht. De adolescenten vulden vragenlijsten in die op school werden afgenomen. In dit onderzoek kwam naar voren dat de vier componenten los van elkaar niet mediëren met delinquent gedrag van de adolescenten, maar wanneer deze vier componenten te samen in een multiple model werden onderzocht, bleek dat de

ouderschapsdimensies volledig gemedieerd werden. Daarnaast kwam naar voren dat veranderingen in de houding tegenover delinquent gedrag het effect van veranderingen in parental monitoring, parental limit-setting en quality of the parent-adolescent relationship mediëren, terwijl veranderingen in peer delinquency alleen het effect van verandering in ouderlijke monitoring mediëren. Veranderingen in zelfbeheersing en verandering in tijd doorgebracht in criminogene settings mediëren niet het effect van opvoeding. Geconcludeerd kan worden dat de opvoeding van invloed is op het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag. Ouderschapsdimensies zijn in te delen bij de proximale factoren en ook in deze studie komt naar voren dat proximale factoren van invloed zijn op het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag van jeugdigen.

Uit bovenstaande onderzoeken komt naar voren dat zowel proximale, distale en contextuele factoren samenhangen met het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag van jeugdigen. Dit is namelijk aangetoond in een veelomvattende meta-analyse, waarin 161

(11)

studies met elkaar zijn vergeleken. Over het algemeen lijken proximale factoren vaker samen te hangen met het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag van jeugdigen. Dit komt overeen met de bevinding die in de inleiding beschreven staat, namelijk dat proximale factoren vaker samenhangen met delinquent gedrag van jeugdigen en dat distale, contextuele en globale factoren hun invloed uitoefenen via proximale factoren. In de volgende paragraaf wordt besproken welke risicofactoren in het gezin voorspellend zijn voor recidive van jeugdige delinquenten.

Risicofactoren in het Gezin die Voorspellend zijn voor Recidive

In deze paragraaf wordt besproken welke risicofactoren in het gezin voorspellend zijn voor recidive van jeugdige delinquenten. In een meta-analyse van Cottle et al. (2001) werd onderzocht wat voorspellers waren voor recidive van jeugdige delinquenten met de leeftijd van 12 tot 21 jaar. In deze meta-analyse werden 23 studies met elkaar vergeleken, afkomstig uit de jaren 1983 tot 2000. Er werd gebruik gemaakt van acht domeinen voor het voorspellen van recidive van jeugdige delinquenten, waaronder het gezin. Binnen het domein gezin werden verschillende voorspellers gebruikt voor recidive namelijk, slachtoffer zijn van fysieke of seksuele mishandeling, leven met één ouder, pathologische stoornissen van ouders en familieproblemen, bijvoorbeeld een slechte ouder-kind relatie. In deze meta-analyse kwam naar voren dat slachtoffer zijn van fysieke of seksuele mishandeling, een slechte band tussen ouder en kind, weinig cohesie binnen het gezin, een slechte communicatie en leven met een ouder significant samenhingen met recidive van jeugdige delinquenten. Pathologische stoornissen bleken niet significant samen te hangen met recidive van jeugdige delinquenten. In deze meta-analyse kan geconcludeerd worden dat zowel proximale, distale en globale factoren samenhangen met recidive van jeugdige delinquenten.

In een meer recente studie werd onderzocht welke risicofactoren samenhingen met recidive van jeugdige delinquenten (Mulder, Brand, Bullens, Hjalmar, & Van Marle, 2010).

(12)

Er werd een factoranalyse uitgevoerd, waarbij 1154 jongens met de leeftijd van 12 tot 22 jaar werden onderzocht. Bij deze factoranalyse zijn acht factoren gebruikt, waaronder

gezinsproblemen. Deze factor bestond uit de volgende elementen: getuige van geweld in het gezin, gebrek aan cohesie, controle van de ouders, middelengebruik van de ouders,

bereikbaarheid van de ouders, problematische familiesituatie, verwaarlozing, crimineel gedrag van de ouders en psychopathologie van de ouders. In deze factoranalyse kwam naar voren dat de factor gezinsproblemen significant samenhing met recidive van jongens. Getuige van geweld in het gezin bleek van de elementen de grootste samenhang te hebben met recidive. In deze studie kunnen de gezinsfactoren ingedeeld worden bij proximale, distale en contextuele factoren en kan geconcludeerd worden dat deze factoren samenhangen met recidive van jongens.

Uit bovenstaande onderzoeken komt naar voren dat zowel proximale, distale,

contextuele en globale factoren samenhangen met de recidivekans van jeugdige delinquenten. Deze factoren, behalve globale factoren hangen ook samen met het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag. De bevindingen uit de onderzoeken kunnen echter niet met vrij grote zekerheid gesteld worden omdat de meta-analyse van Cottle et al. (2001) vrij gedateerd is en het onderzoek van Mulder et al. (2010) enkel gebruik heeft gemaakt van jongens. Bij deze bevindingen is het niet duidelijk of het verband tussen gezinsfactoren en de recidivekans van jeugdigen nog steeds wordt aangetoond in recent onderzoek en of dit verband ook voor meisjes geldt.

Uit onderzoek blijkt dat risicofactoren voor recidive ook afhankelijk zijn van de leeftijdsfase waarin een jeugdige zich bevindt (Van der Put et al., 2012a). In onderstaande paragraaf wordt daarom besproken of er leeftijdsverschillen zijn in de impact van

(13)

Leeftijdsverschillen in de Impact van Gezinsfactoren

Uit de vorige paragraaf is naar voren gekomen dat verschillende gezinsfactoren (zowel proximaal, distaal, contextueel als globaal) een risico kunnen vormen voor het ontwikkelen en instandhouden van delinquent gedrag. Uit onderzoek van Loeber et al. (2008) blijkt dat risicofactoren voor recidive kunnen verschillen per leeftijd. In de vroege adolescentie blijken bijvoorbeeld individuele en gezinsfactoren een risicofactor te zijn voor recidive. In de latere adolescentie komen daar de vrienden, schoolfactoren, buurtfactoren en werk gerelateerde factoren bij als risicofactoren (Loeber et al., 2008). In deze deelvraag zal daarom specifiek gekeken worden of en hoe de impact van de verschillende gezinsfactoren op de recidivekans verandert of verschilt naarmate adolescenten ouder worden. Doordat het aantal onderzoeken naar leeftijdsverschillen in de impact van risicofactoren voor specifiek recidive zeer beperkt is, wordt net als bij de vorige deelvraag eveneens gebruik gemaakt van onderzoek waarin het verband met het gaan vertonen van of ontwikkelen van delinquent gedrag is onderzocht. Leeftijdsverschillen in de Impact van Gezinsfactoren op Delinquent Gedrag van Jeugdigen

In deze paragraaf staat beschreven of er leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op delinquent gedrag van jeugdigen. Het meest bekende onderzoek is dat van Moffitt (1993) waarin kinderen voor lange tijd zijn gevolgd en waarin patronen zijn gevonden voor het ontwikkelen van delinquent gedrag. In dit longitudinale onderzoek werden 1037 kinderen uit Nieuw- Zeeland onderzocht die werden geboren in de jaren 1972-1973. In dit onderzoek kwam naar voren dat er twee typen delinquenten zijn, namelijk de life-course persistent groep en de adolescence-limited groep. Bij de life-course persistent groep, waar de delinquentie vroeg begon en door ging tot in de volwassenheid, waren individuele kenmerken en factoren uit het gezin waaronder problemen in de interactie tussen ouder en kind,

(14)

adolescence-limited groep, waarbij de delinquentie beperkt bleef tot de adolescentie, waren kenmerken van de vriendengroep voorspellers voor het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag. In dit onderzoek bleef het echter onduidelijk of de invloed van individuele kenmerken en

gezinsfactoren afnam naarmate de kinderen ouder werden. Er kon enkel geconcludeerd worden dat individuele en gezinsfactoren voorspellers waren voor de life-course persistent groep.

Gottfredson en Hirschi (1990) onderzochten in hun onderzoek wat de invloed was van een lage zelf-controle op het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag. Zij maakten in hun onderzoek ook onderscheid tussen de adolescence-limited groep en de life-course persistent groep. In deze studie kwam naar voren dat gezinsfactoren op jonge leeftijd bij droegen aan het ontwikkelen van een lage zelfcontrole, een persistente eigenschap, die een grote rol speelde bij de kans dat de jongeren life-course persistent werden. Gezinsfactoren kunnen dus op jonge leeftijd voorspellers zijn voor het ontwikkelen van een lage zelfcontrole, dat op zijn beurt weer bijdraagt aan het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag op jonge leeftijd, dat door gaat tot in de volwassenheid.

In een studie van Weijters, Vinke, Van der Logt en Gerris (2004) werd onderzocht in hoeverre de risicofactoren voor het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag gedurende de adolescentie toe- of afnamen. In deze studie werd onderzocht in welke mate kenmerken van het gezin, de vriendengroep en school delinquent gedrag van adolescenten beïnvloeden. Daarnaast werd onderzocht in welke mate de voorspellende waarde van de predictoren (gezin, vriendengroep en school) verschillend waren voor jonge (12-14 jaar) en oudere adolescenten (15-17 jaar). Nederlandse adolescenten (1349) met de leeftijd van 12 tot 17 jaar vulden thuis vragenlijsten in. In dit onderzoek werden gezinsfactoren opgedeeld in twee factoren namelijk, monitoring volgens de adolescenten en gezinssatisfactie volgens adolescenten. Tevens werd onderzocht of de risicofactoren voor zelf-gerapporteerd delinquent gedrag bij jongens en

(15)

meisjes verschilden. In dit onderzoek kwam naar voren dat zelf-gerapporteerd delinquent gedrag bij jongens significant negatief samenhing met gezinssatisfactie op 12-14 jarige leeftijd. Dit wil zeggen dat als er sprake was van gezinssatisfactie in een gezin, jongens minder zelf-gerapporteerd delinquent gedrag vertoonden. Bij meisjes werd geen significante samenhang gevonden tussen gezinssatisfactie en zelf-gerapporteerd delinquent gedrag. Tevens kwam in dit onderzoek naar voren dat kenmerken uit de vriendengroep bij meisjes en jongens significant positief samenhingen, behalve bij jongens van 12 tot 14 jaar. Daarnaast hingen schoolkenmerken significant negatief samen met delinquentie, behalve bij jongens van 15 tot 17 jaar.

Bij deze studie wordt geconcludeerd dat jongens van 12 tot 14 jaar significant minder zelf-gerapporteerd delinquent gedrag vertonen, wanneer er sprake is van gezinssatisfactie. Een bevredigend gezin lijkt dan op deze leeftijd een beschermende factor voor het vertonen van delinquent gedrag bij jongens. Naarmate de jeugdigen ouder worden lijken andere risicofactoren voorspellers te zijn voor delinquent gedrag, namelijk kenmerken uit de

vriendengroep en schoolkenmerken bij zowel jongens als meisjes. Dit onderzoek vond echter plaats op één onderzoek moment.

In een langlopende studie van Keijsers, Loeber, Branje en Meeus (2011) werd onderzocht of de ouder-kind relatie een rol speelde bij delinquent gedrag van jongens. De onderzoekers namen interviews af bij 503 jongens. In deze studie kwam naar voren dat een lage kwaliteit ouder-kind relatie, significant samenhing met delinquent gedrag van jongens. Een lage kwaliteit ouder-kind relatie bleek zowel in de kindertijd, vroege adolescentie en midden adolescentie samen te hangen met delinquent gedrag van jongens. Bij deze studie kan daarom geconcludeerd worden dat risicofactoren uit het gezin ook op latere leeftijd nog van invloed zijn op het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag.

(16)

zowel jonge als latere leeftijd voorspellers zijn voor het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag. Echter, wanneer de jongeren ouder worden komen er kenmerken uit de vriendengroep en schoolkenmerken bij die ook voorspellers zijn voor het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag. Omdat er net zoals in eerdere paragrafen zeer beperkt onderzoek is gedaan naar recidive van jeugdige delinquenten, zijn de leeftijdsverschillen in de impact van gezinsfactoren op de jeugddelinquentie eveneens besproken. In onderstaande paragraaf wordt besproken of er leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans.

Leeftijdsverschillen in de Impact van Gezinsfactoren op de Recidivekans

In deze paragraaf wordt besproken of er leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans. In een studie van Van der Put et al. (2012a) werd onderzocht in hoeverre er leeftijdsverschillen waren in de impact van risicofactoren op de recidivekans (Van der Put et al., 2012a). Nederlandse adolescenten (1396) met de leeftijd van 12 tot 18 jaar, die een strafbaar feit hadden gepleegd, werden onderzocht. In deze studie kwam naar voren dat het domein gezin op 12 jarige leeftijd de grootste impact had op de recidivekans. Op 13 jarige leeftijd had het domein vrienden de grootste impact en op 14 a 15 jarige leeftijd de domeinen vrienden en school. Ook werd aangetoond dat de impact van de risicofactoren in de domeinen (school, alcohol/drugs) significant afnam naarmate de jongeren ouder werden, behalve de domeinen gezin en vrienden. Risicofactoren uit het domein gezin en vrienden bleken dus op meerdere leeftijden een grote impact te hebben. Bij deze studie kan geconcludeerd worden dat er leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans en dat er een afnemende impact is van risicofactoren in bepaalde domeinen tijdens de adolescentie.

In een andere studie van Van der put et al. (2012b) werd eveneens onderzocht in hoeverre er leeftijdsverschillen waren in de impact van risicofactoren op de recidivekans. In

(17)

deze studie werden Amerikaanse adolescenten (13613) onderzocht (12 tot 18 jaar). Deze studie toonde aan dat de impact van de domeinen (vrienden, school, alcohol/drugs, vrije tijd, vaardigheden, attitude, agressie) significant afnam, naarmate de leeftijd toenam, behalve het domein gezin. Ook in deze studie bleek dat het domein gezin op 12-jarige leeftijd veel impact had, op 13-jarige leeftijd het domein vrienden en vanaf 14 jaar de domeinen vrienden en school. Tevens bleek hier het domein gezin op meerdere leeftijden een grote impact te hebben op de recidivekans van jeugdige delinquenten.

Uit bovenstaande onderzoeken komt naar voren dat er leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans. Op 12 jarige leeftijd blijkt het domein gezin de meeste impact te hebben, maar de impact blijkt op latere leeftijden eveneens niet significant af te nemen. Het domein gezin is dus een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen of

vertonen van delinquent gedrag maar ook voor het instandhouden van delinquent gedrag. In ander onderzoek komt echter naar voren dat jongens en meisjes verschillende risicofactoren hebben. Mogelijk bestaan er risicofactoren in het gezin die verschillend zijn voor jongens en meisjes (Hoeve, Van der Laan, Gerris, & Dubas, 2009). Onderstaande paragraaf gaat in op deze verschillende risicofactoren en bespreekt eveneens onderzoek naar het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag omdat er zeer beperkt onderzoek is naar de recidivekans.

Sekseverschillen in de Impact van Gezinsfactoren

In onderstaande paragrafen wordt beschreven of er sekseverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag. Uit onderzoek blijkt dat jongens meer delicten plegen en dat de delinquentie zich langere tijd voorzet dan bij meisjes (Hoeve, Van der Laan et al., 2009). Een mogelijke verklaring voor het verschil in delinquentie tussen jongens en meisjes, is dat jongens anders worden opgevoed dan meisjes (Hoeve, Van der Laan et al., 2009). Er wordt besproken of jongens en meisjes

(18)

daadwerkelijk verschillende risicofactoren hebben, die afkomstig zijn uit het gezin en die van invloed zijn op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag.

Sekseverschillen in de Impact van Gezinsfactoren op Delinquent Gedrag van Jeugdigen In deze paragraaf wordt besproken of er sekseverschillen zijn in de impact van

gezinsfactoren op delinquent gedrag van jeugdigen. In een longitudinaal onderzoek van Hoeve, Van der Laan et al. (2009) stond de volgende vraag centraal: Zijn er sekseverschillen in het verband tussen opvoedingsstijlen en delinquent gedrag? De onderzoekers namen interviews af bij 330 Nederlandse jongeren (9 tot16 jaar) en hun ouders. In dit onderzoek kwam naar voren dat een verwaarlozende, hard straffende opvoedingsstijl samenhing met delinquent gedrag van jongens. Bij meisjes hing een permissieve en weinig responsieve opvoedingsstijl samen met delinquent gedrag. In dit onderzoek komt dus naar voren dat er sekseverschillen zijn in het verband tussen opvoedingsstijl en delinquent gedrag.

In een andere studie van Asscher, Van der Put en Stams (2015) werd onderzocht of er sekseverschillen waren in de relatie tussen mishandeling en verwaarlozing in de kindertijd en delinquent gedrag in de adolescentieperiode. In dit onderzoek werden gegevens van de studie Washington State Juvenile Court Assessment gebruikt, waarbij Amerikaanse jongeren (502 meisjes en 10111 jongens) met de leeftijd van 12 tot 18 jaar werden onderzocht. Zij hadden allen een strafbaar feit gepleegd. Eenenzestig procent van de meisjes en 37 procent van de jongens zijn in hun kindertijd mishandeld. In dit onderzoek kwam naar voren dat een geschiedenis van mishandeling gerelateerd was aan delinquent gedrag van jeugdigen. Daarnaast bleek deze relatie sterker bij jongens dan bij meisjes. Ook kwam naar voren dat verwaarlozing samenhing met delinquent gedrag en deze relatie bleek eveneens sterker te zijn bij jongens.

Aan de hand van bovenstaande onderzoeken wordt geconcludeerd dat er

(19)

Zowel opvoedingsstijlen als een geschiedenis van mishandeling en verwaarlozing laten verschillende resultaten zien bij jongens en meisjes. Zo blijken jongens vaker delinquent gedrag te vertonen wanneer zij een geschiedenis hebben met verwaarlozing en mishandeling. Tevens blijkt een hard straffende, verwaarlozende opvoedingsstijl samen te hangen met delinquent gedrag van jongens, bij meisjes blijkt een permissieve, weinig responsieve opvoedingsstijl samen te hangen met delinquent gedrag. Bovenstaande onderzoeken zijn meegenomen in dit literatuuroverzicht omdat er eveneens zeer beperkte literatuur te vinden is over sekseverschillen in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans.

Sekseverschillen in de Impact van Gezinsfactoren op de Recidivekans

In deze paragraaf wordt besproken of er sekseverschillen zijn in de impact van

gezinsfactoren op de recidivekans. In een onderzoek van Ryan, Williams en Courtney (2013) werd onderzocht wat de invloed was van verwaarlozing op de recidivekans van jeugdige delinquenten. Er werd hierbij tevens een onderscheid gemaakt in sekse. De steekproef bestond uit adolescenten met een midden en hoog risico, die tussen 2004 en 2007 een delict hadden gepleegd. In dit onderzoek kwam naar voren dat een lange geschiedenis van verwaarlozing significant samenhing met recidive op latere leeftijd. Ook kwam naar voren dat een

geschiedenis van verwaarlozing vaker bij meisjes voorkomt en zij vaker recidiveren. Deze bevinding werd eveneens gevonden in een studie van Conrad, Placella, Tolou-Shams, Rizzo en Brown (2014). In deze studie werd onderzocht wat voorspellers waren voor recidive van jeugdige delinquenten en of deze verschillen voor jongens en meisjes.

Vierhonderdvierenvijftig adolescenten met de leeftijd van 11 tot 17 jaar werden onderzocht. In dit onderzoek werd specifiek onderzocht wat de invloed was van seksueel misbruik op de recidivekans van jongens en meisjes. In deze studie kwam naar voren dat een geschiedenis van seksueel misbruik vaker voor kwam bij meisjes dan bij jongens en dat die geschiedenis

(20)

samenhing met de recidivekans. Meisjes bleken daardoor in deze studie vaker te recidiveren dan jongens.

Aan de hand van bovenstaande onderzoeken wordt geconcludeerd dat een lange geschiedenis van verwaarlozing en seksueel misbruik vaker voorkomt bij meisjes en zij vaker recidiveren. Dit komt niet overeen met de onderzoeken naar sekseverschillen in de impact van gezinsfactoren op delinquent gedrag van jeugdigen, daar blijkt namelijk dat jongens vaker delinquent gedrag vertonen dan meisjes wanneer zij een lange geschiedenis hebben met verwaarlozing. Uit bovenstaande onderzoeken komt dus naar voren dat er mogelijk verschillende risicofactoren uit het gezin ten grondslag liggen aan het vertonen of ontwikkelen van en instandhouden van delinquent gedrag.

Conclusies en discussie

In dit literatuuroverzicht is onderzocht of er individuele verschillen zijn, meer specifiek leeftijdsverschillen en sekseverschillen, in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans gedurende de adolescentie van delinquenten. Geconcludeerd kan worden dat zowel proximale, distale, contextuele en globale factoren samenhangen met de recidivekans van jeugdige delinquenten. Tevens komt naar voren dat er sekse- en leeftijdsverschillen zijn in de impact van gezinsfactoren op de recidivekans.

Omdat er zeer beperkt onderzoek is gedaan naar recidive van jeugdige delinquenten is in dit literatuuroverzicht per deelvraag eveneens literatuur besproken over het vertonen of ontwikkelen van delinquent gedrag. In deelvraag 1 komt voornamelijk naar voren dat

proximale factoren en distale factoren meestal samenhangen met het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag. Dit komt overeen met de bevinding die in de

inleiding is besproken, namelijk dat proximale en distale factoren belangrijke voorspellers zijn voor het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag. In dit literatuuroverzicht is het ook duidelijk geworden dat proximale en distale factoren eveneens belangrijke voorspellers

(21)

zijn voor het instandhouden van delinquent gedrag. Factoren zoals weinig cohesie in het gezin, afwijzing, vijandigheid, verwaarlozing en weinig toezicht blijken bijvoorbeeld significant samen te hangen met het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag.

In deelvraag 2 komt naar voren dat risicofactoren uit het gezin de meeste impact hebben op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag wanneer de jongeren zich in de vroege adolescentie bevinden (12 jaar). Wanneer de jongeren ouder worden blijken bijvoorbeeld kenmerken uit de vriendengroep en schoolkenmerken voorspellers voor het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag. Echter, blijkt de impact van risicofactoren uit het gezin niet significant af te nemen en zijn deze op meerdere leeftijden van invloed op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag.

In deelvraag 3 komt naar voren dat er sekseverschillen zijn in de impact van

gezinsfactoren op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag. Zo blijkt bijvoorbeeld dat bij het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag een

geschiedenis van mishandeling en verwaarlozing vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes. Ook blijkt dat jongens vaker delinquent gedrag vertonen wanneer de ouders een hard

straffende, verwaarlozende opvoedingsstijl hanteren. Meisjes blijken vaker delinquent gedrag te vertonen wanneer de ouders een permissieve, weinig responsieve opvoedingsstijl hanteren. Bij het instandhouden van delinquent gedrag blijkt een lange geschiedenis van verwaarlozing en seksueel misbruik vaker bij meisjes voor te komen. Dit zijn tegenstrijdige bevindingen en kunnen mogelijk verklaard worden doordat er verschillende risicofactoren ten grondslag liggen aan het ontwikkelen of vertonen van delinquent gedrag en het instandhouden van delinquent gedrag.

(22)

beperkt literatuur te vinden over voorspellers uit het gezin die impact hebben op de recidivekans van jeugdige delinquenten, waardoor vervolgonderzoek gewenst is. Het bestaande onderzoek is namelijk niet altijd even recent of bijvoorbeeld enkel gericht op jongens. Bovendien zouden er ook nog andere individuele kenmerken van impact kunnen zijn op de recidivekans, bijvoorbeeld etniciteit. Dit literatuuroverzicht heeft zich enkel gericht op leeftijdsverschillen en sekseverschillen, maar onderzoek naar bijvoorbeeld

etniciteitverschillen is ook gewenst. Er is namelijk nog weinig bekend over specifieke risicofactoren uit het gezin bij verschillende groepen allochtone jongeren (Boendermaker & Ince, 2008).

Ondanks deze beperkingen kan voorzichtig vernomen worden dat er individuele verschillen, meer specifiek leeftijdsverschillen en sekseverschillen, zijn in de impact van gezinsfactoren op het ontwikkelen of vertonen en instandhouden van delinquent gedrag. Bij interventies gericht op recidivevermindering, is het belangrijk dat het behandeldoel wordt afgestemd op individuele verschillen, dit bepaalt namelijk de werkzaamheid van interventies. De informatie in dit literatuuroverzicht draagt dus mogelijk bij aan het creëren van een effectieve interventie. Tevens draagt informatie over individuele verschillen in de impact van gezinsfactoren mogelijk bij aan het doen van een uitspraak over de waarschijnlijkheid dat een jeugdige delinquent gedrag gaat ontwikkelen of vertonen en/of dit gedrag op latere leeftijd in stand wordt gehouden (risicotaxatie). Ten slotte is het belangrijk om te weten dat elk individu verschillend is en risicofactoren een verschillende impact kunnen hebben.

(23)

Literatuur

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy and Law, 16, 39-55. doi: 10.1037/a0018362

Asscher, J. J., Van der Put, C. E., & Stams, G. J. J. M. (2015). Gender differences in the impact of abuse and neglect victimization on adolescent offending behavior. Journal of Family Violence, 30, 215-225. doi: 10.1007/s10896-014-9668-4

Boendermaker, L., & Ince, D. (2008). Effectieve interventies tegen jeugddelinquentie. Jeugd en Co kennis, 2, 26-38. doi: 10.1007/BF03087480

Booth, J. A., Farrel, A., & Varano, S. P. (2008). Social control, serious delinquency and risky behaviour: A gendered analysis. Crime & Delinquency, 54, 423-456. doi:

10.1177/0011128707306121

Bronfenbrenner, U. (1993). ‘The ecology of cognitive development: research models and fugitive findings’. In R. Wozniak en K. Fischer (Eds.), Development in context. Acting and thinking in specific environments (pp. 3-44). Hillsdale/London: Lawrence

Erlbaum Ass. Publishers.

Bronfenbrenner, U. (1979). The Ecology of Human Development: Experiments by Nature and Design. Cambridge, MA: Harvard University Press

Conrad, S. M., Placella, N., Tolou-Shams, M., Rizzo, J. C., & Brown, L. K. (2014). Gender differences in recidivism rates for juvenile justice youth: The impact of sexual abuse. Law and Human Behavior, 38, 305-314. doi:10.1037/lhb0000062

Cottle, C. C., Lee, R. J., & Heilbrun, K. (2001). The prediction of criminal recidivism in juveniles: A meta-analysis. Criminal Justice and Behavior, 28, 367-394. doi: 10.1177/0093854801028003005

(24)

Deković, M., Janssens, J. M. A. M., & Van As, N. M. C. (2003). Family predictors of

antisocial behavior in adolescence. Family Process, 42, 223-235. doi: 10.1111/j.1545-5300.2003.42203.x

Deković, M., Manders, W. A., & Asscher, J. J. (2009). Jeugddelinquentie, het gezin en gezinsgerichte interventies. Tijdschrift voor Criminologie, 4. Verkregen van http://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/tijdschriftcriminologie/2009/4/TvC_0165-182X_2009_051_004_007

Deković, M., & Prinzie, P. (2008). De rol van het gezin in de ontwikkeling van antisociaal gedrag. In I. Weijers & C. Eliaerts (Eds.), Jeugdcriminologie, Achtergronden van Jeugdcriminaliteit (pp.143-161). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

De Ruiter, C., & Veen, V. C. (2006). Voorkomen van recidive bij geweldsdelinquenten: Wat werkt. Directieve Therapie, 26, 51-60. doi: 10.1007/BF03060411

Gottfredson, M. R., & Hirschi, T. (1990). A general theory of crime. Stanfrond, CA: Stanford University Press.

Hermanns, J. M. A. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. Verkregen van http://dare.uva.nl/document/2/74432

Hill, J. (2002). Biological, psychological and social process in the conduct disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43, 133-164. doi: 10.1111/1469-7610.00007 Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van Der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R.

M. (2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 749-775. doi: 10.1007/s10802-009-9310-8 Hoeve, M., Van der Laan, P. H., Gerris, J. R. M., & Dubas, J. S. (2009). Sekseverschillen in

het verband tussen opvoedingsstijlen en delinquentie. Kind en Adolescent, 30, 122-136. doi: 10.1007/BF0308794

(25)

Janssen, H. J., Eichelsheim, V. I., Deković, M., & Bruinsma, G. J. B. (2015). How is

parenting related to adolescent delinquency? A between- and within-person analysis of the mediating role of self-control, delinquent attitudes, peer delinquency, and time spent in criminogenic settings. European Journal of Criminology, 1-26. doi: 10.1177/1477370815608881

Keijsers, L., Loeber, R., Branje, S., & Meeus, W. (2011). Bidirectional links and concurrent development of parent-child relationships and boys’ offending behavior. Journal of Abnormal Psychology, 120, 878-889. doi: 10.1037/a0024588

Kierkus, C. A., & Hewitt, J. D. (2009). The contextual nature of the family

structure/delinquency relationship. Journal of Criminal Justice, 37, 123-132. doi: 10.1016/j.jcrimjus.2009.02.008

Loeber, R., Slot, W., & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, H. M. Koot, N. W. Slot, P. H. van der Laan, & M. Hoeve (Eds.), Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and effective interventions (pp. 133-161). Hampshire: Ashgate Publishing Ltd.

Loeber, R., Slot, W., & Sergeant, J. A. (2001). Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie: Omvang, oorzaken en interventies. Bohn Stafleu Van Loghum: Houten.

Lowenkamp, C. T., & Latessa, E. J. (2005). Increasing the effectiveness of correctional programming through the risk principle: Identifying offenders for residential placement. Criminology and Public Policy, 4, 501-528. doi: 10.1111/j.1745-9133.2005.00021.x

Moffitt, T.E. (1993). Adolescent-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A development taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701. doi: 10.1037/0033-295X.100.4.674

(26)

Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & Van Marle, H. (2010). A classification of risk factors in serious juvenile offenders and the relation between patterns of risk factors and

recidivism. Criminal Behaviour and Mental Health, 20, 23-38. doi: 10.1002/cbm.754 Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & Van Marle, H. (2011). Risk factors for overall

recidivism and severity of recidivism in serious juvenile offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 118-135. doi: 10.1177/0306624x09356683

Nederlands Jeugd Instituut (2009). Databank effectieve jeugdinterventies. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Verkregen van www.nji.nl/jeugdinterventies Ryan, J. P., Williams, A. B., & Courtney, M. E. (2013). Adolescent neglect, juvenile

delinquency and the risk of recidivism. Journal of Youth and Adolescence, 42, 454-465. doi:10.1007/s10964-013-9906-8

Stouthamer-Loeber, M., Loeber, M., Stallings, R. & Lacourse, E. (2008). Desistance from and Persistence in Offending. In Loeber, Farrington, Stouthamer-loeber, White (Eds.), Violence and serious theft: Development and prediction from childhood to adulthood (pp. 269-306). New York, NY: Taylor & Francisgroup.

Van der Laan, A. M., Veenstra, R., Bogaerts, S., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2010). Serious, minor, and non-delinquents in early adolescence: The impact of cumulative risk and promotive factors: The TRAILS study. Journal of Abnormal Child Psychology, 38, 339-351. doi: 10.1007/s10802-009-9368-3

Van der Put, C., Deković, M., Stams, G. J. J .M., Hoeve, M., & van der Laan, P. H. (2012a). Het belang van vroegtijdig ingrijpen bij jeugdcriminaliteit. Kind & Adolescent, 33, 2-20. doi: 10.1007/s12453-012-0001-9

Van der Put, C. E., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., Deković, M., Spanjaard, J. M., Van der Laan, P. H., & Barnoski, R. P. (2012b). Changes in the relative importance of dynamic

(27)

risk factors for recidivism during adolescence. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 56, 296-316. doi:

10.1177/0306624X11398462

Van Domburgh, L., De Ruiter, C., Doreleijers, T. (2004). De rol van dynamische risicofactoren bij recidive van jeugdige delinquenten: een internationaal literatuuronderzoek. In T. Dorelijers & R. Vermeiren (Eds.), Thema’s uit de forensische jeugdpsychiatrie (pp. 2-59). Leuven: Acco.

Van der Knaap, L. M., Alberda, D. L., Oosterveld, P., & Born, M. P. H. (2012). The

predictive validity of criminogenic needs for male and female offenders: Comparing the relative impact of needs in predicting recidivism. Law and Human Behaviour, 36, 413-422. doi: 10.1037/h0093932

Wartna, B. S. J., & Tollenaar, N., Blom, M., Verweij, S., Alberda, D. L., & Essers, A. A. M. (2013). Recidivebericht 2012: Landelijke cijfers met betrekking tot de strafrechtelijke recidive van justitiabelen uit de periode 2002-2009. Verkregen van

file:///D:/Bureaubladmappen/Downloads/factsheet-2012-6-nw_tcm44-492148.pdf Weijters, G., Vinke, A., Van der Logt, M., & Gerris, J. R. M. (2004). Gezin, vriendengroep en

school als predictoren van delinquent gedrag: Vergelijking tussen jonge en oudere adolescenten. In J. R. M. Gerris (Ed.), Jeugdzorg en probleemgedrag:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

An innovation systems approach is warranted because we are not interested only in adoption of innovations as a decision-making process outcome (i.e., [32,51,52]), and we do not

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

Over the past decades, the Kabompo River Basin in Zambia is affected by deforestation and land degradation as a consequence of intensified agriculture and

Integrated RF filtering, RF channel selection, interference rejection, active feedback receiver, fre- quency translation loop, down-conversion, up-conversion, passive mixers,

Op basis hiervan kan verwacht worden dat in wat voor stemming de consument verkeert – positief of negatief – dit weinig tot geen effect zal hebben op de attitude die de

hoeverre is er een verband tussen het verschijnen van een nieuwsbericht over ING omtrent filantropie en de beurswaarde van het aandeel ING Group N.V.?’ (RQ3a) en ‘In hoeverre kan

Stel dat een internetgebruiker zich wel bewust is van het feit dat er zonder zijn toestemming cookies op zijn computer geplaatst kunnen worden, dan weet hij