• No results found

Van Moskou tot Sotsji. Een vergelijking van de boycotdiscussies in Nederland rond de Spelen van 1980 en 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van Moskou tot Sotsji. Een vergelijking van de boycotdiscussies in Nederland rond de Spelen van 1980 en 2014"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van Moskou tot Sotsji

Een vergelijking van de boycotdiscussies in Nederland rond de Spelen van 1980

en 2014

Marline Lemke

19 juni 2015: tweede versie

Masterscriptie Nieuwste Geschiedenis

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Historiografie 4

Theorie 8

1. Sport en politiek 13

Ontstaan van de Moderne Spelen 13

Internationale werken 16

Nederlandstalige werken 23

2. Moskou 1980 26

Toewijzing Spelen 26

Een nieuwe koers 28

Comité Olympische Spelen en Mensenrechten (COSEM) 29

Oorlogshysterie 34

Alles verandert: Sacharov 37

Wel of niet naar Moskou? 39

3. Poetin Games 46

Winterspelen en de toewijzing aan Sotsji 46

De Nederlandse regering en het vriendschapsjaar 49

Anti-homopropagandawet 53 Regenboogvlaggen 57 Amnestie 59 ‘Uit de pas’ 62 Poetins Feestje 67 Conclusie 71 Framing 73

Poetins ‘ware’ gezicht? 78

Literatuurlijst 80

Bijlage 1: Kosten Winterspelen 1924-2014 88

Bijlage 2: In- en uitvoer in de handel tussen Nederland en Rusland 89

(3)

Inleiding

De Koude Oorlog eindigt in 1989. Met de officiële opheffing van de Sovjet-Unie (SU) in 1991 komen de spanningen tussen de kapitalistische landen en de communistische SU tot een eind. Zesentwintig jaar later lijkt niets minder waar: economische sancties van Europa tegen de Russische president Vladimir Poetin, de oorlog om de Krim, de discussies over een eventuele boycot van de Winterspelen in 2014, het neerstorten van MH17 onder dubieuze omstandigheden en het groeiende wantrouwen over en weer lijken te wijzen op een nieuw ‘Koude Oorlogsgevoel’. Hetzelfde gevoel dat in ieder geval aanwezig is tijdens de Zomerspelen in 1980, ten tijde van de Koude Oorlog.

In 1980 is Europa nog volop in het ‘oost-westconflict’ verwikkeld. De détente, de vreedzame samenwerking tussen het kapitalistische en het communistische blok, is aan het eind van de jaren zeventig tot een eind gekomen. Mede door de groeiende interesse van de wereld in de handhaving van mensenrechten en de interventie van het Sovjet Rode Leger in Afghanistan in 1979, wordt de relatie (die sinds de jaren zestig juist verbetering had gekend) weer onder druk gezet. Net als de spanningen tussen oost en west opnieuw oplopen, vinden de Olympische Spelen in Moskou plaats.

Moskou is in 1974 aangewezen als gastland om de Olympische Spelen in 1980 te organiseren. Het is de eerste keer in de geschiedenis dat de Spelen aan een socialistisch land worden toegewezen. Een interessante keus van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), maar deze wil vooral aantonen dat ze zich niet laten weerhouden om een socialistisch land als gastland voor de Spelen aan te wijzen. Alle landen zijn gelijk in de ogen van het IOC, kapitalistische landen behoeven geen voorkeursbehandeling te krijgen. In de jaren zeventig groeit de aandacht voor mensenrechten en het in stand houden van de ontspanningspolitiek. Door verschillende organisaties, zoals Amnesty International en het Comité Olympische Spelen en Mensenrechten (COSEM), worden de mensenrechten in de SU aan de kaak gesteld: kan de wereld, en in dit geval Nederland, wel naar een land gaan waar de mensenrechten op zo’n grote schaal worden geschonden? Als de Sovjets Afghanistan binnenvallen ontstaat er nog meer twijfel. Kan de détente wel in stand blijven als de SU zich als agressor gedraagt?

In 2007 wordt tot verbazing van velen de Russische subtropische badplaats Sotsji met een meerderheid van de stemmen gekozen als locatie voor de Winterspelen in 2014. Eerst

(4)

heerst er vooral verbazing over de locatie: de sporters en gasten zouden het ene moment van een berg af kunnen skiën en het volgende moment een bezoek aan het strand kunnen brengen. Al snel beginnen de gedachten over de Winterspelen te veranderen, want de mensenrechten worden op grote schaal geschonden. Eerst met de bouw van de stadions die allemaal nog in korte tijd uit de grond gestampt moeten worden door slecht betaalde arbeiders, daarna worden de vrijheid en de rechten van homo’s geschonden door de invoer van een omstreden ‘anti-homopropagandawet’. Ook komt het beeld van Rusland als agressor terug met de groeiende spanningen in Oekraïne, een land dat zich tot ergernis van Poetin meer op Europa wil gaan richten. De ‘Poetin Games’, zoals de Spelen al snel worden genoemd in de media, worden het prestigeproject van de Russische president. Poetin doet alsof hij niets weet over de schending van mensenrechten of de groeiende spanningen met het westen. In Nederland laaien dezelfde discussies op als in 1980. Moeten deze Spelen geboycot worden om te laten zien dat Poetin te ver gaat?

Als 1980 en 2014 met elkaar vergeleken worden lijkt het op het eerste gezicht inderdaad alsof dezelfde discussies gevoerd worden in Nederland: de schending van mensenrechten, Rusland als agressor en de kwestie of ‘we’ wel of niet gaan. Maar is er sinds 1980 iets veranderd in het denken en schrijven? In hoeverre wordt ons huidige beeld van Rusland nog beïnvloed door de Koude Oorlog? Om een beter beeld te krijgen van welke invloed de Olympische Spelen hebben op de politiek wordt eerst de historiografie over de discussie rond sport en politiek en politiek en de Olympische Spelen besproken. Daarna staan de Spelen van 1980 centraal, met aandacht voor de internationale verhoudingen, de relatie tussen Rusland en Nederland en welke factoren meespeelden in de boycotdiscussie. Een uiteenzetting over de Spelen van 2014 volgt in het laatste hoofdstuk, waarin aandacht wordt gegeven aan dezelfde factoren.

Historiografie

Over de Olympische Spelen van 1980 is veel bronmateriaal beschikbaar, velen hebben zich al over deze beroemde Spelen gebogen. Zo zijn er bijvoorbeeld scripties voorhanden over de Nederlandse boycots en de mensenrechtenbeweging van de Olympische Spelen in Moskou. A. Haverkamp schreef De politieke Spelen? De dynamiek van de maatschappelijke discussies over het boycotten van de Spelen in 1936, 1956 en 1980. Haverkamp maakt een vergelijking tussen de maatschappelijke discussies in Nederland rond de eventuele boycot van drie

(5)

verschillende Spelen. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de maatschappelijke discussie in Nederland, maar de vergelijking wordt niet gemaakt tussen de jaren die voor de Spelen in Moskou plaatsvonden, maar juist met de Spelen van 2014. R. van Helmert schreef De Nederlandse Mensenrechtenbeweging rondom de Olympische Zomerspelen van Moskou 1980. Tussen macht en mensenrechten op het internationale diplomatieke speelveld. Van Helmert richt zich vooral op de mensenrechtenbewegingen die tot stand kwamen in de aanloop naar de Spelen en de invloed die deze bewegingen hebben gehad op het verloop van de boycotdiscussie. De laatste scriptie (Niet) deelnemen is belangrijk. Nederland en de Westerse boycot van de Olympische Zomerspelen in Moskou (1980) van A. Biesmans richt zich op de Nederlandse discussie over de boycot in het licht van de internationale (vooral Amerikaanse) discussie. Dit onderzoek toont overeenkomsten met de al verschenen scripties, maar door in dit onderzoek aandacht te wijden aan de boycotdiscussie in Nederland tijdens de Spelen in Sotsji wordt er veel nieuwe informatie toegevoegd. De boycotdiscussies van 1980 en 2014 zijn nog niet eerder met elkaar vergeleken.

Voor 1980 zal er onder andere gebruikgemaakt worden van het archief van het Nederlands Olympisch Comité (NOC). Hier zijn verslagen beschikbaar van ledenvergaderingen waarin de eventuele boycot uitgebreid besproken wordt met de verschillende Nederlandse sportbonden. Door het gebruik van deze documenten kan er een goed beeld gegeven worden van hoe het NOC en de sportbonden dachten en wat hun argumenten voor en tegen de boycot waren. Ook zijn er veel brieven van Nederlanders aanwezig die hun bezorgdheid uiten over het sturen van een Olympisch team naar Moskou, een interessante bron omdat hier de publieke opinie naar voren komt.

Ter ondersteuning van het archiefmateriaal wordt er ook gebruikgemaakt van enkele van werken uit de al verschenen literatuur over de boycot van 1980. De Olympische Spelen van 1980 worden vooral als casestudy behandeld in boeken over sport en politiek; drie boeken zijn geheel aan deze Spelen gewijd. Om een beeld te geven van hoe de boycot tot stand kwam, wordt gebruikgemaakt van The Political Olympics: Moscow, Afghanistan, and the 1980 U.S. Boycott van Derick Hulme. In dit werk wordt uitgelegd wat de beweegredenen waren van de Verenigde Staten (VS) om de boycot te beginnen en hoe zij hun bondgenoten wilden ‘meeslepen’. Hulme onderzoekt hoe effectief het is om een boycot te gebruiken in de relatie tussen landen. Hulme bekijkt zowel voor- als nadelen van het gebruiken van de Olympische Spelen in Moskou voor de Sovjet-Amerikaanse relatie. Hulme komt tot de

(6)

conclusie dat de boycot zowel een succes als een mislukking was. Het boek is interessant omdat het ingaat op de denkwijze van de Amerikaanse president Carter en de boycot van begin tot eind behandelt. Het werk van Hulme is niet vernieuwend, Hulme geeft veel informatie over de relatie tussen sport en politiek en hoe de sport wordt gebruikt in de politiek. Hier zijn al meerdere werken over verschenen. Toch is het boek goed te gebruiken omdat het laat zien hoe belangrijk de boycot voor Carter was en hoe de VS er alles aan deden om haar bondgenoten ook weg te houden van de Spelen. Met deze informatie in het achterhoofd kan de wil van de Nederlandse regering om uiteindelijk ook over te gaan op een boycot goed verklaard worden.

Dropping the torch. Jimmy Carter, the Olympic Boycott and the Cold War van Nicholas Sarantakes heeft ook als onderwerp de boycot van de Spelen gezien vanuit Amerikaans perspectief. Dit werk gaat vooral in op de mislukking van de boycot, er werd gedacht dat een boycot de Sovjetautoriteiten zou aantasten in hun trots, maar dit bleek niet het geval te zijn. Sarantakes beschrijft hoe Carter er alles aan deed om ‘zijn’ boycot te laten slagen, terwijl het enthousiasme van de Amerikanen voor de boycot steeds meer afneemt. Sarantakes plaatst de boycot in de internationale relaties van de VS: het werk kijkt naar in hoeverre de Sovjet-Amerikaanse relatie en de relatie met de NAVO-bondgenoten wordt beïnvloed door de boycot. Interessant aan dit werk is dat Sarantakes interviews heeft afgenomen bij personen die een belangrijke rol hebben gespeeld in deze boycot, waaronder Carter zelf. Een minpunt is wel meteen dat aan de Sovjetzijde geen interviews zijn afgenomen, waardoor een eenzijdig beeld ontstaat.

Een ander werk over de Spelen in Moskou is Olympic sports and propaganda games. Moscow 1980 van Hazan Baruch. In dit werk bekijkt Baruch ook de relatie tussen sport en politiek waarbij hij de Spelen te Moskou als casestudy neemt. Baruch bekijkt de Spelen vooral vanuit Russisch perspectief: hoe de Russische overheid de Olympische Spelen als propagandamiddel gebruiken. Dit werk is interessant omdat het vanuit Russisch perspectief naar de Spelen kijkt, in andere werken komt vooral de westerse kant van het verhaal aan bod. Een minpunt is dat Baruch de Russen duidelijk als de bad guys schetst en het kapitalistische westen als de good guys, de mening van Baruch over het gebruik van de Spelen in de politiek is daardoor negatief gekleurd. Ook zegt Baruch dat hij over sport en politiek schrijft, maar hij laat andere auteurs die over dit onderwerp hebben geschreven geheel buiten beschouwing. Het boek zou steviger staan als het aandacht had besteed aan

(7)

de verschillende perspectieven en invalshoeken die zijn ontstaan over de relatie tussen sport en politiek.

Over de Spelen in 2014 is er veel minder literatuur verschenen. Ook zijn de archieven van het NOC nog niet geopend. Op internationaal niveau is er tot nu toe één boek verschenen over Sotsji: Sexual diversity and the Sochi Olympics. No more rainbows van de Engelse sociologe Helen Jefferson Lenskyj. Dit werk concentreert zich op de Engelse homobeweging die protesteren tegen de anti-homowet in de aanloop naar de Spelen in Sotsji. Daarnaast beschrijft Lenskyj de groeiende homofobie in Rusland en hoe de ‘angst’ voor niet traditionele relaties zich al eeuwenlang diep geworteld heeft in de Russische samenleving. Lenskyj richt zich in dit werk op de homobeweging in Engeland, daarom is dit werk vrijwel niet bruikbaar omdat in dit onderzoek Nederland centraal staat.

Twee Nederlandstalige werken schenken aandacht aan de Winterspelen in Sotsji: Rusland in oorlog met zichzelf en de wereld van journalist Peter D’Hamecourt en Sport en politiek. De strijd om glorie, macht en geld van de oud-politicus Bob van den Bos. D’Hamecourt woont in Rusland en heeft zijn denkbeeld over de Russen op papier gezet. D’Hamecourt schrijft op bijna sarcastische wijze over Rusland en het Russische volk, zo schrijft hij dat ‘Russen in een illusie leven’ als ze denken ooit nog een wereldmacht te kunnen worden.1 Het boek van D’Hamecourt beslaat de periode september 2013 tot juli 2014 en beschrijft bijvoorbeeld uitgebreid de aanloop naar Sotsji en de discussies die werden gehouden over wel of niet gaan in Nederland. Volgens D’Hamecourt besloot Nederland vooral naar Sotsji te gaan omdat het hen om de sport ging, niet om politiek.2 Het is jammer dat D’Hamecourt geen voetnoten of literatuur heeft opgenomen in dit werk, het wordt in dit onderzoek daarom gebruikt als een boek waarin de opinie over de Spelen van een journalist uitgebreid naar voren komt.

Van den Bos beschrijft in Sport en politiek hoe het Poetin gelukt is om de Spelen van 2014 binnen te slepen en hoeveel waarde er tegenwoordig wordt gehecht aan het organiseren van de Spelen. In dit boek wordt ook het spanningsveld tussen sport en politiek beschreven: de sport wil de politiek buiten de sport houden, maar politici gebruiken de sport maar al te graag om macht, glorie en aanzien te verkrijgen. De Spelen in Sotsji worden niet voor niets de ‘Poetin Games’ genoemd, deze Spelen worden gebruikt om de

1 P. D’Hamecourt, Rusland in oorlog met zichzelf en de wereld (Groet 2014), 308. 2 Ibidem, 145.

(8)

ondemocratische Russische leider weer geliefd te maken bij zijn eigen volk, en tegelijkertijd gevreesd door de rest van de wereld. Rusland kan de Spelen gebruiken om zichzelf weer op de wereldkaart te zetten.

Naast deze boeken wordt er voor 2014 ook gebruikgemaakt van de site ‘officiële bekendmakingen’ van de Nederlandse overheid. Op deze site verschijnen de vragen en antwoorden van debatten in de Tweede Kamer en worden de brieven die ministers aan de Kamer schrijven gepubliceerd. Dit is een handige en zeer bruikbare bron, omdat hier goed naar voren komt hoe de regering tegenover een eventuele boycot staat en hoe zij denken over de anti-homowet, hoe het beleid van Poetin in elkaar steekt en hoe de debatten over de zwaarste delegatie ooit (bestaande uit de minister-president, het koningspaar en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Edith Schippers) worden gevoerd en welke partijen hier voor en tegen zijn.

Het volgende hoofdstuk behandelt uitgebreid de discussie over sport en politiek. De belangrijkste literatuur en de ontwikkelingen die zich hierin hebben voorgedaan worden besproken.

Theorie

Speciale aandacht gaat uit naar krantenonderzoek, voor zowel 1980 als 2014 is deze bron zeer bruikbaar om te kijken naar de berichtgeving rond beide Spelen. Voor 1980 worden de kranten De Waarheid, de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) en De Telegraaf gebruikt. Deze kranten richten zich allen tot een ander publiek, hier is voor gekozen om een zo divers mogelijk beeld te geven van hoe er wordt gedacht over de ontwikkelingen rondom de Spelen. De Waarheid is een communistisch dagblad. In de berichtgeving zie je duidelijk een pro-Russisch beeld en een sterke afkeuring voor een boycot terug. Omdat er voor 2014 minder primaire bronnen aanwezig zijn, wordt er gekeken naar de berichtgeving van de vier betaalde kranten met de grootste oplage in Nederland: Het Algemeen Dagblad (AD), Het NRC, De Telegraaf en de Volkskrant. Al deze kranten hebben een ander publiek, de NRC en de Volkskrant richten zich op een hoogopgeleid publiek, links van het politieke midden. Het AD zegt een politiek-neutrale krant te zijn en De Telegraaf richt zich op de ‘gewone’ Nederlander en neigt naar het politieke rechts.

Door deze kranten te gebruiken kan er een goed beeld worden gegeven van hoe er in Nederland wordt gedacht over de Spelen. Een punt van kritiek is dat er in 2014 geen krant

(9)

zoals De Waarheid bestaat, de kranten die worden gebruikt in 2014 hebben niet zo’n sterke mening over of Rusland goed of slecht is: ze staan niet per se aan de Russische of Nederlandse kant of schrijven in het licht van een bepaalde ideologische visie. Dat is jammer omdat hierdoor het vergelijkende onderzoek niet geheel kan worden uitgevoerd, in 1980 is er een veel sterkere mening aanwezig over het goede van Rusland en het communisme door De Waarheid. In dat jaar is er bijvoorbeeld al veel verschil te zien tussen de drie kranten in de berichtgeving, De Waarheid publiceert bijna iedere dag lange artikelen over de Spelen, terwijl het NRC en De Telegraaf in sommige periodes bijna niets schrijven over dit onderwerp. Bij de communistische krant leeft het onderwerp veel meer.

Voor beide jaren is voor het krantenonderzoek gekozen voor een periode van tien maanden. Voor 1980 is dit van 1 november 1979 tot 31 augustus 1980 en voor Sotsji van 1 juni 2013 tot 31 maart 2014. Er is gekozen voor een langere periode voorafgaand aan de Spelen dan erna (voor beide jaren is dit laatste één maand) omdat juist in deze periode de boycot discussie oplaait. In de periode na de Spelen wordt er hier en daar nog een enkel bericht gepubliceerd, maar er is geen discussie meer gaande of het evenement wel of niet geboycot zal moeten worden en dus is die periode niet relevant voor dit onderzoek.

Om het krantenmateriaal goed te kunnen onderzoeken wordt er gebruikgemaakt van de zogenaamde framingtheorie. Framing houdt in dat nieuws vanuit een bepaalde invalshoek gepresenteerd wordt en hierdoor de manier waarop mensen over een bepaalde situatie of gebeurtenis denken, beïnvloedt. Woorden en beelden worden zo gekozen dat het stereotype beeld dat ooit is ontstaan over een land, gebeurtenis, religie et cetera steeds weer wordt bevestigd. De meeste landen hebben een standaard frame (denkraam) voor verschillende onderwerpen. Framing wordt zowel in de politiek als in de media steeds weer gebruikt. Het is ook een propaganda middel. Het is moeilijk om het beeld dat over een bepaald onderwerp is ontstaan te veranderen (reframing), hierdoor blijft het ontstane beeld vaak lang bestaan.3

Verschillende auteurs met achtergronden in de geneeskunde, sociologie, politiek en mediastudies houden zich bezig met het concept framing. De eerste persoon die zich bezighoudt met de framingtheorie is Walter Lippmann. Lippmann zegt dat voor de meeste mensen in de wereld geldt dat politiek zich afspeelt buiten hun gezichtsveld. Hierdoor

3 C.H. de Vreese, ‘New Avenues for Framing Research’, The American Behavioral Scientist 56 (2012), 365-376, aldaar: 366-368.

(10)

moeten mensen hun politieke informatie verkrijgen door het lezen van kranten of het kijken naar het nieuws op de televisie. Hun kennis wordt hierdoor vrijwel niet op persoonlijke ervaringen gebaseerd, maar op alles wat de media zeggen. Als de media schrijven over iets dat voor de gewone mens meestal ver weg is, zijn ze eerder bereid om het beeld dat de media scheppen aan te nemen. Volgens Lippmann maken politici graag gebruik van framing, het kan vaak niet goed gecontroleerd worden door het volk omdat veel mensen niet de mogelijkheid hebben om hun beeld te kunnen aanpassen naar hun eigen ervaringen, omdat het buiten hun bereik ligt. Framing wordt hierdoor een vorm van strategische communicatie richting het volk, waarin het beeld van maar een paar personen steeds weer naar voren komt.4

Het beeld van Lippmann wordt door vrijwel alle wetenschappers die zich met dit onderwerp bezig houden steeds opnieuw bevestigd. De sociale wetenschappers P. Valkenburg, H. Semetko en C. de Vreese definiëren het concept in hun artikel ‘The effects of news frames on readers’ thoughts and recall’ als volgt: ‘A media frame is a particular way in which journalists compose a news story to optimize audience accessibility’. De auteurs zien in de media specifieke frames terugkomen bij bepaalde onderwerpen. Journalisten schrijven berichten over bijvoorbeeld politieke onderwerpen bewust makkelijker zodat het toegankelijker is voor een groter publiek. Informatie die niet interessant genoeg is wordt vaak achterwege gelaten, hierdoor wordt soms maar een deel van het gehele verhaal opgeschreven. Journalisten hebben vaak beperkt ruimte voor hun berichten, dus door het gebruik van frames kunnen ze berichten simpeler maken en de aandacht van de lezer vasthouden.5 De auteurs onderscheiden verschillende soorten frames, waarvan het conflict frame voor dit onderzoek het meest bruikbaar is. In een conflictframe wordt door de media bericht over een conflict tussen twee landen, het eigen land wordt altijd als ‘de goede’ neergezet en het land waarmee het conflict is als ‘de slechte’. Hierdoor krijgt het publiek een negatief beeld van het land waarmee er een conflict is en wordt er gedacht dat het eigen land alleen maar goede dingen doet.6

In zijn artikel ‘New avenues for framing research’ schrijft de communicatiewetenschapper C. de Vreese over hoe frames worden gecreëerd en wat de

4 Lippmann, W., Public Opinion (Long Island 1921), 18.

5 P. Valkenburg, H. Semetko en C. de Vreese ‘The effects of news frames on readers’ thoughts and recall’, Communication Research 26 (1999), 550-569, aldaar: 550.

(11)

effecten van frames zijn. Een frame is, volgens De Vreese, te herkennen aan bepaalde woorden, zinnen, stereotype beelden en het veroordelen van bepaalde acties van een ander land of persoon. Nieuwsframes kun je volgens De Vreese herkennen aan de titels van artikelen in kranten, foto’s en bepaalde quotes. In de berichtgeving in kranten kiezen journalisten vaak voor het nieuws over bijvoorbeeld een conflict tussen twee landen, omdat dit nieuws is wat verkoopt. Als een conflict voortduurt komen bepaalde sleutelwoorden terug zodat mensen deze herkennen als ze het lezen. Door deze vorm van berichtgeving ontstaan er dus al snel frames in de media. Als een conflict tussen twee landen opgelost is, komt er vaak niet meteen positieve berichtgeving over dat land tot stand en zo blijft het negatieve beeld bestaan.7

Volgens de neurologen B. De Martino, D. Kumaran, B. Seymour en R. Dolan in hun artikel ‘Frames, biases, and rational decisionmaking in the Human Brain’ is het menselijk brein goed in staat om zelf logische beslissingen te maken en een eigen denken te ontwikkelen. Echter kan een menselijke beslissing worden beïnvloed door berichten met een emotionele ondertoon, mensen worden hier dusdanig door beïnvloed dat ze meestal een andere keus maken tussen twee standpunten dan dat ze normaal zouden doen.8 De auteurs hebben een onderzoek verricht waarbij ze twee groepen proefpersonen gingen testen op hun manier van beslissingen maken. De ene groep werd gemanipuleerd met framing en berichten van emotionele aard, terwijl de andere groep haar eigen beslissingen kon maken. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de eerste groep significant andere beslissingen maakte dan de groep die niet gemanipuleerd werd. De conclusie van het onderzoek is dat framing het denken van mensen beïnvloedt en dat het moeilijk is om open te staan voor een ander beeld. In de media wordt veel gebruik gemaakt van framing waardoor het voor mensen steeds moeilijker wordt om hun eigen keuzes te maken en eigen denkbeelden te ontwikkelen. Als een beeld van de media eenmaal gecreëerd is, is dit meestal blijvend omdat het voor mensen moeilijk is om een ander beeld te krijgen. 9

In het hoofdstuk ‘Nature, sources, and effects of News Framing’, uit het boek The handbook of journalism studies, definiëren de auteurs R. Entman, J. Matthes en Lynn Pellicano het concept framing als ‘the central organizing idea or story line that provides

7 Ibidem, 369.

8 B. De Martino, D. Kumaran, B. Seymour en R. Dolan, ‘Frames, biases, and rational decisionmaking in the Human Brain’, Science 4 (2006), 684–687, aldaar: 684.

(12)

meaning to an unfolding strip of events’.10 Mensen kijken vanuit hun eigen belevingswereld naar bepaalde (nieuws)onderwerpen, deze worden steeds weer bevestigd in de communicatie met andere mensen uit dezelfde samenleving, de literatuur, nieuws et cetera.

In ‘Getting real. The duration of framing effects’ gaan de communicatiewetenschappers S. Lecheler en C. de Vreese in op hoe lang een frame binnen de media blijft bestaan. De auteurs zeggen dat de effecten die een frame kan hebben op het denken van een mens afhangt van hun politieke kennis, hoe groter die kennis is, hoe minder effect een frame heeft op het denken. Dit is interessant, omdat in het artikel ‘Frames, biases, and rational decisionmaking’ wordt gesteld dat het niet uitmaakt hoe groot de politieke kennis van een persoon is, een frame heeft altijd gevolgen voor het denken van een persoon. Dit onderzoek is goed om in het achterhoofd te houden bij mijn krantenonderzoek. Bij bijvoorbeeld de Volkskrant en het NRC zou je kunnen stellen dat het publiek relatief hoger opgeleid is dan het publiek van De Telegraaf, hierdoor zou een frame minder effect kunnen hebben op het denken bij de Volkskrant en NRC lezers.

Aan de hand van de framingtheorie wordt gekeken of er een bepaald frame is ontstaan in de media wat betreft de berichtgeving over Rusland. Wordt er in de media nog vaak gerefereerd naar de Koude Oorlog in de berichtgeving over Rusland? Wordt ons beeld überhaupt nog beïnvloed door de Koude Oorlog of is er geen sprake van een dusdanig frame over Rusland dat door de kranten gebruikt wordt?

10 R. Entman, J. Matthes en L. Pellicano, ‘Nature, sources, and effects of News Framing’ in: K. Wahl-Jorgensen e.a. e.d., The handbook of journalism studies (New York 2009), 175-190, aldaar: 175.

(13)

1. Sport en politiek

‘Sport is war…minus the shooting’

- George Orwell (1945)

‘Politics invited itself into sports. We didn’t call for politics to come’

- Jacques Rogge, voormalig IOC voorzitter (2001-2013)

Sport en politiek hebben een directe relatie met elkaar, maar dit is iets wat nog altijd (vooral) door sportorganisaties (het IOC en verschillende sportbonden) en sporters ontkend wordt. Volgens hen moeten sport en politiek gescheiden blijven. Van den Bos schrijft in Olé, we are the champions dat sporters huiverig zijn voor ‘verkeerde’ invloeden vanuit de politiek, zij voelen er niets voor om slachtoffer te worden van (politieke) beslissingen waar zij part noch deel aan hebben.11 Internationale sportevenementen zoals de Olympische Spelen en het WK voetbal worden door politici vaak gebruikt om bijvoorbeeld te laten zien aan de wereld hoe succesvol hun land is. Ook kan een land een sportevenement boycotten om onvrede te tonen aan het gevestigde regime in het gastland, dit is een relatief veilige en vooral goedkope oplossing. Hoe ver gaat de relatie tussen sport en politiek? Dit hoofdstuk gaat in op het ontstaan van de Moderne Olympische Spelen, een sportevenement dat volgens de oprichter compleet los staat van de politiek. Daarna worden de internationale en Nederlandstalige werken die de relatie tussen sport en politiek behandelen besproken.

Ontstaan van de Moderne Spelen

In 1894 worden de Moderne Olympische Spelen in het leven geroepen door de Franse baron Pierre de Coubertin. Coubertin was geïnteresseerd in onderwijskundige problemen, hij vond dat het Franse onderwijs teveel gericht was op intellectuele vorming, aan sport werd vrijwel niets gedaan. Coubertin krijgt belangrijke functies in organisaties die het onderwijs willen hervormen, hiervoor reist hij naar het buitenland om te kijken hoe andere landen sport in het onderwijs aanpakken. Het Duitse onderwijssysteem vindt Coubertin maar niets: dat was veel te militaristisch ingesteld. Met veel bewondering keek Coubertin echter naar Engeland,

11 B. van den Bos, ‘Olé, we are the champions. Sport en internationale betrekkingen’ (’s Gravenhagen 1988), 17.

(14)

waar sport een belangrijke rol innam in het onderwijs en zo volgens hem fysiek sterke en gezonde jongeren voortbracht.12

De moderne sporten zijn tot ontwikkeling gekomen in Engeland. De Engelsen hebben vele moderne sporten ontwikkeld en deze overgebracht naar landen over de hele wereld. Dit was mogelijk omdat het Britse rijk zich in de negentiende eeuw uitstrekte over de gehele wereld, maar ook omdat de Engelse sporten zoals voetbal en rugby aantrekkelijk waren door de toegankelijkheid en de relatief simpele regels. De Engelse regels werden door de hele wereld geaccepteerd, hierdoor werd het mogelijk om internationale sportevenementen met universele regels te organiseren. Coubertin komt in Engeland in aanraking met de ideeën van opvoedkundige Thomas Arnold, deze had gezegd dat het een harmonische ontwikkeling van het lichaam essentieel was voor het optimaal functioneren van de geest. Wedstrijdsport heeft een belangrijke plaats in het onderwijssysteem dat Arnold had bedacht, dit is namelijk een goede manier voor jongeren om in aanraking te komen met het volwassen leven (strijd, collegialiteit, doorzettingsvermogen, discipline, vitaliteit en teleurstelling). De ideeën van Arnold zijn van grote invloed geweest op Coubertin, hier komt zijn opvatting vandaan dat sport op maatschappelijk gebied van groot belang is.13

Coubertin was ervan overtuigd dat het invoeren van lichamelijke opvoeding op Franse scholen ervoor zou zorgen dat de Franse jongeren net zo sterk en gezond zouden worden als de Engelse. Sportopvoeding zou een universeel karakter moeten krijgen, dit zou wederzijds internationaal begrip en toenadering bevorderen. Coubertin concludeerde dat hoe verschillend landen ook zijn, sport voor alle mensen ter wereld hetzelfde is. Wat de sporters van elkaar scheidt (bijvoorbeeld nationaliteit) zou naar de achtergrond gedwongen moeten worden en wat hen bindt zou juist gecultiveerd moeten worden. Coubertin legt de nadruk op het individu, niet op het land dat het vertegenwoordigde. Dit gegeven wordt de basis voor de Olympische Spelen.14

De organisatie van de Spelen zou zich puur richten op sport, niet op politiek. Hiervoor kwam Coubertin met een ideologie met een eigen, bovennationale symboliek die zou aansluiten bij de Angelsaksische opvattingen over sportbeoefening. Ook moest zijn evenement een historisch fundament krijgen, dit werden de Griekse Olympische Spelen.

12 C.R. Hill, ‘Olympic Politics. Athens to Atlanta 1896-1996’ (Manchester 1996), 4.

13 B. van den Bos, ‘Sport en politiek. De strijd om glorie, macht en geld’ (Soesterberg 2014), 112-113. 14 Hill, Olympic Politics, 6.

(15)

Coubertin presenteerde de Spelen als een herleving van de Griekse Spelen uit de Oudheid, hierdoor wist hij naast universaliteit ook sportieve zuiverheid en historische diepgang te creëren. Coubertin was van mening dat in het oude Griekenland de lichamelijke opvoeding een hoogtepunt had gekend. Coubertin had een romantisch beeld van de Griekse Olympische Spelen: het was de mooiste uitdrukking van sportprestaties en aspiratie. De Franse regering was niet enthousiast over het idee van Coubertin, zij dachten bij sport niet aan universele waarden, maar aan de politiek-militaire belangen van Frankrijk. Frankrijk was op dat moment een beschadigd land: het verlies van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) zat vers in het geheugen gegrift. De Franse overheid wilde het onderwijs zo hervormen dat zij opgewassen zouden zijn tegen hun Duitse vijand. De Franse overheid wilde zich in eerste instantie niet bezighouden met een internationaal sportevenement.15

Door de wereldwijde hernieuwde interesse in de Griekse Oudheid krijgt Coubertin echter veel steun voor zijn idee. Met de verwijzing naar de Griekse Olympische Spelen van zuivere, non-politieke sportbeoefening wist Coubertin wereldwijd hoge verwachtingen te wekken voor de moderne Olympische beweging. In 1896 worden de eerste moderne Olympische Spelen gehouden in Athene, zuiver gericht op sport en het individu. Hoewel, dat was de insteek. Vanaf het allereerste begin, al bij de oprichting van het IOC en ook tijdens de Griekse oudheid, zijn de Spelen al politiek geladen. In het oude Griekenland werd ongeveer vijftig procent van de bevolking uitgesloten van deelname aan de Spelen en Duitsland werd in 1894 door de gekoesterde wrok van Frankrijk niet toegelaten tot het IOC.16

Door de jaren heen is er naar de relatie tussen sport en politiek in het algemeen, en de Olympische Spelen in het bijzonder veel onderzoek verricht. Wetenschappers die zich bezighouden met dit onderwerp komen vooral uit Amerika en Engeland, vanuit Nederlands perspectief is er nog relatief weinig verschenen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat sportgeschiedenis in Nederland nog in haar kinderschoenen staat. Lange tijd is deze subdiscipline door academici niet als een volwaardig wetenschappelijk studieveld gezien.17 Dit is jammer, omdat sport als het ware een ‘venster’ is om naar de wereld te kijken.18 Zelfs in Amerika en Engeland wordt door academici gezegd dat er te weinig aandacht is voor dit 15 Bos, ‘Sport en politiek’, 114.

16 Ibidem.

17 M. van Bottenburg, ‘Historiografie van de Nederlandse sportgeschiedenis’, Theoretische

Geschiedenis 25 (1998), 12-24, aldaar: 13.

18 A. Bass e.a., ‘State of the Field: Sports History and the “Cultural Turn”’, The Journal of American

(16)

onderwerp, toch is er een groot scala aan boeken en artikelen verschenen door de jaren heen.

Internationale werken

Veel publicaties over de relatie tussen sport en politiek verschenen ten tijde van de Koude Oorlog (1945-1989). Werken die in deze periode zijn uitgebracht zijn The Olympic Politics (1979) van de historicus Richard Espy, A political history of the Olympic Games (1981) van de politieke analist David Kanin en The politics of sport (1986) van onder anderen Lincoln Allison en Travor Taylor. Op het moment van uitgave is er nog weinig gepubliceerd op het gebied van sport en politiek. Deze auteurs kunnen als pioniers worden gezien wat betreft dit onderwerp. In The Olympic Politics van de Amerikaan Richard Espy richt de auteur zich op de vraag hoeveel invloed de Olympische Spelen hebben op de internationale relaties. Olympic Politics is het enige werk dat is verschenen van Espy’s hand, de auteur is dus geen grote naam in het schrijven over sport en politiek. Toch is dit boek interessant omdat dit het eerste werk is wat de relatie tussen sport en politiek behandeld en als casestudy de Olympische Spelen heeft. Espy beargumenteerd in zijn boek dat alhoewel De Courbertin de Spelen bedoeld had om vriendschapsbanden tussen landen te bevorderen, de Spelen vanaf het begin een nationalistisch tintje hadden. De Spelen worden vanaf het begin gebruikt door staten uit nationaal eigenbelang, trots en om aandacht te krijgen van de wereld. Het IOC wilde en wil dit nog steeds niet inzien, naar hun idee worden de Spelen naar de ideeën van De Coubertin uitgevoerd. Espy wil met zijn boek aan het IOC tonen dat de Spelen vanaf het begin politiek geladen waren en een grote rol hebben gespeeld in de internationale relaties. Als primaire bron gebruikt Espy de Avery Brundage Papers van de Universiteit van Illinois. Dit is een collectie over Olympische activiteiten van na de Tweede Wereldoorlog (WO2). Espy zegt dat deze papers het enigma dat bestaat op internationaal niveau over de Olympische- en sportorganisaties voor het eerst wegneemt. Volgens Espy zijn deze papers goed te gebruiken om de politieke rol van de Olympische Spelen te kunnen verklaren. Espy concludeert dat het evenement an sich en de organisatie een belangrijkere rol zijn gaan spelen dan de competitie en de atleten. Als een atleet een medaille wint, gebruikt een land dit om prestige te verkrijgen. Hoe meer medailles er gewonnen worden hoe beter een land kan pronken met ‘zijn’ kwaliteiten. Een ander punt waar Espy mee afsluit is dat het politieke

(17)

aspect van de Olympische Spelen er vanaf 1896 is geweest, alhoewel de oprichters dit absoluut niet bedoeld hadden.

Het boek van Espy heeft zich als eerste gericht op het politieke aspect van de Olympische Spelen. Het is echter interessant dat Espy ervoor kiest om zijn studie te beginnen in 1944, in de aanloop naar de eerste naoorlogse Spelen in 1948. Juist als er een studie wordt gewijd om aan te tonen dat de Spelen vanaf het begin politiek geladen zijn moet er ook gekeken worden naar de beginjaren: Duitsland werd bijvoorbeeld bij de oprichting uit het IOC gehouden, Frankrijk wilde niet met haar rivaal in het bestuur. En waarom worden de Spelen van 1936 niet behandeld? De nazispelen zijn ook erg politiek geladen en zouden het betoog van Espy sterker maken. Het boek is uitgebracht in 1979 en was toen het uitkwam uniek, veel auteurs die na Espy over dit onderwerp schrijven hebben zijn werk gebruikt.

Een boek dat in de argumentatie sterk lijkt op het werk van Espy is A political history of the Olympic Games van de Amerikaan David Kanin. Kanin heeft zijn boek vanuit dezelfde invalshoek als Espy geschreven: hij wil aantonen dat de Spelen altijd al een politiek karakter hebben gehad. Het verschil met Espy is dat Kanin de lijn doortrekt vanaf de Griekse Spelen en stopt met een casestudy over de Spelen in 1980. Kanin gaat dus in zekere mate in debat met Espy, waar Espy betoogt dat vanaf De Coubertin de Spelen een politiek karakter hebben, zegt Kanin dat dit al vanaf de Oudheid het geval was. Kanin gebruikt andere bronnen dan zijn collega Espy, door zijn werkzaamheden bij de Amerikaanse Central Intelligence Agency (CIA) heeft hij toegang tot documenten die voor de ‘gewone’ mens niet toegankelijk zijn. Kanin licht verder helaas niet toe om wat voor documenten dit precies gaat.

De recensent James Frey is zeer lovend over het werk van Espy omdat dit de eerste keer is dat iemand de rol van sport op de internationale betrekkingen heeft onderzocht. Over Kanin is hij minder enthousiast: Kanin wordt er van beschuldigd teveel dezelfde punten aan te halen als zijn collega en niet veel nieuws toe te voegen aan de historiografie. Dit is deels waar omdat Kanin vrijwel dezelfde hoofdvraag heeft als Espy, maar een groot verschil is dat Kanin afsluit met een casestudie over de politieke Spelen in 1980. Espy heeft na 1980 nog een epiloog aan zijn boek toegevoegd over de Spelen van Moskou, maar wat dat betreft was Kanin eerder.19

19 Frey, J.H., ‘A Political History of the Olympic Games by David B. Kanin’, Annals of the American

Academy of olitica land Social Science, Vol. 470, (1983), 184-185 en ‘The politics of the Olympic

Games by Richard Espy’, Annals of the American Academy of olitica land Social Science, Vol. 446 (1979), 164-165.

(18)

De bundel The politics of sport van de docent Sport en Politiek Lincoln Allison is het eerste werk over dit onderwerp geschreven door een Engelsman. Op het moment dat dit werk uitkomt wordt de studie van sport volgens Allison niet serieus genomen, hij wil met zijn bundel aantonen dat dit juist wel moet gebeuren. Allison schrijft zelf een inleidend hoofdstuk over de relatie tussen sport en politiek, dit voegt weinig nieuws toe als Espy en Kanin in het achterhoofd worden gehouden. Het hoofdstuk van de Engelse historicus Trevor Taylor is interessant, hij gaat in op de relatie tussen sport en internationale relaties. Taylor beargumenteert in zijn hoofdstuk waar het gaat over de relatie tussen de Olympische Spelen en politiek dat, alhoewel het IOC dit niet zo bedoeld had, de Spelen vanaf het begin politiek geladen waren. Deze bundel kan meer gezien worden als een overzichtswerk, voor mensen die geïnteresseerd zijn in dit onderwerp is het een handig inleidend boek, maar het voegt weinig nieuws toe. Espy, Kanin en Taylor halen alle drie dezelfde punten aan, de boeken hebben niet een wezenlijk andere insteek, opbouw of argumentatie.

Een ander werk is The political Olympics. Moscow, Afghanistan, and the 1980 U.S Boycott (1990) van de Amerikaanse politieke wetenschapper Derick L. Hulme, Jr. Hulme onderzoekt hoe overheden sport gebruiken om hun politieke doelen te bereiken, tot hoe ver kunnen ze gaan? Hulme wil met zijn boek aantonen dat sport en politiek bijna niet meer los van elkaar te zien zijn, hiermee neemt hij hetzelfde standpunt in als de auteurs van de andere boeken: sport wordt gebruikt om prestige te verkrijgen, erkenning, trots en nationalistische gevoelens. Het introducerende hoofdstuk is interessant voor de relatie tussen sport en politiek, hier gaat Hulme in op het gebruik van sport op nationaal en internationaal niveau wordt gebruikt door overheden. Ook beargumenteert Hulme dat de Olympische Spelen bij de Grieken al politiek geladen waren, dit is geen nieuwe informatie omdat de Spelen in de Griekse Oudheid uitgebreid onderzocht zijn door classici. De rest van het boek is een casestudy over de beslissing en de beweegredenen van de Amerikaanse overheid om de Spelen in Moskou te boycotten. Hulme concludeert dat door de boycot van de Spelen in 1980 meer mensen zich zijn gaan realiseren dat sport en politiek een nauwe relatie met elkaar hebben. Hulme gebruikt ander bronmateriaal dan zijn voorgangers: de presidentiële documenten van president Carter en bulletins van de Amerikaanse overheid zijn hier voorbeelden van.

Na de Koude Oorlog is de Engelse historicus Christopher Hill degene die zich met de relatie tussen sport en politiek bezighoudt. In zijn artikel ‘Keeping politics in sport’ is het

(19)

duidelijk dat de Koude Oorlog voorbij is, Hill zegt dat de dramatische politieke inmenging in de Olympische Spelen weg is na de val van de SU in 1991 en daarmee het einde van de Koude Oorlog. Maar nog steeds lukt het het IOC niet om politiek uit de sport te houden. Het wordt nu eindelijk geaccepteerd dat de Spelen nou eenmaal politiek zijn. Het enige wat het IOC nu vraagt, iets wat besloten is na de boycots van ’80 en Los Angeles ’84, is dat sporters zelf mogen beslissen of ze wel of niet mee willen doen aan een boycot. In deze periode is er dus een verschuiving te zien, toen de werken van Espy, Kanin en Allison uitkwamen probeerden zij aan te tonen dat sport en politiek een nauwe relatie met elkaar hebben, na de Koude Oorlog wordt dit door meer academici (en ook door het IOC) geaccepteerd.

In Olympic Politics. Athens to Atlanta 1896-1996, ook van Hill, staat de vraag centraal of de Olympische Spelen tegenwoordig nog echt ‘nodig’ zijn of dat ze hun hoogtijdagen hebben gehad. Hill beschrijft veel zaken die al meerdere malen behandeld zijn, zoals de herleving van de Olympische Spelen en de politiek die al vanaf het begin in de organisatie verweven zit. In zijn betoog over sport en politiek kijkt Hill vooral naar politici, hij ziet dat doordat er nu grotere media-aandacht naar sportevenementen uitgaat, het steeds moeilijker is om politici buiten de sport te houden. Politici zien steeds vaker de voordelen die zij kunnen halen uit sportevenementen (prestige, erkenning, macht et cetera). Politici zijn bereid grote bedragen te betalen, zelfs als deze niet direct terugverdiend kunnen worden. Door de grote bedragen die nu omgaan in sportevenementen is er weinig ruimte voor vriendschap tussen de deelnemende landen en dat terwijl sport juist bedoeld was om landen dichter tot elkaar te brengen. ‘Sport may look like a continuation of war by other means, but it is not difficult to decide which one of the two one prefers’ zegt Hill. Sportevenementen worden steeds vaker door politici gebruikt om met andere politici over bepaalde zaken te onderhandelden en praten.20 Dit laatste is duidelijk terug te zien in ‘de dialoog’ over de schending van de mensenrechten die de Nederlandse delegatie met Poetin wil aangaan tijdens ‘Sotsji’.

In de conclusie kijkt Hill vooruit naar komende Olympische Spelen, of het nog een kans heeft om te blijven bestaan. Hill zegt dat de organisatie aanpassingen moet doen om geloofwaardig te blijven, zoals serieuzer omgaan met dopingschandalen, beter nadenken bij het kiezen van een gastland en dat zij haar idealen moet aanpassen. De Spelen zijn eigenlijk veel te groot geworden volgens Hill en de kans dat dat verandert, er is nog geen enkel sportevenement ter wereld dat de competitie aan kan gaan met de Spelen. Hill zegt: ‘It is

(20)

foolish to put back the clock, but it is still worth saying that the world may need the Games, not as they are, but as they might have been’.21 Het boek van Hill is interessant omdat het vooruitkijkt naar de aankomende Spelen, met de kennis van nu weten we bijvoorbeeld dat de suggesties van Hill om beter na te denken over een gastland niet bepaald zijn nageleefd bij de keuze van het IOC voor bijvoorbeeld Beijing (2008) en Sotsji.

De Engelse politicoloog en professor in de sport Alan Bairner onderzoekt in zijn boek Sport, nationalism, and Globalization. European and North American Perspectives welke rol natievorming en nationalisme hebben op sport en de internationale politiek. Het eerste hoofdstuk is een algemeen hoofdstuk over wat we al kennen: de relatie tussen sport en politiek. De rest van het boek bestaat uit casestudy’s gericht op Europese en Amerikaanse landen. Bairner eindigt met twee conclusies: er bestaat een nauwe band tussen sport en nationalisme het is belangrijk dat deze band wordt erkend door overheden en sporters. Door de sport blijft nationalisme en competitie tussen landen bestaan: door het zwaaien met de vlag van een land laat je zien dat je ergens bij hoort en daar trots op bent. Overheden gebruiken dit nationalisme ook in hun eigen politiek om te laten zien dat ze één zijn met hun volk: het rondlopen in een shirt met de kleur van een land schept een band waardoor er meer populariteit voor de regering kan ontstaan.

Het is jammer dat Bairner niet kijkt naar de Olympische Spelen, want dit is juist een evenement waar nationalisme naar boven komt. De Olympische Spelen worden heel kort genoemd in het eerste hoofdstuk: hij zegt dat de Olympische Spelen door het nationalisme een totaal andere lading krijgen dan het ooit bij de Grieken had gehad.22 Ik ben het hier niet mee eens omdat tijdens de antieke Spelen niet-Grieken werden uitgesloten van deelname en er een grote mate van competitie bestond tussen de deelnemende steden in Griekenland. Het is jammer dat Bairner niet dieper ingaat op de Olympische Spelen, dit zou een interessante toevoeging aan zijn werk zijn geweest, om zijn onderzoek meer diepgang te geven.

Vanaf de aanslagen op 11 september 2001 in de VS wordt er weer anders gekeken naar de relatie tussen sport en politiek. De Engelse sociologen Barrie Houlihan en Richard Giuianotti beargumenteren in hun artikel ‘Politics and the Londen 2012 Olympics: the (in)security Games’ dat sinds de Spelen in Berlijn geen enkele Spelen zonder politieke 21 Ibidem, 264.

22 A. Bairner, Sport, nationalism, and Globalization. European and North American Perspectives (New York 2001), 7.

(21)

problemen en discussies voorbij zijn gegaan. De problemen tussen staten zijn na het einde van de Koude Oorlog en de afschaffing van de apartheid grotendeels verdwenen, maar sociale bewegingen en veiligheid spelen nu een grote rol. Na het eind van de Koude Oorlog is er nu een ander probleem in de wereld: de botsing tussen samenlevingen. De auteurs noemen hier vooral de botsing tussen de radicale islam en de westerse wereld. Dit zorgt voor nieuwe problemen tijdens grote evenementen: de dreiging van terroristische aanslagen. Vroeger keek het IOC vooral naar beschikbare sportaccommodaties in een potentieel gastland, nu wordt er ook gekeken of de veiligheid wel gewaarborgd kan worden. Landen die de Spelen krijgen toegewezen zijn niet meer bang voor een boycot, maar voor terrorisme. Vanaf de aanslagen in New York op 9/11 staat de wereld op scherp.

Wat nog vaker voorkomt tijdens de Spelen zijn protesten van sociale bewegingen: denk bijvoorbeeld aan de ‘Bevrijd Tibet’-beweging tijdens de Olympische Spelen in Beijing. De meeste van deze protesten zijn vreedzaam en beïnvloeden de Spelen zelf niet. Vroeger was het politieke aspect van de Spelen dus vooral boycots en ideologie, nu zijn het sociale bewegingen en terrorisme. Dit is volgens de auteurs vooral te danken aan de media-aandacht die het evenement met zich meebrengt: vroeger hadden veel minder mensen televisie, nu kan vrijwel iedereen de televisie aanzetten. Het is nu voor het IOC belangrijker om te kijken naar beveiliging, dan naar sportaccommodaties. Dat er nu meer aandacht is voor de veiligheid en dat er meer angst is voor terroristische aanslagen betekent niet dat er in het verleden geen incidenten hebben plaatsgevonden waardoor de veiligheid tijdens de Spelen in gevaar kwam. Denk bijvoorbeeld aan de Olympische Spelen in Mexico (1968) waar studentenopstanden door de regering hardhandig werden neergeslagen en München (1972) waar atleten en officials van de Israëlische ploeg werden gegijzeld en vermoord door de Palestijnse terreurbeweging ‘Zwarte September’.

In Sport and International Relations. An emerging relationship van de Engelse sociale wetenschappers Roger Levermore en Adrian Budd wordt opnieuw de rol tussen sport en internationale relaties onderzocht. Ook hebben ze ongeveer dezelfde conclusie: door via sport naar de internationale relaties te kijken, lijken veel zaken opeens helderder te worden. De auteurs claimen zelf met een geheel nieuw onderwerp bezig te zijn: wetenschappers doen geen onderzoek doen naar dit onderwerp en dat dit boek bedoelt is om het gat te

(22)

vullen.23 Ze herhalen letterlijk Trevor Taylor: sport moet onder de aandacht gebracht worden van studenten van internationale relaties. In de literatuurlijst zijn de werken van Espy en Allison terug te vinden, dus dit is apart. Toch is het boek bruikbaar omdat het een van de nieuwere uitgaves is over dit onderwerp, de werken uit het Koude Oorlogstijdperk zijn nu redelijk gedateerd en met dit boek kan er worden gekeken hoe er in de eenentwintigste eeuw over dit onderwerp wordt geschreven.

De nieuwste artikelen op dit gebied zijn ‘A theory of sport and politics’ van de Amerikaanse Victor D. Cha (gespecialiseerd op Azië en de Olympische Spelen in Beijing) en ‘Podium Pressure’ (2011) van de Engelse journaliste Katie Morris. Cha beargumenteert dat in de aanloop naar de Spelen in Beijing de relatie tussen sport en politiek steeds duidelijker wordt, dit komt bijvoorbeeld door de grote acties om de schending van mensenrechten in China aan het licht te brengen. Cha zegt, net als Morris, dat er de laatste jaren steeds meer geld omgaat in sport, het organiseren van een groot evenement wordt door de gastlanden vaak als excuus gebruikt om bijvoorbeeld de gehele infrastructuur te moderniseren en krottenwijken te slopen. Morris zegt ook dat Rusland de Winterspelen vooral wil organiseren om het gebied uit het slop te halen, dit kan door Sotsji in het middelpunt van de aandacht te zetten door middel van de Spelen, om zo investeerders aan te trekken. Naast het punt van het vele geld dat omgaat in de Spelen maakt Morris ook de opmerking dat mensenrechten (vooral homorechten) en veiligheid (dreiging van de dichtbij zijnde Kaukasus, de Krim en moslimextremisten) een grote rol zullen gaan spelen in 2014. Deze artikelen blijven beide dus dicht bij de verandering in denken over grote evenementen na 9/11.

Nederlandstalige werken

In Nederland komen de enige twee werken over sport en politiek van de hand van Bob van den Bos, andere werken over dit onderwerp zijn niet in het Nederlands verschenen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de sportgeschiedenis nog niet als een volwaardig onderwerp wordt gezien. In eerste Nederlandse werk Olé, we are the champions. Sport en internationale betrekkingen wil Van den Bos vooral laten zien dat de grote politieke en publieke belangstelling die in Nederland uitgaat naar sport verklaard kan worden vanuit het specifieke politieke karakter van internationale sportrelaties. Volgens Van den Bos wordt

23 R. Levermore en A. Budd, Sport and international relations. An emerging relationship (Londen 2004), xi.

(23)

sport idealiter gezien om vriendschapsbanden tussen staten te vergroten en om een betere samenleving te creëren. Dit is volgens hem een idealistische versie die ver verwijderd is van de harde realiteit. Wat dit betreft voegt het werk van Van den Bos niet veel nieuws toe. Het werk is vooral vernieuwend in de zin dat het vanuit Nederlands perspectief is geschreven en er Nederlandse archieven worden gebruikt. Van den Bos publiceerde zijn werk in 1988, dit is, als nog steeds dezelfde richtlijnen worden gehanteerd als tegenwoordig, het jaar dat de archieven van het NOC openbaar werden gemaakt.

Het nieuwste boek over de relatie tussen sport en politiek is Sport en politiek. De strijd om glorie, macht en geld. In Sport en politiek beschrijft Van den Bos de relatie tussen sport en politiek in Nederland en de ontwikkeling van de moderne Olympische Spelen. Van den Bos beschrijft de sport in ‘mondiaal perspectief’, hij legt de sport naast verschillende onderwerpen zoals nationale identiteit, sport als politieke boodschapper, politiek protest en fascisme. Het laatste deel van zijn boek beslaat een korte beschrijving van de moderne Zomer- en Winterspelen, van Athene 1896 tot Sotsji 2014. Over de relatie tussen sport en politiek voegt Van den Bos niets nieuws toe aan de al bestaande historiografie, alleen zijn informatie over de laatste jaren is interessant. Zo zegt hij bijvoorbeeld dat sport door politici in Nederland steeds meer wordt gebruikt als een vorm van het externe beleid. Nederland heeft een reputatie van topsportland (vooral op het gebied van schaatsen) en gebruikt dit voor economische doeleinden, zoals het aantrekken van toeristen en het aangaan van handelsbetrekkingen.24

Het boek van Van den Bos is niet goed ontvangen door recensenten. In de inleiding zegt Van den Bos in te gaan op hoe het Poetin lukte om de Winterspelen in Sotsji binnen te halen en hij belooft een onderzoek naar hoe verweven sport en politiek zijn. De recensent Jurryt van de Vooren schrijft dat het boek vrijwel niet over Sotsji gaat, maar meer als een overzichtswerk gezien moet worden. Er worden in totaal zes pagina’s van de 232 aan Sotsji gewijd, de rest gaat over de oorsprong van de moderne Spelen en een korte samenvatting van alle Spelen sinds 1896. Het boek kan gezien worden als een goede introductie voor iemand die zich snel wil inlezen, maar van de bewering dat Sotsji in dit werk centraal staat klopt niets.25

24 Bos, ‘Sport en politiek’, 61-62.

25 J. van de Vooren, ‘Recensie: ‘Sport en politiek’ wemelt van de fouten’, 15 december 2014, website sportgeschiedenis, http://www.sportgeschiedenis.nl/2014/12/15/recensie-sport-en-politiek-wemelt-van-de-fouten.aspx (10 april 2015).

(24)

Sport en politiek is, als er wordt gekeken naar het debat over sport en politiek, toch zeer bruikbaar. In het uitgebreide hoofdstuk waarin Van den Bos hier aandacht aan besteedt neemt hij de lezer niet alleen mee naar hoe de relatie tussen sport en politiek zich de afgelopen decennia ontwikkeld heeft, maar laat hij ook duidelijk naar voren komen hoe de relatie tegenwoordig in elkaar zit. Om een voorbeeld te geven: ‘Met de mondialisering van de media is de toekenning van grote sportevenementen een onderwerp van hogere politiek geworden. Er valt vaak veel bij te winnen: internationaal prestige, publiciteit, handel, toerisme, televisierechten. Politici willen er een goede sier mee maken, zelfs als de investeringen soms niet direct worden terug verdiend’.26 Dit is een zin die direct kan worden toegepast op Poetin en de Winterspelen in Sotsji.

De twee werken van Van den Bos lijken zeer op elkaar, de oud-politicus schrijft ook in Sport en politiek dat dit werk uit 2014 een uitgebreidere versie is van zijn werk uit 1988. Het is jammer dat er maar twee Nederlandstalige werken zijn verschenen en dat deze beide van dezelfde auteur afkomstig zijn. Alhoewel de boeken van Van den Bos niet al te positief zijn ontvangen, ben ik van mening dat hij serieus genomen moet worden: Van den Bos moet niet alleen gezien worden als oud D66-politicus. Van den Bos heeft bijvoorbeeld een doctoraal in Politieke en Sociale Wetenschappen, hier wordt onder andere aandacht besteed aan geschiedenis, politicologie, economie en internationale betrekkingen. Dit zijn alle onderwerpen die in zijn boeken terugkomen. Het is dus niet zo dat Van den Bos alleen schrijft vanuit zijn politieke ervaringen. Natuurlijk zijn de werken gekleurd doordat hij bijvoorbeeld in 1980 nauw betrokken was bij de discussie van de boycot rond de Spelen omdat hij toen werkzaam was op het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen, maar Van den Bos lijkt een goed wetenschappelijk werk te kunnen publiceren door zijn (historische) achtergrond.27

De relatie tussen sport en politiek is door de jaren heen door veel verschillende auteurs onderzocht, het is interessant om te zien dat er toch steeds gesproken wordt van een onderwerp waar nog weinig interesse voor is en dus weinig over wordt geschreven. Dit is vreemd omdat hier zeker niet alle werken zijn behandeld die zich met dit onderwerp bezighouden. De boeken en artikelen die ik heb behandeld kunnen naar mijn idee ingedeeld worden in drie tijdvakken: werken van tijdens de Koude Oorlog waar de nadruk erg op 26 Bos, ‘Sport en politiek’, 95.

27 B. van den Bos, ‘Biografie’, 2015, website Bob van den Bos,

(25)

ideologie ligt en waarin de relatie tussen sport en politiek nog vaak wordt ontkend, de werken van vlak na de Koude Oorlog waar de relatie tussen sport en politiek juist wel wordt erkend en als laatste de werken na 9/11 waar bij de organisatie van grote evenementen veel aandacht wordt besteed aan het handhaven van de veiligheid en de sociale bewegingen die mensenrechten aan de kaak stellen. In het volgende hoofdstuk worden de Spelen van 1980 besproken, hier komt de relatie tussen sport en politiek ook duidelijk naar voren.

(26)

2. Moskou 1980

Rond de Spelen van 1980 ontstaat in Nederland een grootschalige boycotdiscussie. Nooit eerder waren de Olympische Spelen zo ingrijpend als politiek drukmiddel gebruikt als bij de Spelen in Moskou.28 In dit hoofdstuk worden de factoren besproken die hebben bijgedragen aan het tot stand komen van deze boycotdiscussie en wat de argumenten voor en tegen de eventuele boycot zijn. De VS nemen een leidende rol in de discussie, hoeveel invloed heeft dit op het denken over een eventuele boycot in Nederland? Aan het eind van de jaren tachtig worden mensenrechten steeds meer op de agenda gezet en zo komen er verschillende mensenrechtenorganisaties tot stand, hoeveel invloed hebben deze organisaties op de discussie Nederland? Wat is de houding van de sportwereld tegenover een boycot? Allereerst wordt de toewijzing van de Spelen aan Moskou besproken, dit was bijzonder omdat de Spelen voor het eerst aan een socialistisch land werden toegewezen.

Toewijzing Spelen

In totalitaire systemen is er voor sport een belangrijke rol weggelegd. Voor de SU is dit niet anders: sport wordt gezien als een essentieel onderdeel van het maatschappelijk leven en kan daar niet los van worden gezien. Sport maakt deel uit van het buitenlandse beleid. De overheid beseft dat sport een belangrijk propagandamiddel is en dat sport en politiek dus onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.29 Internationale sportsuccessen worden ingezet om de superioriteit van de socialistische maatschappijstructuur te bevestigen.30 Sportsuccessen worden gebruikt om erkenning te verkrijgen, zo meent de SU dat doordat zij de Spelen mogen organiseren hun systeem erkend wordt door de wereld. Sport is een middel om symbolisch een politieke boodschap, in dit geval de communistische, uit te dragen. Als laatste zijn de sport en sportsuccessen belangrijk voor de natievorming en verbroedering in de SU, als het land een sportsucces behaalt kan het volk zich als één achter deze sporter scharen.31

Maar niet alleen in totalitaire landen wordt de sport tijdens de Koude Oorlog ingezet in het buitenlandse beleid: in de VS wordt ook veel geld en energie in de topsport gestoken.

28 Bos, Sport en politiek, 199.

29 M. van den Heuvel, Sport in de Sovjetunie (Haarlem, 1978), 246. 30 Ibidem, 17.

(27)

Dit is mede om de competitie met de SU aan te kunnen gaan. Ook wil de VS door middel van sport aantonen dat haar kapitalistische systeem beter is dan het socialistische van de SU. Sport maakt ook in de VS deel uit van het buitenlandse beleid en speelt een belangrijke rol tijdens de Koude Oorlog. De SU en VS staan gedurende de Koude Oorlog bovenaan in het klassement van de Olympische Spelen qua hoeveelheid medailles.32

In oktober 1974 worden de Olympische Zomerspelen van 1980 toegewezen aan Moskou tijdens de IOC-vergadering in Wenen. Veel animo is er niet om dat jaar de Spelen te organiseren: Los Angeles is de enige andere kandidaat. De SU kan mede winnen omdat de enige kandidaat voor de Winterspelen van 1980 Lake Placid is, ook gelegen in de VS. Twee keer de Spelen toekennen aan één land is voor het IOC geen optie. Ook vinden de Spelen van 1976 al plaats in het Canadese Montreal, ook gelegen op het Noord-Amerikaanse continent. Twee keer achter elkaar de Spelen op hetzelfde continent houden heeft geen voorkeur bij het IOC. Door te kiezen voor Moskou wordt de universaliteit van het IOC bevestigd: er wordt bewust gekozen voor een land met een sterke ideologie om te laten zien dat het IOC geen kant kiest in de Koude Oorlog.33

Dit zijn niet de enige redenen dat het IOC ervoor kiest om de Spelen aan Moskou toe te wijzen. Het Russische NOC had in 1968 de Zomerspelen van 1976 aan zich voorbij zien gaan. De Russen dreigen om de ‘Olympische familie’ te verlaten als zij de Spelen van 1980 niet toegewezen krijgen. Binnen het IOC zijn veel twijfels over de toewijzing van de Spelen aan Moskou: kunnen de buitenlandse gasten wel rekenen op een veilig verblijf in Moskou? Is er wel genoeg vrijheid voor bijvoorbeeld de pers mogelijk? De vergadering wordt geschorst zodat de stemgerechtigden de tijd hebben om over hun definitieve beslissing na te denken. Een paar dagen later wordt er gestemd, in tegenstelling tot andere jaren wordt deze keer de stemverdeling geheim gehouden voor de buitenwereld. Dit laat zien dat de stemming gevoelig lag binnen het IOC.34

De vergadering in 1974 vindt plaats ten tijde van ontspanning tussen de VS en de SU. De Cubacrisis in 1962, waar de Koude Oorlog bijna op een echte atoomoorlog was uitgedraaid, had ervoor gezorgd dat het oosten en westen meer toenadering tot elkaar gingen zoeken en wilden werken aan betere verhoudingen. De nieuwe ontspanning leidt tot

32 Bos, Sport en politiek, 63.

33 N.E. Sarantakes, Dropping the torch. Jimmy Carter, the Olympic Boycott and the Cold War (Cambridge 2010), 12.

(28)

verschillende verdragen om de wapenwedloop te stoppen. Het bezoek van de toenmalige Amerikaanse president, Richard Nixon, aan de SU in 1973 kenmerkt een hoogtepunt in de ontspanning tussen de grootmachten. Door deze verbetering in de verhoudingen is het niet vreemd dat het IOC kiest voor de SU als gastland. De toenmalige voorzitter van het IOC, de Ierse Lord Killanin, verklaart dat er vooral ook voor Moskou gekozen is om de ontspanningspolitiek tussen oost en west te bevorderen.35

Een nieuwe koers

In 1977 komt in Nederland een centrumrechts kabinet aan de macht onder leiding van premier Dries van Agt. Dit is een kabinet dat gevormd wordt door een coalitie van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) en het Christen Democratisch Appèl (CDA). Voor het kabinet-Van Agt wordt Nederland voornamelijk bestuurd door sociaaldemocratische partijen, maar doordat de opmars van het communisme stagneert en de opkomst van antiwesterse bewegingen in de Derde Wereld tot stilstand komt verliezen de sociaaldemocraten terrein en beginnen de meer conservatieve partijen aan hun opmars. Het kabinet-Van Agt I wordt gekenmerkt door jaren van financiële bezuiniging en liberalisering.36

Het kabinet-Van Agt I past zich aan aan de internationale omstandigheden. Het kabinet-Den Uyl, dat tot 1977 had geregeerd, had in het buitenlandse beleid de nadruk gelegd op het streven naar een ‘Nieuwe Internationale Economische Orde’, het verminderen van de groei van de defensie-uitgaven en het terugdringen van het aantal kernwapens. Het kabinet-Van Agt I gooit het buitenlandse beleid over een geheel andere boeg. Zoals de Nederlandse historicus Duco Hellema zegt: ‘Het had er alle schijn van dat de centrumrechtse kabinetten er in deze periode naar streefden de reputatie van Nederland als solide pro-Amerikaanse en Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-bondgenoot weer te herstellen’.37 Door het buitenlandse beleid van kabinet-Den Uyl had de relatie met de VS een deuk opgelopen die weer hersteld moest worden. Al in het najaar van 1978 kondigt het kabinet in de defensiebegroting voor 1979 een verhoging van het budget aan.38 De nieuwe

35 Micharl Morris (Lord Killanin), My Olympic Years (Londen 1981).

36 D. Hellema, Nederland in de wereld. De buitenlandse politiek van Nederland (Houten 1995), 304-305.

37 Hellema, Nederland in de wereld, 306. 38 Ibidem, 306-307.

(29)

pro-Amerikaanse koers van het Nederlandse kabinet gaat een grote rol gaan spelen in de steun voor de Olympische boycot.

Comité Olympische Spelen en Mensenrechten (COSEM)

Tijdens de jaren zeventig begint er steeds meer aandacht te ontstaan voor mensenrechten. Dat hier eerder weinig aandacht voor was geweest heeft er mee te maken dat mensenrechten als een zaak van de nationale politiek werden gezien, niet van de internationale. De Europese Gemeenschap (EG) begint aan het eind van de jaren zestig het belang van mensenrechten in te zien, voornamelijk hierdoor krijgt het onderwerp in 1975 een plaats op de agenda op de ‘Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa’ in Helsinki. De Helsinki-akkoorden worden uiteindelijk door vijfendertig landen ondertekend, waarvan de SU er één is. De ondergetekenden erkennen dat mensen ‘bepaalde burger- en mensenrechten’ hebben.39

Voor veel Oostbloklanden zijn mensenrechten geen vanzelfsprekendheid. Door de Helsinki-akkoorden te ondertekenen, verklaren ook deze landen dat ze de burger- en mensenrechten van hun volk zullen respecteren. In de praktijk komt hier weinig van terecht en worden deze rechten nog steeds op grote schaal geschonden. Wat aanvankelijk werd gezien als een onbelangrijk deel van de akkoorden wordt door dissidenten gebruikt als een wettelijk middel om te protesteren tegen hun regering.40

Vanaf het eind van de jaren zestig worden er verschillende niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) opgericht, de bekendste hiervan is de mensenrechtenbeweging Amnesty International, waarvan de Nederlandse dochterorganisatie in 1968 wordt opgericht. Na het ondertekenen van de Helsinki-akkoorden schieten de mensenrechtenorganisaties als paddenstoelen uit de grond, om regeringen die de burger- en mensenrechten schenden hierop te wijzen. In de SU wordt bijvoorbeeld de ‘Helsinki-beweging’ opgericht en in het voorjaar van 1979 wordt in Nederland het COSEM in het leven geroepen onder leiding van het Partij van de Arbeid (PvdA)-kamerlid Ed van Thijn. Mensenrechten waren een belangrijk item geworden in de internationale politiek, iets wat voor de Helsinki-akkoorden niet het geval was geweest.

39 Ibidem, 290. 40 Ibidem.

(30)

De basis voor het COSEM wordt gelegd tijdens een bezoek van een Nederlandse parlementaire delegatie naar Moskou in 1976. Van Thijn maakt deel uit van deze delegatie. Tijdens het bezoek werkt de delegatie overdag een door de Sovjetautoriteiten opgesteld programma af, en ’s avonds bezoeken zij dankzij een initiatief van Amnesty International verschillende Sovjetdissidenten. Met deze dissidenten wordt gesproken over de schending van de mensenrechten in de SU.

Tijdens een van deze ontmoetingen maakt de Nederlandse delegatie kennis met de Sovjetse natuurkundige en dissident Andrej Sacharov. Tijdens het gesprek tussen Van Thijn en Sacharov wordt uitgebreid gesproken over de Olympische Spelen die in 1980 in Moskou plaats zullen vinden. Sacharov zegt dat de Spelen een goed moment zijn om met de buitenlandse pers, politici en toeristen over de mensenrechten- en politieke situatie in de SU te spreken. Ook denkt Sacharov dat dissidenten relatief veilig zullen zijn om openlijk te spreken, omdat de Sovjetautoriteiten tijdens de Spelen niet zomaar dissidenten kunnen arresteren. Opvallend aan dit gesprek is dat Van Thijn en Sacharov al spreken over een eventuele boycot van de Spelen, vier jaar voordat de Spelen plaatsvinden. Sacharov denkt dat een boycot volkomen zinloos zal zijn, omdat dan de mensenrechtensituatie in de SU niet besproken kan worden en er geen verbetering komt in de situatie waarin de dissidenten zich bevinden. Sacharov is een van de belangrijkste en meest invloedrijke dissidenten in de SU, het gesprek tussen Van Thijn en de dissident heeft daarom grote invloed op de oprichting van het COSEM en het denken van Van Thijn. Van Thijn wil Sacharov steunen en zijn idee uitwerken dat de mensenrechtensituatie juist besproken moet worden en dat een boycot van de Spelen volkomen zinloos is.41 Het contact dat de Nederlandse delegatie in 1976 heeft gehad met Sacharov gaat een belangrijke rol spelen in de boycotdiscussie als de dissident begin 1980 verbannen wordt naar een voor het westen ontoegankelijk gebied.

3 mei 1979 presenteert Van Thijn het COSEM aan het Nederlandse NOC. Van Thijn benadrukt dat zijn comité bedoeld is om de dialoog aan te gaan met de SU over de mensenrechten in het land. Zo zegt Van Thijn dat: ‘Het niet de bedoeling is een frontale aanval te openen op het Sovjetsysteem. Het beleid van het comité dient in lijn te zijn met het karakter van de ontspanningspolitiek. Het gaat erom de mensenrechtensituatie te toetsen aan de internationale verdragen. Wij zoeken een dialoog, een boycot achten wij niet

41 Olympische Zomerspelen 1980, Moskou 1980, Nationaal Archief Den Haag (NA), Archief van het Nederlands Olympisch Comité, 1912-1993 (NOC) (2.19.124), inventarisnummer: 1132.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rond dezelfde tijd dat internationale strafhoven en waarheidscommissies zoals het Joegoslavië- tribunaal (1993), het Rwanda-tribunaal (1994), het Internationaal

Het nieuwe pand is goed geïsoleerd (dubbele beglazing). Nogmaals: Op het kongres zal gesproken worden over het voorlichtingsbeleid en dan zal bekeken worden of een

Het doel op zich is en blijft zeer belangrijk, maar de weg waarlangs dit doel bereikt moet worden staat voor de kommissie steeds meer ter diskussie.. Al

- zowel het hoofdbestuur op 17 novem- ber als het bestuur van elke afdeling, waarin één of meer gemeenten zijn ge- legen, geven aan de leden kennis van

Using the South African city of Cape Town (a rapidly growing metropolitan centre within a global biodiversity hotspot) as a case study, we discuss the role of alien, invasive

mogelijkheden te zijn. In eerste instantie zal uitgezocht moeten worden welke gangbare rassen geschikt zijn om biologisch te telen. Rassen moeten geschikt zijn voor de

Geconcludeerd kan worden, dat het simulatie-spel in ieder geval dit voordeel heeft boven de eerder beschreven simulaties, dat er in de gegeven situaties werkelijk

Voor het eerst zou er een direct verband zijn tussen de verkiezingsuitslag en de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, door het aanwijzen van kandidaten voor deze post door