• No results found

Over leven en uitgeven. Commercialiteit en literariteit in uitgeversbiografieën

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over leven en uitgeven. Commercialiteit en literariteit in uitgeversbiografieën"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over leven en uitgeven

Commercialiteit en literariteit in uitgeversbiografieën

Huub Gelissen Masterscriptie Duale master Redacteur/editor 25-5-2016

Begeleider: Lisa Kuitert Tweede lezer: Arjen Fortuin

(2)

Inhoud

Deel I: Introductie 1 Inleiding 1.1 Vraagstelling 1.2 Definities en afbakening 2 Theoretisch kader 2.1 Inleiding

2.2 Wat beschouwen we als biografie? 2.3 Microhistory

2.4 Life Writing 2.5 Gebruikte bronnen

2.6 Problemen van de biografie 2.7 Thema’s uit eerder onderzoeken

2.7.1 Representativiteit

2.7.2 Persoonlijke eigenschappen 2.7.3 Typologie van ondernemers 2.7.4 De Tweede Wereldoorlog 2.7.5 Godsdienst en politiek 2.8 Keuze biografieën

Deel II: Biografieën

3 De woordenaar: Christoffel Plantijn ’s werelds grootste drukker en uitgever (1520-1589), Sandra Langereis

3.1 Inleiding

3.1.1 Paratekst, bronnen, titels 3.2 Samenvatting

3.3 Analyse

3.4 De uitgever als proto-industriële manager

4 The Unspeakable Curll: Being Some Account of Edmund Curll, Bookseller To Which Is Added

A Full List Of His Books, Ralph Straus

4.1 Inleiding

4.1.1 Paratekst, bronnen, titels 4.2 Samenvatting

4.3 Analyse

4.4 De uitgever als uitvreter

5 Jonathan Cape, Publisher, Michael S. Howard 5.1 Inleiding

5.1.1 Paratekst, bronnen, titels 5.2 Samenvatting

5.3 Analyse

5.4 De uitgever als investeerder

6 Horace Liveright: Publisher of the Twenties, Walker Gilmer 6.1 Inleiding

6.1.1 Paratekst, bronnen, titels 6.2 Samenvatting

(3)

6.4 De uitgever als gokker

7 Het eigenzinnige leven Angèle Manteau, Greta seghers 7.1 Inleiding

7.2 Samenvatting en analyse

8 Geert Lubberhuizen, uitgever: Het mysterie van de Van Miereveldstraat, Wim Wennekes 8.1 Inleiding

8.1.1 Paratekst, bronnen, titels 8.2 Samenvatting

8.3 Analyse

8.4 De uitgever als mysterie

Deel III: Afsluiting

9 Conclusie Bijlagen Bibliografie

(4)
(5)

1 Inleiding

13 november 2015 presenteerde Arjen Fortuin zijn biografie Geert van Oorschot, uitgever. Enkele dagen daarvoor promoveerde Fortuin op dit monumentale werk, waar hij zeven jaren aan gewerkt had.1 Het boek zou een week later op nummer 1 binnenkomen in de Top10 van het NRC

Handelsblad,2 en zou daarna nog een week op nummer 5 in die lijst staan.3 Het op handen zijnde verschijnen van de meer dan zevenhonderd pagina’s tellende biografie was oorspronkelijk de aanleiding geweest voor het schrijven van deze scriptie. Dit was immers niet de eerste keer dat er een boek over Van Oorschot verscheen. In 1995 verscheen Ik heb geen verstand van poëzie, G.A. van

Oorschot als uitgever van poëzie en enkele jaren later, in 2005, verscheen nog een bundel artikelen

over de uitgever in een aan hem gewijd nummer van literair tijdschrift Zacht lawijd.

Het verschil tussen de biografie van Arjen Fortuin en het eerder verschenen werk over dezelfde Geert van Oorschot, Ik heb geen verstand van poëzie, G.A. van Oorschot als uitgever van

poëzie van Gert Jan de Vries, is echter groot. Waar de een het leven beschrijft van de uitgever, kijkt

de ander naar een specifiek onderwerp in dat leven. De Vries legt duidelijk de nadruk op de poëzie, dat doet hij in de titel al, en bespreekt dit onderwerp dan ontkennend. Hij beargumenteert dat Van Oorschot juist meer politiek dan literair onderbouwd was. Fortuin daarentegen beargumenteert niet maar beschouwt. Hij heeft niet één onderwerp gekozen om toe te lichten, maar geprobeerd aan de hand van uitgebreid onderzoek het leven van Van Oorschot te reconstrueren. Toch hebben beide werken een uitgeversleven als onderwerp, maar het boek van Arjen Fortuin is een biografie, het boek van Gert Jan de Vries niet. Wat is een uitgeversbiografie? De uitgeversbiografie is een van de

verschillende manieren waarop de wetenschap aandacht aan uitgevers kan geven. Uitgeverijen kunnen op verschillende manieren worden onderzocht, zo heeft F. de Glas in de inleiding van zijn studie Nieuwe lezers voor het goede boek: De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/De

Arbeiderspers vóór 1940 uiteengezet. In deze inleiding bespreekt hij onder meer de zwakke status

van jubileumboeken als bron en de verbinding tussen een uitgeverij en haar uitgever. Eén van de meest duidelijke invloeden die de persoon van de uitgever heeft is het vormgeven van het

fondsprofiel. Het fondsprofiel is het geheel aan uitgegeven werken, waarin vaak een bepaalde rode draad te herkennen is. Dit wordt ook wel de nestgeur genoemd. De ene uitgeverij concentreert zich op literaire fictie, een andere op vertaalde non-fictie. Doorslaggevend in de vorming van dit profiel is de uitgever. De Glas legt uit dat uit getuigenissen van uitgevers naar voren komt wat de invloed van de uitgever is: ‘Als beslissende factor voor de eigen karakteristiek van een fondsprofiel, dat

1 http://www.nrc.nl/next/2015/11/03/iedereen-was-bang-voor-van-oorschot-1554023 2 NRC Handelsblad 20-11-2015

(6)

literaire uitgeverijen zouden bezitten, wordt vaak de persoonlijkheid van de uitgever genoemd. Bij de vooraanstaande literaire uitgeverijen die in de twintigste eeuw ontstonden, weerspiegelden de fondslijsten een geestelijke houding, een intellectuele of literaire betrokkenheid van hun oprichters, aldus deze visie.’4 Die persoonlijkheid van de uitgever is belangrijk omdat hij of zij aan het roer van de onderneming staat. Er zijn ook uitgeverijen die onderdeel zijn van een groter concern. Bij een dergelijke bedrijfsstructuur kunnen het concern en de aandeelhouders van bovenaf invloed

uitoefenen op het te volgen uitgeefbeleid. Om de winstmarges te vergroten kan er bijvoorbeeld druk uitgeoefend worden om de nadruk te leggen op werken met een grotere kans op hoge verkopen. Laurens van Krevelen bespreekt dit bijvoorbeeld in zijn essay ‘Van liefhebberij tot cultureel

ondernemerschap’, waarin hij zegt: ‘dat ook aandeelhouders van kleine uitgeverijen te kennen gaven dat een aanzienlijke vergroting van de winstgevendheid moest worden nagestreefd, en dat

bedrijfsonderdelen zouden moeten worden gesaneerd die niet voldoende aan de winst bijdragen.’5 Hij legt hier uit hoe, in navolging van de concerns die recordwinsten boekten door bedrijfstakken te saneren die niet winstgevend waren, dat zelfs aandeelhouders van kleine uitgeverijen die bedrijfjes tot dergelijke maatregelen probeerden te dwingen.

Van Oorschot, zo valt uit onder meer het artikel van Van Krevelen op te maken, is echter altijd een onafhankelijke uitgeverij geweest en daar is het de uitgever die de knopen doorhakt wanneer er beslissingen gemaakt moeten worden.6 Hij, of zij, beslist uiteindelijk welke werken er uitgegeven worden. De uitkomst van deze keuze is echter niet louter op financiële overwegingen gestoeld. Dit is het punt waaruit het belang van de persoonlijkheid van de uitgever blijkt. De uitgever kan deze beslissingen maken naar de eigen voorkeuren en dus kiezen om een werk uit te geven waar waarschijnlijk geen winst op gemaakt zal worden, bijvoorbeeld een poëziebundel, omdat het aanzien levert voor de uitgeverij. Rudi Boltendal beschrijft dit in zijn werk Boekmakers. Hij zei: ‘soms weet een uitgever bij voorbaat al dat iets hem geld gaat kosten.’7 Zo komen we uit op een tweedeling in het boekenvak, de zakenman die moet zorgen dat er een gezond bedrijf gerund wordt tegenover de kunstliefhebber die juist uit liefde voor de kunst moet handelen.

Pierre Bourdieu is een van de wetenschappers die uitgebreid over deze tweestrijd, zakenman tegenover kunstpromotor, gepubliceerd heeft. In zijn ‘The production of belief: contribution to an economy of symbolic goods’ bespreekt hij dit fenomeen en de invloed die het heeft op een bedrijf.

4 Glas, Frank de. Nieuwe lezers voor het goede boek: De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/De Arbeiderspers vóór

1940. Amsterdam: Uitgeverij Wereldbibliotheek bv, 1989, p. 28.

5Krevelen, Laurens van, ‘Van liefhebberij tot cultureel ondernemerschap. Over de ontwikkeling van

de literaire uitgeverij in Nederland’ in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 2003, p. 34.

6 Krevelen, van, 2003, 22

(7)

Hij legt uit dat in de culturele sector er naast economisch kapitaal ook nog iets anders vergaard kan worden: ‘symbolic capital’.8 Dit symbolische kapitaal wordt vergaard wanneer de uitgeverij het beeld uitstraalt dat ze juist níét uit is op economisch kapitaal. Het bedrijf moet de indruk wekken alleen maar uit te zijn op het bevorderen van de kunst, ondanks dat het, zoals ieder bedrijf, toch ook geld moet verdienen, al is het maar om de werknemers en de productiekosten te betalen. Dit

symbolische kapitaal uit zich in de goede naam en het aanzien van een bedrijf. Met deze goede naam vergaart het bedrijf dan prestige en autoriteit en deskundigheid binnen het veld waarin het bedrijf opereert. Wanneer het bedrijf prestige heeft, kan het dat ook weer doorgeven, bijvoorbeeld aan de auteurs waaraan het zich verbindt. Die auteurs worden door de verbondenheid aan de uitgeverij met symbolisch kapitaal gezien als literair. Bourdieu benadrukt dan wel dat symbolisch kapitaal onder bepaalde voorwaarden en pas op de lange termijn ook economisch kapitaal kan opleveren.9

Bourdieu illustreert de invloed en het vergaren van symbolisch kapitaal in de praktijk aan de hand van een voorbeeld. Hij begint met uitleggen wanneer iets commercieel is:

A firm is that much closer to the ‘commercial’ pole (and, conversely, that much further from the ‘cultural’ pole), the more directly and completely the products it offers correspond to a existent demand, i.e. to existent interests, and in pre-established forms. This gives, on the one hand, a short production cycle, based on the concern to minimize risks by adjusting in advance to the identifiable demand and provided with marketing circuits and presentational devices (eye-catching dust-jackets, advertising, public relations, etc.) intended to ensure a rapid return of profits through rapid circulation of products with built-in obsolescence.10

Wat dit betekent is dat een commercieel bedrijf op zoek is naar minimale risico’s op hun korte termijninvesteringen en dat bewerkstelligt door werken uit te geven waar van tevoren al bekend van is dat er een markt voor is (‘instant-succes’). Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van

promotionele werktuigen zoals schreeuwerige omslagen en advertenties. Deze werken, zo zegt Bourdieu, hebben een ‘built-in obsolescence’, een inherente afname in verkoop; na de initiële verkoop zal de interesse geleidelijk verdwijnen; dit zijn bestsellers.

Tegenovergesteld spitsen de meer hoogculturele bedrijven zich toe op lange

termijninvesteringen waarbij het gevaar dreigt dat de opgebouwde voorraad van werken níét

8 Bourdieu, Pierre. ‘The production of belief: the contribution to an economy of symbolic goods.’ Media, Culture and

Society. 1980- nr 2 261-293, p. 262.

9 Bourdieu, 1980, 262 10 Bourdieu, 1980, 280

(8)

verkocht wordt, en dus niet meer waard is dan de prijs van het papier waar het op gedrukt is. Maar er is ook de kans dat het culturele producten worden en de economische waarde veel groter wordt doordat de vraag blijft bestaan; het worden eversellers.11 Bij de een, het commerciële bedrijf dat bestsellers uitgeeft, is het juist goed wanneer een werk veel verkoopt, daar wordt aandacht aan besteed door middel van stickers met aankondigingen over hoeveelste druk het is en hoeveel

exemplaren er wel al niet verkocht zijn. Bij het hoogculturele bedrijf moet juist gedaan worden alsof het geld helemaal geen rol speelt, de financiële aspecten moeten op de achtergrond blijven omdat die de culturele waarde verlagen. Verder onderscheid tussen commercieel en cultureel kan gevonden worden in de hoeveelheid titels die uitgebracht worden, of het bedrijf wel of geen aandeelhouders heeft, hoeveel budget er aan publiciteit gespendeerd wordt en of de nadruk ligt op

verkoopsuccessen.12

Bourdieu stelt dan dat een bedrijf ingedeeld kan worden in commercieel of cultureel aan de hand van hoeveel werken ze uitgeven die als commercieel of als cultureel gezien kunnen worden. Veel bestsellers, of veel eversellers? Als voorbeeld in de praktijk neemt hij twee uitgeverijen: Robert Laffont en Editions de Minuit. Robert Laffont, genoemd naar de oprichter, is een groot bedrijf met wel zevenhonderd werknemers, waar jaarlijks ongeveer tweehonderd boeken verschijnen, met veel nadruk op verkoopsucces.13 Ook spendeert het bedrijf veel geld aan publiciteit en maakt het veilige investeringen door bijvoorbeeld auteurs uit te geven die in het buitenland ook al succesvol zijn gebleken. Dit is allemaal noodzakelijk want de aandeelhouders willen winsten zien en met de hoeveelheid overhead die een bedrijf van zo’n formaat met zich meebrengt moet er snel en veel geproduceerd worden. Kortom: de manager van een grote, commerciële uitgeverij wordt aan alle kanten ontmoedigd om veel risico te nemen.14 Editions de Minuit werd clandestien opgericht in de Tweede Wereldoorlog door Jean Bruller en Pierre de Lescure. Na de oorlog werd Jérôme Lindon de uitgever. Tegenovergesteld aan Robert Laffont had Editions de Minuit twaalf werknemers, gaf ze ongeveer twintig titels uit in veelal kleine oplages, gaf ze erg weinig uit aan publiciteit, en moest ze het vooral hebben van langdurig verkopende titels.15

Waaraan ligt het dan, waar de nadruk in een biografie op ligt? Een hint hiervan kreeg ik van Koen Hilberdink, die momenteel bezig is aan een biografie van Johan Polak, oprichter en jarenlang uitgever van Athenaeum – Polak&Van Gennep. Ik sprak in december 2015 met Hilberdink over het 11 Bourdieu, 1980, 280 12 Bourdieu, 1980, 282 13 Bron: http://www.laffont.fr/site/page_le_groupe_robert_laffont_site_editions_robert_laffont_&400&4.html 14 Bourdieu, 1980, 282 15 Bourdieu, 1980, 282

(9)

zakelijke aspect en het literatuurminnende aspect in de biografie die hij nog aan het schrijven is. Hij gaf me heel duidelijke het antwoord dat hoewel hij het zakelijke aspect niet kán negeren, hij wil immers een compleet en onderbouwd beeld geven, hij als mens een biografie schrijft over een ander mens. Hilberdink vertelde dat hij enorm geïnteresseerd is in de persoon Johan Polak en over hem wil hij schrijven en hem aan de hand van zijn onderzoek weer een beetje laten leven.

Aan de hand van deze informatie kunnen de beslissingen die de biografen hebben genomen ook nog geanalyseerd worden.

1.1 Vraagstelling

Pierre Bourdieu zegt dat het moeilijk is voor een uitgeverij om zowel commercieel als cultureel bezig te zijn. Of een uitgeverij kunst of commercie als leidraad neemt, is te vinden in de boeken die zij uitgeeft. Het fondsprofiel, zo zei Frank de Glas, hangt in grote mate af van de persoonlijkheid van de uitgever. Dit betekent dat we, om de uitgeefpraktijken van een uitgeverij te onderzoeken, gebruik kunnen maken van biografieën over de uitgevers. Ook in zo’n biografie zou dan naar voren moeten komen dat de uitgever heen en weer geslingerd wordt tussen commercie en artisticiteit. De uitgever is zakenman, maar zal zijn financiële trucjes omwille van zijn geloofwaardigheid enigszins

verdoezelen, zo leert Bourdieu ons. Hoe lost de biograaf dit op? Hoe schrijft hij/zij over deze innerlijke tweestrijd.

In deze scriptie staan uitgeversbiografieën centraal, met als leidende vraag:

Op welke manieren kunnen uitgeversbiografieën verschillen, met name in de behandeling van het thema dat betrekking heeft op de tweedeling commercieel tegenover cultureel.

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, moeten enkele subvragen beantwoord worden:  Wat voor verschillende biografieën zijn er en welke kan ik gebruiken?

 Zijn alle biografieën even betrouwbaar?

 Welke uitgeversbiografieën zijn er, welke ga ik gebruiken en waarom?  Welke thema’s verwacht ik tegen te komen?

1.2 Definities en afbakening

Een aantal zaken moet hier nog toegespitst worden. In deze scriptie wordt alleen gekeken naar biografieën van uitgevers. Dit beroep heeft door de eeuwen heen al verschillende betekenissen

(10)

gehad, zo was in de zestiende eeuw een uitgever vaak ook een drukker en een boekverkoper. Voor deze scriptie wordt een uitgever beschouwd als eenieder die aan het hoofd stond van een

uitgeefpraktijk, ongeacht de werkzaamheden daaromheen. Onder uitgeefpraktijken vallen

uitgeverijen die als hoofdzaak hebben het produceren van boeken, zowel fictie als non-fictie, met de nadruk op literaire uitgeverijen. Educatieve uitgeverijen zijn buiten beschouwing gelaten.

Tijdschriften en dagbladen behoren ook niet tot het bekeken veld. Enkele van de uitgevers gaven wel (literaire) tijdschriften uit, maar dit was ter ondersteuning van de hoofdtaak van de uitgeverij, het uitgeven van boeken. Een verdere uitleg van wat wordt beschouwd als biografie is te uitgebreid voor dit onderdeel maar komt in hoofdstuk 2 aan de orde.

Verder is het niet mogelijk om in deze scriptie alle uitgeversbiografieën te bespreken. De selectie van werken is gemaakt aan de hand van een lijst van beschikbare werken. De selectie is zo gemaakt dat die een panoramisch beeld oplevert van de verschillende manieren waarop een

uitgeversbiografie geschreven kan worden. Hierbij worden werken uit zoveel mogelijk verschillende tijden beschouwd, waarin uitgevers worden gebiografeerd uit de zestiende eeuw tot nu. Geografisch zijn de biografieën niet ingeperkt en ook in de tijd niet, om een zo breed mogelijk veld te creëren. Wel zijn de gekozen biografieën gelimiteerd tot Nederlandse en Engelse uitgaven. De gekozen werken worden chronologisch, op geboortejaar van de gebiografeerde uitgever, behandeld.

Een valkuil waarop gelet moet worden is het te letterlijk bespreken van de levensloop van de gebiografeerde in plaats van naar de kwaliteiten van de biografie te kijken. Er moet zoveel mogelijk vermeden worden een lemma over de uitgever te schrijven.

(11)

2 Theoretisch kader

2.1Inleiding

In deze scriptie ga ik bekijken hoe een specifieke groep mensen, de uitgevers, beschouwd wordt in biografieën. De uitgevers zijn een interessante groep vanwege de hiervoor ook al genoemde tweestrijd tussen articiteit en zakelijkheid. Aan de ene kant is er de cultuurkenner die fungeert als poortwachter, aan de andere kant is er de zakenman die uit is op winst. Maar voordat we hierop komen moeten enkele fundamentele vragen over biografieën beantwoord worden. Wat is een biografie? Wanneer is een biografie betrouwbaar als feitelijke bron? Met welke problemen hebben biografieën te kampen waardoor de wetenschappelijke relevantie van de biografie nog steeds ter discussie staat? Wat is het verschil tussen een biografie en andere geschiedkundige praktijken als life writing en microhistory. Of het verschil tussen een biografie en populairdere varianten als de

hagiografie. Wanneer deze vragen beantwoord zijn kunnen we ons toespitsen op de

uitgeversbiografie. Dan komen de eigenlijke onderzoeksvragen van deze scriptie aan bod: Wat voor verschillende biografieën zijn er en welke kan ik gebruiken? Zijn alle biografieën even betrouwbaar? Welke uitgeversbiografieën zijn er, welke ga ik gebruiken en waarom? Welke thema’s verwacht ik tegen te komen? Uiteindelijk kan dan de vraag beantwoordt worden op welke manieren

uitgeversbiografieën onderling kunnen verschillen, met name voor zover het de tweedeling commercieel tegenover cultureel betreft.

2.2 Wat beschouwen we als een biografie?

Om bij het begin te beginnen: de Van Dale omschrijft een biografie als ‘levensbeschrijving van individuele personen’ of ‘geschrift dat een levensbeschrijving behelst’.16 Nauw verwant aan de biografie is de autobiografie: ‘het beschrijven van het eigen leven door de auteur’ of ‘geschrift waarin een auteur zijn eigen leven heeft beschreven’.17 Deze twee termen, biografie en autobiografie zullen weinig vragen oproepen. De een is door een ander geschreven, terwijl de ander door de beschreven persoon zelf, autos betekent zelf in het Grieks, geschreven is. Aan deze twee termen kan ook nog de term hagiografie toegevoegd worden. Hagios is Grieks voor heilige, wat de originele betekenis, ‘beschrijving van heiligenlevens’ of ‘boekwerk waarin een heiligenleven beschreven wordt’ uitlegt. Tegenwoordig mag de term ook gebruikt worden, zoals in dit onderzoek vooral zal

16 Van Dale online 17 Van Dale online

(12)

gebeuren, voor een ‘biografie die een al te gunstig beeld van iemand schetst’.18 Dit soort werken verschijnt vaak ter gelegenheid van een jubileum als feestelijke herinnering aan de goede tijden die beleefd zijn. In dergelijke feestelijke omstandigheden zou het niet gepast zijn om een blik te werpen op de negatieve kanten van een persoon, dus die worden in de hagiografieën niet belicht.

Deze definities zijn duidelijk, maar nog weinig kritisch over de invulling van de biografie. Hans Renders, hoogleraar geschiedenis en theorie van de biografie aan de Rijksuniversiteit Groningen, omschrijft een wetenschappelijke biografie als volgt: ‘biography will consistently designate the study of an individual, based on methods of historical scholarship, with the goal of illuminating what is public, explained and interpreted in part from the perspective of the personal.’19 Hier wordt dus al een belangrijk verschil beschreven met een ‘book which reveals the scandalous behavior of some singer or football player’, wat de Van Dale kort door de bocht wél als biografie omschrijft, of ‘Biographies which are intended as homage to a writer, entrepreneur, or sports figure’, de hagiografie.20 Van die eerste categorie zijn er de laatste jaren steeds meer op de markt gekomen en valt de populariteit niet te ontkennen, kijk maar naar de voetbalbiografieën Gijp en Kieft die in 2013 en 2014 de NS Publieksprijs in de wacht sleepten, waarbij Kieft in 2014 ook nog eens het best verkochte boek van 2014 was met 159.163 verkochte exemplaren.21 Een voorbeeld van die tweede categorie, een niet-kritisch gedenkboek ter ere van een jubileum is bijvoorbeeld De converstionalist van Onno Blom over Theo Sontrop.22

Nog een categorie die volgens Renders niet onder de biografie geschaard mag worden zijn werken met een ondertitel als ‘biography of a city/river/political party’,23 nu omdat het werk niet over een individu gaat. Een laatste categorie die Renders uitsluit zijn ‘biographically colored collections in which several authors describe some aspect of Hermann Hesse or another person’,24 hier is de reden dat bijna alle werken van dit soort een centraal biografisch thema missen. Deze centrale biografische thema's zijn belangrijk voor mijn onderzoek. Inderdaad ben ik op zoek naar werken die dergelijke thema’s behelzen namelijk het thema of de uitgever meer een kunstenaar is of meer een zakenman.

Renders accepteert de werken over beroemdheden en de hagiografieën niet als volwaardige biografieën omdat daarbij vaak niet kritisch genoeg met bronnen wordt omgegaan, veelal om

18 Van Dale online

19 Renders, Hans, et al. Theoretical Discussions of Biography: Approaches from History, Microhistory and Life Writing. Lewiston, New York: The Edwin Mellen Press, 2013.p.2

20 Renders, 2013, 2

21 http://www.nrc.nl/nieuws/2015/01/08/kieft-van-michel-van-egmond-best-verkochte-boek-van-2014

22 Blom, Onno, De conversationalist: Insulaire gesprekken met gentleman en ex-uitgever Theo Sontrop. Amsterdam:

Singel Uitgeverijen. 23 Renders, 2013, 2 24 Renders, 2013, 2

(13)

sappige verhalen te kunnen vertellen of om bepaalde negatieve aspecten van de onderzochte persoon te verdoezelen. Ze tellen dus niet als biografie omdat de methodes van gedegen historiografisch onderzoek niet gebruikt worden, maar ook door hoe het materiaal geïnterpreteerd wordt vanuit het perspectief van het persoonlijke. Een belangrijk deel van het schrijven van een wetenschappelijke biografie is kritisch kijken naar en beoordelen van het verworven biografische materiaal. Wanneer de bronnen als onbetrouwbaar beoordeeld worden, mag de biograaf daar afstand van nemen. Renders beschouwt de biografie verder als onderdeel van de geschiedkunde omdat wat alle

varieties of books which present themselves as biographies have in common is the belief that research on an individual can be tested by means of the same standards as a study of the Second World War or American foreign policy between 1950 and 1965. An important standard is the verifiability of sources. And the representative nature of the research results will always have to be addressed.25

Bronnen moeten dus altijd te verifiëren zijn zoals in ieder ander wetenschappelijk onderzoek. Dit verklaart ook de acceptatie van de biografie als proefschrift. Wanneer de bronnen niet te controleren zouden zijn, of niet correct gebruikt, of gefingeerd, zou het onderzoek, net als bij een regulier proefschrift snel afgekeurd worden. Voor een biografie, om wetenschappelijk erkend te worden, gelden dezelfde regels. Het andere belangrijke punt is of de onderzoeksresultaten representatief zijn. Is het onderzochte leven representatief voor een groter idee of is het leven van de onderzochte en beschreven persoon juist datgene waar het om draait. Dit is in grote lijnen ook het verschil tussen een biografie en een microhistory.

2.3 Microhistory

Bij microhistory speelt de vraag mee of het beschreven leven representatief is voor iets. Dit betekent dat er gekeken moet worden of bijvoorbeeld een specifiek element uit het leven van de

gebiografeerde representatief is voor een groter idee, of juist een uniek geval is.26 Door het kijken naar een marginaal persoon of fenomeen kan de grotere historische context bekeken worden: ‘Microhistory would be representative of the larger story.’27

Een geschiedkundige die een poging waagt microhistory anders te definiëren is Jill Lepore.

25 Renders, 2013, 6 26 Renders, 2013, 6 27 Renders, 2013, 8

(14)

Zij bekijkt eerst de gangbare definitie van microhistory, namelijk dat deze onbekende en gewone mensen bekijkt en zich concentreert op een intensieve studie van hun leven om de fundamentele ervaringen en mentalité van ‘ordinary people’ te ontdekken.28 In tegenstelling daarmee zouden biografieën nog altijd gestoeld zijn op het principe uit de Romantiek dat ‘subjects worthy of biography, if not necessarily Great Men or Heroes, are important people.’29 Dus dat alleen belangrijke mensen het onderwerp van een biografie mogen zijn. Maar Lepore meent dat dit niet altijd klopt. Er worden ook microhistories geschreven over mensen die in hun eigen tijd juist wel beroemd waren en evengoed ook biografieën over minder belangrijke mensen. Zo verscheen er bijvoorbeeld een microhistorisch werk over William Cooper, een ongelofelijke rijke rechter en Amerikaans Congreslid (William Cooper's Town: Power and Persuasion on the Frontier of the Early

American Republic 30). Een biografie over een onbekend persoon is bijvoorbeeld The Immortal Life

of Henrietta Lacks31 waarin het leven van Henrietta Lacks wordt beschreven, die in haar eigen tijd onbekend was, maar onverhoopt beroemd werd door het gebruik van haar cellen in medisch onderzoek.

Lepore benoemt nog een ander verschil tussen een microhistorisch werk en een biografie. Biografieën beschrijven hele levens, terwijl een microhistorisch werk alleen maar sleutelmomenten zou benoemen. Ook zouden microhistorians narratieve methodes prefereren. Toch zijn er ook microhistories die hele levens beschrijven en biografieën die narratieve methodes gebruiken. Uiteindelijk komt Lepore op twee duidelijke verschillen uit. Het eerste:

If biography is largely founded on a belief in the singularity and significance of an individual’s life and his contribution to history, microhistory is founded upon almost the opposite assumption: however singular a person’s life may be, the value of examining it lies not in its uniqueness, but in its exemplariness, in how that individual’s life serves as an allegory for broader issues affecting the culture as a whole. Thus, at least traditionally, a biographer might write about the inimitable Amelia Earhart because of her leading role in the history of flight, while a microhistorian studies humble John Hu’s life because it allows him to tell a story about the impossibility of East meeting West.32

28Lepore, Jill. ‘Historians Who Love Too Much: Reflections on Microhistory and Biography’ in The Journal of

American History, Vol. 88, no. 1 (juni 2001), pp. 131

29 Lepore, 2001, 131

30 Taylor, Alan. William Cooper's Town: Power and Persuasion on the Frontier of the Early American Republic. New

York: Alfred A. Knopf, 1995.

31 Skloot, Rebecca. The Immortal Life of Henrietta Lacks. New York City: Random House, 2010. 32 Lepore, 2001, 133

(15)

‘Exemplariness’, de representativiteit van het leven van een, al dan niet, onbekend persoon, wordt gebruikt om een groter verhaal te kunnen vertellen. Dit leidt tot de tweede stelling van Lepore:

Traditional biographers seek to profile an individual and recapitulate a life story, but microhistorians, tracing their elusive subjects through slender records, tend to address themselves to solving small mysteries, in the process of which a microhistorian may recapitulate the subject’s entire life story, though that is not the primary purpose. The life story, like the mystery, is merely the means to an end – and that end is always explaining the culture.33

Microhistory draait niet zozeer om het vertellen van het levensverhaal van een individu, dat is de taak van een biografie. Microhistory probeert aan de hand van het levensverhaal, dat in zijn geheel verteld kan worden als dat nodig is, een heel ander vraagstuk aan de orde te stellen: een stukje cultuurgeschiedenis. Een bekend voorbeeld van een werk dat tot microhistory gerekend wordt is The

Cheese and the Worms van Carlo Ginzburg34 waarin het leven van een molenaar wordt gebruikt om de religieuze en sociale conflicten uit de zestiende eeuw te illustreren.

Renders is het hiermee eens maar bouwt erop voort. Hij stelt dat microhistory gebruikt kan worden om de bredere historiografie in perspectief te plaatsen en misschien zelfs aan te passen.35 Hij omschrijft het als volgt: ‘To understand the whole, we have to understand the parts, but to

understand them, we have to understand the whole.’36 Aan de hand van deze uitleg linkt Renders microhistory aan de biografie: ‘Biography ought not so much to be trying to understand how a person from the past who has been studied fits into his context and is in that way representative, but would be better advised to consider to what extent a person was distinctive and influenced his context.’37 Dus in plaats van aan de hand van bijvoorbeeld egodocumenten een beeld schetsen van een slachtoffer van de holocaust, juist bekijken of het slachtoffer ook nog van invloed is geweest op die context. Deze onderzoeksopvattingen tonen dat ook microhistory niet geschikt is voor mijn onderzoek. We zijn namelijk wel op zoek naar het exemplarische van een uitgever, maar dan specifiek hoe dat weergegeven wordt in biografieën. We zijn verder op zoek naar biografieën die juist het leven van de uitgever beschrijven, niet naar werken die een cultuurhistorisch idee uitwerken

33 Lepore, 2001, 133

34 Ginzburg, Carlo. The Cheese and the Worms: The Cosmos of a Sixteenth-century Miller. Baltimore: John Hopkins

University Press, 1980. 35 Renders, 2013, 8 36 Renders, 2013, 8 37 Renders, 2013, 9

(16)

aan de hand van biografische gevens. We willen zien welke keuzes biografen gemaakt hebben omtrent het afbeelden van de uitgever met betrekking tot de innerlijke tweestrijd tussen kunst en commercie die bij het vak hoort.

2.4 Life Writing

Nauw verwant aan de biografie is Life Writing, wat een meer sociologische insteek heeft. Renders geeft hier deze definitie voor: ‘Life Writing is the phrase which is used to designate biographical research in the broadest sense of the word.’38 Volgens Renders gaat dat onderzoek uit van

autobiografische bronnen die voorzien zijn van commentaar en interpretatie. Het gaat hier dus niet, in tegenstelling tot bij biografieën, om het plaatsen van de gevonden informatie in een historische context maar in een sociologische, feministische of raciale context. Om die reden noemt Renders het meer een activiteit gestoeld op het herdenken van vroegere tijden dan op kritisch werken met

(auto)biografische bronnen.39 Dit laat ook zien waarom werken die beschouwd worden als Life Writing niet geschikt zijn voor mijn onderzoek. De sociologische context die erin geboden wordt geeft geen reflectie op de persoon van de uitgever of de manier waarop hij in het vak staat. Eventueel zou het een beeld kunnen schetsen van de rol van de uitgever binnen de samenleving.

2.5 Gebruikte bronnen

Voor de verschillende biografische principes, biografie, microhistory, life writing en hagiografie geldt dat ze deels dezelfde bronnen gebruiken. Maar er zijn ook verschillen. De bronnen die een Life Writer gebruikt moeten altijd afkomstig zijn uit de tijd waarin het onderwerp leefde. Ze moeten autobiografisch zijn, of dezelfde sociologische context hebben. Dat ligt voor de hand aangezien men anders de sociologische context niet kan onderzoeken. Voor een biograaf is dit minder van belang. Ook journalistiek werk over het onderwerp, geschreven na de dood van het onderwerp kan als biografische bron dienen. Zo lang het voortkomt uit gedegen wetenschappelijk onderzoek kan het informatie verschaffen die belangrijk is voor een biografie.

Maar belangrijker nog dan dat is het feit dat de biograaf de leiding heeft, niet de bronnen.40 Er is een vraagstelling die met verschillende bronnen wordt beantwoord. Er moet gedegen

wetenschappelijk onderzoek ten grondslag liggen aan een biografie. Bij een hagiografie kunnen ook niet-wetenschappelijke bronnen gebruikt worden. Interviews en gesprekken kunnen bijvoorbeeld de basis voor een verhaal vormen in een hagiografie. In een wetenschappelijke biografie is dit al

38 Renders, 2013, 3 39 Renders, 2013, 4 40 Renders, 2013, 10

(17)

moeilijker toe te laten omdat de gegevens uit een gesprek ook nog geverifieerd moeten kunnen worden.

2.6 Problemen van de biografie

Men kan zich afvragen of het überhaupt mogelijk is om een persoon in al zijn complexiteit te reduceren tot een boek. Giovanni Levi, een van de grondleggers van microhistory, vraagt zich dat af in zijn essay ‘The Uses of Biography’: kunnen biografen aan de hand van geschiedkundige bronnen een beeld schetsen van een persoon inclusief zijn persoonlijke gedachtes en twijfels?41 Deze vraag wordt, volgens Levi, nog prangender omdat een biografie een combinatie is van geschiedschrijving en literatuur. In literatuur is het aan de hand van narratieve vormen wél mogelijk om twijfels en gedachtes weer te geven, maar in geschiedkundige bronnen zijn deze niet te vinden, daarin vind je alleen de zogenoemde acts, de handelingen die uiteindelijk voortkwamen uit onzichtbare want intern genomen beslissingen.42 Dit betekent dat het onderwerp van de biografie in beperkte mate verbeeld zal worden. Het is niet mogelijk interne gedachtes of beweegredenen te beschrijven omdat die vaak niet beschikbaar zijn. Alleen de uiteindelijke handelingen en genomen beslissingen kunnen getoond worden. Levi zegt dat deze moeilijkheid geleid heeft tot geaccepteerde modellen binnen de

biografische traditie. Deze modellen bestaan ten eerste eruit dat het verhaal ordelijk en

chronologisch verteld wordt. Ten tweede wordt de gebiografeerde beschouwd als een persoon die ten alle tijden beslissingen maakt zonder twijfels.43 Het bezwaar dat hieruit volgt is dat er geen reëel beeld van een persoon ontstaat en dat het ook niet mogelijk is om een dergelijke reële representatie te bewerkstelligen. Dit bezwaar heeft echter weinig invloed op het onderzoek in deze scriptie. Het is een vraag over de mogelijkheden en grenzen van het genre. Dit onderzoek bekijkt echter welke verschillen er zijn binnen het nog specifiekere genre van de uitgeversbiografieën. De manier waarop interne beslissingen en gedachtes weergegeven worden is hier niet van belang.

2.7 Thema’s uit eerder onderzoeken

In 2008 verscheen een studie over ondernemersbiografieën, getiteld De ondernemersbiografie:

mythe & werkelijkheid. Omdat de uitgever strikt genomen ook een ondernemer is, is het nuttig om te

bekijken wat een onderzoek naar de ondernemersbiografie heeft opgeleverd en welke lering daaruit kan worden getrokken. In biografieën van ondernemers moeten, zo blijkt dan, enkele thema’s altijd aangestipt worden. De vijf thema’s die in de inleiding op Van Gerwen (2008) worden genoemd zijn:

41 Renders, 2013, 89 42 Renders, 2013, 98 43 Renders, 2013, 91/92

(18)

representativiteit, persoonlijke eigenschappen, typologie van ondernemers, de Tweede Wereldoorlog, godsdienst en politiek.44

2.7.1 Representativiteit

Met representativiteit wordt bedoeld dat er in plaats van naar het leven van de ondernemer, gekeken wordt naar hoe relevant de ondernemer is voor zijn discipline. ‘Hoe representatief was deze

scheepsbouwer voor andere scheepsbouwers.’45

2.7.2 Persoonlijke eigenschappen

De persoonlijke eigenschappen die als thema verwacht worden hebben bij ondernemers vaak betrekking op drift, de mogelijkheid tot het enthousiasmeren van anderen of het zien van ondernemen als een sport.46 Zo beargumenteert Wim Wennekes in zijn De aartsvaders.

Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven dat een veelvoorkomende karaktertrek bij die

grondleggers drift is, wat zich vaak uitte in onbeheerste woede-uitvallen.47 Bij de uitgevers zou drift

niet een verwachte eigenschap zijn, daarentegen is het enthousiasmeren een enorm belangrijke eigenschap voor bijvoorbeeld het verkopen van werken. En niet alleen aan boekwinkels, ook intern binnen de uitgeverij is het enthousiasmeren van belang. De rest van de werknemers moeten even gemotiveerd zijn om aan het boek te werken dat de uitgever wil maken als de uitgever zelf. Andere eigenschappen die meer bij de culturele ondernemer zouden passen zijn dan bijvoorbeeld een liefde voor cultuur of de wens om iets te creëren.

2.7.3 Typologie van ondernemers

Met de typologie van ondernemers wordt bedoeld dat er aandacht besteed moet worden aan het bedrijf en hoe dat werkt. In het geval van een uitgeverij gaat het om bijvoorbeeld de volgende

vraagstukken: waar haalt een uitgever zijn werken vandaan, wat wordt er allemaal uitgegeven, welke relaties had hij allemaal nodig. Deze typologie wordt afgezet tegen biografieën die het

ondernemerschap van de persoon terzijde schuiven om alleen aandacht te besteden aan bijvoorbeeld het persoonlijke leven, of een ander zijspoor in hun leven.48

44Gerwen, Jacques van, et al. De ondernemersbiografie: Mythe & Werkelijkheid. Amsterdam: Boom, 2008, p. 10

45 Van Gerwen et al., 2008, 11 46 Van Gerwen et al., 2008, 12/13

47 Wennekes, Wim, De aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven. Amsterdam/Antwerpen: Atlas,

1993, p. 13.

(19)

2.7.4 De Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog is een onderwerp waar menig biograaf niet omheen kan:

Elke biografie uit de twintigste eeuw zal een hoofdstuk over de Tweede Wereldoorlog en de aanloop daartoe bevatten. Zelfs voor mensen die na 1945 zijn geboren speelt de bezettingstijd vaak op de achtergrond een rol. Wie geen zin heeft om zich te verdiepen in die bezettingstijd, moet echt uitwijken naar een andere periode.49

Omdat deze tijd in de geschiedenis zo’n enorme impact had, ook op de mensen die het niet zelf meegemaakt hebben, zal er altijd een hoofdstuk over moeten worden geschreven. Belangrijker nog is dit hoofdstuk wanneer het onderwerp van de biografie al een onderneming had toen de bezettingstijd uitbrak. Wanneer niet besproken wordt hoe in die moeilijke tijd het hoofd boven water gehouden werd, is er een grote kans dat je een belangrijk deel van het leven mist. Misschien was de persoon ‘fout’ in de oorlog, dan moet dat uitgezocht worden.

2.7.5. Godsdienst en politiek

De laatste thema’s die altijd worden verwacht zijn godsdienst en politiek. Vooral in het verzuilde Nederland zijn dit belangrijke thema’s in het leven van een ondernemer. Religie kan een belangrijke plaats innemen in het leven van een persoon. Het kan ook een belangrijke drijfveer zijn geweest in het werkende leven van die persoon, en dus ook voor de onderneming. Ook de politieke

overtuigingen kunnen bijdragen aan het begrijpen van de gemaakte keuzes. Wanneer deze

onderwerpen niet besproken worden is er een grote kans dat de biografie geen volledig beeld kan verschaffen.

2.8 Keuze biografieën

Om het ambacht van de biograaf te bestuderen heb ik een keuze gemaakt van zes uiteenlopende biografieën. De werken zijn gekozen uit een lijst van internationaal verschenen uitgeversbiografieën. [zie bijlage 1] Er is bij het maken van de keuze op gelet dat er grote verschillen tussen de biografieën zijn, om een breed onderzoeksveld te creëren. De werken die besproken worden verschillen daarbij op een aantal gebieden. Er zitten zowel Nederlandse als Engelse werken bij. De werken bespreken uitgevers vanaf de zestiende eeuw, tot aan de twintigste eeuw, vooral mannen, maar ook een vrouw.

(20)

Ook de gebruikte stijlen verschillen van elkaar. Zodoende wordt een panoramisch beeld gegeven van wat mogelijk is in de wereld van de uitgeversbiografie. De werken worden op chronologische

volgorde, op geboortejaar van de uitgever, besproken.

Het eerste werk dat wordt besproken is De woordenaar: Christoffel Plantijn ’s wereld grootste

drukker en uitgever (1520-1589) van Sandra Langereis. Dit werk verscheen in 2014 bij uitgeverij

Balans als zesde deel in de reeks Sleutelfiguren, die tot stand komt op initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds.

Het tweede werk is The Unspeakable Curll: Being Some Account of Edmund Curll,

Bookseller To Which Is Added A Full List Of His Books van Ralph Straus. The Unspeakable Curll

verscheen oorspronkelijk in 1927 maar werd in 1970 opnieuw uitgegeven door Augustus M. Kelly te New York. Edmund Curll was een achttiende-eeuwse uitgever die met veel bombarie en weinig respect voor auteursrechten de Londense boekenwereld op stelten zette.

Hierna wordt Jonathan Cape, Publisher besproken, dat verscheen in 1971 bij uitgeverij Jonathan Cape en werd geschreven door de toenmalige officemanager, en zoon van de zakenpartner van Cape, Michael S. Howard.

Ook het vierde werk is Engels, ditmaal over Horace Liveright: Publisher of the Twenties van Walker Gilmer. Dit Engelstalige werk verscheen in 1970 bij de in New York gevestigde uitgeverij David Lewis. Het werk verhaalt het korte leven van Horace Liveright, een uitgever die de term

roaring twenties volledig eer aan deed.

Het vijfde werk is weer Nederlands, ditmaal Het eigenzinnige leven Angèle Manteau,

geschreven door Greta Seghers. Dit werk verscheen in 1992 bij Prometheus en beschrijft vanuit een ik-verteller het leven van de Vlaamse uitgever.

Het laatste werk dat wordt besproken is van de hand van Wim Wennekes. Geert

Lubberhuizen, uitgever: Het mysterie van de Van Miereveldstraat beschrijft het leven van

Lubberhuizen en zijn in de illegaliteit geboren uitgeverij De Bezige Bij. Het werk verscheen in 1994 als gezamenlijke uitgave van De Bezige Bij en uitgeverij Bas Lubberhuizen. Het werk verscheen ter gelegenheid van het gouden jubileum van De Bezige Bij.

(21)
(22)

3 De woordenaar: Christoffel Plantijn ’s werelds grootste drukker en

uitgever (1520-1589), Sandra Langereis

3.1 Inleiding

Sandra Langereis schreef met haar De woordenaar. Christoffel Plantijn, 's werelds grootste drukker

en uitgever (1520-1589) (2014) een interessante biografie om te bekijken. Zij beschrijft namelijk het

leven van Christoffel Plantijn maar doet dat vanuit haar eigen vakgebied, de geschiedkunde. Verder was Plantijn, zoals de ondertitel van het werk ook al verklapt, een enorm belangrijke uitgever voor het Nederlands taalgebied, maar ook daarbuiten. Hij gaf woordenboeken Nederlands uit, drukte de ketterplakkaten van landvoogd Alva en maakte een uiterst ambitieuze polyglotbijbel, een

zevenduizend pagina’s tellende reeks van bijbels in vijf verschillende talen. De woordenaar verscheen bij uitgeverij Balans en is het zesde deel in de reeks Sleutelfiguren, die tot stand is gekomen op initiatief van het Prins Bernhard Cultuurfonds.

3.1.1 Paratekst, bronnen, titels

We kunnen via de paratekst al een klein beetje opmaken hoe dit werk opgebouwd wordt. Het stofomslag is voorzien van een detailafbeelding van de epitaaftriptiek met Plantijn en zijn vrouw en kinderen. Verder vinden we er de boodschap dat het werk op de shortlist van de Libris

Geschiedenisprijs 2014 stond. Nog interessanter is het extract uit een recensie van de Volkskrant: 'Levensecht portret van een bevlogen, gewiekste zakenman.' Vier sterren. Dit wekt de indruk dat we hier een biografie hebben die de nadruk legt op het zakelijke bestaan van Plantijn. Verder staat er op de achterzijde van het boek nog: 'Het opmerkelijke leven van een man die de verscheurde

samenleving probeerde te binden met boeken.' Dit geeft aan dat Plantijn het belang van boeken kende, maar ook juist dat de samenleving verscheurd is op het moment dat hij leefde. Juist die verscheurde samenleving zal ook een grote rol innemen in dit werk. De reden hiervoor is dat Sandra Langereis historica is. Ze beschrijft het leven van Plantijn aan de hand van specifieke bronnen van, en over, hem, maar illustreert de situaties waar hij zich in vind aan de hand van gedetailleerde informatie over de tijd en de samenleving waarin hij leeft.

Wanneer we verder kijken naar de paratekst zien we dat de daadwerkelijke biografie 352 bladzijdes van het werk beslaat, de overige 50 bladzijdes bestaan onder andere uit een stamboom, een dankwoord en een verantwoording voor de genoemde bedragen en bronnen. Verder geeft de auteur een literatuurlijst per hoofdstuk, waarin werken over het tijdsbeeld of specifieke onderzoeken benoemd worden die gebruikt zijn maar niet in de noten genoemd worden, een

(23)

register.

In de verantwoording schrijft Langereis dat de 'belangrijkste primaire bronnen voor de levensbeschrijving van Plantijn bestonden uit zijn correspondentie, zijn voorwoorden en opdrachten in door hem uitgegeven boeken, en zijn uitgaven in het algemeen.'50 Zoals valt te verwachten van een geschiedkundige zijn de bronnen dus inderdaad erg wetenschappelijk. De uitgebreide

literatuurverantwoording en het notensysteem beamen dit ook.

De stijl is verder niet overdreven wetenschappelijk, maar absoluut ook niet simpel. De hoofdstuktitels zijn bijvoorbeeld kort en beschrijvend, wel pakkend, maar niet populariserend. De titels 'Wees' en 'Leerling' zijn voorbeelden van saaie, descriptieve titels, maar 'De Gulden Passer 2.0' is al iets joliger en 'Oorlog overal' is al meer enthousiasmerend. Iets wat ook opvalt is de bladspiegel: een enkele harde enter, maar verder staat alles volgeschreven. Verder is het werk chronologisch geschreven, maar wel met veel flashbacks en -forwards.

Dit alles zorgt ervoor dat het werk een sterk wetenschappelijk karakter heeft, maar toch toegankelijk is voor de geïnteresseerde leek. Verder geeft het de indruk dat we inderdaad veel over Plantijn, maar juist ook veel over de tijd waarin hij leefde gaan lezen.

3.2 Samenvatting

Het werk begint met de vraag wanneer Plantijn geboren is. Zelf ging hij altijd uit van het jaar 1520 maar dit kon hij niet verifiëren. Hij verloor zijn moeder in zijn jeugd aan de pest en zijn vader zag hij voor het laatst in zijn tienerjaren. De vader van Christoffel, Jean, werkte als gouverneur (indertijd een soort oppas en docent voor rijkeluiskinderen) nabij Lyon. Na het overlijden van Christoffels moeder neemt Jean hem mee naar het gezin waarvoor hij werkt en daar maakt de jonge Plantijn een vriend voor het leven: Pierre Porret.51 Uiteindelijk moesten de oudere kinderen Puppier van huis om te gaan studeren en Jean, samen met Christoffel, reisde met hen mee. Uiteindelijk liet Jean

Christoffel achter in Parijs met wat geld om te studeren. Zelf begeleidde hij een van de kinderen Puppier terug naar Lyon. Hij zou terugkomen, of in ieder geval iets laten horen aan Christoffel, maar dat gebeurde nooit. Christoffel was toen veertien en moest gaan werken voor zijn geld. Hij trok naar Caen en ging in de leer bij ambachtsmeester Robert Macé II.52 Zo begon zijn loopbaan als drukker. Hij trouwde na zijn leertijd een dienstmeisje van Macé, Jeanne, en vertrok naar Parijs om daar te werken. Daar werd het qua drukkers erg druk dus vertrok hij eind jaren veertig van de zestiende eeuw naar Antwerpen. Hij liet zich inschrijven als Antwerps burger en stichtte een gezien, vijf

50Langereis, Sandra. De woordenaar: Christoffel Plantijn, ’s werelds grootste drukker en uitgever (1520-1589).

Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2014, p. 359.

51 Langereis, 2014, 15 52 Langereis, 2014, 39

(24)

dochters groeide op, één zoon en één dochter zouden niet oud worden.

Rond 1550 had Plantijn zich nog niet toegespitst op drukken. Hij exporteerde toen ook kanten kragen. De Brabantse vrouwen rond die tijd maakten de mooiste, meest luxe kanten kragen en Plantijn verkocht die in Parijs, onder andere aan zijn aangenomen broer Pierre Porret.53 Verder was hij voor zijn drukwerk afhankelijk van grotere drukkerijen en kon hij zich dus niet als uitgever bestempelen. Pas in 1555 verschijnt het eerste boekje waarin Plantijn als drukker vermeld wordt: een tweetalig etiquetteboekje voor aristocratische jongedames is voorzien van de tekst 'De l'imprimerie de Chr. Plantain'.54 Uiteindelijk zou hij in dat jaar tien uitgaves verzorgen.55

Plantijn onderscheidde zich van andere drukkers door het gebruik van matrijzen en stempels. Waar andere drukkers de loden zetletters inkochten, kocht Plantijn de duurdere matrijzen, waarmee de zetletters gemaakt konden worden, of soms zelfs de gesneden stempels waarmee de matrijzen gemaakt konden worden. Hij deed zijn best om deze matrijzen en stempels bij de bekendste lettersnijders van zijn tijd te halen. Wanneer je als uitgever immers de stempels van een set van Garamond hebt, kan niemand anders datzelfde lettertype gebruiken, omdat er geen zetletters meer van gemaakt kunnen worden. Naast de legendarische Garamond, kocht Plantijn ook stempels van Pierre Haultin en Robert Granjon.56

In 1562 had Plantijn in zijn werkplaats De Gulden Passer vier drukpersen staan. Voor die tijd al een grote drukkerij. Toch zou dit jaar moeilijk blijken voor hem. De kloof tussen katholieken en protestanten werd steeds groter. De landvoogdes van de Nederlanden, Margaretha van Parma, schrijft in dat jaar aan de schout van Antwerpen dat haar een ketters boekje in handen was gekomen dat gedrukt zou zijn door Plantijn. Plantijn zat echter al enkele weken in Parijs, het bleek dat zijn werklieden op eigen houtje het werk gedrukt hadden. Helaas was Plantijn verantwoordelijk voor wat er in zijn drukkerij, en door zijn werklieden, gedrukt werd. Bij een strafzaak over ketterij zou

Plantijns hele hebben en houden geconfisqueerd worden door de overheid. Gelukkig voor de

uitgever stapten twee van zijn schuldeisers naar de rechtbank om genoegdoening te eisen. Zodoende werd zijn inboedel openbaar geveild. Het lijkt erop dat Plantijn dit zelf orkestreerde vanuit Parijs. In de jaren na de veiling koopt hij namelijk zijn spullen stukje bij beetje terug van, waarschijnlijk, zijn vrienden die het allemaal opgekocht hadden.

Pas in 1563 keerde Plantijn terug naar Antwerpen en richtte hij zijn drukkerij opnieuw op. Ditmaal werd het een drukkerscompagnie. Vier Antwerpse vennoten legden samen negenduizend

53 Langereis, 2014, 89 54 Langereis, 2014, 105 55 Langereis, 2014, 107 56 Langereis, 2014, 141

(25)

gulden in, Plantijn zorgde voor de werkplaats en zijn drukkersinstrumentarium.57 In deze tijd maakte Plantijn zijn Hebreeuwse Bijbel. Hij had hiervoor Hebreeuwse lettersets gekocht van de leerling van Garamond, Le Bé. Hij drukte zijn Hebreeuwse Bijbel in drie formaten: octavo, kwarto en op

zakformaat. Verder verschenen er bij de compagnie ook veel edities van geijkte Romeinse en Griekse klassiekers, maar ook rijk geïllustreerde prentenboeken. In het jaar van de beeldenstorm verlaten Plantijns vennoten Antwerpen uit angst voor Alva. Plantijn daarentegen gebruikte de

hernieuwde interesse in kettervervolging om meer werk te krijgen. In 1570 laat Alva, bij Plantijn, uit naam van Filips II een verscherpt ketterplakkaat drukken. Hierin stond dat een koninklijke

hoofddrukker een verklaring van vakbekwaamheid moest tekenen voor iedere uitgever én zijn werknemers in de drukkerij. Plantijn verwierf het ambt maar werd daar niet zozeer beter van. Het kostte hem veel tijd en hij verdiende er niet veel geld mee.58

3.3 Analyse

Langereis heeft met haar De Woordenaar een heel ander werk geschreven dan we verder zullen zien. Het is een wetenschappelijke biografie die aan de hand van uitgebreide geschiedkundige informatie een beeld schetst van het leven van Plantijn. Verder dragen de bronnen die ze gebruikt, waaronder de overgeleverde boekhouding, toe aan het karakter van dit werk.

De uitgebreide geschiedkundige informatie zien we overal in het werk terug. Wanneer Plantijn de leeftijd bereikt waarop hij naar school moet gaan krijgen we uitgebreide informatie over het schoolsysteem. Hier bestaat de gegeven informatie bijvoorbeeld uit het feit dat het Frans indertijd een volkstaal was die op school niet geleerd werd. Er waren namelijk zoveel verschillende accenten dat het geen doen was om daar een uniforme taal van te maken. Daarentegen was het Latijn van groot belang:

Het Latijn, de 'vadertaal' van de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Gods lof bezong men in het Latijn. Wetenschap bedreef men in het Latijn. Hoogopgeleide geletterden waren geschoold in de grammaticaregels en de spellingsvoorschriften van het Latijn. Niemand die zich het hoofd brak over het wat en hoe van de

woordenschat, spelling en grammatica van de volkstalen.59

57 Langereis, 2014, 183 58 Langereis, 2014, 235 59 Langereis, 2014, 26/27

(26)

Maar niet alleen de taal van het onderwijs, ook de inhoud van de lessen, de geletterdheid van de docenten en de gebruikte boekjes komen aan de orde. Hoe het Plantijn precies verliep wordt niet besproken, Langereis legt slechts uit hoe het in die tijd eraan toeging op de lagere school. Maar daar blijft ze niet bij. Ook het hogere onderwijs wordt uitgelegd. Wanneer Plantijn zijn schoolcarrière achter de rug heeft en als knecht bij Robert Macé II begint krijgen we, in plaats van een verslag van

zijn tijd daar, een uitgebreide verhandeling over hoe de ambachtsgildes in die tijd werkten. Langereis gebruikt dus algemene informatie over het leven in de zestiende eeuw, in plaats van biografische informatie over Plantijn zelf, om het levensverhaal van de uitgever te beschrijven.

Het blijft echter niet bij informatie over onderwijs en ambachtsgildes. Plantijn leefde natuurlijk in een hectische tijd en hierin schittert Langereis als historica. Er wordt bijvoorbeeld een deelhoofdstuk gewijd aan het Antwerpen waarnaar Plantijn verhuisde. Hierin vertelt Langereis over de toename van bewoners van de stad, maar ze schrijft ook over de latere leegstroom en waardoor die tot stand kwam.60 Er wordt een deelhoofdstuk gewijd aan de mode van de kanten kragen, aan de vrouwen die steeds meer macht kregen in de handel van die kragen en steeds meer eisen konden stellen.61 Een ander hoofdstuk verhaalt de hele opkomst van het protestantisme, de beeldenstorm, de religievrede van 1566, de inquisities en de aankomst van Alva.62 Ook Gutenberg en zijn gefaalde onderneming, waarmee hij wel de boekdrukkunst uitvond krijgt een deelhoofdstuk.63

Het is deze geschiedkundige randinformatie die het leven en de ambacht van Plantijn gestalte geeft. Maar het is ook een aanpak die we nog niet eerder gezien hebben. Wellicht omdat de andere werken, met uitzondering van de biografie van Edmund Curll, dichter bij onze tijd plaatsvinden en zodoende minder uitleg behoeven.

We zien verder wel dat dit werk een sterk zakelijke insteek heeft. De redactie in de tijd van Plantijn was beperkt tot het corrigeren van teksten en vriendschappelijke omgang met auteurs was nog niet aan de orde. Wellicht vandaar dat de nadruk op zo sterk op het zakelijke ligt. Voorbeelden hiervan zijn door het hele boek verspreid, bijvoorbeeld:

In de kasboeken van De Gulder Passer is terug te vinden dat de relatief kleine oplage van de Vesalius-editie uit 600 exemplaren bestond en dat de productiekosten alles bij elkaar genomen 788 gulden bedroegen (het jaarloon voor een goedbetaalde ambachtsgezel bedroeg in 1565 gemiddeld 207 gulden). Plantijn besteedde bijna 100 gulden aan papier

60 Langereis, 2014, 51 e.v. 61 Langereis, 2014, 90 e.v. 62 Langereis, 2014, 209 e.v. 63 Langereis, 2014, 130 e.v.

(27)

en 45 gulden aan arbeidsloon voor het zetten en drukken van de teksten door drie van zijn werklieden. Het uitbesteden van de tweede drukgang met de koperplaten op de diepdrukpers van Pieter Huys’ in prenten gespecialiseerde werkplaats kostte Plantijn veel extra tijd en extra geld: ruim 130 gulden. En dan had hij aan de gebroeders Huys al ruim 460 gulden betaald voor het aanleveren van de koperplaten. Zo bestond driekwart van de totale productiekosten uit rekeningen in verband met de koperillustratietechniek.64

We zien hier veel zakelijke informatie: de kasboeken worden nageplozen, precieze bedragen worden genoemd (en voor het gemak vertaald naar een bedrag waarmee het vergeleken kan worden), waar die bedragen aan besteed worden krijgen we te zien en ook welke bijkomende kosten er gemaakt moeten worden om de nieuwe koperillustratietechniek te gebruiken, worden vermeld.

Een ander voorbeeld van zakelijk taalgebruik komen we tegen wanneer Plantijn zijn drukkerscompagnie opricht:

In de drukkerscompagnie bracht Cornelis [van Bomberghen – HG] het meeste kapitaal in: 3600 gulden (in het hogelonenjaar 1563 stond dat gelijk aan ongeveer achttien jaarlonen voor een goedbetaalde ambachtsgezel); de overige geldschieters legden ieder de helft van dat bedrag in. Bovendien deed hij de boekhouding. Zijn bekendheid met de in Venetië ontwikkelde dubbele boekhouding maakte dat de kasboeken uit de

compagnieperiode zorgvuldiger en overzichtelijker waren samengesteld dan die uit de jaren daarvoor en daarna.65

Er worden hier bedragen genoemd die wederom worden gespiegeld aan een doorsnee salaris, en er wordt gepraat over kapitaal. Maar daarnaast krijgen we hier ook meer informatie over de

boekhouding. De zogenaamde dubbele boekhouding, op zich al een zakelijke term, zou ervoor gezorgd hebben dat de overgeleverde informatie nauwkeuriger is dan normaal. Wellicht dat daardoor ook de volgende informatie in zijn geheel gegeven kan worden:

Hij [Cornelis van Bomberghen – HG] gaf zichzelf anderhalf aandeel en een jaarlijks honorarium van ongeveer 200 gulden voor zijn werkzaamheden als boekhouder. Plantijn, die geen geld maar het gebruik van zijn werkplaats en drukkersinstrumentarium had ingebracht, kreeg eveneens anderhalf aandeel. Het aandeelhouderscontract bepaalde ook

64 Langereis, 2014, 203/204 65 Langereis, 2014, 182

(28)

dat Plantijn voortaan een salaris ging ontvangen, groot 400 gulden per jaar […].

Daarbovenop kwam nog een jaarlijkse onkostenvergoeding à 150 gulden voor de huur en benutting van zijn bedrijfsruimte, plus 60 gulden voor het gebruik van de lettersets die in zijn bezit waren. Plantijn zou ook nog 50 gulden per jaar ontvangen voor allerlei

dagelijkse kostenposten op de werkvloer: kaarsen voor licht, kolen voor het haardvuur, kolen en soda voor de loogbak waarin het geïnkte zetsel na gebruik werd uitgekookt, en dergelijke meer.66

We krijgen hier een uitgebreid verslag voorgeschoteld van hoe de compagnie opgesteld is. Er wordt uitgelegd wie wat heeft ingelegd en wat hij daarvoor terugkrijgt. De uitgesproken zakelijke termen ‘aandeelhouderscontract’, ‘honorarium’ en ‘onkostenvergoeding’ worden gebezigd in combinatie met bedragen.

Wellicht geeft Langereis ons al een verklaring voor het uitgesproken zakelijke karakter van de tekst in het volgende fragment, dat ter conclusie van de productiegeschiedenis van de Polyglot komt. Eerst zegt ze dat

Die was gedrukt in een grote oplage op uiteenlopende papiersoorten – want ook de markt werd nu bediend – én in koninklijke opdracht op perkament – een titanenklus op zich – en was niet langer door Plantijn zelf ingebonden: die had als manager van een extreem grootschalig en geprofessionaliseerd drukkersbedrijf wel iets anders te doen dan het ambachtelijke handwerk.67

Het project, dat in de biografie verder uitgebreid wordt beschreven, wordt gebruikt als achtergrond om Plantijn neer te zetten als manager. Alleen al dat ze een zestiende-eeuwse uitgever bestempeld als manager laat al zien hoe zakelijk gericht deze biografie is. Dit zakelijke karakter wordt nog verder uitgewerkt in de volgende zin:

De Polyglot uit 1572 was een demonstratie van Plantijns sleutelpositie in de wereld van de zestiende-eeuwse bijbelwetenschap, boekdrukkunst, en proto-industriële

bedrijfsvoering.68

66 Langereis, 2014, 183 67 Langereis, 2014, 301 68 Langereis, 2014, 301

(29)

Hier is de belangrijkste term ‘proto-industriële bedrijfsvoering’. Een zakelijkere term dan dit komen we waarschijnlijk niet tegen.

Van de thema’s die we volgen de inleiding van Van Gerwen et al. zouden verwachten komen we ze bijna allemaal tegen. Qua representativiteit wordt Plantijn wel degelijk vergeleken met andere

uitgevers, ook al is hij niet representatief voor zijn vakgenoten. Hij springt er juist tussenuit vanwege de manier waarop hij zijn zaken opzet. Hij breidde bijvoorbeeld zijn werkplaats uit, wanneer andere uitgeverijen juist krompen. De persoonlijke eigenschappen komen we ook tegen, al is Plantijn geen driftkikker, wel weet hij mecenassen en koningen te enthousiasmeren voor zijn werk. De typologie van ondernemers wordt getoond in de uitvoerige productiegeschiedenissen en getoonde

bedrijfsstructuren. Godsdienst en politiek spelen ook een grote rol in deze biografie, vooral ook omdat de tijd waarin Plantijn leefde een erg chaotische tijd is met de strijd tussen katholicisme en protestantisme. De Tweede Wereldoorlog komt uiteraard niet aan de orde.

3.4 De uitgever als proto-industriële manager

In dit werk zijn we een heel apart fenomeen tegengekomen. Een zestiende-eeuwse uitgever wordt omschreven met termen uit de eenentwintigste eeuw. Hoewel Plantijn is opgeleid tot ambachtsman, die alle taken in de drukkerij zelfstandig kan uitvoeren, ontwikkelt hij zich tot een manager van grootschalige projecten.

Deze biografie, geschreven door een historica, laat een enorm zakelijk beeld zien van uitgever Christoffel Plantijn. We krijgen aandeelcontracten, onkostenvergoedingen, winstcijfers, kostenposten en nog veel meer voorgeschoteld. Máár, dit wordt wel allemaal gecombineerd met uitgebreide productiegeschiedenissen van de uitgegeven werken én uitgebreide

(30)

4 The Unspeakable Curll: Being Some Account of

Edmund Curll, Bookseller To Which Is Added A Full

List Of His Books, Ralph Straus

4.1 Inleiding

Waarschijnlijk verdient niemand in het boekenvak de titel 'markant heerschap' meer dan uitgever en boekverkoper Edmund Curll (1675 – 1747). Curll nam het niet zo nauw met zaken als copyright, feitelijke juistheid en dergelijke. Deze biografie, origineel verschenen in 1927 van Ralph Straus beschrijft de ruzies die hij had met Alexander Pope, Jonathan Swift en de leerlingen van

Westminster. Van deze belangrijke auteurs was hij niet de officiële uitgever, maar wel de roofdrukker. Er wordt een beeld geschetst van een schavuit die van drinken en vrouwen houdt, zolang hij niet hoeft te betalen. Een liefhebber van boeken die er als uitgever hele creatieve technieken op nahield om zijn boeken aan de man te krijgen.

4.1.1 Paratekst, bronnen, titels

Deze biografie verschilt enigszins van de andere behandelde werken al zal dat wellicht liggen aan wanneer het is uitgekomen. Hoewel het snel duidelijk wordt dat er ongelofelijk veel materiaal

gebruikt is bij het samenstellen van deze biografie, zijn de voetnoten en bibliografie summier. Er zijn maar enkele voetnoten in het werk en geen eindnotensysteem. We zien wel dat er brieven,

krantenberichten, officiële documenten en voorwoorden van boeken geciteerd worden. Hierbij wordt doorgaans wel de verzend- of publicatiedatum vermeld. Wat we ook vinden is een meer dan honderd pagina's tellende lijst van werken uitgegeven door Edmund Curll. Ook is er een index geleverd. In de eerste pagina’s is het schilderij The Distrest Poet van William Hogarth uit 1737 opgenomen. Op dit schilderij is dichter Alexander Pope afgebeeld, werkend aan een bureau. Achter hem is een schilderij te zien aan de muur, waarop Pope Curll een pak slaag geeft.

De eerste druk van het werk verscheen bij Chapman & Hall Ltd. te London in 1927 en het werd in 1970 herdrukt door Augustus M. Kelley te New York. Voor deze scriptie heb ik de herdruk uit 1970 gebruikt.

Wanneer we de hoofdstuktitels gaan bekijken zien we al iets specifieks. Het lijkt wel een roddelblaadje met titels als 'Unpleasant Adventures at Westminster' en 'Curll v. Pope'. We zouden verwachten dat uitgevers bevriend zijn met bekende auteurs, het valt hier op dat zij, als boksers, tegenover elkaar staan en het wel drie rondes volhouden: ‘Round one: The Emetick’, ‘Round Two: The Dunciad’ en ‘Round Three: The Letters’. Een hoofdstuk dat wel direct opvalt is 'Tricks of the

(31)

Trade'. Als de biograaf ervoor gekozen heeft hier de daadwerkelijke zakelijke aspecten vast te leggen kan dit een verhelderend hoofdstuk zijn over hoe het zakelijke aspect van de uitgever afgebeeld kan worden.

4.2 Samenvatting

Ik zal hier kort het leven van Edmund Curll beschrijven zoals het gegeven is in zijn biografie. Het werk begint pas wanneer Curll al op leeftijd is en zijn boekhandel begint. In het begin van de achttiende eeuw waren copyright en auteursrechten nog niet zo streng als ze nu zijn. Dit zorgde voor een enorme lading piratendrukken. Curll lijkt zich als geldgraaier op deze tak van de sport gegooid te hebben. Zijn werkwijze zorgde ervoor dat hij vaak ruzie kreeg met uiteenlopende figuren. Zo kreeg hij het aan de stok met een dokter die het niet eens was met de pamfletten die Curll uitbracht over geneeskunde. De dokter onder wiens naam het uitkwam zou niet bestaan hebben en de

oplossingen die naar voren gebracht werden waren pure kwakzalverij. Een andere truc van Curll was het veranderen van de naam van de auteur, hij vond dat hij alle manuscripten die hij legaal in handen gekregen had mocht uitgeven. Wanneer de auteur dan aangaf dat het geen geautoriseerde druk was, dan werd het ‘een verzameling gedichten’. Wanneer er naast een paar gedichten ook nog een commentaartje aan toegevoegd werd, noemde hij het een Poems on Several Occasions, with Some

Account, etc. en wanneer dan de auteur overleed kon hij er nog twintig pagina's testament aan

toevoegen en noemde hij het The Life and Times of...69 Curll wilde ook nog wel eens iedere vijftig exemplaren een nieuw titelblad gebruiken. Dan was het tweehonderdvijftigste exemplaar al de zesde druk.70 Een andere favoriet was het vertalen van buitenlands werk van een auteur die nooit in een andere taal geschreven had.

Dit alles maakte van Edmund Curll geen populaire uitgever en een van zijn bekendste tegenstanders was de belangrijke dichter Alexander Pope. Hun eerste serieuze aanvaring kwam toen Curll wat gedichten had uitgegeven die waarschijnlijk geschreven waren door Lady Mary Wortley Montagu. Pope nam het op voor de dame, die geen toestemming had gegeven voor publicatie, waardoor Curll zich bedacht dat de gedichten misschien ook wel door Pope geschreven hadden kunnen zijn. Om zichzelf in te dekken werkte hij samen met twee andere boekdrukkers en

impliceerden ze drie verschillende personen als auteur: 'a Lady of Quality, Mr. Pope, or Mr. Gay.'71 Alexander Pope was hier niet van gecharmeerd, het werk kwam ook nog eens twee dagen na zijn eigen vertaling van de Ilias uit, en hij schakelde zijn eigen uitgever, meneer Lintot, in om een

69Straus, Ralph. The Unspeakable Curll: Being Some Account Of Edmund Curll, Bookseller To Which is Added A Full

List Of His Books. New York: Augustus M. Kelley Publishers, 1970, p. 24.

70 Straus, 1970, 44 71 Straus, 1970, 54

(32)

afspraak met Curll te regelen. Daar diende hij Curll op slinkse wijze een braakmiddel toe. Later schreef Pope ook nog een verhaal over Curll: A strange but True Relation how Mr. Edmund Curll …

out of an Extraordinary Desire of Lucre, went into Change Alley, and was Converted from the Christian Religion by Certain Eminent Jews; and how he was circumcised, and initiated into their Mysteries. Het mag wel blijken dat de twee personen alles op alles zetten om elkaar voor schut te

zetten. Curll reageerde door een blasfemische parodie op de eerste psalm uit te geven. Deze was geschreven door Pope maar nooit met de intentie om uitgegeven te worden. Later kreeg Curll het nog een keer aan de stok met Pope toen de voorbereidingen getroffen werden voor een bundeling van zijn brieven. Die brieven kreeg Curll van een aantal mensen die alleen met hun initialen bekend waren. Curll verwachtte dat het Pope zelf was die alles orkestreerde, inclusief de klachten die zorgde voor rechtszaken tegen de uitgave. Maar aangezien Curll niks verkeerd had gedaan in het verkrijgen van de brieven, ze werden hem aangeboden door onbekenden, werd hij vrijgesproken en gaf hij ze met veel succes uit.

Later werd een mevrouw Sarah Popping aangeklaagd voor het uitgeven van een account of

the Tryal of the Earl of Winton, schijnbaar vertaald uit het Frans, uitgegeven in Amsterdam. Het

origineel bleek niet te bestaan en Sarah Popping bleek niet eens te weten dat het werk onder haar naam uitgegeven was, zij was ziek geweest en haar zus had de beslissing genomen. Het bleek Edmund Curll te zijn die achter de uitgave zat en hij moest hiervoor naar de gevangenis.

Toen Curll een Latijnse voordracht, uitgesproken door een schooljongen uitgaf kwam hij helemaal in de problemen. In de 20e eeuw zou dit volgens de biograaf geen groot probleem zijn, maar toen Curll het deed werd hij uitgenodigd om langs te gaan bij de school waar hij gedwongen werd om vergeving te vragen en een aframmeling kreeg.

Op een gegeven moment werden de escapades van Curll zo beroemd dat het leek alsof het naar hem vernoemde 'curlicism' een permanente plek in het Engelse woordenboek zou krijgen. Hiermee werden de erotische, ongepaste werken aangeduid die Curll doorgaans uitgaf.

Curll overleed in 1747 en liet al zin bezitting na aan zijn vrouw.

4.3 Analyse

Dit boek lijkt geschreven met als enige doel het bekendmaken van alle streken van Edmund Curll. Straus zegt dat wanneer er over Curll gepraat wordt, hij waarschijnlijk wordt omschreven als 'so contemptible a scoundrel' en 'miserable wretch'.72 Het lijkt inderdaad alsof Straus weinig liefde heeft voor de achttiende-eeuwse uitgever. We zien namelijk dat de nadruk in dit werk ligt op de streken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een onderzoek naar de vraag hoe de interbestuurlijke verhoudingen en het gerevitaliseerde interbestuurlijk toezicht zich verhouden tot de constitutionele positie van

Een onderzoek naar de vraag hoe de interbestuurlijke verhoudingen en het gerevitaliseerde interbestuurlijk toezicht zich verhouden tot de constitutionele positie. van

Bij overheveling naar decentrale ambten van voorheen bij organen van de centrale overheid berustende taken en bevoegdheden via medebewind, zoals ingeval van de grote decentralisaties

In this thesis the constitutional position of provinces and municipalities in the Dutch decentralised unitary state is researched and analysed, the main questions being what

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

A related question is: Does countenancing םיהלא objects with indeterminate parts entail that composition of the relations between םיהלא and natural phenomena be vague, that

The logistics cost model pegs total surface transport costs in South Africa at R140.5 billion, of which rail earns R14.1 billion, leaving R126.4 billion for road, for which it

This study focuses on organisational politics and its impact on managerial practices at a national electricity provider in a SADC region, in particular, Zimbabwe’s national